De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel
artikel 2 lid 3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden met de bestemming Natuur niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd hierover schriftelijk advies in te winnen bij de adviseur inzake natuur en landschap.