Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Gasselterveld, Vlindertuin Gasselte
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1680.WZGasselterveld-OW01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 het plan:
het wijzigingsplan “Gasselterveld, Vlindertuin Gasselte” met identificatienummer NL.IMRO.1680.BUIXXXXX van de gemeente Aa en Hunze;
 
1.2 het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;
 
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;
 
1.7 archeologisch onderzoek:
het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, en/of aan de hand
van veldonderzoek;
 
1.8 archeologische verwachting:
het vermoeden over het voorkomen van archeologische waarden in een gebied;
 
1.9 archeologische waarden:
waarden die aan een terrein en/of gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
 
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
 
1.11 bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen
van goederen;
 
1.12 bedrijfsmatige exploitatie:
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer / exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt.
 
1.13 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor
een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten;
 
1.14 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het
gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
1.15 bestaand:
ten aanzien van de legaal aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
 
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.18 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel
bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of
overkapping;
 
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk;
 
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;
 
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke
hetzij direct of indirect met de grond verbonden is hetzij direct of indirect steun vindt in
of op de grond;
 
1.25 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld
dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat
bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
1.26 dagrecreatief medegebruik:
een (extensief) dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de
functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals
wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vissteiger of een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
 
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor
gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.28 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen
en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop,
een seksclub en een seksautomatenhal;
 
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.30 geomorfologische waarden:
de waarden van de gronden vanwege de ontstaansgeschiedenis van de vormen van het aardoppervlak, welke waarden worden bepaald door de herkenbaarheid van de vormen;
 
1.31 groepsaccommodatie:
een groepsverblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd door groepen als kort verblijf, inclusief lichte en ondergeschikte horeca;
 
1.32 hoofdgebouw:
een gebouw, dat gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
 
1.33 horecabedrijf:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren, eventueel voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
 
1.34 huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
 
1.35 kampeermiddel:
een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
1.36 kap:
een dak met een zekere helling;
 
1.37 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandel zijnde en prostituti;
 
1.38 kleinschalige duurzame energiewinning:
energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde
windturbines of zonnepaneelvelden, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten
optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar
is, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte;
 
1.39 landschappelijke waarden:
de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap;
 
1.40 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep
wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
 
1.41 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige
en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip
natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds
onderdeel van het toetsingskader zijn);
 
1.42 normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed
beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming
behoren;
 
1.43 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden
dan wel met ten hoogste één wand;
 
1.44 peil:
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen:
    1. de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
  3. indien in, op of over het water wordt gebouwd:
    1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
 
1.45 permanente bewoning:
de bewoning van een recreatiewoning als hoofdverblijf;
 
1.46 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
 
1.47 prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk
bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
 
1.48 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
 
1.49 recreatiewoning:
een gebouw, geen woonkeet en geen caravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een
persoon, een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat/die zijn
hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;
 
1.50 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting
worden in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.51 sport- en speelvoorzieningen:
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
 
1.52 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met
meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter
plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
 
1.53 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden;
 
1.54 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of
gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling
langst het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk
met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes,
en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bouwonderdelen zoals goten, dakoverstekken en in dakoverstekken geïntegreerde goten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen met een minimale oversteek van 75 cm worden in de oppervlakte meeberekend;
 
2.8 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;
 
2.9 de onderlinge afstand
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot enig punt van een ander gebouw;
 
2.10 bouwen op de erf- of perceelgrens
bij bouwen op de erf- of perceelgrens wordt een bouwwerk gemeten aan de kant waar
het aansluitend afgewerkt terrein het hoogste is.
 
2 Bestemmingsregels
   
Artikel 3 Recreatie – Vlindertuin
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Vlindertuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een gebouw ten behoeve van een vlindertuin en een inpandige bedrijfswoning, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, logies en ontbijt en/of mantelzorg;
met daaraan ondergeschikt:
  1. kleinschalige duurzame energiewinning;
  2. wegen en paden;
  3. water;
  4. met de daarbijbehorende:
  5. tuinen, erven en terreinen;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van de gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van de ter plaatse gevestigde vlinderboerderij worden gebouwd;
  2. het gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bestemmingsvlak bedragen;
  4. een bedrijfswoning zal uitsluitend inpandig worden gebouwd;
  5. de oppervlakte van het gebouw zal ten hoogste 350 m² bedragen;
  6. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
Functie van een bouwwerk
Max oppervlakte
Goothoogte in m
Dakhelling in o
Hoogte in m
 
Per gebouw of overkapping
Gezamenlijk
max
min
max
max
Gebouw
-
-
5,50
20
60
12,00
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning
-
100 m2
3,50
-
60
-
 
3.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswoning(en) of bedrijfsgebouw(en) ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 10,00 m bedragen.
 
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, een aan- of uitbouw en/of een bijgebouw voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    1. het beroeps-/bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit meer bedraagt dan één derde deel van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning, inclusief de aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen het bestemmingsvlak;
    2. het beroeps-/bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit meer bedraagt dan 50 m²;
    3. degene die de activiteiten in de bedrijfswoning uitvoert, geen hoofdbewoner van de woning is;
    4. er detailhandel plaatsvindt;
    5. de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  2. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  3. het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één woning ontstaat;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  5. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak;
  6. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel.
 
 
Artikel 4 Waarde – Aardkundig
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Aardkundig' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud, het herstel en de uitbouw van de aardkundige waarden.
 
4.2 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen.
 
4.3 Afwijken van de gebruiksregels
4.3.1 Werken en werkzaamheden
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 in die zin dat sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen worden gedempt en/of gegraven, mits:
  1. het om een zeer beperkte ingreep gaat;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aardkundige waarden van het gebied.
 
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ontgronden, diepploegen, egaliseren, afgraven en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse hoofdtransport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
 
4.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 4.1.1, 4.3.1 en 4.4.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en het normaal recreatief gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  4. onderdeel uitmaken van de inrichtings- en beheersmaatregelen ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het plangebied.
 
4.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aardkundige waarden.
 
Artikel 5 Waarde – Archeologie 5
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden, verwachtingszones met hoge verwachting: beekdal, hoge verwachting algemeen, waardevolle essen, zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden en de bescherming van waardevolle essen.
 
5.2 Algemene regel
Indien er sprake is van de activiteit bouwen waarbij de bodem wordt geroerd over een oppervlakte kleiner dan de in lid 5.3.1 genoemde uitzondering en er tevens sprake is van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarbij de bodem wordt geroerd over een oppervlakte kleiner dan de in lid 5.4 sub b genoemde uitzondering, maar waarbij de bodem voor de activiteiten gezamenlijk wordt geroerd over een oppervlakte groter dan de genoemde uitzondering, dan geldt alsnog dat alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport dient te worden overgelegd, zoals genoemd in lid 5.3.1 en 5.4 sub c.
 
5.3 Bouwregels
5.3.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, met uitzondering van:
  1. bouwwerken waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bouwvoor; en/of
  2. bouwwerken waarbij ten behoeve van de activiteit bouwen de bodem over een oppervlakte van minder dan 500 m² wordt geroerd;
moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
 
Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning op een terrein dat op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart en/of in de Omgevingsvisie Drenthe als provinciaal archeologisch belang is aangemerkt, voeren burgemeester en wethouders in een zo vroeg mogelijk stadium overleg met de provinciaal archeoloog.
 
5.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 5.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, behalve:
    1. indien deze werkzaamheden in het kader van onderzoek naar mogelijke (pre)historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
    2. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bestaande bouwvoor;
    3. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd op gronden met de bestemming 'Agrarisch - Esdorpenlandschap';
    4. voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
    5. het aanbrengen van drainage, waarbij deze uitzondering niet geldt voor essen;
  2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  3. het aanbrengen van drainage op essen;
  4. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het grootschalig dan wel langdurig verlagen van het grondwaterpeil;
  7. het aanplanten dan wel verwijderen van bomen of een houtig gewas.
 
5.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in 5.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. waarbij de bodem over een oppervlakte van minder dan 500 m² wordt geroerd, waarbij in geval van aanleggen van drainage het niet gaat om de direct te verstoren m² maar om de oppervlakte van het te draineren gebied;
  2. die het normale onderhoud betreffen;
  3. die het normale agrarische gebruik betreffen;
  4. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
 
5.4.3 Toetsingscriteria
  1. De in 5.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1 moet overleggen, met dien verstande dat het overleggen van een rapport niet nodig is als naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
  2. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden in een terrein dat op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart en/of in de Omgevingsvisie Drenthe als provinciaal archeologisch belang is aangemerkt, voeren burgemeester en wethouders in een zo vroeg mogelijk stadium overleg met de provinciaal archeoloog. 
 
5.4.4 Onderzoeksplicht
De in 5.4.1 genoemde vergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke zijde de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
 
Alvorens de omgevingvergunning wordt verleend, moet het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies inwinnen bij een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
5.4.5 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in 5.4.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
 
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
De bouwgrenzen mogen in afwijking van de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
 
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een coffeshop;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf en/of een erotisch getinte vermaaksfunctie;
  4. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  5. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
 
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
 
9.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
9.1.1 Gebouwen en overkappingen
De voor 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het beschermen van de drinkwaterwinning, de drinkwaterproductie, de drinkwaterdistributie en de grondwaterkwaliteit van een grondwaterbeschermingsgebied.
 
9.1.2 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze aanduiding, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruiken en laten gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met Hoofdstuk 7, titel 7.3. Grondwaterbescherming van de provinciale omgevingsverordening Drenthe, zoals in werking getreden op 1 januari 2017, dan wel in afwijking van een verkregen ontheffing van de provincie Drenthe.
 
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages.
 
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
 
11.2 Voldoende parkeergelegenheid
  1. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie in het plangebied.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
12.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het Wijzigingsplan “Gasselterveld, Vlindertuin Gasselte” van de gemeente Aa en Hunze.
  
Behorend bij het besluit van dd.mm.jjjj