direct naar inhoud van 5.1 Ecologische inventarisatie
Plan: Hoek Molenstraat Troelstralaan
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.02BP20121000-B001

5.1 Ecologische inventarisatie

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden in het plangebied uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde natuurgebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of een oriënterend onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Omgevingsvisie Drenthe (Ecologische Hoofdstructuur) nodig zijn. Het plangebied is daartoe op 2 februari 2012 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Hoewel het veldbezoek niet in een optimale periode is uitgevoerd, is in combinatie met het raadplegen van bestaande (lucht)foto's en door BügelHajema Adviseurs in de omgeving uitgevoerde ecologische onderzoeken wel een goed beeld van het plangebied ontstaan.

Terreinomstandigheden

Het plangebied wordt gevormd door een parkeervoorziening en resterende verharding en beplanting van de voormalige school- en supermarktlocatie. Het terrein wordt omsloten door woonerven, een trottoir en wegen. Rondom het plangebied staan meerdere straatlantaarnpalen. Een groot deel van het plangebied bestaat uit een verruigde grasvegetatie met soorten als akkerdistel, grote brandnetel en pitrus. Verspreid staan enkele bomen zoals beuk en linde. Centraal in het plangebied staan heesters zoals Berberis sargentiana, liguster en mahoniastruik en een meidoornhaag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20121000-B001_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20121000-B001_0010.png"

Situatie plangebied op 2 februari 2012

Soortenbescherming

Flora- en faunawet

Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.

Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, namelijk: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als onder het strenge beschermingsregime.

Inventarisatie

Uit de informatie op de website van Het Natuurloket1 (kilometerhok 233-557, 2 februari 2012) blijkt dat de omgeving van het plangebied over het algemeen slecht is onderzocht op de aanwezigheid van planten en dieren. In het betreffende kilometerhok zijn wel een aantal beschermde soorten uit de soortengroepen vaatplanten, zoogdieren, vogels en amfibieën waargenomen.

Op basis van het veldbezoek blijkt dat het plangebied een beperkte natuurwaarde heeft. De aanwezige vegetatie indiceert een verstoorde, voedselrijke bodem en er is relatief weinig dekking en rust aanwezig. Gezien de terreininrichting en het gebruik worden alleen enkele algemeen voorkomende, licht beschermde soorten zoals (spits)muizen (bosmuis, huisspitsmuis) en streng beschermde vogels en vleermuizen in en direct rond het plangebied verwacht. In de bomen en struiken kunnen binnen bebouwd gebied algemeen voorkomende soorten zoals heggemus, houtduif en merel tot broeden komen. Het plangebied vormt voor vleermuizen een klein onderdeel van het foerageergebied.

Effecten

Door de ontwikkelingen zal het foerageergebied van vleermuizen veranderen, maar niet als zodanig verloren gaan. Gezien het omliggende gebied worden negatieve effecten op in de omgeving verblijvende vleermuizen niet verwacht.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden opgestart kunnen in gebruik zijnde nesten worden verstoord en vernietigd. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen. Met betrekking tot de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient derhalve rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Verder kunnen bij de bouwwerkzaamheden verblijfplaatsen van enkele licht beschermde diersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen bij de werkzaamheden exemplaren worden gedood. De te verwachten soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.

Onder de Natuurbeschermingswet 1998 zijn drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, staatsnatuurmonumenten en beschermde natuurmonumenten en Wetlands.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is door de provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe (Provinciale Omgevingsverordening Drenthe).

Inventarisatie

Het plangebied ligt niet in en grenst niet aan een beschermd natuurgebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Omgevingsvisie Drenthe. Het meest nabijgelegen beschermde natuurgebied betreft het beschermd natuurmonument Overcingel, dat gelegen is op een afstand van ongeveer 950 m ten zuidoosten van het plangebied. Op iets meer dan 1 km afstand ten zuidwesten van het plangebied ligt het Asserbos, dat een onderdeel vormt van de EHS. Tussen beschermde natuurgebieden en het plangebied liggen onder meer bebouwing en infrastructuur, wat voor veel soorten een barrière vormt. Het plangebied heeft daarnaast geen belangrijke ecologische relaties met beschermde natuurgebieden.

Effecten

Beschermde gebieden liggen, gezien de aard van de ingrepen, op een voldoende afstand van het plangebied. Er zijn geen negatieve effecten als gevolg van de ontwikkelingen te verwachten.

Conclusie

Gezien de terreinomstandigheden, de ligging van het plangebied en de aard van de plannen, is op basis van de ecologische inventarisatie een voldoende beeld ontstaan. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet, een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of een analyse van de Ecologische Hoofdstructuur niet noodzakelijk is.

Met inachtneming van het broedseizoen is een ontheffing van de Flora- en faunawet op voorhand niet nodig. Voor het plan is verder geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig en het plan is op het punt van de Ecologische Hoofdstructuur niet in strijd met de Omgevingsvisie Drenthe (Provinciale Omgevingsverordening Drenthe).

Het plan is wat betreft de natuurwet- en -regelgeving uitvoerbaar.