direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schipborg, Holle Drift 45 t/m 79
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1680.SBGHOLLEDRIFT4579-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het recreatieterrein Holle Drift in Schipborg is meer dan 20 jaar geleden gerealiseerd. Sinds de realisatie van het bungalowpark is het echter voornamelijk als woongebied in gebruik geweest. Dit hangt samen met de uiterlijke verschijningsvorm van zowel het terrein als de woningen, zo ook met de afwezigheid van recreatieve voorzieningen behorend bij een dergelijk bungalowterrein. Het terrein bestaat uit 18 geschakelde recreatiewoningen.

De gemeente is in overleg met de eigenaar van het park voornemens het recreatieterrein Holle Drift juridisch te wijzigen in een woongebied. Meerdere jaren geleden was dit ook de intentie van de gemeente, echter de toenmalige parkeigenaar heeft hieraan geen medewerking willen verlenen. De reden van de gemeente om hiervan een woongebied te maken was dat er in de kern (bijna) geen sociale huurwoningen waren. Hieraan is echter nog steeds behoefte. Door de juridische wijziging kan dit sociaal- maatschappelijke probleem worden opgelost.

Er is geen sprake van (ingrijpende) fysieke wijzigingen op het terrein of aan de woningen, behalve dat de binnenzijde van de woningen de komende jaren vernieuwd en/of verduurzaamd zal worden. De woningen zijn overigens in goede bouwtechnische en onderhoudsstaat.

1.2 Planologisch kader

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Schipborg', vastgesteld op 15 februari 2012.

Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Recreatie'. De rand van het plangebied heeft de enkelbestemming 'Bos'. Voor het hele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2'. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is weergegeven. Binnen het plangebied is één bouwvlak opgenomen waarin alle 18 woningen zijn opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.SBGHOLLEDRIFT4579-VO01_0001.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Schipborg (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is een uitgebreide beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie van het plangebied opgenomen. Hoofdstuk 3 gaat in op het ter zake doende beleid op rijksniveau, provinciaal niveau en gemeentelijke niveau. Hoofdstuk 4 beschrijft de ruimtelijk relevante omgevingsaspecten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 en 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 betreft de juridische toelichting op het plan. In dit hoofdstuk worden de regels toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de zuidkant van het dorp Schipborg. Op onderstaande luchtfoto is de ligging van het plangebied in het dorp Schipborg en omgeving te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.SBGHOLLEDRIFT4579-VO01_0002.png"

Luchtfoto plangebied (bron: pdokviewer.nl)

Het plangebied ligt aan de Holle Drift. Dit is een zijweg van de doorgaande weg door Schipborg, de Borgweg. De Holle Drift is tot het recreatieterrein verhard, daarna loopt de weg als zandweg door naar het oosten.

Door het midden van het terrein is een verharde weg gelegen, die begint bij de Holle Drift aan de zuidkant van het park en die aan de noordkant van het park overgaat in een voetpad. Aan beide zijden van de weg zijn de 18 woningen gelegen. De woningen zijn per twee geschakeld en hebben elk een parkeerplaats voor een auto. Verder bestaan de woningen uit één woonlaag en hebben ze een oppervlakte van maximaal 80 m2. De woningen worden door de bewoners gehuurd van de eigenaar van het terrein. De woningen zijn royaal in het groen gesitueerd. De (volwassen) boom- en heesterbeplanting op het terrein is goed onderhouden.

Het terrein wordt omsloten door een woonwijk aan de westkant, sportvelden aan de noordkant en een recreatieterrein aan de oostkant. Aan de zuidkant is een bos gelegen met enkele woningen. De omliggende functies worden afgescheiden van het terrein door een groenstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.SBGHOLLEDRIFT4579-VO01_0003.png"

Luchtfoto plangebied ingezoomd (bron: pdokviewer.nl)

2.2 Nieuwe situatie

Initiatiefnemer wil het recreatiepark transformeren naar een woonbestemming. Dit is conform de feitelijke situatie. De nieuwe situatie wijkt daarom niet af van de huidige situatie. Er is bouwtechnisch onderzoek gaande om de woningen te verduurzamen. Hiervan is een afzonderlijke rapportage opgesteld. Uit dit bouwtechnische rapport komt naar voren dat de bestaande goot- en bouwhoogte in het kader van de huidige woningbouwwetgeving en verduurzaming te stringent is. De toegestane goot- en bouwhoogte, zo ook de oppervlakte per woning, is enigszins naar boven bijgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.SBGHOLLEDRIFT4579-VO01_0004.png"

Daarnaast zal de openbare ruimte en de bebouwing waar mogelijk in kwaliteit verbeterd worden (valt buiten de juridische kaders van dit bestemmingsplan). Hieronder is indicatief weergegeven hoe het park na transformatie er uit kan komen te zien. De daadwerkelijke maatregelen worden tussen initiatiefnemer, gemeente en met de bewoners besproken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.SBGHOLLEDRIFT4579-VO01_0005.png"

Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.SBGHOLLEDRIFT4579-VO01_0006.png"

Impressie nieuwe situatie (indicatief)

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.SBGHOLLEDRIFT4579-VO01_0007.png"

Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.SBGHOLLEDRIFT4579-VO01_0008.png"

Impressie nieuwe situatie (indicatief)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

In paragraaf 4.1 is de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De provincie Drenthe heeft op 3 oktober 2018 de gereviseerde Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. Voor de revisie is een verkenning en duiding voor de thema's energie, stedelijke ontwikkeling en vrijetijdseconomie uitgevoerd.

De Omgevingsvisie vormt hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein.

De missie uit de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

De Omgevingsvisie is nader vertaald in de verordening.

3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten juridisch geborgd en doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust, en natuur.

Om de missie te bereiken, wil de provincie vijf robuuste systemen ontwikkelen. Deze systemen zijn: sociaal economische structuur, klimaatbestendig watersysteem, robuuste landbouw, robuuste natuur en het multifunctioneel systeem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.

Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit, rekening houdend met de kernkwaliteiten die de Drentse identiteit bepalen.

In de Omgevingsverordening is daarom opgenomen (artikel 2.6) dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Het plan maakt daarbij geen activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten. In de volgende paragraaf (3.2.3) wordt het plan hieraan getoetst.

Ten aanzien van een toekomstbestendige woningvoorraad is in de Omgevingsvisie Drenthe 2018 de volgende ambitie opgenomen: Wij streven naar een balans tussen het aanbod voor wonen en de demografische behoefte.

Deze ambitie houdt in dat de provincie samen met gemeenten werkt aan een Drentse woningmarktstrategie om vraag en aanbod in de woningvoorraad in balans te houden en aan te laten sluiten bij de demografische behoefte. Monitoring en regionale afstemming krijgen daarin structureel vorm. De provincie vraagt gemeenten om hierin op basis van de ruimtelijke structuur van dorpen en steden keuzes te maken over de gehele woningvoorraad: sloop, transformatie of nieuwbouw. Dit met aandacht voor de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, leefbaarheid, levensduur, duurzaamheid en locatie van haar woningvoorraad.

Door het wijzigen van de bestemming van Recreatie naar Wonen worden 18 reguliere (huur) woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. In paragraaf 3.3.2 wordt het plan getoetst aan het gemeentelijk woonbeleid, dat is gebaseerd op de regionaal gemaakt afspraken ten aanzien van de woningvoorraad.

3.2.3 Kernkwaliteiten

Omdat er geen sprake is van fysieke wijzigingen in het plangebied, heeft het plan in elk geval geen invloed op de kernkwaliteiten archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap en rust. Of het plan invloed heeft op de kernkwaliteit natuur, en dan met name op de NNN-gebieden die dichtbij het plangebied liggen, wordt getoetst in paragraaf 4.2 van deze toelichting.

3.2.4 Vitale vakantieparken

In het actieprogramma Vitale Vakantieparken Drenthe (2018) hebben provincie, gemeenten, Recreatieschap Denthe en RECRON de ambitie en doelen voor het project Vitale Vakantieparken uitgewerkt. Parken zonder recreatieve toekomst worden daarin begeleid naar een passende andere bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.SBGHOLLEDRIFT4579-VO01_0009.png"

Vitaliteitsverdeling verblijfsrecreatie, in parken (bron: Provincie Drenthe)

Voor een groot aantal recreatieparken in Drenthe is onderzoek verricht naar de vitaliteit van het park. Dit is weergegeven in bovenstaande figuur. Verwacht wordt dat Holle Drift in het rode segment past (woonvorm, vergane glorie) en daarmee voor transformatie in aanmerking komt. Het park wordt immers hoofdzakelijk permanent bewoond. Er is een relatief groot aantal sociale huurders sinds meerdere jaren (decennia) gehuisvest. Vanuit recreatief oogpunt is het park niet interessent, de woonkwaliteit is daarentegen groot. Dit hangt eveneens samen met de ligging van het park aan bestaand stedelijk gebied.

De provincie stelt bij transformatie als voorwaarde dat er sprake is van een integraal plan, waarbij draagvlak van omwonenden en de creatie van meerwaarde voor de omgeving noodzakelijk is.

De gemeente heeft het provinciale convenant Vitale Vakantieparken ondertekend. Ze heeft daarnaast uitgesproken dat voor dit park een pilot voor transformatie wordt opgestart.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Strategische Toekomstvisie 2020

In 2009 is de Strategische Toekomstvisie 2020 voor de gemeente Aa en Hunze vastgesteld. De toekomstvisie zet de strategische koers van de gemeente uit. De belangrijkste redenen voor deze strategische toekomstvisie zijn het vormgeven van de identiteit van de gemeente en het versterken van de centrale koers voor de toekomst. Daarbij wil de gemeente behouden wat de moeite waard is en streeft ze naar vernieuwing waar dat kansen biedt om de positie van Aa en Hunze te versterken.

De toekomstvisie gaat in op de thema's wonen en werken, zorg en leefbaarheid, landbouw, natuur en recreatie en bestuur en dienstverlening.

Voor het thema wonen heeft de gemeente de volgende ambities:

  • ontwikkeling gericht op een kwaliteitsslag van de bestaande woningen, nieuwe woningen en de woonomgeving;
  • groei van het woningbestand afstemmen op de woonbehoefte, met het accent op bouwen in de vier grote dorpen Annen, Rolde, Gieten en Gasselternijveen en een beperkte bouw in de kleine dorpen;
  • nieuw maatwerk in de kleine dorpen gericht op het oplossen van knelpunten op de woningmarkt;
  • doorstroming op gang brengen ten behoeve van starters.

Voorliggend plan sluit aan bij een aantal van bovengenoemde ambities. In dit geval is spake van maatwerk in het kleine dorp Schipborg. De huidige situatie, bewoning van recreatiewoningen, is een ongewenste situatie. Door de woningen te bestemmen als reguliere woningen wordt dit knelpunt opgelost. Daarnaast worden 18 reguliere, sociale huurwoningen toegevoegd aan de woningvoorraad, wat de variatie aan woningen in het dorp Schipborg laat toenemen.

Een verdere uitwerking van de woonbehoefte en toetsing aan het gemeentelijk woonbeleid is opgenomen in paragraaf 3.3.2.

3.3.2 Woonvisie

Op 23 juni 2016 is de Woonvisie 2016+ vastgesteld door de raad van de gemeente Aa en Hunze. Hierin zijn de uitgangspunten en ambities voor het wonen tot 2020 beschreven. De nieuwe woonvisie vormt de basis voor de strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. Centraal hierbij staat de vraag hoe de gemeente het beste kan inspelen op de veranderende demografische ontwikkeling en woonbehoeften van de toekomst. De gemeente streeft naar kwalitatief goede en onderscheidende woonmilieus en een woningvoorraad die ook aansluit bij de wensen van huidige en toekomste generaties.

In de Woonvisie zijn 4 pijlers opgenomen:

  • Kwaliteitsslag met aandacht voor leefbaarheid en bestaande woningvoorraad.
  • Beschikbaarheid.
  • Betaalbaarheid.
  • Wonen met zorg met aandacht voor kwetsbare doelgroepen.

Onder pijler 1 is in de Woonvisie opgenomen dat het belangrijk is om duurzame kwaliteit toe te voegen aan woningen om de toekomstwaarde te versterken. Duurzaam betreft de toegankelijkheid van woningen voor zorgbehoevenden en energetische duurzaamheid. De gemeente heeft in 2011 de Duurzaamheidsvisie vastgesteld en daarin de ambitie geformuleerd om in het jaar 2025 de CO2-uitstoot in de gemeente met 50 procent te verminderen.

Voor de Holle Drift geldt dat de woningen met een aantal aanpassingen aan de woningen duurzamer gemaakt kunnen worden en minder CO2 uitstoten. De initiatiefnemer zal de waardevermeerdering van het terrein, die verkregen wordt door het omzetten van de bestemming van Recreatie naar Wonen, gebruiken om de woningen te verduurzamen.

Onder pijler 2 wordt ingegaan op de kwantiteit van de woningvoorraad. Uit de bevolkings- en huishoudensprognose 2015 van de provincie Drenthe wordt uitgegaan van een huishoudensgroei van 80 tot het jaar 2020. Echter, het is heel goed denkbaar dat de huishoudensgroei wat hoger zal uitvallen vanwege bijvoorbeeld een instroom van vergunninghouders en asielzoekers die de prognose overstijgt. Als daarvan sprake is, resulteert dat in een hogere huishoudensgroei en is ook extra woningbouw gewenst. De gemeente geeft aan dat extra woningbouw mogelijk is als overtuigend kan worden aangetoond dat deze extra woningbouw niet resulteert in leegstand in de bestaande woningvoorraad.

Omdat voor het terrein Holle Drift geldt dat er geen sprake is van wijziging, in de feitelijke situatie worden de woningen al gebruikt om permanent te bewonen, is er alleen theoretisch sprake van toename van het aantal woningen in de woningvoorraad. De omzetting van de bestemming leidt daarom niet tot leegstand in de bestaande woningvoorraad.

De gemeente vindt het belangrijk, in het kader van pijler 3 Betaalbaarheid, dat huishoudens met een laag inkomen passend/betaalbaar gehuisvest worden. Het huurbeleid van de woningcorporaties is hierop afgestemd. De 18 huurwoningen in Holle Drift zijn in de huidige situatie bewoond door huishoudens die over het algemeen een laag inkomen hebben. De behoefte van deze woningen is daarmee aangetoond, het toevoegen van de woningen aan de woningvoorraad past daarmee in het beleid.

Er is geen sprake van wonen met zorg, pijler 4 van het beleid, in dit plan.

Gelet op bovenstaande is het voornemen passend in het gemeentelijk woonbeleid.

3.3.3 Stategienota Toekomst Vakantiepark (2020-2024) (concept)

De gemeente Aa en Hunze heeft een Strategienota Toekomst Vakantieparken (2020-2024) opgesteld. Het provinciale actieprogramma (zie paragraaf 3.2.4) is richtinggevend voor deze strategienota. De nota beschrijft de gemeentelijke strategie en uitgangspunten. Ook in dit beleid is opgenomen dat bij parken waar recreatief potentieel ontbreekt, onderzoek gedaan wordt naar de mogelijkheden voor een nieuwe (bestendige) bestemming. Voor transformatie gelden de volgende uitgangspunten:

  • indien het park geen toekomst meer heeft in de recreatie, komt transformatie aan de orde;
  • per park wordt bekeken welke mogelijkheden er voor de toekomst zijn, het is maatwerk;
  • het initiatief voor het opstellen van een toekomstvisie ligt bij het park/de eigenaar;
  • met transformatie dient een toekomstbestendige situatie te ontstaan en dient een transformatieplan te worden opgesteld waaruit ruimtelijke, landschappelijke en/of maatschappelijke meerwaarde blijkt;
  • bij een transformatie wordt afscheid genomen van het oude gebruik (recreatie) en wordt 1 nieuwe vorm van gebruik mogelijk gemaakt. De combinatie van verschillende vormen van gebruik op 1 park/locatie (bijvoorbeeld combinatie wonen en recreatie) wordt in principe niet als permanente oplossing mogelijk gemaakt;
  • transformeren naar wonen is onder voorwaarden mogelijk, maar dient uitzondering te zijn;
  • kosten voor transformatie komen voor rekening van het park/de eigenaar.


Voor de transformatie van park Holle Drift is door initiatiefnemer een transformatieplan opgesteld. Hierin is de transformatieladder uit het provinciale beleid doorlopen, is de behoefte en meerwaarde van de transformatie aangetoond, wordt de planologische haalbaarheid kort uitgewerkt en wordt het gewenste eindbeeld en de te zetten stappen benoemd. Conclusie van het plan is dat transformatie voor dit park haalbaar is, toekomstbestendig is én zorgt voor een maatschappelijke en ruimtelijke meerwaarde. Het plan voldoet daarmee aan het provinciale en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de voor dit plan relevante omgevingsaspecten besproken. Omdat er geen sprake is van fysieke wijzigingen, zijn de thema's archeologie, cultuurhistorie en bodem niet relevant. De bodem wordt immers niet geroerd en er gaan geen archeologische of cultuurhistorische waarden verloren.

4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.


De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.


Onderzoek

Ad 1.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Er is sprake van functiewijziging van 18 recreatiewoningen naar reguliere woningen. Op grond van jurisprudentie blijkt dat functiewijziging ook een stedelijke ontwikkeling is. Het voornemen kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.

Ad 2.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In onderlinge samenhang moet worden beoordeeld of sprake is van een groter planologisch beslag en een functiewijziging ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan. Van een groter planologisch beslag is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan wordt met onderhavig project niet meer bebouwing mogelijk gemaakt. Er is wel sprake van een functiewijziging naar wonen. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Ad 3.

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden beschreven. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig project beperkt tot de gemeente Aa en Hunze. De woningen zullen voor het grootste gedeelte bewoond worden door inwoners uit de gemeente.

Ad 4.

Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden beschreven.

In paragraaf 3.3.2 is het plan getoetst aan de gemeente Woonvisie. Uit deze toetsing is gebleken dat er behoefte is aan woningen met duurzame kwaliteit en aan betaalbare woningen. De behoefte aan het voornemen is in deze paragraaf aangetoond.

Ad 5.

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het project voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het project voorziet in een behoefte en er is geen sprake van ruimtegebruik buiten bestaand stedelijk gebied.

4.2 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden.

Wat betreft soortenbescherming is onderzoek noodzakelijk als sprake is van sloop of aanpassing van bebouwing, kap van bomen, demping van sloten of op een andere manier mogelijke invloed op leefgebied van soorten. In dit geval is geen sprake van fysieke wijzigingen in het plangebied en dus ook geen effect op het leefgebied van aanwezige soorten.

Ten aanzien van gebiedsbescherming wordt gekeken naar de ligging van beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland) en het effect wat het plan kan hebben op deze gebieden.

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied ligt op een afstand van circa 500 meter van het plangebied. Effecten op dit gebied zijn er niet omdat het plan niet leidt tot fysieke wijzigingen of wijzigingen van gebruik van het plangebied ten opzichte van de huidige situatie.

Stikstof
Ook wat betreft stikstof zijn er geen negatieve effecten. Er is immers geen sprake van een 'aanlegfase' waarin stikstof vrij kan komen. En ook in de 'gebruiksfase' wijzigt niets, de woningen worden immers zowel in de huidige als in de toekomstige situatie gebruikt voor bewoning. Er is in beide fases geen sprake van (een toename van) stikstofemissie.

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het voornemen.

4.3 Externe veiligheid

Risico's in het kader van externe veiligheid worden in de wetgeving beschreven als plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door de gemeente in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen.

Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. De officiële definitie van groepsrisico in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) luidt: "de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is". Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt met de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden, maar men mag hiervan wel goed onderbouwd afwijken.

Inrichtingen

Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd.

Om te bepalen of in de nabijheid van het besluitgebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, is de Risicokaart geraadpleegd. Uit de Risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het besluitgebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is het Recreatiepark Stroomdal in Zeegse op circa 800 meter afstand.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

De Wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid zijn op 1 april 2015 in werking getreden. In deze wetgeving is het landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen verankerd. Binnen bepaalde grenzen wordt het vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd.

In de nabijheid van het besluitgebied zijn geen transportroutes aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze regelgeving rond buisleidingen sluit aan bij de regelgeving rond inrichtingen met gevaarlijke stoffen.

In de nabijheid van het besluitgebied zijn geen buisleidingen van deze aard aanwezig.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.4 Geluid

Hoewel er feitelijk niets wijzigt, is er in het voornemen wel sprake van het realiseren van geluidsgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder. De reden hiervoor is dat recreatiewoningen niet geluidgevoelig zijn op grond van de Wet geluidhinder. Reguliere woningen zijn dat wel.

Er is een geluidonderzoek nodig wanneer het plangebied is gelegen binnen een wettelijke zone van een (spoor)weg. Hiervan is in het geval van de Holle Drift geen sprake. De wegen rondom het plangebied zijn wegen met een 30 km/h regime. Voor deze wegen geldt geen wettelijke zone. Voor de N34 geldt een zone van 250 meter. Deze weg ligt op een afstand van circa 600 meter en onderzoek is daarom ook voor deze weg niet noodzakelijk.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.5 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Het voornemen betreft het omzetten van de bestemming Recreatie naar Wonen op het terrein Holle Drift. In de huidige situatie is al sprake van permanent wonen van de woningen. De hoeveelheid verkeersbewegingen zal door de administratieve wijziging niet wijzigen. De woningen worden immers zowel in de huidige als in de toekomstige situatie gebruikt voor bewoning. Andere aspecten dan verkeersbewegingen, die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, zijn niet aan de orde.

Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.6 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Onder gevoelige functies in het kader van bedrijven en milieuzonering wordt in de brochure genoemd als voorbeelden woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Theoretisch gezien is in de huidige situatie sprake van verblijfsrecreatie, in de toekomstige situatie van woningen. Maar omdat beide functies gevoelig zijn en er sprake is van een bestaande situatie, is toetsing aan de richtafstanden van de VNG-brochure niet noodzakelijk.

In het kader van goede ruimtelijke ordening wordt wel gekeken naar de omliggende functies, om eventueel hinder in kaart te brengen.

Agrarische bedrijf Borgweg 29

Aan de Borgweg 29 in Schipborg is een rundveehouderij gelegen. Het vergund aantal dieren bedraagt 26 zoogkoeien, 17 vleeskalveren en 15 vleesstieren/overig vleesvee. De dieren worden in hoofdzaak gehouden ten behoeve van natuurbeheer en lopen het grootste deel van het jaar op van Staatsbosbeheer gepachte gronden. Daarnaast is een kleine boerderijwinkel aanwezig.

De bestemming ter plaatse is “Agrarisch - Bedrijf” ten behoeve van een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Het agrarisch bouwblok ligt op circa 32 meter van de rand van het vakantiepark.

Gebaseerd op de huidige bedrijfsactiviteiten van het bedrijf die mogelijk zijn op grond van de bestemming, moet volgens Bedrijven en milieuzonering een afstand van 100 meter tot gevoelige bestemmingen worden aangehouden bij het houden van extensief vee. Deze afstand geldt vanaf de grens van het bouwvlak/perceel. De dichtstbij gelegen recreatiewoningen liggen op circa 38 en 45 meter. Er wordt dus niet voldaan aan de richtafstand.

Onderstaand zal worden beoordeeld of er desondanks ter plaatse van de gevoelige objecten sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Verder moet worden voorkomen dat bestaande bedrijven onevenredig in hun belangen worden geschaad. Er zal daarom getoetst worden of het agrarisch bedrijf ter plaatse van de te bestemmen gevoelige objecten kan voldoen aan de eisen die de milieuregelgeving stelt en het bedrijf niet onnodig belemmerd wordt in de huidige bedrijfsvoering en in de ontwikkelingsmogelijkheden.

Geur

De richtafstand van 100 meter tot nieuwe gevoelige bestemmingen die volgens Bedrijven en milieuzonering gehanteerd moet worden is gebaseerd op het aspect geur. De meeste recreatiewoningen op het vakantiepark liggen binnen deze afstand. Indien deze woningen een woonbestemming krijgen zullen ze permanent worden bewoond, wat bij een recreatiewoning niet het geval is. Gekeken wordt of er gelet op de omstandigheden toch sprake kan zijn van een goed woon- en leefklimaat voor het aspect geur.

Bij de wijzigingsmelding op grond van het Activiteitenbesluit die het agrarisch bedrijf in 2016 heeft gedaan, waarbij sprake was van een geringe uitbreiding van het aantal dieren, zijn de recreatiewoningen meegenomen in de beoordeling van de geurbelasting als gevolg van de huisvesting van dieren. Geconstateerd is dat er voldaan wordt aan de afstandsnormen en aan de geurnormering die gelden bij het houden van rundvee. Hierdoor kan er van uit worden gegaan dat er ter plaatse van de recreatiewoningen geen sprake is van ontoelaatbare geurhinder als gevolg van de aanwezigheid van rundvee.

Op grond van het voorgaande kan worden gesteld dat er qua geur sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

In het kader van de milieuwetgeving wordt ten aanzien van geur geen onderscheid gemaakt tussen een woning en een recreatiewoning. Beide worden beschouwd als een geurgevoelig object. Het wijzigen van de bestemming levert derhalve geen extra belemmeringen op voor het bedrijf.

Fijn stof

Volgens Bedrijven en milieuzonering moet voor het aspect stof een richtafstand van 30 meter vanaf de grens van het perceel tot gevoelige bestemmingen worden aangehouden. Alle recreatiewoningen liggen op meer dan 30 meter. De dichtstbijzijnde recreatiewoning is gelegen op circa 38 meter van de perceelgrens. Gesteld kan worden dat voor het aspect fijn stof geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op het thema luchtkwaliteit.

Geluid

Volgens Bedrijven en milieuzonering moet voor het aspect geluid een richtafstand van 30 meter vanaf het perceel tot gevoelige bestemmingen worden aangehouden. Binnen deze afstand liggen geen recreatiewoningen. De dichtstbijzijnde recreatiewoning is gelegen op circa 38 meter van de perceelgrens. Gesteld kan worden dat voor het aspect geluid geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Een recreatiewoning is geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Op grond daarvan behoeft er voor het aspect geluid in het kader van de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit geen rekening te worden gehouden met een dergelijke woning. Indien de bestemming van de recreatiewoningen op het vakantie park wordt omgezet in “wonen” dan worden de woningen wel beschouwd als geluidgevoelig object. Dit kan een belemmering vormen voor de huidige bedrijfsvoering en toekomstige bedrijfsontwikkelingen van het agrarisch bedrijf.

In de huidige situatie zijn de woningen op Holle Drift 4 en 6 dichterbij het bedrijf gelegen dan de recreatiewoningen op het vakantiepark “Holle Drift”. De woningen op Holle Drift 4 en 6 zijn daarmee bepalend voor het geluidniveau van het bedrijf. Het wijzigen van de bestemming van de vakantiewoningen levert daarom voor het aspect geluid voor de vergunde dan wel toekomstige situatie geen extra belemmeringen op voor het bedrijf.

Tennisvelden

Ten noorden van het plangebied zijn tennisvelden met verlichting gelegen. Voor deze functie geldt een richtafstand van 50 meter voor geluid. Binnen deze afstand zijn 10 recreatiewoningen gelegen. De dichtstbijzijnde woning ligt op circa 10 meter.

Geluid

De grootste bron van geluid zal in het geval van tennisvelden stemgeluid zijn. Voor stemgeluid gelden geen normen op basis van het wettelijk kader, maar stemgeluid moet wel meegenomen worden in de overwegingen bij een ruimtelijk plan.

Omdat er in de huidige situatie geen sprake is van onevenredige hinder door stemgeluid (en eventuele andere geluidsveroorzakende activiteiten op het tennispark), gaat de gemeente er in de nieuwe situatie, waarin feitelijk niets verandert, vanuit dat dit ook zo blijft.

Licht

Rondom de tennisbanen zijn 4 lichtmasten opgesteld. Bedrijven en milieuzonering kent geen richtafstand voor lichthinder. De lichtmasten kunnen echter voor de nodige overlast zorgen in woon- of slaapvertrekken van woningen.

Omdat er in de huidige situatie geen sprake is van onevenredige hinder door de verlichting, gaat de gemeente er in de nieuwe situatie, waarin feitelijk niets verandert, vanuit dat dit ook zo blijft.

In het Activiteitenbesluit zijn regels gesteld ten aanzien van de tijden waarop de verlichting uitgeschakeld moet zijn (tussen 23.00 en 07.00 uur). Daarnaast geldt op grond van artikel 2.1 een zorgplicht om lichthinder te voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Uit de toelichting bij het Activiteitenbesluit blijkt dat hieronder wordt verstaan het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinderlijke lichtverschijnselen.

De gemeente gaat er vanuit dat deze regels voldoende zijn om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

Recreatieterrein

Aan de oostkant van het plangebied ligt een recreatieterrein. Dit recreatieterrein wordt, net als Holle Drift, gebruikt om te wonen. Er zijn geen gezamenlijke voorzieningen aanwezig of parkeerterreinen die dichtbij het plangebied liggen. Dit gebied wordt daarom als woongebied gezien en er wordt daarom geen richtafstand aangehouden.

4.7 Verkeer en parkeren

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Holle Drift en de Borgweg. De Borgweg is de doorgaande weg die door Schipborg loopt. De parkeerbehoefte van het plangebied moet autonoom worden opgelost. De parkeerbehoefte wordt bepaald op basis van het gemeentelijk GVVP. Hierin wordt aangegeven dat de gemeente Aa en Hunze gebruik maakt van kencijfers uit de CROW-publicatie 317 - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie.

In het CROW is uitgegaan van 1,2 tot 2,0 parkeerplaatsen per sociale huurwoning in een niet stedelijk gebied. Deze kencijfers zijn inclusief het parkeren voor bezoekers. Voor elke woning is op het terrein een parkeerplaats aangelegd. Verder zijn er nog een aantal extra parkeerplaatsen, verdeeld over het park. Op het park is daarnaast ruimte om incidenteel op de weg dan wel in de berm te parkeren. De parkeerbehoefte kan op eigen terrein opgelost worden. Er wordt voldaan aan de kencijfers.

De woningen generen ook verkeer. Dit betreft op basis van de CROW-publicatie 317 maximaal 6,0 voor een sociale huurwoning. In totaal is de verkeersgeneratie voor het terrein (18*6,0=) 108 verkeersbewegingen per etmaal. Deze hoeveelheid verkeer leidde in het recente verleden en in de nabije toekomst niet tot een verminderde doorstroming of verkeersveiligheid op de Holle Drift en de Borgweg.

4.8 Water

Vanwege het grote belang van water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Hunze en Aa's. Via de Digitale Watertoets is waterschap Hunze en Aa's op 4 februari 2019 van onderhavig bestemmingsplan formeel op de hoogte gebracht. Het resultaat van de watertoets is als bijlage 1 bijgevoegd.

Omdat er enkel sprake is van een wijziging van bestemming, zonder fysieke aanpassing, raakt het plan geen belangen van het waterschap. Het plan heeft geen nieuwe invloeden op het watersysteem en geeft geen aanleiding tot aanvullende wateradviezen.

Bij het niet wijzigen van het plangebied en de oorspronkelijke uitgangspunten voor de inrichting van het plan, kan het waterschap instemmen met het voorgenomen plan. Het aspect water vormt geen belemmering voor het voornemen.

4.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.

Omdat het project geen activiteit betreft die voorkomt op de D-lijst is een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De kosten voor de uitvoering van het plan inclusief mogelijke planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Dit wordt in een afzonderlijke overeenkomst met de initiatiefnemer afgehandeld. In deze overeenkomst worden ook de afspraken zoals gemaakt in het transformatieplan waar nodig opgenomen. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De resultaten van vooroverleg en zienswijzen worden te zijner tijd ingevoegd.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

7.1 Algemeen

In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels. Bij de opzet van de regels is aangesloten op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Tevens sluiten de regels aan bij de eisen conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).

De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van het Bro. Dit geldt tevens voor de opzet van de algemene regels (anti- dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels) en het overgangsrecht. Het beleid en de uitgangspunten, zoals verwoord in de eerdere hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied.

Voor nieuwe bestemmingsplannen - dat wil zeggen bestemmingsplannen die na 29 november 2014 worden vastgesteld - geldt dat voor parkeernormen niet langer kan worden teruggevallen op de Bouwverordening. In nieuw op te stellen bestemmingsplannen moet vanaf die datum een regeling worden opgenomen over het parkeren. Deze regeling is opgenomen in 'Overige regels'.

7.2 Bestemmingsregels

In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen en dubbelbestemmingen voor:

Groen

De bestaande groenvoorzieningen hebben de bestemming 'Groen' gekregen. De regels stemmen overeen met de bestemming 'Groen' in het bestemmingsplan 'Schipborg'.

Verkeer - Verblijf

De ontsluitingsweg heeft de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. De regels stemmen overeen met de bestemming 'Verkeer - Verblijf' in het bestemmingsplan 'Schipborg'.

Wonen

De bestaande recreatiewoningen hebben in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' gekregen. De woningen zijn twee aaneen (geschakeld) gebouwd. Het bouwvlak is strak om de huidige woning met berging getrokken. Via een afwijkingsbevoegdheid kan de bestaande bebouwde oppervlakte van 80 m2 tot 100 m2 worden uitgebreid. Hierbij mag de bouwgrens worden overschreden. Uitbreiding van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken is alleen toegestaan als uit de bijbehorende omgevingsaanvraag voor het bouwen blijkt dat er sprake is van een verduurzaming van de woning en/of bijbehorende bouwwerken. Onder verduurzaming kan worden verstaan het isoleren van de woning (bijvoorbeeld dakisolatie), het realiseren van energieterugwinning (bijvoorbeeld warmtepomp) of plaatsing van zonneboiler/zonnepanelen. Middels de EPC-berekening kan de verduurzaming cijfermatig in beeld gebracht worden. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk ten hoogste 4 en 8 m. De toegestane bouwhoogte was in het geldende bestemmingsplan 7 m. Een beroep of bedrijf aan huis is, onder voorwaarden, toegestaan.

Waarde - Archeologie 2

De regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' gelden voor het gebied dat met een hoge, dan wel middelhoge verwachtingswaarde is aangemerkt. Voor deze gebieden geldt een provinciale onderzoeksvrijstelling van 500 m² geldt, tenzij binnen een afstand van 50 m een AMK-terrein aanwezig is.