direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waterhoen Vredevelds Eiland te Assen
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen is op de locatie van het voormalige schoolgebouw van AOC Terra (voorheen Landbouwwinterschool genoemd) circa 22 rijenwoningen en een appartementengebouw met circa 30 (eventueel zorg gerelateerde) appartementen te ontwikkelen.

Het schoolgebouw van AOC Terra is afgebroken en het terrein is al enige tijd braakliggend. In opdracht van Nijhuis Bouw B.V. is een ontwerp opgesteld voor de herontwikkeling van deze locatie.

1.2 Ligging

Het plangebied is gelegen in de woonwijk Assen Oost. Deze woonwijk ligt ten oosten van de spoorlijn Groningen-Assen-Zwolle. Het plangebied ligt ten noorden van de Vredeveldseweg en wordt ingesloten door de Pelikaanstraat (oostzijde), de Sperwerstraat (westzijde) en de Mezenlaan (noordzijde). Ter verduidelijking is op onderstaande afbeelding de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0001.jpg"

Luchtfoto met rood omkaderd het plangebied (bron: Google earth)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan Assen Oost. Het plangebied heeft hierin de bestemming Groenvoorzieningen, maar is ook aangeduid met 'gebied wijzigingsbevoegdheid II'. Ter plaatse kunnen de voorkomende bestemmingen worden gewijzigd in de bestemming Woondoeleinden en de bestemming Woondoeleinden meergezinshuizen. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om met toepassing van artikel 3.6. van de Wet ruimtelijke ordening het plan onder bepaalde voorwaarden te wijzigen. De tekst van de wijzigingsbevoegdheid luidt:

Oude terrein Terra College

  • a. Indien de gronden op de kaart zijn aangeduid met 'gebied wijzigingsbevoegdheid II' kunnen de ter plaatse voorkomende bestemmingen worden gewijzigd in die zin dat:
    • 1. de bestemmingen Groenvoorzieningen en Water worden gewijzigd in de bestemmingen Woondoeleinden, Woondoeleinden meergezinshuizen, Maatschappelijke doeleinden, Groenvoorzieningen, Water en/of Verkeers- en verblijfsdoeleinden;
    • 2. gebouwen mogen opgericht, met dien verstande dat:
  • de hoogte van de gebouwen ten hoogste 10 m mag bedragen;
  • voor 30% van het totale oppervlakte van het gebouw de hoogte ten hoogste 18 m mag bedragen;
  • het bebouwingspercentage van de gronden aangewezen als wijzigingsgebied ten hoogste 50% bedraagt.

Voorliggend wijzigingsplan voldoet hieraan.

1.4 Digitaal uitwisselbare ruimtelijke plannen

Het plan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening en is opgezet overeenkomstig de landelijk geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI).

Om de uniformiteit te waarborgen, heeft de gemeente ervoor gekozen deze landelijke standaardrichtlijnen uit te werken in een gemeentelijk Handboek Bestemmingsplannen. Dit handboek vormt de leidraad voor het opstellen van bestemmingsplannen voor de gemeente Assen.

Inhoudelijk, dat wil zeggen wat betreft de toe te laten doeleinden, de bouwregels en dergelijke, is de regeling afgestemd op het geldende bestemmingsplan.

De gemeente Assen stelt het bestemmingsplan vanaf het voorontwerp tot aan het onherroepelijk worden ervan digitaal beschikbaar op www.ruimtelijkeplannen.nl.

1.5 Opzet van de toelichting

De toelichting gaat achtereenvolgens in op de volgende aspecten:

  • de beleidsaspecten (gemeentelijk en provinciaal);
  • de resultaten van de milieuonderzoeken, inclusief archeologie, flora en fauna, watertoets;
  • een beschrijving van het plangebied en de geldende planologische situatie;
  • de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling;
  • de juridische vormgeving;
  • de economische uitvoerbaarheid;
  • de resultaten van de inspraak en het overleg.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Algemeen

In de keuze van het te voeren beleid dient een gemeente rekening te houden met het opgestelde eigen beleid en dat van de provincie Drenthe. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.

Aangezien in het bestemmingsplan Assen Oost al uitgebreid aandacht is besteed aan het beleid, wordt dit beleid in het voorliggende wijzigingsplan heel summier besproken. Vanwege de kleinschaligheid van de ontwikkeling wordt een beschrijving van het Europees beleid achterwege gelaten.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie Drenthe (vastgesteld door Provinciale Staten van Drenthe op 2 juni 2010) beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visiekaart 2020 behorende bij Omgevingsvisie Drenthe laat zien dat Assen de ambitie van stad heeft en wordt neergezet als hoofdstad. Het label stad vormt de basis voor provinciale ondersteuning van activiteiten en voorzieningen. Volgens het visiedeel van de Omgevingsvisie wordt Assen gepositioneerd binnen het nationaal stedelijk netwerk. Assen moet zich volgens de provincie Drenthe complementair aan Groningen kunnen ontwikkelen. Assen kan verder worden versterkt door het ontwikkelen van unieke en afwisselende woonmilieus. De introductie van de zorg- en woonfunctie past geheel binnen het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het vigerend bestemmingsplan Assen Oost (vastgesteld d.d. 21 februari 2008) en heeft hierin de bestemming Groenvoorzieningen. Ook is het plangebied aangeduid met 'gebied wijzigingsbevoegdheid II'. Ter plaatse kunnen de voorkomende bestemmingen worden gewijzigd in de bestemming Woondoeleinden en de bestemming Woondoeleiden meergezinshuizen. Aangrenzend aan het plangebied is de hoofdbestemming Woondoeleinden en Woondoeleinden meergezinshuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0002.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan Assen Oost

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

In de toelichting van het bestemmingsplan is aandacht nodig voor de natuurwaarden (ecologie), de archeologische situatie, geluidhinder (ten gevolge van wegverkeer), bodem(verontreiniging), waterhuishouding, milieuhinder ten gevolge van bedrijven, externe veiligheid en luchtkwaliteit.

3.2 Beschrijving van de huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0003.jpg"

Luchtfoto met straatnamen, bron Google

3.2.1 Geschiedenis

In de negentiende eeuw bestond de bebouwing in het gebied ten oosten van de spoorlijn slechts uit een aantal woningen langs de verbindingswegen naar de dorpen Loon, Rolde en Anreep en enkele verspreide boerderijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0004.jpg"

Bron: wat was waar Assen 1830-1850

De locatie maakte deel uit van de bouw en weilanden tussen de Vredeveldseweg en de Steendijk. Begin jaren vijftig werd als eerste de Pelikaanstraat tussen de Steendijk en de (toen nog onverharde) Vredelandsweg aangelegd. Langs de Pelikaanstraat werden vrijstaande, particuliere woningen gebouwd. Aansluitend werd de buurt Vredeveld op planmatige verder ontwikkeld en bebouwd met vooral seriematige woningbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0005.jpg"

Bron: wat was waar Assen 1960

3.2.2 Ruimtelijke karakteristiek

De ruimtelijke structuur van de locatie is het resultaat van de planmatig ontwikkeling in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Tussen de toen bestaande wegen, Steendijk en de Vredeveldse weg is een rechthoekig patroon van straten aangelegd met in het midden een royale vijverpartij en groen: het Oosterpark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0006.png"

Collectie Gemeente Assen, beeldbank Drents archief

Langs deze vijver is de hogere woonbebouwing van de buurt gebouwd. Deze portiek etagewoningen staan langs drie zijden, aan de oostzijde stond het schoolgebouw van de Landbouwwinterschool op de locatie van het huidige plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0007.png"

Collectie Gemeente Assen, beeldbank Drents archief

Het voorfront van de school was georiënteerd op de vijver. Aan de achter- en zijkant lagen de tuinen van de school. Rondom de tuinen was een brede watergang zodat de tuinen niet makkelijk openbaar te betreden waren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0008.png"

Collectie Gemeente Assen, beeldbank Drents archief

Begin jaren tachtig van de vorige eeuw breidde de agrarische school uit en werd de tuin bebouwd. Begin deze eeuw heeft AOC Terra de locatie verlaten, de bebouwing werd gesloopt en het terrein kwam braak te liggen.

De bebouwing rondom de watergang van het voormalige school terrein is kleinschaliger en diverser dan de woonblokken rondom het Oosterpark. Langs de Pelikaanstraat en de Vredeveldseweg staan de particuliere woningen uit de vooroorlogse periode en van begin jaren vijftig, langs de Sperwerstraat staan twee onder één kap woningen en aan de Mezenstraat staat een blokje duplex woningen. De bouwhoogte is twee-laags met kap.

3.3 Water

3.3.1 Inleiding

Op grond van artikel 12 van het Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien zijn van een waterparagraaf. Hiervoor wordt het proces van de watertoets doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het waterschap beoordeelt wat de invloed van het project is op de waterhuishouding en geeft een wateradvies. Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving worden afgewenteld. Het waterschap streeft ernaar de ingrepen binnen een peilgebied water neutraal te houden. Wateraspecten die met een specifiek instrument kunnen worden geregeld, worden in de watertoets wel gesignaleerd, maar niet geregeld.

3.3.2 Huidige situatie

Het plangebied Het Vredeveldse eiland ligt in het oosten van Assen tussen de wegen Mezenlaan, Sperwerstraat, Vredeveldseweg en de Pelikaanstraat. Op dit moment ligt de locatie braak en is onbebouwd. Tot begin 2000 was op deze locatie een school, het AOC Terra gevestigd.

Het Vredeveldse eiland is in feite een schiereiland, omdat het grootste deel van het plangebied omgeven wordt door een 'gracht'.

De oppervlakte van het plangebied is circa 7.800 m2. Het wateroppervlak van de gracht die rondom de locatie ligt bedraagt 3.3.50 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0009.jpg"

Luchtfoto plangebied 1998

Huidig water- en rioleringssysteem

De watergang die rondom het plangebied loopt wordt oa gevoed door regenwaterriolering en sloten in de directe omgeving. De watergang watert af op de, direct ten westen van het plangebied gelegen, Oosterparkvijver, die weer via regenwater riolering onder de Koekoekstraat en de Oosterparallelweg uiteindelijk afwatert in het Nijlandsloopje. Het peil in de gracht rondom het plangebied is minimaal NAP + 8.80 m en maximaal NAP + 9.05 m.

De wegen rondom het plangebied bezitten alle een gemengde riolering, maar geen regenwaterriool. In de oude situatie met de schoolbebouwing op de planlocatie is het echter goed voorstelbaar dat een deel van de verharding ( het schoolplein, de paden en het parkeerterrein) en een deel van de bebouwing direct het regenwater loosden op de omringende watergang, omdat dit de meest simpele en goedkoopste oplossing was.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0010.jpg"De in het plangebied ingetekende RWA- en DWA- riolering in hierboven getoonde tekening betreft een achterhaald plan uit 2007.

Grondwater

Uit bodemonderzoek blijkt dat de bodemopbouw ter plaatse van het plangebied, in ieder geval, in de bovenste 2 meter heterogeen is opgebouwd (Verkennend bodemonderzoek Pelikaanstraat te Assen; Geofox-Lexmond, 29-10-2007). Bij enkele boringen aan de noordzijde van het eiland (1, 2, 3 en 12) wordt al op ca. 0,2 m-mv een leemlaag aangetroffen. Bij twee van de tot 2 m-mv doorgezette boringen (1 en 8) is tussen de 1,5 en 2,0 m-mv een veenlaag aangetroffen. Bij boring 1 is tussen de 2,0 en 3,0 m-mv weer een leemlaag aangetroffen. Mogelijk geldt dit laatste ook voor de rest van het terrein. Bij de boringen 6 en 7, die meer zuidelijk op het eiland zijn verricht, is tot 2,0 m-mv uitsluitend matig fijn zand aangetroffen. Uit het bodemonderzoek blijkt dat tijdens het veldwerk (5-10-2007) de grondwaterspiegel tussen de 0,9 en 1,5 m-mv werd aangetroffen. In de geplaatste peilbuis bleek een week na plaatsing (12-10-2007) de grondwaterstand 1,28 m-mv te zijn.

3.3.3 Toekomstige situatie

Het wijzigingsplan voorziet in de bouw van circa 22 grondgebonden woningen en een appartementengebouw. De bestaande watergang op de locatie blijft volledig gehandhaafd.

Toekomstig water- en rioleringssysteem

De nieuwe woningen worden voorzien van een gescheiden riolering. Vuil water wordt via een droogweerafvoerleiding apart aangesloten op het gemengde stelsel in de Sperwerstraat of de Mezenlaan. Het uitgangspunt is het hemelwater af te voeren naar de omringende watergang. Er zal op basis van berekeningen onderzocht worden of er voldoende bergingscapaciteit in de omringende watergang aanwezig is voor de opvang van het hemelwater of dat het nodig is aanvullende ruimte voor waterberging te creeëren.

Uit veldwerkzaamheden die zijn uitgevoerd om de geohydrologische situatie op de locatie in kaart te brengen is gebleken dat infiltreren niet tot nauwelijks tot de mogelijkheden behoort.

Toename verhard oppervlak

Op basis van het stedenbouwkundig schetsplan wordt een toename van het verharde oppervlakte verwacht van 1128 m2, waarvoor een bergingsopgave is vereist.

  Oude situatie m2   Nieuwe situatie m2  
Totaal bebouwing   2208   2967  
Infrastructuur
-paden, wegen en entrees
-parkeren algemeen
-schoolpleinen
-inritten en parkeren grondgeb. woningen  

335
435
486

 

740
60

883
 
Totaal verharding infrastruc.   1260   1683  
Totaal verharding   3468   4650  
Toename verharding   + 1128  

Waterkwaliteit
De invloed van diffuse bronnen op hemelwater moet zoveel mogelijk worden beperkt door het hanteren van de beleidsuitgangspunten in het landelijk emissiebeleid.

In het voorliggende planvoornemen wordt gestreefd naar het gebruik van duurzame bouwmaterialen en als voorwaarde aan de ontwikkeling wordt gesteld dat niet-uitlogende materialen worden toegepast.

Grondwater en ontwateringsdiepte

Door de aanwezigheid van slecht doorlatende lagen in de bovengrond kunnen schijnwaterspiegels ontstaan, waardoor hemelwater lang op het maaiveld blijft staan. De storende slecht doorlatende lagen zullen zoveel mogelijk onderbroken worden.

Gezien de geschatte gemiddelde hoogste grondwaterstand zal de ontwateringseis voor de locatie waarschijnlijk niet gehaald worden. In de uitwerking van het plan dient hier rekening mee te worden gehouden en zal worden aangegeven welke maatregelen hiervoor getroffen worden.

3.3.4 De watertoets

In het kader van het voorliggende planvoornemen is een watertoets opgestart en doorlopen. Het waterschap Hunze en Aa's heeft op 2 oktober 2014 een advies afgegeven. Deze is opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting van dit wijzigingsplan.

Op 22 mei 2015 heeft het waterschap het concept wijzigingsplan beoordeeld. De opmerkingen uit deze reactie zijn verwerkt in de waterparagraaf.

Hieronder volgt een opsomming van de belangrijkste opmerkingen uit het advies.

  • Geadviseerd wordt voor het plangebied en de omgeving die tot afvoer komt op de vijver een waterhuishoudingsplan op te stellen. Hierin zal moeten worden beoordeeld of de vijver binnen het plangebied voldoende ruimte bevat om het totale aanbod water te bergen binnen de getelde werknormen. Indien dit niet het geval is zal er aanvullende ruimte voor waterberging gecreeërd moeten worden.
  • Alvorens overgegaan wordt tot het wijzigen van het overnamepunt in het afvalwater zal in overleg met het waterschap bepaald moeten worden of dit al dan niet gaat resulteren in capaciteitsproblemen van pompen en transportleidingen naar de RWZI
  • Voorkomen dient te worden dat het hemelwaterafvoer door diffuse bronnen is verontreindigd voordat het in het oppervlakte watersysteem terecht komt. Het waterschap geeft in haar advies een reeks van toe te passen preventieve, brongerichte maatregelen.
  • Ter voorkoming van grondwateroverlast dient het advies ontwateringsdiepte grondgebruik gehanteerd te worden.
  • De vijver in het plangebied is een hoofdwatergang van het waterschap. Eventuele wijzigingen of aanpassingen aan het watersusteem moeten worden overlegd met het waterschap

Bovenstaande adviezen worden door de initiatefnemer overgenomen. Het waterschap zal daarmee een positief advies afgeven.

3.4 Bodem

In 2007 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Het verkennend bodemonderzoek is destijds uitgevoerd in het kader van de eigendomsoverdracht en de voorgenomen ontwikkeling op de locatie, namelijk woningbouw. De bebouwing was ten tijde van het onderzoek al gesloopt. Sindsdien ligt het terrein braak en hebben er geen activiteiten plaatsgevonden.

Het bodemonderzoek is ouder dan drie jaar, gelet op het gebruik van het terrein in de tussenliggende periode (braak), zijn de resultaten van het onderzoek daarom alleszins bruikbaar als het gaat om het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het plan ten aanzien van de bodemgesteldheid.

Uit het bodemonderzoek blijkt dat in de grond geen verhoogde gehalten aanwezig zijn. In het grondwater zijn verhoogde gehalten chroom en zink gemeten. Ten tijde van de uitvoer van het bodemonderzoek werden andere stoffen geanalyseerd bij uitvoer van een onderzoek conform NEN 5740. Dit betekent dat in een nieuw onderzoek ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het bouwen de resultaten kunnen verschillen.

De conclusie van het onderzoek is dat het terrein vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt is voor het voorgenomen gebruik (woningbouw). Daarmee is het bestemmingsplan uitvoerbaar. De rapportage van het verkennend bodemonderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij de toelichting.

Daarbij moet worden opgemerkt dat het voorliggende bodemonderzoek onvoldoende is voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, omdat intussen de wet- en regelgeving voor het bodemonderzoek is gewijzigd. Voor de aanvraag van de omgevingsvergunning zal daarom een nieuw onderzoek moeten worden uitgevoerd.

3.5 Geluid

3.5.1 Wegverkeerslawaai

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van woningen. De Wet geluidhinder beschouwd een woning als een zogenaamd geluidgevoelig gebouw. Onderzocht dient te worden of de betreffende woningen getoetst moeten worden aan de Wet geluidhinder.

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt, uitgezonderd:

  • de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • de wegen waarop een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.

Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg (gerekend vanuit de wegas) in acht moet worden genomen, 200 meter. Ingeval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Het plangebied ligt in een 30 km-zone. De verkeersintensiteit op deze wegen, de vormgeving en het functionele gebruik van deze weg zijn daarmee in overeenstemming. Dit houdt in dat akoestisch onderzoek wat betreft deze wegen niet aan de orde is. Er is sprake van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De dichtstbijzijnde weg waarvoor een 50 km/uur-regime geldt en derhalve een zone kent (de Rolderhoofdweg), ligt op circa 300 met afstand van de geprojecteerde woningbouw. Dit houdt in dat ook vanwege deze weg akoestisch onderzoek achterwege kan blijven.

3.5.2 Spoorweglawaai

In relatie tot dit bestemmingsplan is ook hoofdstuk 7 (Zones langs spoorwegen) van de Wet geluidhinder is van belang. De spoorlijn Hoogeveen-Assen (traject 84) kent een zone van 500 m ter weerszijden van het spoor. Het plangebied ligt binnen de zone van deze spoorlijn. Dit houdt in dat akoestisch onderzoek noodzakelijk is.

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige bebouwing binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 55 dB.

Op 30 juni 2012 is door de Tweede Kamer is het wetsvoorstel voor de introductie van de geluidsproductieplafonds aangenomen. De geluidsproductie-plafonds zijn daarbij ingevoegd als hoofdstuk 11 in de Wet milieubeheer. Deze wetgeving is op 1 juli 2012 van kracht geworden. De nieuwe regels komen, wat de rijksinfrastructuur betreft, in de plaats van de huidige regels omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Zij hebben geen betrekking op de bouw van geluidsgevoelige objecten langs wegen en spoorwegen met geluidsproductieplafonds. Daarop blijven vooralsnog de bestaande regels van de Wet geluidhinder, met enkele noodzakelijke aanpassingen, van toepassing.

De geluidsproductieplafonds geven de geluidproductie aan die een weg of spoorweg maximaal mag voortbrengen op aan weerszijden van de spoorweg gelegen punten, en moeten – behoudens een besluit tot verhoging of verlaging - permanent worden nageleefd. De eerste vaststelling van de plafonds bij bestaande en geprojecteerde infrastructuur heeft van rechtswege plaatsgevonden. De geluidsproductieplafonds van rechtswege zullen in het algemeen zijn gelegen op het niveau van de heersende waarde plus een zogenaamde 'werkruimte' van 1,5 dB.

Aan de hand van de vastgestelde geluidsproductieplafonds zijn de geluidscontouren van het betreffende traject berekend met behulp van Standaard Rekenmethode II. De resultaten van de berekeningen zijn opgenomen in onderstaande afbeelding. Hieruit blijkt dat het plangebied ruim buiten de 55 dB geluidscontour ligt. Dit houdt in dat wat betreft spoorweglawaai wordt voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0011.jpg"

3.5.3 Industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied ligt het 'Stadsbedrijvenpark'. Het 'Stadsbedrijvenpark' is een gezoneerd industrieterrein. Het plangebied ligt echter buiten de zone van dit industrieterrein. Dit houdt in dat wat betreft industrielawaai wordt voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder.

3.6 Verkeer en parkeren

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van circa 22 rijenwoningen en een appartementengebouw. Omdat het totaal aantal appartementen nog niet bekend is, wordt voor de berekening van het aantal ritten en parkeerplaatsen uitgegaan van maximaal 60 woningen. Op grond van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) is de verkeersgeneratie van een woning (uitgaande van het gemiddelde aantal ritten) bepaald op 7,8 ritten per etmaal. De totale verkeersgeneratie van het plan bedraagt derhalve ongeveer 468 ritten.

De ontsluiting van het plan vindt plaats op de Mezenlaan. De Mezenlaan moet worden gezien als een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom. De wegbreedte van deze laan bedraagt ongeveer 5 meter. Dit komt overeen met het dwarsprofiel dat voor dergelijke wegen aangehouden dient te worden. Aanvaardbare verkeersintensiteiten op dit soort wegen die in de literatuur worden genoemd worden zijn maximaal 6.000 mvt/etmaal. In het verkeersmodel van de gemeente Assen is de Mezenlaan niet opgenomen. Dit houdt in dat de verkeersintensiteit op deze weg zeer laag is. Voor de Mezenlaan zijn daarom geen bijzondere verkeersmaatregelen aan de orde.

Wat betreft het aantal benodigde parkeerplaatsen is eveneens gebruik gemaakt van CROW-publicatie 317. Op grond van de locatie (rest bebouwde kom) en stedelijkheidsgraad van de gemeente Assen (matig stedelijk) worden in het plan per type woning de volgende aantallen parkeerplaatsen aangehouden.

Tabel 1. Parkeren CROW publicatie 317 - wonen/verzorging  
stedelijkheidsgraad: matig stedelijk   
functie   locatie  
    rest bebouwde kom  
    gemiddeld parkeerkencijfer  
koop, tussen/hoek   1.9  
koop, etage, midden   1.8  
koop, etage, goedkoop   1.6  
huur, etage, midden/goedkoop   1.4  
aanleunwoning/serviceflat   1.1  

3.7 Luchtkwaliteit

Regelgeving

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

NSL/nibm

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.


Nibm-tool

Zoals in paragraaf 3.6 is berekend genereert het plan ongeveer 468 ritten per etmaal. Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met InfoMil de nibm-tool mei 2014 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0012.jpg"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project.

3.8 Milieuhinder ten gevolge van bedrijven

In de omgeving van het plangebied komen geen bedrijfsactiviteiten of andere functies voor die onaanvaardbare hinder opleveren voor de geplande woningbouw. Op een afstand van circa 175 m staat de vrije school De Es. Dit is niet van invloed op het plangebied. In tabel 2 zijn de richtafstanden conform de VNG-brochure voor een school opgenomen.

In het verleden was in het plangebied een school gevestigd. Hiervoor gelden de volgende afstanden op basis van de geactualiseerde publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG):


Tabel 2. richtafstanden conform VNG-brochure

Activiteit   Omgevingstype rustige woonwijk   Omgevingstype gemengd gebied  
School   30 m   10 m  

De school is inmiddels niet meer aanwezig, waardoor de situatie in het plangebied is verbeterd. De nieuwe woningen sluiten aan bij de woonfunctie in de omgeving.

3.9 Externe veiligheid

3.9.1 Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.


Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.


Om te bepalen of in en in de nabijheid van het plangebied risicovolle objecten aanwezig zijn die het planvoornemen kunnen belemmeren, is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding betreft een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0013.jpg"

Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

3.9.2 Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Bevi regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

De risicovolle inrichtingen liggen op een dusdanige afstand (meer dan 1.000 m) dat dit geen effecten heeft op de voorgenomen ontwikkeling.

3.9.3 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De buisleidingen zijn op circa 500 m van het plangebied gelegen. Gezien de afstand van de buisleiding tot het plangebied worden geen belemmeringen op het plangebied gelegd.

3.9.4 Transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen in het Besluit externe veiligheid tansportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.

Deze wetgeving is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor. Hierbij wordt vastgehouden aan de volgende zaken:

  • vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico;
  • vaste invoergegevens voor de berekening van het groepsrisico;
  • aanwijzing plasbrandaandachtsgebieden (PAG).

Met name over het nabijgelegen spoor worden relevante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd. De afstand van het spoor tot het plangebied is echter zo groot, dat er geen belemmeringen op het plangebied worden gelegd.

Er zijn geen waterwegen of wegen in de nabijheid van het plangebied gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

3.10 Milieu Effect Rapportage

In het Besluit m.e.r. onder 11.2 in de D-lijst staat dat een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1° een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2° een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of

3° een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Zoals blijkt uit de planbeschrijving in hoofdstuk 4 is de realisatie van circa 22 woningen en een appartementengebouw qua aard, omvang en ligging niet gelijk te stellen aan de betreffende activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Maar sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D lijst voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets (vormvrije m.e.r. beoordeling) worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

In bijlage III van de EU richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarna gekeken moet worden bij de beoordeling. In dit geval is gekeken naar deze Europese criteria.

De resultaten van de onderzoeken zoals deze zijn samengevat in dit hoofdstuk 3 laten zien dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Beschermde gebieden liggen op voldoende afstand van het plangebied en zijn hiervan gescheiden door bebouwing en infrastructuur. De locatie en de omgeving hebben geen bijzondere kenmerken waardoor er een verwaarloosbare kans is op belangrijke nadelige effecten, de activiteit leidt niet tot grote emissies, er hoeven geen verkeersmaatregelen te worden getroffen en de woningbouw heeft een gering ruimtebeslag. Gezien de aard van de ingrepen zijn geen negatieve effecten te verwachten.

Op grond hiervan is het verrichten van een (nadere vormvrije) m.e.r.-beoordeling verder niet noodzakelijk.

3.11 Archeologie en cultuurhistorie

3.11.1 Archeologie

In 2007 heeft bureau RAAP een booronderzoek uitgevoerd (ARCHIS onderzoeksmelding 24633). Hieruit is gebleken dat de bodem is verstoord tot in het dekzand of tot in de fluvioperiglaciale afzettingen. Archeologisch vervolgonderzoek is niet nodig. De onderzoeksmelding is als Bijlage 3 aan de toelichting toegevoegd.

3.11.2 Cultuurhistorie

Het plangebied ligt braak. Op het terrein is geen sprake van monumenten. De bebouwing rondom het plangebied vindt haar oorsprong in de vooroorlogse lintbebouwing en de naoorlogse wederopbouwperiode.

3.12 Flora en fauna

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw) en/of een oriënterend onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het plangebied is daartoe op 6 mei 2014 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Terreinomstandigheden

Het plangebied betreft een voormalige schoollocatie in een woonwijk in het oosten van Assen. De laatste jaren ligt het terrein braak. Het plangebied is aan drie zijden omgeven door een gracht. Aan de noordoostzijde grenst het aan de naastgelegen straat. Ten tijde van het veldbezoek was het plangebied recent gemaaid.


afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0015.jpg"

Plangebied vanuit het noordwesten (links) en zuidoosten (rechts)


Soortenbescherming

Flora- en faunawet

Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.

Inventarisatie
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna1 (NDFF) via Quickscanhulp.nl2 (© NDFF - quickscanhulp.nl 06-05-2014 10:50:59) blijkt dat in een straal van 1 km rond het plangebied de laatste vijf jaar verschillende op basis van de Flora- en faunawet middelzwaar en streng beschermde soorten zijn waargenomen. Het betreft voornamelijk waarnemingen van vaatplanten en vogels. Daarnaast zijn eekhoorn, steenmarter, levendbarend hagedis en alpenwatersalamander uit de directe omgeving bekend. De waarneming van deze zwaarder beschermde soorten is te verklaren door de ligging nabij het Amelterbos, landgoed Valkenstijn en het Asserbos.

Op basis van het veldbezoek blijkt echter dat het plangebied zelf een beperkte natuurwaarde heeft.

De vegetatie in het plangebied betreft een verwilderde grasvegetatie. Tussen het gras groeit heermoes, smalle weegbree, kruipende boterbloem, ridderzuring, hondsdraf, fluitekruid, gulden roede, vrouwenmantel en robbertskruid. In het plangebied staan tevens enkele bomen. Het betreft exemplaren plataan, zachte berk, treurwilg, zoete kers, noordse esdoorn en lariks. Tevens groeit er hazelaar, liguster, braamstruweel en opslag van zwarte els, zomereik, tweestijlige meidoorn en wilg. Langs de oevers groeien daarnaast gele lis en pitrus. Ook in een waterplas midden op het terrein groeit gele lis en pitrus. Het betreft een zeer ondiepe waterplas waarin tevens gras groeit. Dit duidt er op dat de plas niet jaarrond waterhoudend is. De aanwezige plantensoorten indiceren voedselrijke omstandigheden.

Binnen het plangebied wordt de aanwezigheid van enkele op basis van de Flora- en faunawet licht beschermde soorten verwacht. Het betreft onder meer bruine kikker, gewone pad, bosmuis, huisspitsmuis en veldmuis. In bomen en struweel in het plangebied kunnen wel soorten als merel en vink tot broeden komen. Tijdens het veldbezoek is in de oever een nest van wilde eend aangetroffen. Alle inheemse vogelsoorten zijn tijdens het broedseizoen streng beschermd. Nestplaatsen van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zijn niet aangetroffen en worden gezien de omstandigheden ook niet in het plangebied verwacht.

In het plangebied staat geen bebouwing en de bomen bevatten geen voor vleermuizen geschikte holtes en spleten. Verblijfplaatsen van vleermuizen ontbreken dan ook in het plangebied. Het plangebied vormt naar verwachting wel een klein onderdeel van het foerageergebied van in de omgeving verblijvende vleermuizen, zoals laatvlieger en rosse vleermuis. Alle vleermuizen zijn jaarrond streng beschermd.

Gezien de terreinomstandigheden en ligging vormt het plangebied geen onderdeel van het leefgebied van andere zwaarder beschermde soorten.

Toetsing
Voor vogels geldt dat wanneer werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, er in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord en vernietigd. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen (artikelen 11 en 12 van de Flora- en faunawet). Met betrekking tot de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient daarom rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de beoogde ontwikkelingen zal het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen enigszins veranderen, maar niet als zodanig verloren gaan. Gezien de aard van de plannen en de inrichting van het omliggende gebied met geschikt foerageergebied worden geen negatieve effecten op vleermuizen verwacht.

Verder zullen als gevolg van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen verblijfplaatsen van een aantal licht beschermde diersoorten worden vernield en/of verwijderd (artikel 11 Ffw). Ook kunnen bij de werkzaamheden individuen worden verwond en/of gedood (artikel 9 Ffw). De soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen bij ruimtelijke ontwikkelingen in de vrijstellingsregeling. Voor deze categorie hoeft dan ook geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht van de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. In de Natuurbeschermingswet 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Natuurbeschermingswet 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het Natuurbeleidsplan waarin het concept van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is opgenomen.

Ecologische Hoofdstructuur

De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

Inventarisatie

Het plangebied is geen onderdeel van en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 betreft het Drentsche Aa-gebied, gelegen op een afstand van ongeveer 1 km ten oosten van het plangebied.

Het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van de EHS ligt op een afstand van ongeveer 400 m ten noordoosten van het plangebied. Het betreft het gebied Amelterbos.

Toetsing
Gezien de terreinomstandigheden en de ligging van het plangebied en de aard van de ontwikkelingen, worden met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid verwacht.

Conclusie

Op basis van de ecologische inventarisatie is een voldoende beeld ontstaan. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet, een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.

Met in acht name van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Flora- en faunawet niet nodig. Voor het plan is verder geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig en het plan is op het punt van EHS niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

Het plan is wat betreft de natuurwet- en -regelgeving uitvoerbaar.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Zoals in de inleiding van het voorliggende bestemmingsplan al is vermeld, voorziet het plan in de bouw van ca 22 rijenwoningen en een appartementengebouw met eventueel zorgfuncties. Het is een herontwikkeling van de locatie waar voorheen de schoolgebouwen van AOC Terra college stonden. Het terrein ligt braak, de schoolgebouwen zijn al enige tijd geleden gesloopt.

Naast woningen wordt er ook een erftoegangsweg, parkeerplaatsen en groen aangelegd.

De bestaande watergang rondom het terrein en de bestaande groene taluds tussen deze watergang en de aangrenzende straten, de Mezenlaan, de Pelikaanstraat en de Vredenveldse weg blijven gehandhaafd.

De hoofdopzet van het woningbouwplan is dan ook bepaald door de bestaande vorm van het schiereiland.

De ruimtelijke structuur van de buurt, waar het Oosterpark met de omringende middel hoogbouw het zwaartepunt in is, wordt versterkt door in de lengte as van de vijver eveneens een hogere bebouwing te plaatsen. Achter en terzijde van dit hoogte accent komt langs de watergangen lagere bebouwing

Haaks op de Mezenlaan komt de erftoegangsweg naar het woon-schiereiland, nagenoeg op dezelfde plaats als de inrit naar het voormalige schoolcomplex. Tussen de Sperwerstraat en de nieuwe erftoegangsweg zal in een groenstrook tussen het appartementengebouw en de grondgebonden woningen een voetpad worden aangelegd, zodat er een ommetje kan worden gemaakt. De zichtlijn vanaf de erftoegangsweg tussen Mezenlaan en Vredeveldseweg blijft open.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0016.jpg"

Indicatieve stedenbouwkundige schets Vredevelds eiland 03-07-2013

4.2 Bebouwing

Grondgebonden woningen

Het plan voorziet in de bouw van 22 grondgebonden rijenwoningen. Hiervoor is een schetsplan gemaakt. De woningen zijn gegroepeerd rondom een gezamenlijk woonerf, de woningen staan parallel aan de Sperwerstraat en de Pelikaanstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0017.jpg" Dwarsprofiel Vredevelds eiland

Door de beperkte maat in het dwarsprofiel van het schiereiland is er gekozen voor een rijenwoning met een lage bouwhoogte . De rijenwoningen zijn afwisselend één en twee bouwlagen hoog. Om een 'stevige' hoek te krijgen op het einde van de woonblokken, moet de bouwhoogte hier meer dan één bouwlaag zijn en minimaal één bouwlaag plus een dichte borstwering/hoge dakrand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0018.jpg"

Aanzicht Vredevelds eiland

Het woonprogramma is flexibel. Het kan gelijkvloers op de begane grond gerealiseerd worden, maar de bewoner kan ook voor een groter woonprogramma kiezen wat deels op de verdieping gebouwd wordt.

De woningen beschikken aan de waterzijde over een terras en/of steiger. De berging is inpandig in het woonblok opgenomen en ligt aan de voorzijde.

Appartementengebouw

Op de kop van de Oosterpark vijver is een hoogte accent in de vorm van een appartementengebouw gesitueerd. De exacte invulling, zoals de aantallen, de woninggrootte, de bouwhoogte, de aanwezigheid van zorgvoorzieningen is nog niet bekend en afhankelijk van de vraag. Daarom is op de verbeelding het bouwvlak aangegeven waarbinnen dit appartementengebouw van maximaal vier bouwlagen geplaatst dient te worden.

4.3 Het erf en parkeren

De erftoegangsweg en de buitenruimte aan voorzijde van de grondgebonden woningen zullen worden ingericht als één gezamenlijk erf. Op dit erf kan direct bij de voordeur geparkeerd worden. Per grondgebonden woning zijn er twee parkeerplaatsen. Voor bezoek is er ook de mogelijkheid bij de entree van de erftoegangsweg te parkeren. Hier worden vier parkeerplaatsen bij de kop van het rijtje aangelegd, één aan de westzijde en drie aan de oostzijde van de straat.

Aangezien het ontwerp voor het appartementen gebouw, de omvang en het type woning nog niet bekend is, is de wijze van parkeren ook niet bekend. Het parkeren voor het appartementengebouw dient echter wel binnen het bestemmingsbouwvlak zoals aangegeven op de verbeelding plaats te vinden. Het parkeren kan ondergronds, half verdiept of deels op maaiveld plaatsvinden. Het aantal parkeerplaatsen zal worden berekend aan de hand van de parkeernormen die bij het definitieve woningtype past, een en ander zoals vermeld in paragraaf 3.6.

4.4 Beeldrichtlijnen

De beeldrichtlijnen voor de bebouwing zijn als toelichting bedoeld op het stedenbouwkundig plan. De beeldaspecten over de inrichting geven een sfeerbeeld van de gewenste buitenruimte.

De grondgebonden woningen

Plaatsing

  • de woningen zijn georiënteerd op het woonerf;
  • de woningen worden geplaats in een voorgevellijn met een variatie breedte van 2 meter;
  • de woningrijen staan evenwijdig aan de watergangen van de Sperwer en de Pelikaanstraat.

Hoofdvorm 

  • de individuele grondgebonden woningen vormen tezamen een aaneengesloten woonblok. Dit woonblok is de hoofdvorm.
  • de individuele grondgebonden woning dient herkenbaar te zijn in het aaneengesloten bouwblok. Dit kan bijvoorbeeld door variaties in hoogtes of een subtiele detaillering
  • de hoofdvorm heeft een variabele bouwhoogte. De bandbreedte van deze variatie is weergegeven op navolgende indicatieve schetsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0019.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0020.jpg"

Minimaal volumes hoofdvorm

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0021.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03WP20144100F-B001_0022.png" Maximaal volumes hoofdvorm

Aanzicht en materialisering

  • langs de waterzijde vormen de grondgebonden woningen één robuuste architectonisch eenheid, waar één type materiaal en kleur de hoofdtoon vormt. (geen veelheid aan kleur en materiaalgebruik). Op deze wijze maken ze een verschil met de omringende bebouwing;
  • aan de woonerfzijde zijn de gevelaanzichten in samenhang met de inrichting van het erf vormgegeven.

Het appartementengebouw

Plaatsing

  • het appartementengebouw is georiënteerd op het Oosterpark en de Pelikaanstraat.

Hoofdvorm

  • het appartementengebouw is in de omgeving een hoogte accent;
  • de volumeopbouw is verticaal geleed.

Aanzicht en materialisering

  • het gevelaanzicht aan de vijver is, omdat het gebouw niet symmetrisch op de middenas kan staan, niet symmetrisch;
  • er is sprake van enige verwantschap in kleur, materiaal of detaillering met de grondgebonden woningen.

Buitenruimte

Op het woonerf hebben de woninggevels, de entrees, de verlichting, de bestrating, het groen en het parkeren een grote onderlinge samenhang. Het is ingericht als één doorlopende ruimte waar met gevelverspringingen of andere inrichtingselementen een geleding kan worden aangebracht.

De bestaande watergangen met de groene taluds blijven gehandhaafd. Voor de grondgebonden woningen worden in het talud privé buitenruimtes gemaakt. Op het einde van het nieuwe straatje wordt een algemene plek aan het water aangelegd.

4.5 Verantwoording bestemmingskeuze

In de huidige situatie is het plangebied bestemd voor 'Groenvoorzieningen' en 'Water'. Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan Assen Oost was het schoolgebouw van AOC Terra al afgebroken en daarom was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen met het oog op het omzetten naar een nieuwe bestemming binnen de looptijd van het bestemmingsplan Assen Oost.

Via de wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming gewijzigd worden in 'woondoeleinden' ,'woondoeleinden meergezinshuizen', 'maatschappelijke doeleinden', 'groenvoor- zieningen', 'water' en/of 'verkeers- en verblijfsdoeleinden'.

In dit bestemmingsplan is gekozen voor de bestemmingen 'woondoeleinden', 'woondoeleinden meergezinshuizen', 'groenvoorzieningen', 'water' en 'verkeers- en verbljfsdoeleinden'. Omdat deze bestemmingen volgens de standaard van SVBP 2012 niet meer gebruikt kunnen worden is aansluiting gezocht bij de bestemmingen die in het Handboek Assen zijn genoemd. De bestemmingen worden dan respectievelijk 'wonen', 'wonen-appartementen', 'groen', 'water' en 'verkeer - verblijfsgebied'. Inhoudelijk is zoveel mogelijk aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan Assen Oost.

In paragraaf 5.3 worden de bestemmingen met de bijbehorende regels verder toegelicht.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Inleiding

In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de wijze waarop de voor het plangebied gewenste ontwikkeling juridisch is vastgelegd.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.

5.2 Opzet regels

Voor de opzet van de regels is zo veel mogelijk het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente Assen (versie 11-2011) gevolgd.

De regels zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken:

  • hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels.

De inleidende regels bevatten:

  • de begrippen (artikel 1). In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd;
  • wijze van meten (artikel 2). Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

De bestemmingsregels bevatten de juridische vertaling van de bestemmingen die in het plangebied voorkomen ( artikel 3 tot en met 7).

De algemene regels bestaan uit:

  • anti-dubbeltelregel (artikel 8). De anti-dubbeltelregel is opgenomen om er voor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten;
  • algemene gebruiksregels (artikel 9). In dit artikel is aangegeven welke vormen van gebruik strijdig zijn met de aan de grond gegeven bestemming;
  • algemene afwijkingsregels (artikel 10). Ten aanzien van ondergeschikte punten wat betreft de maatvoering kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels;

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels (respectievelijk artikel 11 en artikel 12) . De overgangsbepalingen zijn standaardbepalingen die uit het Bro zijn overgenomen.

5.3 Nadere toelichting op de regels

Het bestemmingsplan heeft vijf bestemmingen, te weten:

  • Groen
  • Verkeer- Verblijfsgebied
  • Water
  • Wonen
  • Wonen - Appartementen

Groen

De bestaande taluds langs de watergangen zijn bestemd als 'Groen'.

Verkeer - Verblijfsgebied

De entree en de ontsluitingsweg naar de woningen is bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied.

Water

De bestaande watergangen zijn bestemd als 'Water'.

Wonen

De woningen met de daarbij behorende parkeervoorzieningen en achtererven zijn bestemd voor Wonen.

Het maximum aantal woningen bedraagt 22 en is aangeduid op de verbeelding.

De maximaal toegestane bouwhoogte bedraagt in de wijzingsregels van het bestemmingsplan Assen Oost 10 m. Aangezien het 'eiland' een beperkte maat in het dwarsprofiel heeft, wordt, indien wordt uitgegaan van aaneengesloten woonblokken, een maximale bouwhoogte van 7 m aangehouden èn een zekere mate van afwisseling tussen hoog (twee bouwlagen) en laag (één bouwlaag).

Om een 'stevige' hoek te krijgen op het einde van de woonblokken moet de bouwhoogte hier hoger zijn dan één bouwlaag en minimaal 4 m bedragen. Dit wordt aangeduid op de verbeelding.

Wonen - Appartementen

De appartementen zijn bestemd voor wonen, alsmede voor bijzondere woonvormen en wooneenheden. De wijzigingsregels in het moederplan maken het gebruik voor bijzondere woonvormen en wooneenheden mogelijk (te weten de bestemming 'woondoeleinden meergezinshuizen'). In de wijzigingsregels is aangegeven dat voor 30% van het totale wijzigingsgebied de oppervlakte van het gebouw ten hoogste 18 m mag bedragen. In het voorliggende bestemmingsplan bedraagt maximale bouwhoogte voor het appartementengebouw 14 m. Deze bouwhoogte is aangegeven op de verbeelding.

Het maximum aantal appartementen bedraagt 30 en is aangeduid op de verbeelding.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een onderzoek te worden ingesteld naar de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Exploitatieplan

Indien een bestemmingsplan een bouwplan mogelijk maakt voor één of meer woningen of andere hoofdgebouwen en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12 Wro een exploitatieplan te worden opgesteld.

Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig in het geval het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door het opstellen van een exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

Voor het kostenverhaal van dit bestemmingsplan is een anterieure overeenkomst opgesteld, zodat er geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

6.2 Planschade aspecten

Voor dit bestemmingsplan is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een planschade-overeenkosmt opgesteld.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en overleg

Op basis van de gemeentelijke inspraakverordening hoefde het bestemmingsplan niet voor inspraak te worden voorgelegd, omdat het hier een wijzigingsplan betreft.

Het plan is in het kader van het wettelijk vooroverleg (conform art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening) wel aan diverse instanties ter beoordeling toegezonden.

7.2 Uitkomsten overleg ex artikel 3.1.1. Bro

De gemeente heeft vier vooroverlegreacties ontvangen. Enexis en de provincie Drenthe hebben geen bezwaar tegen het planvoornemen. Het Waterschap Hunze en Aa's en van de Veiligheidsregio Drenthe hebben wel opmerkingen. De reacties zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de Nota overleg die als Bijlage 4 aan de toelichting is toegevoegd.