Plan: | Schipborg, Holle Drift 45 t/m 79 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1680.SBGHOLLEDRIFT4579-OB01 |
Het recreatieterrein Holle Drift in Schipborg is meer dan 20 jaar geleden gerealiseerd. Sinds de realisatie van het bungalowpark is het echter voornamelijk als woongebied in gebruik geweest. Dit hangt samen met de uiterlijke verschijningsvorm van zowel het terrein als de woningen, zo ook met de afwezigheid van recreatieve voorzieningen behorend bij een dergelijk bungalowterrein. Het terrein bestaat uit 18 geschakelde recreatiewoningen.
De gemeente is in overleg met de eigenaar van het park voornemens het recreatieterrein Holle Drift juridisch te wijzigen in een woongebied. Meerdere jaren geleden was dit ook de intentie van de gemeente, echter de toenmalige parkeigenaar heeft hieraan geen medewerking willen verlenen. De reden van de gemeente om hiervan een woongebied te maken was dat er in de kern (bijna) geen sociale huurwoningen waren. Hieraan is echter nog steeds behoefte. Door de juridische wijziging kan dit sociaal- maatschappelijke probleem worden opgelost.
Er is geen sprake van (ingrijpende) fysieke wijzigingen op het terrein of aan de woningen, behalve dat de binnenzijde van de woningen de komende jaren vernieuwd en/of verduurzaamd zal worden. De woningen zijn overigens in goede bouwtechnische en onderhoudsstaat.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Schipborg', vastgesteld op 15 februari 2012.
Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Recreatie'. De rand van het plangebied heeft de enkelbestemming 'Bos'. Voor het hele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2'. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is weergegeven. Binnen het plangebied is één bouwvlak opgenomen waarin alle 18 woningen zijn opgenomen.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Schipborg (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In hoofdstuk 2 is een uitgebreide beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie van het plangebied opgenomen. Hoofdstuk 3 gaat in op het ter zake doende beleid op rijksniveau, provinciaal niveau en gemeentelijke niveau. Hoofdstuk 4 beschrijft de ruimtelijk relevante omgevingsaspecten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 en 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 betreft de juridische toelichting op het plan. In dit hoofdstuk worden de regels toegelicht.
Het plangebied ligt aan de zuidkant van het dorp Schipborg. Op onderstaande luchtfoto is de ligging van het plangebied in het dorp Schipborg en omgeving te zien.
Luchtfoto plangebied (bron: pdokviewer.nl)
Het plangebied ligt aan de Holle Drift. Dit is een zijweg van de doorgaande weg door Schipborg, de Borgweg. De Holle Drift is tot het recreatieterrein verhard, daarna loopt de weg als zandweg door naar het oosten.
Door het midden van het terrein is een verharde weg gelegen, die begint bij de Holle Drift aan de zuidkant van het park en die aan de noordkant van het park overgaat in een voetpad. Aan beide zijden van de weg zijn de 18 woningen gelegen. De woningen zijn per twee geschakeld en hebben elk een parkeerplaats voor een auto. Verder bestaan de woningen uit één woonlaag en hebben ze een oppervlakte van maximaal 80 m2. De woningen worden door de bewoners gehuurd van de eigenaar van het terrein. De woningen zijn royaal in het groen gesitueerd. De (volwassen) boom- en heesterbeplanting op het terrein is goed onderhouden.
Het terrein wordt omsloten door een woonwijk aan de westkant, sportvelden aan de noordkant en een recreatieterrein aan de oostkant. Aan de zuidkant is een bos gelegen met enkele woningen. De omliggende functies worden afgescheiden van het terrein door een groenstrook.
Luchtfoto plangebied ingezoomd (bron: pdokviewer.nl)
Initiatiefnemer wil het recreatiepark transformeren naar een woonbestemming. Dit is conform de feitelijke situatie. De nieuwe situatie wijkt daarom niet af van de huidige situatie. Er is bouwtechnisch onderzoek gaande om de woningen te verduurzamen. Hiervan is een afzonderlijke rapportage opgesteld, welke nog nader uitgewerkt wordt in concrete maatregelen. Uit dit bouwtechnische rapport komt naar voren dat de bestaande goot- en bouwhoogte in het kader van de huidige woningbouwwetgeving en verduurzaming te stringent is. De toegestane bouwhoogte, zo ook de oppervlakte per woning, kan middels dit plan enigszins naar boven worden bijgesteld. Hierbij is de voorwaarde opgenomen dat alleen een verhoging of vergroting is toegetaan mits er sprake is van verduurzaming van de woning en aan de eisen van het beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 1 bij de regels) wordt voldaan. Daarnaast kan ook de openbare ruimte vernieuwd worden. Ook hiervoor zijn beeldkwaliteitseisen opgenomen.
Hieronder is indicatief weergegeven hoe het park na transformatie er uit kan komen te zien. De daadwerkelijke maatregelen worden tussen initiatiefnemer, gemeente en met de bewoners besproken, waarbij het beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 1 bij de regels) de richtlijnen geeft.
Referentiebeelden bebouwing uit het beeldkwaliteitsplan
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.
In paragraaf 4.1 is de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen.
De provincie Drenthe heeft op 3 oktober 2018 de gereviseerde Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. Voor de revisie is een verkenning en duiding voor de thema's energie, stedelijke ontwikkeling en vrijetijdseconomie uitgevoerd.
De Omgevingsvisie vormt hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein.
De missie uit de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn:
De Omgevingsvisie is nader vertaald in de verordening.
In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten juridisch geborgd en doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust, en natuur.
Om de missie te bereiken, wil de provincie vijf robuuste systemen ontwikkelen. Deze systemen zijn: sociaal economische structuur, klimaatbestendig watersysteem, robuuste landbouw, robuuste natuur en het multifunctioneel systeem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.
Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit, rekening houdend met de kernkwaliteiten die de Drentse identiteit bepalen.
In de Omgevingsverordening is daarom opgenomen (artikel 2.6) dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Het plan maakt daarbij geen activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten. In de volgende paragraaf (3.2.3) wordt het plan hieraan getoetst.
Voor functiewijziging van verblijfsrecreatie naar wonen zijn in de Omgevingsverordening Drenthe in artikel 2.20 de volgende voorwaarden opgenomen:
Voorwaarde a en b vragen niet om nadere uitwerking. Dit bestemmingsplan wordt opgesteld voor het gehele park en ook de functiewijziging heeft betrekking op het gehele park.
Voorwaarde c: problematiek
Op het park is geen sprake van maatschappelijke problematiek of andere problematiek op het gebied van leefbaarheid of veiligheid. Ook ervaren omwonenden geen overlast van het park. Het park functioneert als een woonwijk. Het gaat om een verzorgd en netjes onderhouden park waar de bewoners van het park prettig wonen.
De problematiek die er speelt is dat de huidige bestemming niet past bij het feitelijke gebruik. Hierdoor is er onduidelijkheid over de toekomst van het park. De functiewijziging naar wonen geeft voor alle partijen, zowel de gemeente als de eigenaar en bewoners, duidelijkheid over de toekomst van het park.
Voorwaarde d: vraag en aanbod woningvoorraad
Door het wijzigen van de bestemming van Recreatie naar Wonen worden 18 reguliere (huur) woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. In paragraaf 3.3.2 wordt het plan getoetst aan het gemeentelijk woonbeleid, dat is gebaseerd op de regionaal gemaakte afspraken ten aanzien van de woningvoorraad.
Voorwaarde onder e: ruimtelijke, maatschappelijke en/of landschappelijke meerwaarde
Om het park in de toekomst een maatschappelijke meerwaarde te blijven houden, wordt met de eigenaar afgesproken dat de woningen in elk geval voor de komende jaren in de huursector blijven. Zo blijven de woningen beschikbaar voor dezelfde doelgroep als waaraan de woningen nu ook verhuurd worden. Deze afspraak wordt in een anterieure overeenkomst vastgelegd.
Daarnaast zijn in de Huurwet criteria vastgelegd voor de hoogte van de huur, gekoppeld aan eigenschappen van de woningen. Omdat deze woningen een beperkte omvang hebben, is de huurprijs op grond van de Huurwet laag, namelijk onder de huursubsidiegrens. Hiermee is gewaarborgd dat de woningen niet tegen hoge tarieven verhuurd kunnen worden waardoor een andere doelgroep bediend wordt.
In dit bestemmingsplan wordt de omvang van de woningen beperkt tot 100 m2. Hiermee is uitbreiding met circa 20 m2 per woning mogelijk, maar worden de woningen niet zo groot dat deze in de particuliere huursector terechtkomen. In het bestemmingsplan wordt de voorwaarde opgenomen dat uitbreiding van de oppervlakte alleen is toegestaan als blijkt dat er sprake is van een verduurzaming van de woning en/of bijbehorende bouwwerken. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het ophogen van het energielabel van de woning. Ook voor bouwhoogte geldt een soortgelijke regeling: van de bouwhoogte van 7 meter zoals toegestaan in het geldende bestemmingsplan mag alleen worden afgeweken naar 8 meter wanneer sprake is van verduurzaming.
Wat betreft de ruimtelijke en landschappelijke meerwaarde geldt dat het park een mooie groene uitstraling heeft en wordt omzoomd door een groenstrook. Hierdoor is het realiseren van een landschappelijke meerwaarde of inpassing van het park niet noodzakelijk. Wel is in het bestemmingsplan aandacht besteed aan het behouden van de huidige groene uitstraling van het terrein. Hiervoor is een passende regeling opgesteld waarbij een groot deel van het park de bestemming Groen krijgt. Dit deel van het park mag niet bebouwd of verhard worden.
Voor zowel uitbreiding van de woning in oppervlakte als in bouwhoogte wordt getoetst aan het beeldkwaliteitsplan dat voor dit bestemmingsplan is opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is in het vorige hoofdstuk aan de orde gekomen en als bijlage 1 bij de regels van het plan gevoegd.
In eerste instantie is er geen sprake van fysieke wijzigingen in het plangebied, het voornemen is om omzetting van de bestemming Recreatie naar Wonen te realiseren. Omdat het bestemmingsplan echter ook ruimte biedt aan uitbreiding van de woningen (met maximaal 20 m2) of verhogen van het dak (met 1 meter) kan er wel sprake zijn van invloed op de kernkwaliteiten die de provincie Drenthe in haar beleid heeft vastgelegd.
Of het plan invloed heeft op de kernkwaliteit natuur, en dan met name op de NNN-gebieden die dichtbij het plangebied liggen, wordt getoetst in paragraaf 4.2 van deze toelichting. De andere kernkwaliteiten die relevant zijn voor dit plan, worden hieronder beschreven.
Kernkwaliteit archeologie
Wat betreft archeologie is het beschermingsniveau voor het plangebied '4: verwachte archeologische waarden' vanwege de ligging in het Drentsche Aa en Havelterberg. Dit sluit aan bij de archeologische bestemming die op het plangebied ligt en die in dit bestemmingsplan wordt overgenomen (zie paragraaf 7.2 voor een nadere toelichting). Hiermee zijn archeologische waarden, wanneer aanwezig, beschermd.
Kernkwaliteit cultuurhistorie
Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota "Cultuurhistorisch Kompas Drenthe". Twee doelstellingen staan centraal: het herkenbaar houden van de cultuurhistorie (hiervoor is een Cultuurhistorische Hoofdstructuur vastgelegd) en het versterken van de ruimtelijke identiteit.
Het plangebied ligt in deelgebied 'Hondsrug en Hunzedal' van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Het gebied is aangewezen als gebied waar de provincie de ambitie "eisen stellen" heeft opgenomen. In dit gebied is de cultuurhistorische samenhang zeer groot. Van de initiatiefnemer verwacht de provincie dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen voort op de bestaande cultuurhistorische samenhang.
Omdat het voornemen geen invloed heeft op de structuren van het landschap die voortkomen uit de cultuurhistorie, zoals wegenstructuren of landschapstructuren, is er geen invloed van het plan op deze kernkwaliteit. Daarnaast wordt het plangebied omzoomd door groen en bebouwing, waardoor de beperkte uitbreidingsmogelijkheden van bebouwing die dit plan mogelijk maakt, geen invloed hebben op de cultuurhistorische waarden in en in de omgeving van het plangebied.
Kernkwaliteit landschap
In de omgevingsvisie zijn zes landschapstypen te onderscheiden. Het doel is deze landschapstypen van Drenthe herkenbaar, beleefbaar en leesbaar te houden. De verschillende landschapstypen zijn nader omschreven en het bijbehorende provinciaal belang is gedefinieerd. Op de kaart bij de omgevingsvisie is aangegeven welke landschappelijke kenmerken en structuren van provinciaal belang zijn.
Het plangebied is gelegen in het esdorpenlandschap. De essen en beekdalen zijn van provinciaal belang. Het plangebied is niet gelegen op een es of in een beekdal. Doordat het plangebied omgeven wordt door groen en bebouwing heeft het voornemen ook geen invloed op de beleving of structuur van het esdorpenlandschap.
Het plangebied is ook gelegen in het Nationaal Park Drentsche Aa. Voor dit gebied is in de ambitie opgenomen dat in het gebied gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden in een bijzonder aantrekkelijk landschap.
Kernkwaliteit rust
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangewezen voor behoud van duisternis. Omdat het plan niet voorziet in toevoegen van functies of woningen waarbij extra verlichting nodig is, heeft het plan geen invloed op deze kernkwaliteit.
In het actieprogramma Vitale Vakantieparken Drenthe (2018) hebben provincie, gemeenten, Recreatieschap Denthe en RECRON de ambitie en doelen voor het project Vitale Vakantieparken uitgewerkt. Parken zonder recreatieve toekomst worden daarin begeleid naar een passende andere bestemming.
Vitaliteitsverdeling verblijfsrecreatie, in parken (bron: Provincie Drenthe)
Voor een groot aantal recreatieparken in Drenthe is onderzoek verricht naar de vitaliteit van het park. Dit is weergegeven in bovenstaande figuur. Verwacht wordt dat Holle Drift in het rode segment past (woonvorm, vergane glorie) en daarmee voor transformatie in aanmerking komt. Het park wordt immers hoofdzakelijk permanent bewoond. Er is een relatief groot aantal sociale huurders sinds meerdere jaren (decennia) gehuisvest. Vanuit recreatief oogpunt is het park niet interessent, de woonkwaliteit is daarentegen groot. Dit hangt eveneens samen met de ligging van het park aan bestaand stedelijk gebied.
De provincie stelt bij transformatie als voorwaarde dat er sprake is van een integraal plan, waarbij draagvlak van omwonenden en de creatie van meerwaarde voor de omgeving noodzakelijk is.
De gemeente heeft het provinciale convenant Vitale Vakantieparken ondertekend. Ze heeft daarnaast uitgesproken dat voor dit park een pilot voor transformatie wordt opgestart.
In 2009 is de Strategische Toekomstvisie 2020 voor de gemeente Aa en Hunze vastgesteld. De toekomstvisie zet de strategische koers van de gemeente uit. De belangrijkste redenen voor deze strategische toekomstvisie zijn het vormgeven van de identiteit van de gemeente en het versterken van de centrale koers voor de toekomst. Daarbij wil de gemeente behouden wat de moeite waard is en streeft ze naar vernieuwing waar dat kansen biedt om de positie van Aa en Hunze te versterken.
De toekomstvisie gaat in op de thema's wonen en werken, zorg en leefbaarheid, landbouw, natuur en recreatie en bestuur en dienstverlening.
Voor het thema wonen heeft de gemeente de volgende ambities:
Voorliggend plan sluit aan bij een aantal van bovengenoemde ambities. In dit geval is sprake van maatwerk in het kleine dorp Schipborg. De huidige situatie, bewoning van recreatiewoningen, is een ongewenste situatie. Door de woningen te bestemmen als reguliere woningen wordt dit knelpunt opgelost. Daarnaast worden 18 reguliere, sociale huurwoningen toegevoegd aan de woningvoorraad, wat de variatie aan woningen in het dorp Schipborg laat toenemen.
Een verdere uitwerking van de woonbehoefte en toetsing aan het gemeentelijk woonbeleid is opgenomen in paragraaf 3.3.2.
Op 23 juni 2016 is de Woonvisie 2016+ vastgesteld door de raad van de gemeente Aa en Hunze. Hierin zijn de uitgangspunten en ambities voor het wonen tot 2020 beschreven. De nieuwe woonvisie vormt de basis voor de strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. Centraal hierbij staat de vraag hoe de gemeente het beste kan inspelen op de veranderende demografische ontwikkeling en woonbehoeften van de toekomst. De gemeente streeft naar kwalitatief goede en onderscheidende woonmilieus en een woningvoorraad die ook aansluit bij de wensen van huidige en toekomste generaties.
In de Woonvisie zijn 4 pijlers opgenomen:
Onder pijler 1 is in de Woonvisie opgenomen dat het belangrijk is om duurzame kwaliteit toe te voegen aan woningen om de toekomstwaarde te versterken. Duurzaam betreft de toegankelijkheid van woningen voor zorgbehoevenden en energetische duurzaamheid. De gemeente heeft in 2011 de Duurzaamheidsvisie vastgesteld en daarin de ambitie geformuleerd om in het jaar 2025 de CO2-uitstoot in de gemeente met 50 procent te verminderen.
Omdat het plan betrekking heeft op bestaande woningen en er in eerste instantie geen wijzigingen zijn gepland, is een kwaliteitsslag niet direct mogelijk. Voor de woningen op het park geldt wel dat met een aantal aanpassingen de woningen duurzamer gemaakt kunnen worden en minder CO2 uitstoten. Om verduurzaming van de woningen te stimuleren is in dit bestemmingsplan de voorwaarde opgenomen dat woningen alleen qua oppervlakte of bouwhoogte mogen uitbreiden als er sprake is van verduurzaming van de woning.
Onder pijler 2 wordt ingegaan op de kwantiteit van de woningvoorraad. Uit de bevolkings- en huishoudensprognose 2015 van de provincie Drenthe wordt uitgegaan van een huishoudensgroei van 80 tot het jaar 2020. Echter, het is heel goed denkbaar dat de huishoudensgroei wat hoger zal uitvallen vanwege bijvoorbeeld een instroom van vergunninghouders en asielzoekers die de prognose overstijgt. Als daarvan sprake is, resulteert dat in een hogere huishoudensgroei en is ook extra woningbouw gewenst. De gemeente geeft aan dat extra woningbouw mogelijk is als overtuigend kan worden aangetoond dat deze extra woningbouw niet resulteert in leegstand in de bestaande woningvoorraad.
Omdat voor het terrein Holle Drift geldt dat er geen sprake is van wijziging, in de feitelijke situatie worden de woningen al gebruikt om permanent te bewonen, is er alleen theoretisch sprake van toename van het aantal woningen in de woningvoorraad. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een latente vraag naar deze woningen en dat de omzetting van de bestemming daarom niet leidt tot leegstand in de bestaande woningvoorraad.
De gemeente vindt het belangrijk, in het kader van pijler 3 Betaalbaarheid, dat huishoudens met een laag inkomen passend/betaalbaar gehuisvest worden. Het huurbeleid van de woningcorporaties is hierop afgestemd. De 18 huurwoningen in Holle Drift zijn in de huidige situatie bewoond door huishoudens die over het algemeen een laag inkomen hebben. De behoefte van deze woningen is aangetoond doordat de woningen de afgelopen jaren altijd verhuurd zijn geweest en er weinig sprake is van doorstroom (de woningen functioneren niet als tijdelijke oplossing). Het toevoegen van de woningen aan de woningvoorraad past daarmee in het beleid. In een anterieure overeenkomst wordt vastgelegd dat de woningen in voor de komende jaren sociale huurwoningen blijven.
Er is geen sprake van wonen met zorg, pijler 4 van het beleid, in dit plan.
Gelet op bovenstaande is het voornemen passend in het gemeentelijk woonbeleid.
De gemeente Aa en Hunze heeft een Strategienota Toekomst Vakantieparken (2020-2024) opgesteld. Het provinciale actieprogramma (zie paragraaf 3.2.4) is richtinggevend voor deze strategienota. De nota beschrijft de gemeentelijke strategie en uitgangspunten. Ook in dit beleid is opgenomen dat bij parken waar recreatief potentieel ontbreekt, onderzoek gedaan wordt naar de mogelijkheden voor een nieuwe (bestendige) bestemming. Voor transformatie gelden de volgende uitgangspunten:
Voor de transformatie van park Holle Drift is door initiatiefnemer een transformatieplan opgesteld. In het transformatieplan is de transformatieladder uit het provinciale beleid doorlopen, is de behoefte en meerwaarde van de transformatie aangetoond, wordt de planologische haalbaarheid kort uitgewerkt en wordt het gewenste eindbeeld en de te zetten stappen benoemd. Conclusie van het plan is dat transformatie voor dit park haalbaar is, toekomstbestendig is én zorgt voor een maatschappelijke en ruimtelijke meerwaarde. Het plan voldoet daarmee aan het provinciale en gemeentelijke beleid.
Bij het transformatieplan hoort ook een tabel waarin de directe en indirecte kosten voor initiatiefnemer zijn opgenomen. Afspraken met betrekking tot deze kosten worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst en zijn geen onderdeel van dit bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk worden de voor dit plan relevante omgevingsaspecten besproken. Omdat er geen sprake is van fysieke wijzigingen, zijn de thema's archeologie, cultuurhistorie en bodem niet relevant. De bodem wordt immers niet geroerd en, zoals ook al besproken in het kader van het provinciaal beleid in paragraaf 3.2, gaan er geen archeologische of cultuurhistorische waarden verloren.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
Onderzoek
Ad 1.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Er is sprake van functiewijziging van 18 recreatiewoningen naar reguliere woningen. Op grond van jurisprudentie blijkt dat functiewijziging ook een stedelijke ontwikkeling is. Het voornemen kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.
Ad 2.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In onderlinge samenhang moet worden beoordeeld of sprake is van een groter planologisch beslag en een functiewijziging ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan. Van een groter planologisch beslag is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan wordt met onderhavig project niet meer bebouwing mogelijk gemaakt. Er is wel sprake van een functiewijziging naar wonen. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Ad 3.
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden beschreven. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig project beperkt tot de gemeente Aa en Hunze. De woningen zullen voor het grootste gedeelte bewoond worden door inwoners uit de gemeente.
Ad 4.
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden beschreven.
In paragraaf 3.3.2 is het plan getoetst aan de gemeente Woonvisie. Uit deze toetsing is gebleken dat er behoefte is aan woningen met duurzame kwaliteit en aan betaalbare woningen. De behoefte aan het voornemen is in deze paragraaf aangetoond.
Ad 5.
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het project voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het project voorziet in een behoefte en er is geen sprake van ruimtegebruik buiten bestaand stedelijk gebied.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden.
Wat betreft soortenbescherming is onderzoek noodzakelijk als sprake is van sloop of aanpassing van bebouwing, kap van bomen, demping van sloten of op een andere manier mogelijke invloed op leefgebied van soorten. In dit geval is geen sprake van fysieke wijzigingen in het plangebied en dus ook geen effect op het leefgebied van aanwezige soorten.
Ten aanzien van gebiedsbescherming wordt gekeken naar de ligging van beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland) en het effect wat het plan kan hebben op deze gebieden.
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied ligt op een afstand van circa 500 meter van het plangebied. Effecten op dit gebied zijn er niet omdat het plan bij recht niet leidt tot (ingrijpende) fysieke wijzigingen of wijzigingen van gebruik van het plangebied ten opzichte van de huidige situatie.
Stikstof
Ook wat betreft stikstof zijn er geen negatieve effecten. Er is immers geen sprake van een 'aanlegfase' waarin stikstof vrij kan komen. Er is onder voorwaarden alleen de mogelijkheid tot reguliere verbouwing. Ook in de 'gebruiksfase' wijzigt niets, de woningen worden immers zowel in de huidige als in de toekomstige situatie gebruikt voor bewoning. Er is in beide fases geen sprake van (een toename van) stikstofemissie.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het voornemen.
Risico's in het kader van externe veiligheid worden in de wetgeving beschreven als plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door de gemeente in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen.
Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. De officiële definitie van groepsrisico in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) luidt: "de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is". Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt met de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden, maar men mag hiervan wel goed onderbouwd afwijken.
Inrichtingen
Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd.
Om te bepalen of in de nabijheid van het besluitgebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, is de Risicokaart geraadpleegd. Uit de Risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het besluitgebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is het Recreatiepark Stroomdal in Zeegse op circa 800 meter afstand.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
De Wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid zijn op 1 april 2015 in werking getreden. In deze wetgeving is het landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen verankerd. Binnen bepaalde grenzen wordt het vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd.
In de nabijheid van het besluitgebied zijn geen transportroutes aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze regelgeving rond buisleidingen sluit aan bij de regelgeving rond inrichtingen met gevaarlijke stoffen.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen van deze aard aanwezig.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
Hoewel er feitelijk niets wijzigt, is er in het voornemen wel sprake van het realiseren van geluidsgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder. De reden hiervoor is dat recreatiewoningen niet geluidgevoelig zijn op grond van de Wet geluidhinder. Reguliere woningen zijn dat wel.
Er is een geluidonderzoek nodig wanneer het plangebied is gelegen binnen een wettelijke zone van een (spoor)weg. Hiervan is in het geval van de Holle Drift geen sprake. De wegen rondom het plangebied zijn wegen met een 30 km/h regime. Voor deze wegen geldt geen wettelijke zone. Voor de N34 geldt een zone van 250 meter. Deze weg ligt op een afstand van circa 600 meter en onderzoek is daarom ook voor deze weg niet noodzakelijk.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Het voornemen betreft het omzetten van de bestemming Recreatie naar Wonen op het terrein Holle Drift. In de huidige situatie is al sprake van permanent wonen van de woningen. De hoeveelheid verkeersbewegingen zal door de administratieve wijziging niet wijzigen. De woningen worden immers zowel in de huidige als in de toekomstige situatie gebruikt voor bewoning. Andere aspecten dan verkeersbewegingen, die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, zijn niet aan de orde.
Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
Onder gevoelige functies in het kader van bedrijven en milieuzonering wordt in de brochure genoemd als voorbeelden woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Theoretisch gezien is in de huidige situatie sprake van verblijfsrecreatie, in de toekomstige situatie van woningen. Maar omdat beide functies gevoelig zijn en er sprake is van een bestaande situatie, is toetsing aan de richtafstanden van de VNG-brochure niet noodzakelijk.
In het kader van goede ruimtelijke ordening wordt wel gekeken naar de omliggende functies, om eventueel hinder in kaart te brengen.
Agrarische bedrijf Borgweg 29
Aan de Borgweg 29 in Schipborg is een rundveehouderij gelegen. Het vergund aantal dieren bedraagt 26 zoogkoeien, 17 vleeskalveren en 15 vleesstieren/overig vleesvee. De dieren worden in hoofdzaak gehouden ten behoeve van natuurbeheer en lopen het grootste deel van het jaar op van Staatsbosbeheer gepachte gronden. Daarnaast is een kleine boerderijwinkel aanwezig.
De bestemming ter plaatse is “Agrarisch - Bedrijf” ten behoeve van een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Het agrarisch bouwblok ligt op circa 32 meter van de rand van het vakantiepark.
Gebaseerd op de huidige bedrijfsactiviteiten van het bedrijf die mogelijk zijn op grond van de bestemming, moet volgens Bedrijven en milieuzonering een afstand van 100 meter tot gevoelige bestemmingen worden aangehouden bij het houden van extensief vee. Deze afstand geldt vanaf de grens van het bouwvlak/perceel. De dichtstbij gelegen recreatiewoningen liggen op circa 38 en 45 meter. Er wordt dus niet voldaan aan de richtafstand.
Onderstaand zal worden beoordeeld of er desondanks ter plaatse van de gevoelige objecten sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Verder moet worden voorkomen dat bestaande bedrijven onevenredig in hun belangen worden geschaad. Er zal daarom getoetst worden of het agrarisch bedrijf ter plaatse van de te bestemmen gevoelige objecten kan voldoen aan de eisen die de milieuregelgeving stelt en het bedrijf niet onnodig belemmerd wordt in de huidige bedrijfsvoering en in de ontwikkelingsmogelijkheden.
Geur
De richtafstand van 100 meter tot nieuwe gevoelige bestemmingen die volgens Bedrijven en milieuzonering gehanteerd moet worden is gebaseerd op het aspect geur. De meeste recreatiewoningen op het vakantiepark liggen binnen deze afstand. Indien deze woningen een woonbestemming krijgen zullen ze permanent worden bewoond, wat bij een recreatiewoning niet het geval is. Gekeken wordt of er gelet op de omstandigheden toch sprake kan zijn van een goed woon- en leefklimaat voor het aspect geur.
Bij de wijzigingsmelding op grond van het Activiteitenbesluit die het agrarisch bedrijf in 2016 heeft gedaan, waarbij sprake was van een geringe uitbreiding van het aantal dieren, zijn de recreatiewoningen meegenomen in de beoordeling van de geurbelasting als gevolg van de huisvesting van dieren. Geconstateerd is dat er voldaan wordt aan de afstandsnormen en aan de geurnormering die gelden bij het houden van rundvee. Hierdoor kan er van uit worden gegaan dat er ter plaatse van de recreatiewoningen geen sprake is van ontoelaatbare geurhinder als gevolg van de aanwezigheid van rundvee.
Op grond van het voorgaande kan worden gesteld dat er qua geur sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In het kader van de milieuwetgeving wordt ten aanzien van geur geen onderscheid gemaakt tussen een woning en een recreatiewoning. Beide worden beschouwd als een geurgevoelig object. Het wijzigen van de bestemming levert derhalve geen extra belemmeringen op voor het bedrijf.
Fijn stof
Volgens Bedrijven en milieuzonering moet voor het aspect stof een richtafstand van 30 meter vanaf de grens van het perceel tot gevoelige bestemmingen worden aangehouden. Alle recreatiewoningen liggen op meer dan 30 meter. De dichtstbijzijnde recreatiewoning is gelegen op circa 38 meter van de perceelgrens. Gesteld kan worden dat voor het aspect fijn stof geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op het thema luchtkwaliteit.
Geluid
Volgens Bedrijven en milieuzonering moet voor het aspect geluid een richtafstand van 30 meter vanaf het perceel tot gevoelige bestemmingen worden aangehouden. Binnen deze afstand liggen geen recreatiewoningen. De dichtstbijzijnde recreatiewoning is gelegen op circa 38 meter van de perceelgrens. Gesteld kan worden dat voor het aspect geluid geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Een recreatiewoning is geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Op grond daarvan behoeft er voor het aspect geluid in het kader van de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit geen rekening te worden gehouden met een dergelijke woning. Indien de bestemming van de recreatiewoningen op het vakantie park wordt omgezet in “wonen” dan worden de woningen wel beschouwd als geluidgevoelig object. Dit kan een belemmering vormen voor de huidige bedrijfsvoering en toekomstige bedrijfsontwikkelingen van het agrarisch bedrijf.
In de huidige situatie zijn de woningen op Holle Drift 4 en 6 dichterbij het bedrijf gelegen dan de recreatiewoningen op het vakantiepark “Holle Drift”. De woningen op Holle Drift 4 en 6 zijn daarmee bepalend voor het geluidniveau van het bedrijf. Het wijzigen van de bestemming van de vakantiewoningen levert daarom voor het aspect geluid voor de vergunde dan wel toekomstige situatie geen extra belemmeringen op voor het bedrijf.
Tennisvelden
Ten noorden van het plangebied zijn tennisvelden met verlichting gelegen. Voor deze functie geldt een richtafstand van 50 meter voor geluid. Binnen deze afstand zijn 10 recreatiewoningen gelegen. De dichtstbijzijnde woning ligt op circa 10 meter.
Geluid
De grootste bron van geluid zal in het geval van tennisvelden stemgeluid zijn. Voor stemgeluid gelden geen normen op basis van het wettelijk kader, maar stemgeluid moet wel meegenomen worden in de overwegingen bij een ruimtelijk plan.
Omdat er in de huidige situatie geen sprake is van onevenredige hinder door stemgeluid (en eventuele andere geluidsveroorzakende activiteiten op het tennispark), gaat de gemeente er in de nieuwe situatie, waarin feitelijk niets verandert, vanuit dat dit ook zo blijft.
Licht
Rondom de tennisbanen zijn 4 lichtmasten opgesteld. Bedrijven en milieuzonering kent geen richtafstand voor lichthinder. De lichtmasten kunnen echter voor de nodige overlast zorgen in woon- of slaapvertrekken van woningen.
Omdat er in de huidige situatie geen sprake is van onevenredige hinder door de verlichting, gaat de gemeente er in de nieuwe situatie, waarin feitelijk niets verandert, vanuit dat dit ook zo blijft.
In het Activiteitenbesluit zijn regels gesteld ten aanzien van de tijden waarop de verlichting uitgeschakeld moet zijn (tussen 23.00 en 07.00 uur). Daarnaast geldt op grond van artikel 2.1 een zorgplicht om lichthinder te voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Uit de toelichting bij het Activiteitenbesluit blijkt dat hieronder wordt verstaan het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinderlijke lichtverschijnselen.
De gemeente gaat er vanuit dat deze regels voldoende zijn om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.
Recreatieterrein
Aan de oostkant van het plangebied ligt een recreatieterrein. Dit recreatieterrein wordt, net als Holle Drift, gebruikt om te wonen. Er zijn geen gezamenlijke voorzieningen aanwezig of parkeerterreinen die dichtbij het plangebied liggen. Dit gebied wordt daarom als woongebied gezien en er wordt daarom geen richtafstand aangehouden.
De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Holle Drift en de Borgweg. De Borgweg is de doorgaande weg die door Schipborg loopt. De parkeerbehoefte van het plangebied moet autonoom worden opgelost. De parkeerbehoefte wordt bepaald op basis van het gemeentelijk GVVP. Hierin wordt aangegeven dat de gemeente Aa en Hunze gebruik maakt van kencijfers uit de CROW-publicatie 317 - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie.
In het CROW is uitgegaan van 1,2 tot 2,0 parkeerplaatsen per sociale huurwoning in een niet stedelijk gebied. Deze kencijfers zijn inclusief het parkeren voor bezoekers. Voor elke woning is op het terrein een parkeerplaats aangelegd. Verder zijn er nog een aantal extra parkeerplaatsen, verdeeld over het park. Op het park is daarnaast ruimte om incidenteel op de weg dan wel in de berm te parkeren. De parkeerbehoefte kan op eigen terrein opgelost worden. Er wordt voldaan aan de kencijfers.
De woningen generen ook verkeer. Dit betreft op basis van de CROW-publicatie 317 maximaal 6,0 voor een sociale huurwoning. In totaal is de verkeersgeneratie voor het terrein (18*6,0=) 108 verkeersbewegingen per etmaal. Deze hoeveelheid verkeer leidde in het recente verleden en in de nabije toekomst niet tot een verminderde doorstroming of verkeersveiligheid op de Holle Drift en de Borgweg.
Vanwege het grote belang van water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Hunze en Aa's. Via de Digitale Watertoets is waterschap Hunze en Aa's op 4 februari 2019 van onderhavig bestemmingsplan formeel op de hoogte gebracht. Het resultaat van de watertoets is als bijlage 1 bijgevoegd. Vervolgens is op 25 februari 2020 met het waterschap een overleg geweest op park Holle Drift om de waterhuishoudkundige effecten te bespreken.
In deze paragraaf worden de belangrijkste waterhuishoudkundige aspecten besproken en beschreven op welke manier hier mee om wordt gegaan in dit bestemmingsplan.
Waterveiligheid
Het belangrijkste doel van het waterschap gerelateerd aan waterveiligheid is het uitsluiten van levensbedreigende situaties voor mensen en het zoveel mogelijk voorkomen van dergelijke situaties voor dieren. Op de locatie spelen geen aandachtspunten die zijn gerelateerd aan waterveiligheid en deze worden ook in de toekomstige situatie niet verwacht.
Waterkwantiteit
Het waterschap heeft als primaire aan waterkwantiteit gerelateerde doel om voor voldoende water te zorgen, zowel in natte als in droge perioden, nu en in de toekomst. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden.
Verhardingstoename
In het ingediende plan neemt het verharde oppervlak toe boven de compensatiedrempel; voor stedelijk gebied of kassengebieden met meer dan 150 m2 of in het buitengebied met meer dan 1500 m2 (Keur Waterschap Hunze en Aa's). Omdat deze verhardingstoename ervoor zorgt dat hemelwater versneld ter afstroom kan komen, kan het watersysteem overbelast raken. Dit vergroot de kans op inundatie, zeker bij piekbuien, waardoor de landelijke werknormen voor de inundatiekans overschreden kunnen worden. De landelijke normen (1/jaar) zijn 1/10 voor grasland, 1/25 voor akkerbouw, 1/50 voor intensieve akkerbouw en 1/100 voor stedelijk gebied. Voor natuurgebied is geen norm vastgesteld (Beheerprogramma 2016-2021). Compenserende waterberging is noodzakelijk om de kans op inundatie niet te vergroten en de werknormen te kunnen waarborgen.
Compenserende waterberging
In het plan is opgenomen dat elke woning tot 100 m2 mag worden uitgebreid. Dit betekent dat per woning een uitbreiding van circa 20 m2 mogelijk is. Omdat het 18 woningen betreft maakt het plan een totale verhardingstoename mogelijk van ten minste 360 m2. Door toename van het verharde oppervlak zal er versnelde afstroming van hemelwater gaan plaatsvinden. Hier kunnen nadelige waterhuishoudkundige effecten ontstaan indien er geen maatregelen worden genomen om dit te voorkomen, mede gelet op het feit dat er op dit moment een gemengd rioolstelsel aanwezig is (hemelwater en afvalwater wordt via hetzelfde rioolstelsel afgevoerd).
Een mogelijke maatregel om de toename met 360 m2 verhard oppervlak te compenseren is het aanleggen van een waterbergingsvoorziening van 29 m3. Maar ook andere maatregelen zouden kunnen worden overwogen (zoals bij voorbeeld infiltratie). Tijdens het overleg met het waterschap op 25 februari 2020 zijn de verschillende mogelijkheden besproken, van waterbergingsvoorziening tot infiltratie tot volledig afkoppelen van bijvoorbeeld 2 woningen naar een waterbergingsvoorziening.
Van het hoogteverloop op het terrein is bekend dat deze vrij groot is. Het noordelijke deel ligt circa 1,4 meter hoger dan het zuidelijke deel. Ook ligt het terrein op de flank van de Hondsrug waardoor een gebied met keileem in de ondergrond dicht in de buurt ligt (vermoedelijk wel net buiten het plangebied). Dit betekent dat het realiseren van een waterbergingsvoorziening wellicht niet overal op het park even functioneel / realistisch is en, afhankelijk van de vorm van compenserende waterberging waarvoor gekozen wordt, er nader onderzoek nodig is. De gemiddelde hoogste grondwaterstand en de gemiddeld hoogste grondwaterstand op het terrein biedt voldoende ruimte om infiltratiemaatregelen toe te passen, maar ook hiervoor is nader, locatiespecifiek onderzoek gewenst.
De verwachting is dat uitbreiding van de woningen niet op korte termijn zal gebeuren en ook niet in één keer voor alle woningen wordt uitgevoerd. De woningen zijn immers bewoond en voor onbepaalde tijd verhuurd. Daarom is in dit bestemmingsplan een voorwaarde verbonden aan de uitbreidingsmogelijkheid. Deze voorwaarde houdt in dat, wanneer de totale uitbreiding van de woningen de compensatiegrens van 150 m2 overschrijdt, de waterberging gerealiseerd moet worden in overleg met het waterschap. Hierdoor kan, wanneer dit aan de orde is en eventueel op basis van nader onderzoek, voor een passende uitvoering worden gekozen.
Waterkwaliteit
Om de waterkwaliteit te waarborgen heeft het waterschap als voornaamste doel om te zorgen voor schoon en ecologisch gezond water, waarin systeem-specifieke dieren en planten voorkomen. In de eerste plaats is dit van belang voor de grotere beken, kanalen en meren waarvoor binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen en maatregelen zijn opgesteld. Hiernaast is een goede waterkwaliteit van belang voor zwemwater en voor het stelsel van kleinere watergangen voor water aan- en afvoer.
In het plangebied worden geen uitlogende materialen gebruikt. Ook vinden er geen bedrijfsmatige activiteiten plaats die kunnen leiden tot vervuiling van grondwater of oppervlaktewater. Er is daarom geen sprake van nadelige effecten op de waterkwaliteit in het plangebied.
Conclusie
In deze paragraaf zijn de belangrijkste waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Conclusie is dat, door middel van de afwijkingsmogelijkheid voor het uitbreiden van het oppervlakte van de woningen, compenserende waterberging nodig is. In overleg met het waterschap is dit nader uitgewerkt en ook in het beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 1 bij de regels) wordt hier nader op ingegaan. Andere belangrijke effecten zijn niet aan de orde. Het thema water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.
Omdat het project geen activiteit betreft die voorkomt op de D-lijst is een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De kosten voor de uitvoering van het plan inclusief mogelijke planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Dit wordt in een afzonderlijke overeenkomst met de initiatiefnemer afgehandeld. In deze overeenkomst worden ook de afspraken zoals gemaakt in het transformatieplan waar nodig opgenomen. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Het voorontwerp bestemmingsplan “Schipborg, Holle Drift 45 t/m 79” heeft vanaf 19 december 2019 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen de vorenstaande termijn kon een ieder schriftelijk of mondeling zijn of haar inspraakreactie op het voorontwerp bestemmingsplan naar voren brengen.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan tevens toegezonden aan een aantal instanties (wettelijk vooroverleg).
In deze paragraaf zijn de verschillende overlegreacties samengevat weergegeven en voorzien van een beantwoording. De reacties hebben geleid tot een aanpassing van het plan.
Op het voorontwerp bestemmingsplan is door de volgende overlegpartners gereageerd:
- Waterschap Hunze en Aa's;
- Provincie Drenthe.
Het waterschap heeft aangegeven dat uit het voorontwerp bestemmingsplan is gebleken dat bij de melding van het planinitiatief via www.dewatertoets.nl op 4 februari 2019 ten onrechte is aangegeven dat het plan een bestemmingswijziging zonder fysieke aanpassingen betreft. In het plan blijkt namelijk te zijn opgenomen dat elke woning met 20 m2 mag worden uitgebreid. Uitbreiding van een woning met 20 m2 zal kunnen leiden tot een toename aan verhard oppervlak met ten minste 20 m2. Omdat het 18 woningen betreft maakt het plan een verhardingstoename mogelijk van ten minste 360 m2. Door toename van het verharde oppervlak zal er versnelde afstroming van hemelwater gaan plaatsvinden. Hier zullen nadelige waterhuishoudkundige effecten ontstaan indien er geen maatregelen worden genomen om dit te voorkomen. In uw plan heeft u deze waterhuishoudkundige effecten niet beschreven en ook heeft u in het plan niet opgenomen welke maatregelen genomen zullen worden om de nadelige effecten hiervan weg te nemen. Dit betekent dat wij vooralsnog niet kunnen instemmen met uw plan. Wij verzoeken u alsnog een adequate waterhuishoudkundige analyse (zowel ten aanzien van waterkwantiteit alsook ten aanzien van waterkwaliteit) op te nemen alsmede het opnemen van maatregelen in het plan om nadelige waterhuishoudkundige effecten (zowel ten aanzien van waterkwantiteit als ten aanzien van waterkwaliteit) te voorkomen.
Reactie
Het transformatieplan en de toelichting en regels van het bestemmingsplan zijn naar aanleiding van de vooroverlegreactie op de volgende punten aangepast / aangevuld.
Waterhuishoudkundige effecten
In eerste instantie zou het plan geen fysieke wijziging betreffen, om die reden was er ook geen sprake van waterhuishoudkundige effecten. Omdat tijdens het planproces wel de mogelijkheid tot het uitbreiden van het bebouwingsoppervlak is opgenomen in de regeling, is naar aanleiding van deze vooroverlegreactie het transformatieplan en paragraaf 4.8 van de toelichting van het bestemmingsplan aangepast en uitgebreid.
Compensatie
In paragraaf 4.8 is opgenomen op welke manier de compensatie voor de mogelijke toename van het verhard oppervlak wordt geregeld in dit bestemmingsplan. In overleg met het waterschap is ervoor gekozen om de verplichting tot de realisatie van de compenserende waterberging juridisch te koppelen aan het gebruik van de uitbreidingsmogelijkheid. De verwachting is namelijk dat uitbreiding van de woningen niet op korte termijn zal plaatsvinden en ook niet in één keer voor alle woningen wordt uitgevoerd. De woningen zijn immers bewoond en voor onbepaalde tijd verhuurd. Daarom is in het bestemmingsplan een voorwaarde verbonden aan de uitbreidingsmogelijkheid. Deze voorwaarde houdt in dat, wanneer de totale uitbreiding van de woningen de compensatiegrens van 150 m2 overschrijdt, de waterberging gerealiseerd moet worden in overleg met het waterschap. Hierdoor kan, wanneer dit aan de orde is en eventueel op basis van nader onderzoek, voor een passende uitvoering worden gekozen.
In het beeldkwaliteitsplan dat als bijlage 1 bij de regels is gevoegd, wordt hier ook nader op ingegaan. De regeling (artikel 5.4) is aangepast.
Artikel 6.4 a.6
Er kan ingestemd worden met het verwijderen van de betreffende regel. Ten aanzien van deze regel wordt opgemerkt dat dit een algemene regel is vanuit de gedachte van behoud van archeologische waarden. Het bevoegd gezag voor het verhogen/verlagen van het waterpeil is echter het Waterschap. Wij kunnen dan ook instemmen met het verwijderen van deze regel in onderhavig bestemmingsplan.
Gedeputeerde Staten van Drenthe geven aan dat, op basis van de Omgevingsvisie Drenthe en de Provinciale Omgevingsverordening 2018 (vastgesteld door Provinciale Staten op 3 oktober 2018), de volgende aspecten in het voorontwerp bestemmingsplan van provinciaal belang:
Programma Vitale Vakantieparken
In het actieprogramma Vitale Vakantieparken Drenthe (2018) hebben provincie, gemeenten, Recreatieschap Drenthe en RECRON de ambitie en doelen voor het project Vitale Vakantieparken uitgewerkt. Parken zonder recreatieve toekomst worden daarin begeleid naar een passende andere bestemming. Holle Drift 45 t/m 79 is in het Vitaliteitsonderzoek van ZKA (2017) naar voren gekomen als recreatiepark dat geen perspectief heeft voor recreatief gebruik. Uit een verkenning met de transformatieladder (Antea) is gebleken dat transformatie van verblijfsrecreatie naar wonen tot de mogelijkheden behoort, maar dat de financiële haalbaarheid en sociaal-maatschappelijke meerwaarde nog aandachtspunten zijn voor nadere uitwerking.
De Stuurgroep Vitale Vakantieparken is van mening dat in ieder transformatieproces tenminste een onderbouwde afweging wordt gemaakt over het wel of niet toepassen van verevening. Deze afweging maakt onderdeel uit van de financiële paragraaf van het transformatieplan.
Permanente bewoning recreatiewoningen
Wij zijn voorstander van een gebiedsgerichte, integrale aanpak waarbij binnen een park dan wel plangebied gedragen keuzes worden gemaakt en daaropvolgend een integraal bestemmingsplan wordt opgesteld met bindende afspraken met partijen om de beoogde transformatie ook daadwerkelijk te realiseren. Het uitgangspunt bij een functiewijziging is dat deze betrekking heeft op een gedeelte van, of gehele park dan wel het gehele plangebied of onderdelen daarvan en niet op losse recreatiewoningen. Een functiewijziging moet bijdragen aan het oplossen van de sociale, maatschappelijke en/of ruimtelijke problematiek op het betreffende park dan wel plangebied. De problematiek van het betreffende park dan wel plangebied zal in beeld gebracht moeten worden en de daarbij behorende oplossingsrichtingen uitgewerkt. Een functiewijziging naar wonen is het sluitstuk van het transformatieproces en zal substantieel bij moeten dragen aan een oplossing van de problematiek. Wij vragen van gemeenten om zich bewust te zijn van de effecten van een functiewijziging van recreatie- naar woonbestemming op de woningmarkt, in relatie tot de demografische verandering in Drenthe. Transformatie kan soms betekenen dat er extra aanbod ontstaat terwijl er elders al sprake is van een overaanbod. Andersom kan transformatie echter ook knelpunten in de woningmarkt helpen oplossen. Daarom zal onder andere in beeld gebracht moeten worden wat de invloed van de functiewijziging zal zijn op het kwalitatieve en kwantitatieve woningaanbod. Ook moet gemotiveerd worden hoe de ruimtelijke, maatschappelijke en/of landschappelijke meerwaarde behaald kan worden. Hierbij valt te denken aan: woningen beschikbaar stellen voor sociale huur of kwetsbare specifieke doelgroepen, landschappelijke en/of infrastructurele ingrepen, amoveren van woningen, ontwikkeling natuur, etc. De transformatie van een park naar een woonbestemming en het realiseren van de genoemde meerwaarde kan leiden tot noodzakelijke investeringen. Deze investeringen kunnen als onderdeel van het plan voor de betreffende locatie (deels) worden bekostigd uit de waardestijging van de recreatiewoningen als gevolg van een bestemmingswijziging.
Deze voorwaarden staan beschreven in artikel 2.20 van de Provinciale Omgevingsverordening. Wij adviseren u het plan met name op de volgende punten aan te passen:
Landschap/cultuurhistorie
Het plangebied ligt in het oude esdorpenlandschap van Drenthe aan de rand van Schipborg tussen dorp en oude es. In en om het park liggen oude houtwallen en reliëfstructuren die van cultuurhistorische en archeologische waarden zijn. Het gebied ligt in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Drenthe binnen de categorie Eisen stellen. Dit houdt in dat cultuurhistorie een belangrijk uitgangspunt dient te zijn bij nieuwe ruimtelijke plannen. Wij adviseren om in de toelichting te onderbouwen welke cultuurhistorische en landschappelijke structuren in het plangebied en de omgeving aanwezig zijn en hoe deze ter inspiratie zijn verwerkt in de nieuwe plannen.
De huidige opzet heeft als kwaliteit dat zowel de bebouwing (kleine en lage woningen) als de openbare ruimte een eenduidige uitstraling heeft. Deze komt onder druk te staan met het nu voorliggende bestemmingplan. Er worden weinig regels gesteld aan de aan of verbouw van de woningen en de inrichting van de groene ruimte. De eenduidige uitstraling en omvang van de bebouwing is van belang. De mogelijkheid om tot 8 meter hoog te bouwen is een verandering ten opzichte van de huidige situatie. De huidige lage bebouwing zorgt ervoor dat de groene omgeving meer ervaren wordt. Wij adviseren u de bouwhoogte te beperken tot de bestaande mogelijkheden. Hiermee is, voor wat betreft de provinciale diensten, voldaan aan het vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Voor vragen of overleg inzake dit advies kunt u contact op nemen met mevrouw B. Hendriks, telefoon (0592) 365460 of b.hendriks@drenthe.nl
Conclusie
Wij kunnen instemmen met transformatie van het park De Holle Drift mits aan de voorwaarden zoals beschreven in artikel 2.20 van de Provinciale Omgevingsverordening wordt voldaan. Daarnaast adviseren wij u de opmerkingen vanuit cultuurhistorie en landschap te verwerken
Reactie
Het transformatieplan en de toelichting en regels van het bestemmingsplan zijn naar aanleiding van de vooroverlegreactie op de volgende punten aangepast / aangevuld.
Verevening
Er wordt voor gekozen om geen verevening toe te passen. De gemeente verwacht dat door het vaststellen van de uitgangspunten met betrekking tot de gekozen ruimtelijke en maatschappelijke meerwaarde van het plan voor Holle Drift, voldoende te waarborgen dat (een deel van) een eventuele waardestijging die ontstaat uit de transformatie, hierdoor ten goede komt aan het algemeen belang. De ruimtelijke meerwaarde wordt geborgd in het bestemmingsplan (behoud groen), de maatschappelijke meerwaarde wordt geborgd in een anterieure overeenkomst (vastleggen sociale huursector voor de komende jaren en verduurzaming van de woningen).
Artikel 2.20 Provinciale Omgevingsverordening
Het plan is aangevuld met informatie wat betreft (1) de problematiek op het park, (2) het motiveren van de functiewijziging in het kader van de woningvoorraad en (3) de onderbouwing van de meerwaarde en de borging van deze meerwaarde in het plan.
1.
In paragraaf 2 van het transformatieplan en in paragraaf 3.2.2 is uitgebreider stilgestaan bij de problematiek van het park: "Op het park is geen sprake van maatschappelijke problematiek of andere problematiek op het gebied van leefbaarheid of veiligheid. Ook ervaren omwonenden geen overlast van het park. Het park functioneert als een woonwijk. Het gaat om een verzorgd en netjes onderhouden park waar de bewoners van het park prettig wonen. De problematiek die er speelt is dat de huidige bestemming niet past bij het feitelijke gebruik. Hierdoor is er onduidelijkheid over de toekomst van het park. De functiewijziging naar wonen geeft voor alle partijen, zowel de gemeente als de eigenaar en bewoners, duidelijkheid over de toekomst van het park."
2.
In de toelichting van het voorontwerpbestemmingsplan werd al kort ingegaan op hoe de functiewijziging zich verhoudt tot de gemeentelijk woonvisie en de woonbehoefte, dit aspect is uitgebreider toegelicht in paragraaf 3.3.2 en deze toelichting is voor de volledigheid ook opgenomen in het transformatieplan.
3.
De maatschappelijke meerwaarde, namelijk het toevoegen van de woningen als sociale huurwoningen aan de woningvoorraad en het behouden van de woningen voor deze doelgroep voor de komende jaren, wordt vastgelegd in een anterieure overeenkomst met de eigenaar. Hiermee blijven de woningen in elk geval de komende jaren beschikbaar voor dezelfde doelgroep als waaraan de woningen nu ook verhuurd worden. Wat betreft de ruimtelijke en landschappelijke meerwaarde geldt dat het park een mooie, groene uitstraling heeft en wordt omzoomd door een groenstrook. Hierdoor is het realiseren van een landschappelijke meerwaarde of inpassing van het park niet noodzakelijk. Wel wordt in dit bestemmingsplan aandacht besteed aan het behouden van de huidige groene uitstraling van het terrein. Hiervoor wordt een passende regeling opgesteld waarbij een groot deel van het park de bestemming Groen krijgt. Dit deel van het park mag daarmee niet bebouwd of verhard worden. Ter aanvulling hierop is, naar aanleiding van deze overlegreactie, een beeldkwaliteitsplan opgesteld waaraan wijzigingen getoetst moeten worden, bijvoorbeeld uitbreiding van het oppervlakte van woningen of het verhogen van de woning tot 1 meter hoger dan de toegestane hoogte. In het beeldkwaliteitsplan zijn ook een aantal ontwerpuitgangspunten opgenomen voor de buitenruimte. Hiermee is gewaarborgd dat de uitstraling van het park eenduidig en kwalitatief goed blijft. De toelichting is op bovenstaande punten verduidelijkt en het beeldkwaliteitsplan is bijgevoegd bij de regels.
Landschap en cultuurhistorie
In paragraaf 3.2.3 van de toelichting van het bestemmingsplan is de toetsing aan de kernkwaliteiten uit het provinciaal beleid, waaronder de kernkwaliteiten landschap en cultuurhistorie, uitgebreid. Daarnaast is naar aanleiding van deze vooroverlegreactie een beeldkwaliteitsplan opgesteld om toekomstige uitbreidingen aan te toetsen. In het hoofdstuk Planbeschrijving is dit beeldkwaliteitsplan beknopt toegelicht en het plan is als bijlage 1 bij de regels van het bestemmingsplan toegevoegd. Wat betreft de inrichting van de groene ruimte is bij dit bestemmingsplan een regeling opgenomen waarmee de groene uitstraling van het park volgens de gemeente voldoende is geborgd. Tevens zijn in het beeldkwaliteitsplan ontwerpuitgangspunten opgenomen voor de buitenruimte.
De mogelijkheid om de woningen tot 1 meter hoger te maken dan de huidige toegestane bouwhoogte, komt voort uit de wens om in de toekomst eventueel daken te isoleren. In het bestemmingsplan is de regeling aangepast ten opzichte van het voorontwerp bestemmingsplan, waarmee de huidige toegestane bouwhoogte van 7 meter bij recht is toegestaan en een hoogte van 8 meter alleen is toegestaan wanneer wordt voldaan aan het beeldkwaliteitsplan én wanneer sprake is van verduurzaming van de woningen. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
Van de mogelijkheid om een inspraakreactie in te dienen is geen gebruik gemaakt.
Het ontwerp bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Eventuele zienswijzen worden na terinzagelegging in deze paragraaf verwerkt en van een reactie voorzien.
In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels. Bij de opzet van de regels is aangesloten op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Tevens sluiten de regels aan bij de eisen conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).
De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van het Bro. Dit geldt tevens voor de opzet van de algemene regels (anti- dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels) en het overgangsrecht. Het beleid en de uitgangspunten, zoals verwoord in de eerdere hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied.
Voor nieuwe bestemmingsplannen - dat wil zeggen bestemmingsplannen die na 29 november 2014 worden vastgesteld - geldt dat voor parkeernormen niet langer kan worden teruggevallen op de Bouwverordening. In nieuw op te stellen bestemmingsplannen moet vanaf die datum een regeling worden opgenomen over het parkeren. Deze regeling is opgenomen in 'Overige regels'.
In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen en dubbelbestemmingen voor:
Groen
De bestaande groenvoorzieningen hebben de bestemming 'Groen' gekregen. De regels stemmen overeen met de bestemming 'Groen' in het bestemmingsplan 'Schipborg'.
De houtsingel aan de rand van het plangebied heeft de aanduiding 'houtsingel' gekregen. In de specifieke gebruiksregels is een verbod opgenomen voor het vellen en/of rooien van de houtsingel.
Verkeer - Verblijf
De ontsluitingsweg heeft de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. De regels stemmen overeen met de bestemming 'Verkeer - Verblijf' in het bestemmingsplan 'Schipborg'.
Wonen
De bestaande recreatiewoningen hebben in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' gekregen. De woningen zijn twee aaneen (geschakeld) gebouwd, op een afstand van minimaal 5 meter tot de weg. Bijbehorende bouwwerken maken integraal onderdeel uit van het hoofdgebouw. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan. Via een afwijkingsbevoegdheid kan de bestaande bebouwde oppervlakte van 80 m2 tot 100 m2 worden uitgebreid. Uitbreiding van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken is alleen toegestaan als uit de bijbehorende omgevingsaanvraag voor het bouwen blijkt dat er sprake is van een verduurzaming van de woning en/of bijbehorende bouwwerken. Onder verduurzaming kan worden verstaan het isoleren van de woning (bijvoorbeeld dakisolatie), het realiseren van energieterugwinning (bijvoorbeeld warmtepomp) of plaatsing van zonneboiler/zonnepanelen. Middels de EPC-berekening kan de verduurzaming cijfermatig in beeld worden gebracht.
De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk ten hoogste 4 en 7 m. Een dak in de vorm van een lessenaarsdak is niet toegestaan. De bouwhoogte mag naar 8 m worden verhoogd mits er sprake is van verduurzaming van de woning zoals hierboven ook is weergegeven.
In beide gevallen (zowel vergroting van de omvang als verhoging van de bouwhoogte) is de afwijking van de bouwregels toegestaan mits de regels in het beeldkwaliteitsplan worden opgevolgd.
Een beroep of bedrijf aan huis is, onder voorwaarden, toegestaan.
Waarde - Archeologie 2
De regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' gelden voor het gebied dat met een hoge, dan wel middelhoge verwachtingswaarde is aangemerkt. Voor deze gebieden geldt een provinciale onderzoeksvrijstelling van 500 m² geldt, tenzij binnen een afstand van 50 m een AMK-terrein aanwezig is.