direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meerburgerpolder Zuid
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0638.BP00006-VOW1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de afgelopen jaren hebben de gemeenten Zoeterwoude, Leiden en Leiderdorp met de provincie Zuid-Holland, het (toenmalige) ministerie van VROM en Rijkswaterstaat, gewerkt aan het W4-project. Dit project omvat de integrale planvorming voor de verbeterde inpassing van de verbrede en verdiepte A4 ter hoogte van de genoemde gemeenten en de hieraan gekoppelde ontwikkeling van de naastgelegen gebieden. De verdiepte aanleg vindt plaats ter hoogte van de kruising met de Oude Rijn.

De drie gemeenten bereiden ieder de voor hun grondgebied benodigde bestemmingsplannen voor. De gemeente Zoeterwoude heeft zich daarbij in eerste instantie gericht op één bestemmingsplan voor het gehele projectgebied voor zover dit binnen haar gemeentegrenzen ligt. Dit traject is om uiteenlopende redenen stil komen te liggen. De voornaamste reden was de vernietiging van het oorspronkelijke tracébesluit door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wegens het aspect luchtkwaliteit. Omdat in de tussentijd bovendien de economische situatie veranderde, is in 2011 een nieuwe insteek gekozen. Uitgangspunt daarbij is een globale bestemmingslegging vastgelegd in bestemmingsplannen voor afzonderlijke deelgebieden. Hierin worden de uitgangspunten van de Stedenbouwkundige Visie verankerd, maar wordt de concrete inrichting en functieverdeling niet specifiek vastgelegd. Deze vorm van bestemmen biedt meer flexibiliteit, hetgeen in deze situatie gewenst is, zonder de benodigde rechtszekerheid aan te tasten.

1.2 Ligging plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het zuidelijke deelgebied van het volledige projectgebied van Verde Vista Meerburg en direct tegen de A4 aan. Het deelgebied wordt begrensd door de A4, de spoorbaan Leiden-Alphen, het sportcomplex Meerburgerpolder en een nieuwe weg die door het hart van het projectgebied van Verde Vista Meerburg komt te liggen en door middel van een viaduct over de A4 voor verbinding zorgt met Roomburg. De begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00006-VOW1_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Doel van het plan

Bestemmingsplan Meerburgerpolder Zuid is gericht op de ontwikkeling van stedelijke functies in het gelijknamige deelgebied van het project Verde Vista Meerburg. De opgave van het bestemmingsplan is om binnen het plangebied een grote mate van vrijheid te bieden op het gebied van inrichting en tegelijkertijd voldoende onderbouwing te bieden op sectorale aspecten als milieu, ecologie en water.

1.4 Vigerende regelingen

In het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

bestemmingsplan   vastgesteld   goedgekeurd  
Hoge Rijndijk-West   24 april 1997   19 augustus 1997  
Wijzigingsplan Busbaan Meerburgerpolder   15 juni 2004   10 augustus 2004  

1.5 Planproces

Inspraak en overleg

In de voorontwerpfase worden omwonenden en andere belanghebbenden door middel van inspraak in de gelegenheid gesteld om hun mening over het bestemmingsplan te geven. Het voorontwerpbestemmingsplan ligt daartoe op grond van de gemeentelijke inspraakverordening en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedurende zes weken ter inzage. Tevens wordt een informatieavond gehouden.

Ook krijgen zogenoemde overleginstanties (buurgemeenten, belangenorganisaties, nutsbedrijven, provincie en rijksoverheid) in het kader van artikel 3.1.1 Bro de gelegenheid om te reageren op het bestemmingsplan.

Vervolgprocedure

Na de inspraak en het overleg worden de inspraak- en overlegreacties in overweging genomen en waar van toepassing, meegenomen in de aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. Op dit ontwerpbestemmingsplan kan een ieder zijn mening, in de vorm van zienswijzen, richten aan de raad. Na deze fase zal het bestemmingsplan worden vastgesteld door de raad.

Ook daarna is het mogelijk om te reageren op het bestemmingsplan. Er kan beroep worden aangetekend bij de Raad van State.

1.6 Planvorm

De insteek van het bestemmingsplan ontwikkelingsgericht. Om een zekere mate van architectonische vrijheid te laten aan de toekomstige ontwikkelaars en rekening te houden met de huidige marktsituatie, kent het bestemmingsplan een globale opzet. Aanvullend aan het bestemmingsplan zijn er overigens wel onderliggende documenten zoals de Stedenbouwkundig Visie uit 2005, het Beeldkwaliteitplan uit 2007 (geactualiseerd 2012) en het Inrichtingsplan Openbare Ruimte uit 2009. Deze documenten, opgesteld door BDP Khandekar, geven de inrichtingsvisie op het gebied weer, zonder daarbij definitieve inrichtingen vast te leggen.

Om ruimte te bieden aan die visie en de verschillende mogelijke inrichtingsvormen, legt het bestemmingsplan uitsluitend die zaken vast om in juridisch-planologische zin voldoende basis te bieden voor de beoogde ontwikkeling. Hierbij valt te denken aan onderbouwing van sectorale aspecten op het gebied van bijvoorbeeld ecologie, milieu en water en aan een globale stedenbouwkundige onderbouwing.

1.7 Leeswijzer

De toelichting bij dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. Eerst wordt het relevante beleidskader toegelicht, waarbinnen de beoogde ontwikkeling plaatsvindt. Hoofdstuk 3 zoomt vervolgens in op de ontwikkeling zelf, waarbij het plangebied, de ontwikkeling Verde Vista Meerburg als geheel en de kaders voor deelgebied Zuid worden beschreven. Hoofdstuk 4 ligt vervolgens toe hoe deze kaders in dit bestemmingsplan worden vertaald in de juridische regeling van de bestemmingsplanregels.

Na de beschrijving in deze drie hoofdstukken gaan de hoofdstukken 5 tot en met 10 in op de onderbouwing van de diverse sectorale aspecten. De nodige onderzoeken die in dat kader zijn uitgevoerd zijn opgenomen in de bijlagen bij de toelichting.

Hoofdstuk 11 en 12 gaan tot slot in op de uitvoerbaarheid van het plan en het gevoerde overleg bij het opstellen van het plan.

In algemene zin geldt overigens dat het plangebied niet altijd als een losstaand gebied kan worden beschouwd. Als onderdeel van het grotere Verde Vista Meerburg project, is het onontkoombaar om bepaalde onderdelen van de toelichting in een breder perspectief te plaatsen en daarbij de ontwikkeling in groter verband te zien. Zo zijn diverse onderzoeken voor het hele projectgebied van Verde Vista Meerburg uitgevoerd en kan ook de gebiedsvisie niet los van het grotere geheel worden gezien.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingezoomd op het vigerende, relevante ruimtelijke beleid van het rijks-, regionaal en gemeentelijk beleid. Alle vermelde beleidsmatige aspecten hebben betrekking op het plangebied W4/A4. Aan het eind van het hoofdstuk is een algemene conclusie opgenomen, waarbij aangegeven is of de voorgestane ontwikkelingen in het plangebied passen binnen het beleidskader.

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Op het gebied van decentrale overheden wordt de lijn van de Nota Ruimte doorgezet. Het credo luidt daarbij 'beslisruimte zo dicht mogelijk bij de burger'. Het Rijk zal zo weinig mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten zelf het best in beeld hebben waar in hun gebied behoefte aan is. Op deze wijze kunnen regionale verschillen in groei en krimp gericht worden aangepakt. Dit houdt ook in dat landsdekkende verstedelijkingsafspraken en locatiebeleid (bijvoorbeeld nationale landschappen, rijksbufferzones en snelwegpanorama's) komen te vervallen.

Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. Voorbeelden hiervan zijn de ontwikkeling van de stedelijke regio's rond mainports, brainport en greenports, netwerken voor energie en buisleidingen en het waarborgen van  de waterveiligheid en van unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Op het gebied van infrastructuur moet het netwerk robuuster en meer samenhangend worden. Het  selectieve investeringsbeleid is daarop gericht. Voor heel Nederland wordt de basis op orde gebracht; in de Randstad wordt 2x4 rijstroken de standaard, daarbuiten moeten op termijn alle hoofdverbindingen 2x3 rijstroken worden. Het extra beschikbare geld wordt voor een belangrijk deel besteed aan projecten die bijdragen aan een betere bereikbaarheid van de gebieden met de grootste economische verdiencapaciteit voor Nederland. Tot en met 2020 zijn de keuzes voor infrastructurele projecten al gemaakt.

Masterplan W4 (september 2001) en Bestuurlijke Overeenkomst W4 (februari 2002)

Het Masterplan W4 maakt deel uit van de W4 overeenkomst en beschrijft het W4-project, waarin de gemeenten Leiden, Leiderdorp en Zoeterwoude, de provincie Zuid-Holland en het rijk (voormalige ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM), de inpassing van de verbreding van de A4 gezamenlijk verbeteren. Het Masterplan W4 bevat de ruimtelijke, infrastructurele, financiële en organisatorische kaders waarbinnen het W4-project haalbaar is.

Op 14 februari 2002 hebben de (toenmalige) ministers van Verkeer en Waterstaat en van VROM, met de provincie en de gemeenten Leiderdorp, Zoeterwoude en Leiden de samenwerkingsovereenkomst A4/W4 getekend (wonen, werken, wegen en water). In deze overeenkomst staan afspraken om te komen tot een integrale ontwikkeling van het gebied rondom de te verbreden A4, waarbij de A4 op een hoogwaardige wijze wordt ingepast, de barrièrewerking van de weg wordt verminderd en een evenwichtige toevoeging van functies plaatsvindt. In dat kader zullen de aangrenzende deelplangebieden worden (her)ontwikkeld.

Tracébesluit A4 Burgerveen-Leiden 2009 (2009)

Op 18 mei 2009 is het tracébesluit A4 Burgerveen-Leiden 2009 vastgesteld. De vaststelling van dit tracébesluit maakt het mogelijk de autosnelweg A4 vanaf de Dwarswatering, gemeente Leiderdorp tot en met de aansluiting Zoeterwoude te verbreden tot een 2x3-strooksweg voor het noordelijke gedeelte en een hoofd- en parallelbanenstelsel aan te leggen voor het zuidelijke gedeelte. De geluidswerende maatregelen zijn eveneens opgenomen in het tracébesluit. Een akoestisch onderzoek en een landschapsplan vormen separate bijlagen bij het besluit.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Structuurvisie Zuid-Holland (2010)

De provinciale structuurvisie Visie op Zuid-Holland is op 2 juli 2010 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland. De Visie op Zuid-Holland geeft richting aan de door de provincie beoogde ontwikkeling van Zuid-Holland. De visie is zelfbindend voor de provincie. Daarnaast is met de visie ook een provinciale verordening opgesteld en vastgesteld, waarvan de inhoud ook bindend is voor lagere overheden.

De visie geeft aan dat voor een goede ruimtelijke ordening een integrale aanpak nodig is. Binnen deze aanpak wordt een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de verschillende functies, zoals wonen, werken en recreëren. Hiervoor zijn vijf integrale hoofdopgaven benoemd die de basis vormen voor Visie op Zuid-Holland. De opgaven die in de visie uiteen worden gezet zijn:

  • 1. een concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel;
  • 2. een duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie;
  • 3. een samenhangend stedelijk netwerk;
  • 4. stad en land verbonden;
  • 5. een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap.

In het kader van een concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel en van een samenhangend stedelijk netwerk, merkt de visie de A4 samen met de A16 aan als de belangrijkste achterlandverbindingen in Zuid-Holland. De transportstromen concentreren zich op deze assen. Zo nodig moet de omgeving hieraan worden aangepast.

De A4 is de hoofdslagader van de westelijke Randstad. De A4 verbindt het stedelijk netwerk van Zuid-Holland en Schiphol. De ontwikkelingen rond de luchthaven (met name de bedrijvigheid) zijn van nationaal belang en hebben een grote stuwkracht. De A4 moet daarom over de hele lengte het verkeer goed kunnen verwerken. Daarvoor is op korte termijn realisering van capaciteitsvergroting tussen knooppunt Burgerveen en Leiden van groot belang.

Over de ontwikkeling langs de A4 doet de provinciale structuurvisie geen concrete uitspraken, aangezien deze geen provinciaal belang dienen. Op deze ontwikkeling is daarom de algemene beleidslijn van toepassing die wordt verwoord aan de hand van de vijf bovengenoemde opgaven.

Verordening Ruimte (2010)

Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Hiervoor zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen omgeven door contouren. Deze geven de grens van de bouwmogelijkheden voor nieuwe stedelijke functies zoals wonen en werken weer. Het projectgebied ligt binnen de bebouwingscontour, zoals weergegeven in figuur 2.1. In deze figuur betreft de rode lijn rondom het witte gebied de bebouwingscontour waarbinnen stedelijke ontwikkeling wordt toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00006-VOW1_0002.png"

Figuur 2.1 Provinciale bebouwingscontour

Structuurvisie Holland Rijnland (2009)

De structuurvisie van de regio Holland-Rijnland is de toekomstvisie op de ruimtelijke kwaliteit en ontwikkeling van de regio tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De visie gaat in op het behouden en versterken van haar kwaliteiten, zoals de hoge landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van de regio en de ruimtelijke structuur gebaseerd op een compacte historische centrumstad, een stedelijke kern midden in het Groene Hart, de vele hechte dorpen en de groene omgeving.

De structuurvisie kent zeven kernpunten, te weten:

  • 1. Holland Rijnland als een topwoonregio;
  • 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • 3. concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • 4. groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  • 5. het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
  • 6. twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
  • 7. verbetering van de regionale bereikbaarheid.

In het kader van een verbeterde bereikbaarheid wordt in de structuurvisie stilgestaan bij de verbreding van de A4, die overigens op rijksniveau is vastgelegd. De structuurvisie benoemt bij de verbreding en verdieping van de A4 tevens de mogelijkheden voor woningbouw, kantoren en bedrijvigheid.

Overigens wordt in de Structuurvisie ook aangegeven dat het gebied ten oost van de A4 ter hoogte van Zoeterwoude een hoge cultuur- en landschappelijk historische waarde heeft. Gezien de grootschalige ontwikkeling van onder andere Verde Vista Meerburg in het aangrenzende gebied, wordt de bescherming van deze waarden als belangrijke ruimtelijke tegenhanger gezien.

2.3 Gemeentelijk beleid

Ontwerp Structuurvisie Zoeterwoude-Rijndijk (2012)

De structuurvisie Zoeterwoude-Rijndijk is in mei 2012 als ontwerp gepubliceerd. De visie omvat de hoofdlijnen van de voorziene ontwikkelingen van het dorp Rijndijk voor de komende 15 jaar en het ruimtelijk beleid dat de gemeente Zoeterwoude gaat voeren voor de kern Rijndijk.

De visie vormt niet direct een uitvoeringsagenda voor de gemeente zelf, in die zin dat zij de beoogde ontwikkelingen niet zelf ter hand zal nemen. De visie is wat dat betreft meer bedoeld om het gemeentebestuur een instrument te geven waarmee zij de burgers en maatschappelijke organisaties actief kan informeren over en betrekken bij de ruimtelijke visie op het bebouwde gebied.

Eén van de voornaamste uitgangspunten uit de visie is het behoud van het landelijke, groene en dorpse karakter. Nieuwe ontwikkelingen zullen zodoende bij dit uitgangspunt aan moeten sluiten.

Welke ontwikkelingen gewenst zijn en in welke vorm zij binnen bovengenoemd uitgangspunt passen, wordt in de visie per deelgebied beschreven. De ontwikkeling van Verde Vista Meerburg wordt daarbij als gegeven aangemerkt, gezien het vergevorderde stadium waarin de plannen zich bevinden en het traject dat hieraan vooraf is gegaan. Figuur 2.2 is afkomstig uit de (ontwerp)structuurvisie en toont het te ontwikkelen gebied en de wijze van aansluiting op het omliggend gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00006-VOW1_0003.png"

Figuur 2.2 Structuurschets Verde Vista Meerburg

Voor wat betreft de inrichting van het gebied wordt verwezen naar de Stedenbouwkundige Visie uit 2005 en het Beeldkwaliteitplan uit 2007, beide van Bureau Khandekar.

2.4 Conclusie

De ontwikkeling W4 als geheel is in de bestuurlijke overeenkomst uit 2002 tussen Rijk, Provincie en de gemeenten Leiden, Leiderdorp en Zoeterwoude verankerd. Naderhand is de ontwikkeling daarom bij de actualisatie of vervanging van diverse beleidsstukken als een gegeven aangemerkt. In de relevante beleidsdocumenten wordt zodoende al uitgegaan van de ontwikkeling van het W4-project als geheel, waar Verde Vista Meerburg deelgebied Noord deel van uitmaakt. In aanvulling op de bestuurlijke overeenkomst uit 2002 is in 2010 een aanvullende overeenkomst gesloten om het project financieel te borgen.

Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie

Het bestemmingsplan is gericht op de ontwikkeling van stedelijke functies in het zuidelijke deelgebied binnen het project Verde Vista Meerburg. Dit hoofdstuk gaat in op de bestaande situatie en de ontwikkeling van Verde Vista Meerburg als geheel. Vervolgens wordt specifiek ingezoomd op de opzet van het zuidelijk deelgebied.

3.1 Beschrijving plangebied

De Meerburgerpolder kende in het zuidwestelijk deel met name weidegebied met een agrarische functie, zoals dit op de luchtfoto van 2005 (figuur 3.1) goed te zien is. Aan de noordoostzijde van het gebied, richting de Hoge Rijndijk, is de nodige bebouwing waar te nemen, waaronder een wooncluster, een kassencomplex en een sportpark. Aan de overzijde van de Hoge Rijndijk bevinden zich ook nog 4 woningen en drie woonschepen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00006-VOW1_0004.png"

Figuur 3.1 Luchtfoto plangebied 2005 (bron: Google)

Buiten het wooncluster en de direct omliggende bebouwing zijn de functies uit het plangebied al grotendeels verdwenen. Het sportpark is inmiddels verplaats en heeft haar nieuwe locatie in het zuidwestelijke deel van Verde Vista Meerburg. Direct langs de A4 zijn de gronden al grotendeels bouwrijp gemaakt.

Op bovenstaande foto is ook de Meerburgermolen nog waar te nemen langs de Meerburgerwatering. Deze zorgde voor bemaling van de Room- en Meerburgerpolder. Inmiddels is deze ontmanteld en wordt de bemaling machinaal uitgevoerd. De molen wordt op een nieuwe locatie aan de Munnikenpolder in Leiderdorp geplaatst.

Wegenstructuur

In en rond het gebied liggen enkele wegen die bepalend zijn voor de ruimtelijke structuur. Van de noordoostelijke tot noordwestelijke zijde ligt de rijksweg A4. Deze weg vormt op groter schaalniveau een verbinding, maar op lokaal niveau een barrière. Aan de overzijde van de A4, vanuit het plangebied gezien, ligt op Leids grondgebied de Willem van de Made weg. Deze ontsluit zowel Verde Vista Meerburg als de nieuwe Leidse wijk Roomburg richting de A4 en de N11 en zorgt voor verdere ontsluiting richting Leiderdorp. Aan de noordoostzijde van het plangebied ligt de Hoge Rijndijk. De provinciale weg N11 en de parallel daarna gelegen spoorlijn Leiden-Alphen aan den Rijn liggen tegen de zuidelijke grens van het zuidelijk deelgebied van Verde Vista Meerburg. Zowel de Hoge Rijndijk, de N11 als de spoorlijn liggen haaks op de A4.

Waterstructuur

Water speelt een belangrijke rol in de structuur van Zoeterwoude. De verschillende waterlopen hebben de basis gevormd voor de ontginning van het gebied. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de Oude Rijn. Deze belangrijke watergang is de basis geweest van waaruit de kern Zoeterwoude-Rijndijk is ontstaan. Van belang voor het gebied is verder de Meerburgerwatering. Deze waterloop is gelegen ongeveer evenwijdig aan de A4 en is een belangrijke structuurdrager.

Het groen rond de Meerburgerwatering heeft een dubbelfunctie. Enerzijds fungeert dit als afscherming van het bedrijventerrein Grote Polder en anderzijds wordt de strook benut voor extensieve recreatie.

3.2 Gebiedsvisie

3.2.1 Stedenbouwkundige Visie Verde Vista Meerburg

In de stedenbouwkundige visie voor Verde Vista Meerburg zijn vier gebieden te onderscheiden binnen het project. In onderstaande figuur zijn deze weergegeven en als volgt genummerd:

  • 1. A4-blokken;
  • 2. Verde Vista plas;
  • 3. Santhorst (I en II);
  • 4. RKVV (rooms-katholieke voetbalvereniging) Meerburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00006-VOW1_0005.png"

Figuur 3.2 Deelgebieden Verde Vista Meerburg

(stedenbouwkundig Masterplan - ontwerp BDP Khandekar)

De verlengde Industrieweg en de Stadhouderslaan (boulevard) vormen de grenzen tussen de verschillende deelgebieden.

De ontwikkeling als geheel voorziet in functies op het gebied van wonen, kantoren, detailhandel, zorg, leisure en sport. De deelgebieden 2, 3 en 4 zijn toegespitst op één specifieke functie: wonen in de deelgebieden 2 en 3 en sport in deelgebied 4. De bebouwing in deelgebied 1 kent daarentegen een mix van functies, bestaande uit wonen, kantoren, zorg, leisure en detailhandel.

Ook qua bebouwing kent het gebied een zekere geleding. In bouwhoogte loopt de bebouwing vanaf de N11 zijde van 7 lagen stapsgewijs af naar 2 lagen met een kap aan de zijde van de Hoge Rijndijk.

Er wordt op het bestaande aangrenzende woongebied aangesloten met nieuwe laagbouwwoningen (Santhorst I en II). In dit gebied is ook een voorname rol weggelegd voor nieuwe watergangen, die het karakteristiek water vanuit de Meerburgerwatering tot in het plangebied brengen Ten zuiden van deze woningbouwlocatie ligt inmiddels het nieuwe sportcomplex van de RKVV (rooms-katholieke voetbalvereniging) Meerburg, dat middels het bestemmingsplan 'Sportcomplex Meerburgerpolder' is mogelijk gemaakt.

Vanaf de A4 ontstaat ten zuiden van de verlengde Industrieweg een zonering met grotere bouwmassa's langs de A4. Laagbouw grenst aan de bestaande woningen en watergangen en sportvelden vormen de overgang naar het bestaande woongebied en bedrijventerrein ten zuidoosten van Verde Vista Meerburg.

3.2.2 Deelgebied Zuid: de A4-blokken

Inrichting

Het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, betreft het deelgebied 1 uit de stedenbouwkundige visie: A4-Blokken. Dit deelgebied bestaat uit meerdere bouw blokken, gesitueerd langs de A4. De wijk wordt ontsloten via de Willem van der Made weg aan de overzijde van de A4, hiertoe wordt over de A4 een nieuw viaduct aangelegd.

Deze weg sluit aan op de Stadhouderslaan, die vanaf de Oude Rijndijk wordt verlengd als boulevard door Verde Vista Meerburg. Parallel hieraan, direct langs de A4, wordt een tweede weg aangelegd die uitsluitend voor hulpdiensten bedoeld is.

De ruimte tussen deze twee wegen wordt ingericht met meerdere bouwblokken. De ruimte waarbinnen deze blokken worden gerealiseerd wordt zodoende begrensd, maar door vrijheid in ontwerp kunnen er ook open ruimtes ontstaan. Deze 'binnenruimtes' moeten nadrukkelijk niet de uitstraling van een 'achterkantsituatie' krijgen, om die reden zijn ook hier functies toegestaan. Zodoende kan gesproken worden van een buiten- en binnenkant van het bouwblok.

De bouwblokken lopen parallel langs de A4, waarbij de bouwhoogte vanaf de N11 richting het viaduct over de A4 afneemt van 7 bouwlagen naar 5 bouwlagen. Op deze dalende bouwhoogte wordt één accent aangebracht: direct op de hoek met het viaduct over de A4 wordt een toren toegestaan. Dit vormt een accent in de verder afnemende bouwhoogten richting het noordelijk deelgebied van Verde Vista Meerburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00006-VOW1_0006.png"

Figuur 3.3 Hoogtes deelgebied Zuid

In figuur 3.3 is deze geleding schematisch weergegeven. Hier zijn de maten vertaald naar de maximale bouwhoogte in meters. De maten van 30 m, 25 m, 20 m en 40 m vragen overigens om enige toelichting. Het genoemde aantal bouwlagen en de weergegeven bouwhoogtes sluiten namelijk niet op elkaar aan wanneer wordt uitgegaan van een standaardsituatie.

Specifiek voor deze bouwblokken is het niveauverschil tussen de Stadhouderslaan en de calamiteitenroute direct langs de A4. Dit hoogteverschil blijkt ook uit figuur 3.4. Omdat de calamiteitenroute (links op de figuur) een vaste hoogte kent, is deze aangehouden als peil voor de gebouwen. De bouwhoogte in meters is dus bezien vanaf deze kant van het gebouw.

Het aantal bouwlagen zoals in de figuur 3.3 benoemd, is daarentegen gezien vanaf de Stadhouderslaan (recht op figuur 3.4). Vanaf deze zijde begint ook het aantal bouwlagen te tellen.

Het niveauverschil tussen deze beide wegen, variërend van 0,4 m tot 4,5 m, resteert onder de bouwlagen in een restruimte. In de definitieve ontwerpen voor de bouwblokken kan deze ruimte bijvoorbeeld benut worden voor parkeerruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00006-VOW1_0007.png"

Figuur 3.4 Hoogteverschil Stadhouderslaan-calamiteitenroute

Programma

De functies die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt binnen de nieuwe bouwblokken langs de A4 zijn de volgende:

  • kantoor;
  • leisure;
  • wonen;
  • zorg;
  • detailhandel.

De termen leisure en zorg verdienen daarbij een korte toelichting, aangezien deze termen in breed verband worden gebruikt en zodoende allerlei activiteiten kunnen omvatten.

Leisure is in dit geval bedoeld als activiteiten gericht op vrijetijdsbesteding, waaronder begrepen horeca, recreatie, sport en care. Care staat daarbij voor verzorging, waarbij waarbij gedacht kan worden aan kapsalons of massagesalons.

Zorg wordt in dit plan mogelijk gemaakt in de vorm van zorgpraktijken waarbij geen nachtverblijf van patiënten is toegestaan. Vormen van zorg die zodoende wel mogelijk zijn, zijn bijvoorbeeld huisarts- en tandartspraktijken of een apotheek.

Voor alle bovengenoemde functies is een gezamenlijk bruto vloeroppervlak vastgelegd van ten hoogste 57.000 m². In aanvulling hierop is voor een het bruto-vloeroppervlak van een aantal functies een afzonderlijk maximum vastgelegd. Ook is vastgelegd welke functies in welke blokken worden toegestaan. Een visualisatie van deze verdeling van het programma is weergegeven in figuur 3.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00006-VOW1_0008.png"

Figuur 3.5 Programma deelgebied Zuid

Uit deze figuur valt het volgende op te maken:

  • kantoren zijn in alle blokken toegestaan en voor deze functie geldt een maximum bruto vloeroppervlak van 55.000 m2;
  • leisure is toegestaan in de eerste twee vlakken gezien vanaf het viaduct over de A4, voor deze functie geldt een maximum bruto vloeroppervlak van 15.000 m²;
  • wonen is toegestaan in het eerste vlak en de eerst helft van het tweede vlak gezien vanaf het viaduct over de A4, voor deze functie is een maximum aantal van 200 woningen toegestaan;
  • zorgpraktijken zijn toegestaan op de zelfde locatie als waar wonen wordt toegestaan;
  • detailhandel is toegestaan in het eerste vlak vanaf de A4, voor deze functie geldt een maximum bruto vloeroppervlak op basis van de volgende specificatie:
    • 1. full-service supermarkt: 2.000 m²;
    • 2. discounter 1.500 m²;
    • 3. dagwinkels 500 m².

Het programma gaat zoals gezegd uit van maxima. Daarbinnen kan afhankelijk van de vraag naar de verschillende functies een programma samengesteld kan worden, zolang het totale maximum bruto vloeroppervlak in geen geval meer bedraagt dan 57.000 m².

3.2.3 Verkeersinfrastructuur

Gemotoriseerd verkeer

Voor gemotoriseerd verkeer vindt de ontsluiting van het gebied plaats via de Willem van der Made weg aan de westzijde van de A4. Hiertoe wordt een nieuw viaduct over de A4 aangelegd. Verde Vista Meerburg krijgt een centraal gelegen boulevard (de Stadhouderslaan) welke dienst doet als ontsluitingsweg voor de aanliggende wijken en aansluit op de Hoge Rijndijk.

Op alle wegen binnen het gebied geldt een 30 km/h-regime. De wegen zullen ook als zodanig worden ingericht.

Langzaam verkeer

Langs de centrale as van Verde Vista Meerburg komt een doorlopende fietsverbinding te lopen. Ten zuidwesten van de verlengde Industrieweg komt een vrijliggende fietspad terwijl ten noordoosten van de verlengde Industrieweg, in het dorpse woondeel de fietsers over suggestiestroken op de rijweg rijden. De doorgaande fietsverbinding loopt in oost-westelijke richting centraal langs de boulevard en sluit aan de buitenranden van het gebied aan op doorlopende fietspadenstructuren. Over het viaduct over de A4 loopt eveneens een fietspad, waardoor een ontsluiting met de wijk Roomburg en verder met de binnenstad van Leiden ontstaat. Dit fietspad loopt in zuidelijke richting door tot het bestaande woongebied ten zuidoosten van Verde Vista Meerburg. In groter verband ontstaat hiermee een verbinding tussen Leiderdorp en de Grote Polder.

Een schematische weergave van deze verbindingen blijkt uit de eerder opgenomen figuur 2.2.

Openbaar vervoer

Nabij het plangebied is een bushalte gelegen langs de Hoge Rijndijk, ter hoogte van Laan de Goede Herder. Hier halteren de openbaarvervoersdiensten tussen Alphen aan de Rijn en Leiden en tussen Leiden en Gouda. Aan de zuidwestzijde van het gehele plangebied Meerburgerpolder is een busverbinding (busbaan) aanwezig met een halte in bedrijventerrein Grote Polder. Inmiddels is duidelijk geworden dat de eerder beoogde halte voor de RijnGouwelijn er niet komt. Er wordt nog onderzocht welk alternatief voor een hoogwaardige vorm van openbaar vervoer hier zal komen.

Een schematische weergave van deze verbindingen blijkt uit de eerder opgenomen figuur 2.2.

Parkeren

De parkeerbehoefte kan in dit stadium niet concreet worden berekend, aangezien het uiteindelijke programma nog niet definitief is. Afhankelijk van de uiteindelijke functies en de verdeling in omvang wordt deze behoefte berekend.

Om de eis voor voldoende parkeergelegenheid te verankeren in dit bestemmingsplan, wordt in de bestemmingsplanregels de parkeernorm van het CROW vastgelegd aan de hand waarvan het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden berekend. Het bestemmingsplan legt hiervoor geen specifieke locatie of vorm vast. Bij het ontwerp van de gebouwen en de inrichting daaromheen blijft er daarom vrijheid om te voorzien in langs- of haaksparkeren, afzonderlijke parkeergarages of inpandige parkeergarages. Het eerder beschreven hoogteverschil tussen de twee ontsluitingswegen aan weerszijden van de bouwblokken biedt daarbij ook mogelijkheden.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze regeling uiteindelijk is vormgegeven.

4.1 Algemeen

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Op de plankaart zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.

4.2 Planvorm

Het bestemmingsplan betreft een globaal bestemmingsplan. Dit houdt in dat het een directe juridisch-planologische basis vormt voor de ontwikkeling van het plangebied, zonder wijzigings- of uitwerkingsgebieden. Door de globale wijze van bestemming bestaat er tot op zekere hoogte stedenbouwkundige vrijheid om het gebied definitief in te richten. De bestemmingsregeling voorziet daarom in niet meer regels dan nodig zijn om de diverse sectorale aspecten, zoals ecologie, milieu en water en de ruimtelijke belangen uit de omgeving voldoende te borgen.

4.3 Regels

4.3.1 Inleidende regels

In het artikel begripsbepalingen worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen die om een nadere omschrijving vragen. Een aantal begrippen komt nagenoeg in elk bestemmingsplan voor. Deze dienen standaard te worden gebruikt.

In het artikel 'wijze van meten' wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- en bouwhoogte te bepalen.

4.3.2 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om specifieke functies in het bijzonder te kunnen regelen.

Begrenzing van de bebouwingsmogelijkheden vindt plaats door het hanteren van bouwvlakken met bijbehorende bouwhoogtes.

Gemengd

De bestemming Gemengd staat hoofdfuncties uit het programma toe, te weten: wonen, kantoor, zorg, leisure en detailhandel. Afgestemd op het programma is het gezamenlijk maximum bruto vloeroppervlak vastgelegd, evenals het maximum bruto vloeroppervlak daarbinnen voor een aantal specifieke functies.

Aan de hand van deze maximum oppervlakten kunnen ontwikkelaars zelf schuiven met de diverse functies. Hierbij dient nog wel rekening te worden gehouden met het feit dat niet iedere functie overal is toegestaan, mede gelet op milieuaspecten. De functie kantoor is overal toegestaan en voor de andere functies zijn begrenzingen op de kaart weergegeven.

De grenzen van het bestemmingsvlak zijn afgestemd op de strook waarin in de Stedenbouwkundige Visie de bouwblokken zijn geprojecteerd en is om die reden geheel voorzien van een bouwvlak. Binnen dit bouwvlak is een onderscheid gemaakt in de toegestane hoogten.

Met deze begrenzing van zowel het bestemmingsvlak als het bouwvlak wordt bovendien de afstand tot diverse omliggende functies verankerd, zoals de sportvelden, de (verbrede) snelweg A4 en de bedrijventerreinen. Dit is van belang gelet op de diverse sectorale onderzoeken, zoals in de volgende hoofdstukken wordt toegelicht.

Omdat de concrete invulling van het programma nog niet bekend is, is nog geen parkeerbehoefte te berekenen. Om die reden is de parkeernorm, in de vorm van de CROW-normen, als voorwaarde om te bouwen opgenomen in de bestemmingsregels. Afhankelijk van de concrete invulling wordt dan duidelijk hoeveel parkeerplaatsen er bij het plan moeten worden gerealiseerd.

Dove gevels

Om tot slot ook het akoestisch aspect te verankeren in de planregels, is voor een aantal gevels een dove gevel voorgeschreven. In paragraaf 7.5.1 wordt onderbouwd dat het geluidsaspect het plan niet in de weg staan, maar dat hiervoor wel enkele ingrepen nodig zijn waaronder dove gevels. Omdat het uiteindelijke ontwerp nog niet definitief is, kan ook nog niet gesteld worden waar de dove gevels precies moeten worden toegepast. Om die reden is als algemeen uitgangspunt vastgelegd in de bestemmingsregels dat alle naar de A4 gekeerde gevels als dove gevel moeten worden gerealiseerd. Dit geldt ook voor haaks hierop gerichte gevels. Door bovendien tenminste één geluidsluwe gevel per geluidsgevoelig object voor te schrijven, ontstaat per definitie een acceptabel akoestische situatie voor de geluidsgevoelige functies.

In figuur 4.1 is van een mogelijk ontwerp schematisch weergegeven welke gevels worden aangemerkt als ' naar de A4 gekeerd' en als 'haaks daarop staand'. Het gaat daarbij niet om de exacte locatie van de dove gevels, maar om de bepaling welke gevels als dove gevel gerealiseerd moeten worden. De exacte locatie hangt logischerwijs af van het uiteindelijke ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00006-VOW1_0009.png"

Figuur 4.1 Visualisering regeling akoestisch klimaat

De met rood aangegeven gevels worden in dit voorbeeld aangemerkt als naar de A4 gekeerd, terwijl de blauwe gevels logischerwijs van de A4 af zijn gericht. De gele gevels worden aangemerkt als 'haaks op de naar de A4 gekeerde gevels', waarbij het niet letterlijk om een hoek van 90° hoeft te gaan. Het betreft al die gevels die vanaf de rode gevels gezien in de richting van de blauwe gevels zijn gepositioneerd.

De regeling voorziet daarnaast in een afwijkingsbevoegdheid om van bovenstaande verplichting af te wijken, wanneer de initiatiefnemer aantoont dat het ontwerp waar de aanvraag voor is ingediend ook (gedeeltelijk) zonder deze dove gevels kan worden gerealiseerd. Zo is in bovenstaand voorbeeld met binnentuinen gewerkt. De rode gevel aan deze binnentuin zou op basis van bovenstaande regeling als dove gevel gerealiseerd moeten worden, maar het kan goed zijn dat de voorste bebouwing al voldoende akoestische afscherming biedt. In dat geval kan een 'gewone' gevel afdoende zijn voor een acceptabel binnenklimaat.

Peil

Voor gebouwen binnen Gemengd is een afwijkende begripsomschrijving van peil opgenomen in artikel 1. Dit is bedoeld omdat het niveau van het maaiveld aan de voorzijde van de gebouwen afwijkt van dat aan de achterzijde en een toegesneden begripsomschrijving hierin duidelijkheid schept. Door het peil voor gebouwen binnen Gemengd op -1 m NAP te stellen, wordt aangesloten op het niveau van het maaiveld grenzend aan de A4-zijde van de gebouwen. Voor omwonenden geeft dit bovendien meer rechtszekerheid, aangezien een NAP-maat een vaststaande maat is, in tegenstelling tot een maaiveld dat kan wijzigen.

Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dit afwijkende peil niet, hiervoor is altijd het aangrenzende maaiveld het peil.

Verkeer - Verblijfsgebied

Alle gronden buiten het bestemmingsvlak 'Gemengd' zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming wordt in het algemeen de inrichting van de openbare ruimte mogelijk gemaakt. Dit kan zijn in de vorm van bijvoorbeeld groen, water, parkeerplaatsen en wegen.

Leiding - Gas

In het plangebied ligt een planologisch relevante leiding. Het gaat om een gasleiding. Om de leidingen te beschermen wordt een dubbelbestemming opgenomen, namelijk Leiding - Gas.

Voor deze leiding geldt een bebouwingsvrije afstand van 5 m. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na afwijking toegestaan. Alvorens het bevoegd gezag over een verzoek om afwijking beslist, wint zij schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder.

4.3.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelregel

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels

Dit artikel laat beperkte ruimte voor overschrijding van bouwgrenzen. Daarbij worden uiterste maten van overschrijding genoemd en is bepaald dat het om ondergeschikte bouwdelen moet gaan.

Algemene gebruiksregels

De algemene gebruiksregels leggen een aantal vormen van gebruik vast die, ongeacht de bestemmingslegging, in ieder geval zijn uitgesloten.

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.

De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.

Overige regels

In dit artikel is een regeling opgenomen waarmee wordt vastgelegd dat daar waar het plan verwijst naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, de betreffende verwijzing betrekking heeft op het bedoelde document zoals dat van kracht is op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

4.3.4 Overgangs- en slotregels

Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de regels ondergebracht met betrekking tot het overgangsrecht (overgangsregels) en de slotregel.

Hoofdstuk 5 Archeologie

Regelgeving en beleid

Monumentenwet 1988

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek en conclusie

Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland blijkt dat de kans op archeologische sporen binnen het projectgebied redelijk tot groot is.

Naar aanleiding van deze hoge verwachtingswaarde, is door RAAP een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1) voor onder andere de Meerburgerpolder. Figuur 5.1 geeft de conclusies in een zoneringskaart weer.

Hieruit blijkt dat langs de oostzijde van de A4 delen van het project Verde Vista Meerburg geen nader archeologisch onderzoek vereisen. Ter plaatse is de grond al geroerd, zoals bijvoorbeeld ter plaatse van het voormalig sportcomplex. Voor de overige delen van Verde Vista Meerburg is bij bodemingrepen archeologische begeleiding nodig. Voor deze delen kan namelijk niet geheel worden uitgesloten dat er nog ondergrondse structuren zoals voormalige paden of greppels aanwezig zijn die toebehoren aan het archeologisch monument ten westen van de A4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00006-VOW1_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00006-VOW1_0011.png"

Figuur 5.1 Archeologische advieskaart (RAAP)

De gronden binnen het plangebied zijn echter al bouwrijp gemaakt en hoeven niet meer te worden afgegraven. Op basis hiervan kunnen archeologische waarden alleen nader in beeld worden gebracht door middel van vervolgonderzoek met behulp van proefsleuven. De betreffende gronden hebben echter een dusdanig lage verwachtingswaarde, dat in tegenstelling tot andere gebieden (ten noorden van de A4), geen proefsleuven onderzoek nodig wordt geacht op basis van het rapport van RAAP. Voor het bestemmingsplan worden zodoende geen nadere handelingen of onderzoeken met betrekking tot archeologie vereist, te meer omdat eventuele toevalsvondsten op wettelijke basis meldingsplichtig zijn.

Hoofdstuk 6 Ecologie

Huidige situatie en ontwikkelingen

Het plangebied is reeds bouwrijp gemaakt voor de ontwikkeling van Verde Vista Meerburg. Het plangebied wordt bovendien gemonitord om te controleren of zich geen nieuwe beschermde diersoorten vestigen in het plangebied.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ten zuidwesten van het plangebied ligt tussen de spoorlijn en de N11 de Elfenbaan (EHS). Gezien de reeds bestaande verstoring van de Elfenbaan door het spoor en de N11 wordt de Elfenbaan niet beïnvloed door de ingreep in het plangebied.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de EHS staan de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet (Ffw) niet optreden. In dat kader zijn onderzoeken uitgevoerd voor het gehele plangebied voor Verde Vista Meerburg. Op basis van bureauonderzoek (bijlage 2) is bepaald dat nader veldonderzoek nodig was, de resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in bijlage 3 en 4.

Op basis van deze veldonderzoeken kan voor het aspect ecologie het volgende worden geconcludeerd.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. In de rapportage van het ecologisch veldonderzoek uit 2012 (bijlage 4) zijn hiervoor aanbevelingen gedaan.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Werkzaamheden mogen zodoende plaatsvinden nadat met een deskundige vooraf is geconstateerd dat er zich geen nesten van broedende vogels op de betreffende locatie bevinden. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • In het plangebied worden geen werkzaamheden aan de watergangen voorzien. Indien dit wel het geval is, dient rekening te worden gehouden met de aanbevelingen uit de rapportage van het ecologisch veldonderzoek uit 2012 (bijlage 4).

De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 7 Milieu

NB: de functie zorg(praktijken) is naderhand in het programma opgenomen. Voor zover nodig wordt de milieukundige onderbouwing hiervoor nog aangevuld in het ontwerpbestemmingsplan. De functie is in H3 en in de bestemmingsregels reeds genoemd om duidelijk te maken dat deze functie onderdeel van het programma is.
Vooruitlopend op de milieukundige onderbouwing is in dit stadium wel de afweging gemaakt om de zorgfunctie alleen daar toe te staan waar ook de functie wonen, eveneens als milieugevoelige functie, wordt toegestaan.  

7.1 Bedrijvigheid

7.1.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Het plangebied ligt in de directe omgeving van het bedrijventerrein Grote Polder (gemeente Zoeterwoude). Ondanks de aanwezigheid van dit bedrijventerrein, dient er in de Meerburgerpolder een goed woon-, leef- en verblijfsklimaat op milieuvlak gerealiseerd te worden. Daarnaast mogen de ontwikkelingen in de Meerburgerpolder geen beperkingen opleggen aan de (toekomstige) bedrijfsvoering van de reeds aanwezige bedrijven. Derhalve is door de Omgevingsdienst West-Holland onderzocht of de bedrijfsactiviteiten op de bedrijventerreinen Grote Polder niet conflicteren met de woningbouwplannen in de Meerburgerpolder.

Tevens is onderzocht of het plangebied binnen het invloedsgebied van industrieterrein Barre Polder ligt.

Ook is gekeken naar de invloed van kleinere inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied: deze zijn eveneens in de belangenafweging betrokken.

Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' mag uit worden gegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten gesitueerd worden. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

7.1.2 Onderzoek Barre Polder (Heineken)

Het plangebied ligt buiten de geluids- en geurzone van industrieterrein Barre Polder. Deze zones hebben derhalve geen gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

7.1.3 Onderzoek bedrijventerrein Grote Polder

Bij dit onderzoek is als uitgangspunt aangehouden dat in het meest zuidwestelijke deel van het plangebied, over een oppervlakte van de eerste twee bouwblokken, de functie wonen wordt uitgesloten. Aangezien wonen als een milieugevoelige functie wordt aangemerkt en de overige functies die in het bestemmingsplan worden toegestaan niet, is het gedeeltelijk uitsluiten hiervan van invloed op de afstanden tot aan de twee bedrijventerreinen.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Grote Polder zijn langs de Produktieweg afhankelijk van de locatie bedrijven toegestaan tot maximaal categorie 4.2 van de bij het bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit geldt eveneens ter plaatse van de nieuwe te ontwikkelen locatie ten noordwesten van de Produktieweg (naast de busbaan).

In de volgende tabel is achtereenvolgens is per relevante locatie aangegeven:

  • wat de richtafstand is voor het bedrijf dat in de huidige situatie op de betreffende locatie aanwezig is;
  • welke richtafstand bij de maximaal toelaatbare milieucategorieën hoort uit de vigerende bestemmingsplannen (ten opzichte van een rustige woonwijk en ten opzichte van een gemengd gebied);
  • wat de afstand is tussen de bedrijven en de geplande bouwblokken in deelgebied Zuid.

Het plangebied behoort tot omgevingstype 'gemengd gebied'
In deelgebied Noord van Verde Vista worden woningen gerealiseerd. Vanwege de ligging in de directe omgeving van twee drukke wegen die de hoofdontsluiting van dit gebied vormen (A4 en Hoge Rijndijk) ,wordt het plangebied beschouwd als 'gemengd gebied': er is sprake van een levendiger klimaat dan bij een rustige woonwijk zonder drukke wegen. In de eerdergenoemde VNG-uitgave zijn gebieden die direct langs hoofdinfrastructuur liggen te beschouwen als gemengd gebied, gelet op de reeds aanwezige verhoogde milieubelasting voor geluid.  

In de tabel zijn de richtafstanden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' en ten opzichte van het omgevingstype 'gemengd gebied' aangegeven.

Tabel 7.1 Analyse milieubelasting bedrijvigheid Grote Polder ten opzichte van woongebied Verde Vista (afstanden in m)

nr.   omschrijving   richtafstand
huidig bedrijf
t.o.v. rustige
woonwijk  
richtafstand algemeen toelaatbare bedrijven
t.o.v.
rustige woonwijk  
richtafstand algemeen toelaatbare bedrijven t.o.v. gemengd gebied   werkelijke afstand  
1.   Ontwikkelingslocatie   -   300   200   200  
2.   Produktieweg 62 t/m 68 (Houtwerf)   50 (3.1)   50   30   230  
3.   Produktieweg 56 (Formabouw)   30 (2)   100   50   220  
4.   Produktieweg 54 (V & R)   100 (3.2)   100   50   210  
5.   Produktieweg 52 (Faber)   100 (3.2)   100   50   210  
6.   Produktieweg 46-48 (vleesverwerkend bedrijf)   100 (3.2)   200   100   205  
7.   Produktieweg 42-44 (Schoondergang)   50 (3.1)   300   200   230  
8.   Produktieweg 40 (Star Grill Foods)   100 (3.2)   300   200   230  
9.   Produktieweg 36-38 (Van Marwijk)   100 (3.2)   300   200   240  
10.   Produktieweg 34 (Ecofill)   100 (3.2)   300   200   250  
11.   Produktieweg 32 (Pieterse)   30 (2)   300   200   250  
12.   Bedrijventerrein Roomburg   50 (3.1)   200   100   195  

Uit de tabel blijkt dat de bedrijven die in de huidige situatie aanwezig zijn geen belemmering vormen voor de beoogde woningbouwontwikkeling: voor alle bedrijven wordt ruimschoots voldaan aan de bijbehorende richtafstand. Ook de opgenomen milieuzoneringen voor het bedrijventerrein Grote Polder en bedrijventerrein Roomburg leveren geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling: er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden ten opzichte van omgevingstype 'gemengd gebied'. De betreffende bedrijvigheid en het functioneren van het bedrijventerrein wordt daarmee niet door de beoogde ontwikkeling belemmerd.

7.1.4 Onderzoek sportvelden

In de directe omgeving van het plangebied zijn tevens sportvelden van een voetbalvereniging gelegen. Hiervoor zijn in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' eveneens richtafstanden opgenomen. Verwezen wordt naar de volgende tabel.

soort inrichting en activiteit   adres   richtafstand volgens VNG (in m)   huidige afstand tot plangebied (in m)  
    t.o.v. rustige woonwijk   t.o.v. gemengd gebied    
Kantine van voetbalver. Meerburg   Hans Eckplein 1   30   10   180  
Veld met verlichting van voetbalvereniging Meerburg   -   50   30   190  
Veld zonder verlichting van voetbalvereniging Meerburg   -   50   30   50  

Uit de tabel blijkt dat (ruimschoots) wordt voldaan aan de richtafstanden.

De voetbalvereniging is verplaatst en op haar nieuwe locatie bedraagt de afstand van het sportcomplex tot de locatie waar onder andere woningen gerealiseerd kunnen worden circa 50 m. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand die geldt ten opzichte van een rustige woonwijk en ten opzichte van een gemengd gebied.

De VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' gaat voor richtafstanden overigens niet in op het aspect lichthinder. Sportvelden met verlichting kunnen echter wel tot lichthinder leiden. In het Activiteitenbesluit is geregeld dat de lichtinstallatie zodanig wordt uitgevoerd dat directe lichtinstraling op gevels van woningen wordt voorkomen. Verder is de richtlijn lichthinder van de Nederlandse Vereniging voor Verlichtingskunde (NSVV) relevant. Met de exploitant van de sportvelden is afgesproken en vastgelegd in een exploitatieovereenkomst dat de grenswaarden voor natuurgebieden en woongebieden zoals aangegeven in de richtlijn niet worden overschreden.

7.1.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het deelgebied Verde Vista een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden, waarbij de aanwezige bedrijven in hun bedrijfsvoering gerespecteerd worden. De beoogde ontwikkelingen vormen geen beperkingen voor de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven, dan wel de bedrijven die volgens het bestemmingsplan zijn toegestaan.

7.2 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Ten behoeve van het gehele gebied van Verde Vista Meerburg heeft de omgevingsdienst West-Holland een overzicht gegeven van de informatie die bij haar aanwezig is over de bodemkwaliteit van het plangebied.

Hieruit blijkt dat de bodem en het grondwater van het plangebied deels in 2001 en deels in 2004 is onderzocht. De betreffende verkennende onderzoeken hebben beide betrekking op een gebied dat groter is dan het plangebied. Het deelgebied waar vroeger de volkstuinen zaten is in 2008 tevens op asbest onderzocht. Uit deze onderzoeken is destijds geen ernstige bodemverontreiniging aangetroffen. Uit de beschikbare gegevens blikt dat er sinds 2001 bovendien grondverzet heeft plaatsgevonden.

Voor het bestemmingsplan is het plangebied hiermee voldoende onderbouwd.

Voor de daadwerkelijke realisatie geldt echter dat een bodemonderzoek bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning niet ouder dan 5 jaar mag zijn. Gezien de verjaring van bovengenoemde onderzoeken en het verrichte grondverzet zijn de beschikbare onderzoeken voor de toekomstige bouwplannen niet representatief. In het kader van de latere omgevingsvergunning is zodoende nog een actueel verkennend onderzoek noodzakelijk.

Conclusie

Voor het bestemmingsplan is deelgebied Zuid afdoende onderzocht. De resultaten hiervan staan het bestemmingsplan niet in de weg. Bij een latere omgevingsvergunning is actueel verkennend bodemonderzoek nodig.

7.3 Duurzaamheid

Gemeentelijk en regionaal duurzaamheidbeleid

De gemeente Zoeterwoude vindt duurzaamheid een belangrijk integraal onderdeel van ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeente streeft er naar dat elke ruimtelijke ontwikkeling bijdraagt aan economie, maatschappij en milieu, zowel op de korte als op de lange termijn. Zij wil daarmee ook de leef- en omgevingskwaliteit op een specifieke locatie op een zo hoog mogelijk niveau brengen.

Duurzame stedenbouw en duurzame gebiedsontwikkeling zijn gericht op de kansen om de kwaliteit van een project op een bouwlocatie te vergroten. Door in een vroeg stadium van het planproces aandacht te besteden aan de specifieke kenmerken en mogelijkheden van de bouwlocatie, kan duurzaamheid bijdragen aan een aantrekkelijke woon- en werkomgeving. Duurzaamheid vanaf het begin van een project meenemen voorkomt ook, dat in een latere projectfase vertraging optreedt of de gewenste inrichting niet mogelijk blijkt, omdat er niet voldoende rekening is gehouden met milieu- en duurzaamheidsaspecten.

Samengevat is het volgende beleid relevant voor het project.

Duurzaamheidsagenda en klimaatbeleid

Het algemene kader voor het milieu- en duurzaamheidsbeleid van de gemeente Zoeterwoude is vastgelegd in de Duurzaamheidsagenda 'Samenwerken en Verbinden'. De Duurzaamheidsagenda kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening waar het gaat om de doelstellingen voor duurzaam bouwen, duurzame inrichting van gebieden en duurzame stedenbouw. De Duurzaamheidsagenda is de actualisatie van het Milieubeleidsplan en Milieuagenda 2010 en is in 2011 vastgesteld door de Raad.

Ook het klimaatbeleid heeft een directe relatie met de ruimtelijke ordening. Daarom is ook het Regionaal Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland relevant bij ruimtelijke ontwikkelingen. In 2008 heeft de gemeente Zoeterwoude in samenwerking met de omgevingsdienst het Plan van aanpak regionaal Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland vastgesteld. In het kader van het Klimaatprogramma is een de CO2-kansenkaart opgesteld. Berekend is, dat de Kabinetsambitie een CO2-reductiedoelstelling van 600 kiloton in 2030 voor onze regio betekent. Dit klimaatbeleid is breed opgezet en bestrijkt onder meer de doelgroepen 'woningen', 'bedrijven', 'duurzame energieproductie', 'bouwers en projectontwikkelaars' en 'mobiliteit'.

Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS)

Voor bouwprojecten die groter zijn dan 1 ha en meer dan 10 woningen of 5.000 m² BVO voor bedrijfsgebouwen hanteert de gemeente Zoeterwoude het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS). In dit Beleidskader is het beleid van de gemeente voor duurzame stedenbouw uitgewerkt.

Het Beleidskader gaat uit van de fasen in het bouwproces en geeft aan op welk moment en op welke wijze duurzaamheid in het planproces een plaats kan krijgen. Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd ('People, Planet, Profit'; de drie P's). In een ambitietabel zijn deze ambities overzichtelijk weergegeven. Daarbij geldt dat voor alle thema's tenminste aan de basisambitie dient te worden voldaan. Door ambities integraal af te wegen en de kansen die een gebied heeft te analyseren, wordt het mogelijk om onderwerpen te kiezen waarvoor een extra ambitie wordt toegepast. Daarmee wordt ook een balans gevonden tussen de drie P's People, Planet en Profit. De ambities worden vervolgens vertaald naar maatregelen en in het ontwerp geïntegreerd.

Voor ruimtelijke plannen groter dan 5 ha is het ontwerp daarnaast van voldoende grootte om doorgerekend worden met het instrument Duurzaamheid Prestatie van een Locatie (DPL). Daarmee is vast te stellen of de maatregelen leiden tot de geselecteerde ambities (score van ten minste 7 conform de Duurzaamheidsagenda van Zoeterwoude).

 

Bij de ontwikkeling vanaf 50 woningen of 5.000 m² bvo bedrijfsgebouwen dienen de kansen voor CO2-reductie onderzocht te worden inclusief een berekening van de te realiseren CO2-reductie.

Vanaf 200 woningen of 20.000 m² bvo bedrijfsgebouwen dient een energievisie opgesteld te worden. Een energievisie is een studie naar de vraag naar en opwekking van energie (warmte (stadsverwarming), koude, elektriciteit). Daarbij worden diverse functies onderscheiden (zoals wonen, kantoor, bedrijven en voorzieningen). Per functie wordt de energievraag bepaald. Vervolgens wordt bekeken of de energievraag op gebouwniveau kan worden beperkt door bijvoorbeeld warmte-isolatie, een 'slimme' indeling van gebouwen en energiebesparende installaties. Voor de resterende energievraag wordt bekeken in hoeverre er duurzame energiebronnen ingezet kunnen worden. Doel hierbij is om te komen tot 18-100% reductie van de CO2-uitstoot, afhankelijk van de schaal van de ruimtelijke ontwikkeling.

Voor het project Verde Vista Meerburg is een energievisie opgesteld in 2006. Een belangrijke conclusie uit dit onderzoek is, dat deze locatie zeer geschikt voor de toepassing Warmte- en Koudeopslag (WKO, energieopslag in de bodem) gecombineerd met warmtepompen.

DuBoPlus-Richtlijn

Voor de woning- en utiliteitsbouw betekent de DuBoPlus-Richtlijn dat de duurzaamheidsprestaties berekend worden met het instrument GPR-Gebouw. De ontwikkelaar informeert de gemeente met een GPR-Gebouw berekening (meest recente versie) of een gelijkwaardig rekeninstrument of aan de regionale ambitie wordt voldaan. De ontwikkelaar krijgt daarvoor van de gemeente een intakeformulier GPR-Gebouw. Op basis van een ingevuld intakeformulier ontvangt de ontwikkelaar een gratis sublicentie GPR-Gebouw.

Voor elk thema geeft GPR-gebouw een kwaliteitsoordeel op een schaal van 1 tot 10. Een score van 6,0 (voor energie 6,8) komt overeen met het Bouwbesluit (nieuwbouw).

De gemeentelijke ambitie conform de Duurzaamheidsagenda is de volgende:

  • een score van minimaal 8 voor gemeentelijke gebouwen (8,5 voor het thema energie);
  • een score van minimaal 7 voor overige gebouwen (7,5 voor het thema energie).
  • Voor het renoveren van gebouwen geldt een verbetering van 2.0 punten na de ingreep ten opzichte van voor de ingreep.

De uiteindelijke score voor gebouwen is afhankelijk van het ontwerp dat wordt gerealiseerd. Voor de grond-, weg- en waterbouw geldt het programma van eisen inrichting openbare ruimte van de gemeente Zoeterwoude.

7.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient voor externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de risicobron. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen is opgenomen in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS, 2009). In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Momenteel wordt het Basisnetspoor, Basisnetweg en Basisnetwater opgesteld, waarmee in bestemmingsplannen en bij het afwijken daarvan rekening moet worden gehouden. Deze basisnetten zijn gekoppeld aan het Besluit transportroutes externe veiligheid dat momenteel in voorbereiding is. Hierbij worden veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden onderscheiden waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor nieuwe ontwikkelingen. Afhankelijk van de situatie kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR.

In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, is tevens een belemmeringenstrook aan de orde. Binnen deze afstand is in beginsel geen bebouwing toegestaan.

Regionaal beleid

De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een Omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In deze omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het GR-diagram (het fN-diagram, f= kans op calamiteit, N=aantal slachtoffers).

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00006-VOW1_0012.png"

Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het GR. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de GR-curve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.

Onderzoek

Inrichtingen

Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen. Het bestemmingsplan maakt dergelijke inrichtingen ook niet mogelijk. Wel ligt op ongeveer 1.000 m afstand van het plangebied de bierbrouwerij Heineken Nederland BV. Deze inrichting valt onder het Besluit risico's zware ongevallen en daarmee ook onder het Bevi. Het invloedsgebied van deze inrichting bedraagt 400 m. Omdat het plangebied ruimschoots buiten dit invloedsgebied ligt, vormt deze inrichting geen belemmering voor de realisatie van het bestemmingsplan.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen vaarwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Direct langs het plangebied loopt de spoorlijn Leiden-Alphen aan den Rijn. Uit de 'marktverwachting vervoer gevaarlijke stoffen per spoor' van ProRail (ProRail Spoorontwikkeling, september 2007) blijkt dat nu en in de toekomst geen gevaarlijke stoffen over dit spoortraject worden vervoerd.

A4

Het plangebied grenst vrijwel direct aan de A4. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt het volgende.

Veiligheidsafstanden

Er wordt voldaan aan de veiligheidsafstanden. Dit betreffen de veiligheidszone (PR 10-6-contour) en het plasbrandaandachtsgebied (PAG, deze bedraagt 30 m)1. Verwezen wordt naar de volgende tabel. Binnen de veiligheidszone en het PAG wordt in Verde Vista Meerburg niet gebouwd volgens de huidige plannen.

Tabel 7.2 Veiligheidszones en PAG

traject   veiligheidszone (m)   PAG (30 m)  
knooppunt Prins Clausplein-Zoeterwoude Dorp   13   Ja  
Zoeterwoude Dorp-Zoeterwoude Rijndijk   12   Ja  
Zoeterwoude Rijndijk-knooppunt Burgerveen   0   Ja  

GR

In het uitgevoerde externe veiligheidsonderzoek zijn de gevolgen voor de realisatie van Verde Vista deelgebieden noord én zuid tezamen in beeld gebracht. Hierbij is voor zuid rekening gehouden met 2 varianten, aangezien de definitieve invulling van dat gebied op dit moment nog niet bekend is.

Het GR neemt toe van 0,186 maal de oriëntatiewaarde tot 0,830 maal de oriëntatiewaarde voor variant 1 en 0,797 maal de oriëntatiewaarde voor variant 2, zoals blijkt uit tabel 7.3.

 

Tabel 7.3 Groepsrisico voor kilometervak A4 met hoogste GR

situatie Meerburgerpolder   GR (maal oriëntatiewaarde)   max. aantal slachtoffers  
huidige situatie   0,186   427  
maximale programma Verde Vista Meerburg:
- variant 1
- variant 2  

0,830
0,797  

1266
1199  

Dit betekent een vervijfvoudiging van het GR voor de beide varianten. Deze toename komt doordat in het nu nog 'maagdelijk' gebied qua bebouwing een stedelijke ontwikkeling van enige omvang is gepland. Na de realisatie van het maximale programma van Verde Vista Meerburg blijft het GR net onder de oriëntatiewaarde. Gezien de toename en hoogte van het GR is een uitgebreide verantwoording van het GR nodig. In deze GR-verantwoording moet, behalve met lpg, ook rekening worden gehouden met brandbare vloeistoffen en giftige vloeistoffen.

N11

Ongeveer 130 m ten zuiden van het projectgebied ligt de N11. Hiervoor is onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5). Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • 1. het PR vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen mag op het midden van de N11 niet meer bedragen dan 10-6 per jaar (er geldt geen veiligheidscontour). Het PR vormt daarom geen belemmering voor het plangebied;
  • 2. zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt (ruimschoots) voldaan aan de oriënterende waarde voor het GR. Door de ontwikkeling van de 2 meest westelijke bouwblokken neemt het GR toe van 0,009 maal de oriënterende waarde naar 0,032 maal de oriënterende waarde. Overigens hebben de andere ontwikkelingen in Verde Vista, die op grotere afstand zijn gelegen, geen rekenkundige invloed meer op de hoogte van het GR.

Overigens geldt voor de N11 een PAG van 30 m. Hieraan wordt voldaan voor kwetsbare objecten.

Aardgastransportleiding

Door het plangebied loopt één hogedruk aardgastransportleiding, namelijk de leiding W-535-11-KR. Deze leiding heeft een druk van 40 bar en een uitwendige diameter van 12 inch. Hiervoor geldt een belemmeringenzone van 4 m aan weerszijden van de leiding.

Voor Verde Vista (zowel deelgebied Noord als Zuid) heeft onderzoek plaatsgevonden naar de gevolgen voor de beoogde ontwikkeling voor externe veiligheid2. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:

  • de PR 10-6-contour ligt op de gasleiding. Aan de PR grenswaarde wordt voor de nieuwe ontwikkelingen voldaan;
  • het GR neemt door de realisatie van Verde Vista Meerburg toe (Noord en Zuid, waarbij voor Zuid uit is gegaan van het maximale programma) van 0.00315 maal de oriëntatiewaarde naar 0.011 maal de oriëntatiewaarde. Na de beoogde ontwikkeling wordt derhalve nog steeds ruimschoots aan de oriëntatiewaarde voldaan. Wel is een verantwoording van het GR nodig.

Verantwoording GR

Vanwege de toename van het GR is een verantwoording noodzakelijk. Deze is opgenomen in bijlage 6. Deze verantwoordingsnotitie heeft betrekking op de deelgebieden Noord én Zuid. De gemeente Zoeterwoude vindt de toename van het GR acceptabel. Verde Vista Meerburg maakt onderdeel uit van het zogenaamde W4-project. Tussen de gemeente Leiden, Leiderdorp en Zoeterwoude wordt de A4 verbreed en verdiept in de bestaande omgeving ingepast. Het doel van het W4-plan is de leefkwaliteit in de regio te verbeteren op de vier aspecten: wonen, werken, wegen en water. Zoeterwoude financiert haar bijdrage aan het W4 project door de gebieden direct gelegen aan de A4 te ontwikkelen.

In de betreffende verantwoordingsnotitie (door de gemeente integraal als verantwoording overgenomen) is verder onder andere aandacht besteed aan risicoreducerende maatregelen (zoals bron-, ruimtelijke en bouwkundige maatregelen, waarbij rekening is gehouden met de relevante rampscenario's), de rampenbestrijding door hulpdiensten, de bereikbaarheid van het gebied en de zelfredzaamheid van de aanwezige mensen. De gemeente vindt de betreffende ontwikkeling in het licht van externe veiligheid verantwoord.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Er wordt voldaan aan de wetgeving en daar waar sprake is van een toename van het GR heeft de gemeente deze toename uitgebreid verantwoord.

7.5 Geluidshinder

Beoogde ontwikkeling

In het gebied van Verde Vista Meerburg worden onder andere woningen, kantoren en leisure mogelijk gemaakt. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. In het plangebied wordt geluidshinder ervaren van de verschillende wegen en de spoorlijn.

In het akoestisch onderzoek in het kader van het Tracébesluit is niet getoetst aan deze nieuwe ontwikkelingen in Meerburgerpolder. Deze paragraaf gaat daarom in op het aspect geluidshinder.

7.5.1 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wgh geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De hogere grenswaarde mag de maximale grenswaarde overschrijden. De maximale grenswaarde voor binnenstedelijke situaties betreft 63 dB, voor buitenstedelijke situaties betreft de maximale geluidbelasting 53 dB.

De geluidbelasting ten gevolge van een rijksweg dient echter te worden getoetst aan de maximale grenswaarde voor buitenstedelijk gebied.

Tevens heeft de omgevingsdienst een notitie opgesteld waarin vastgesteld is dat de maximale grenswaarde in binnenstedelijk gebied 58 dB bedraagt.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek is gebruikgemaakt.

De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB ten opzichte van de gecumuleerde gevelbelasting, hiervoor geldt bovengenoemde aftrek niet.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter wel inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn.

Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan een wettelijk kader aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als richtwaarde gehanteerd en geldt de uiterste grenswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde. Tevens wordt de correctie op basis van artikel 3.6 uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (RMG 2006) toegepast. Bij geluidsbelasting boven de richtwaarde wordt onderzocht of met maatregelen de geluidsbelasting kan worden beperkt en dit doelmatig is. Vervolgens wordt op basis van dit onderzoek onderbouwd of er sprake is van een acceptabel akoestisch klimaat. Overigens is daarnaast altijd van belang dat zodanige gevelmaatregelen worden genomen dat voldaan wordt aan de normen voor de binnenwaarde, zoals vastgelegd in het bouwbesluit. Toetsing hierop vindt plaats bij de aanvraag van de bouwvergunning en is voor de belangenafweging in dit ruimtelijk plan daarom niet relevant.

Onderzoek

Geluidszones

In en rond het plangebied bevindt zich een aantal bestaande gezoneerde wegen. Het betreft de Willem van der Made weg, de provinciale weg N11, de rijksweg A4 en de Hoge Rijndijk. De onderzoekszone van de Willem van der Made weg bedraagt 350 m (binnenstedelijke situatie met 4 rijstroken). Voor de rijksweg A4 en de provinciale weg N11 is er sprake van een buitenstedelijke situatie, de onderzoekszones bedragen respectievelijk 600 m (> 5 rijstroken) en 400 m (4 rijstroken). Voor de Hoge Rijndijk geldt een zone van 200 m (2 rijstroken, binnenstedelijk).

In het plangebied zelf worden uitsluitend wegen met een 30 km/h-regime aangelegd. Van gezoneerde wegen is in het plangebied dus geen sprake.

Onderzoek

In augustus 2012 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door DHV B.V., waaruit blijkt dat op meerdere punten sprake is van een hoge geluidsbelasting. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7. Zowel de voorkeursgrenswaarde als de maximale waarde worden op diverse plaatsen in het plangebied overschreden.

Het onderzoekt geeft vervolgens ook aan welke maatregelen nodig zijn om een acceptabel (en wettelijk toegestaan) akoestisch klimaat te garanderen. Daarmee is in ieder geval aangetoond dat het plan uitvoerbaar is.

De voorgeschreven maatregelen hebben betrekking op dove gevels en geluidsluwe gevels. Bovendien is voor meerdere gevels een hogere waardenbesluit nodig.

Daarnaast wordt het beleidsmatig voorgeschreven dat geluidsgevoelige functies nooit meer dan één dove gevel hebben en over ten minste één geluidsluwe gevel moeten beschikken.

Doordat de architectonische invulling binnen het in dit bestemmingsplan opgenomen bouwvlak nog niet is uitgewerkt, kunnen bovenstaande voorwaarden niet direct worden doorvertaald op de verbeelding. Om die reden worden de volgende voorwaarden in algemene zin verankerd in de planregels:

  • naar de A4 gekeerde gevels worden van een dove gevel voorzien;
  • haaks op de A4 staande gevels worden eveneens van een dove gevel voorzien;
  • geluidsgevoelige functies hebben (per eenheid, bijvoorbeeld een woning) ten hoogste één dove gevel en in ieder geval één geluidsluwe gevel.

Doordat ieder uit te werken architectonisch ontwerp zich aan deze voorwaarden te houden heeft, is een acceptabel akoestisch klimaat gegarandeerd.

In de planregels wordt overigens een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om van deze voorwaarden af te wijken. Wanneer een concreet architectonisch ontwerp zodanig is vormgegeven dat zonder bovenstaande voorwaarden een acceptabel akoestisch klimaat wordt bereikt, kan dit via deze afwijkingsbevoegdheid worden toegestaan. Hiertoe zal de initiatiefnemer een eigen akoestisch onderzoek moeten aanleveren waaruit dit blijkt.

Conclusie

Door algemene voorwaarden op te nemen waar ieder architectonisch ontwerp zich aan te houden heeft, wordt een acceptabel akoestisch klimaat bereikt. Het aspect wegverkeerslawaai staan het plan zodoende niet in de weg.

Omdat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai binnen het plangebied wel overschreden zal worden, is een besluit hogere waarden noodzakelijk. Het ontwerpbesluit en de vaststelling van dit besluit lopen parallel aan het ontwerpbestemmingsplan en de vaststelling van het bestemmingsplan.

7.5.2 Spoorweglawaai

Toetsingskader

Normstelling

Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg worden gerealiseerd, dient onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. Voor nieuwe woningen bedraagt de voorkeursgrenswaarde 55 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. De uiterste grenswaarde mag daarbij niet worden overschreden. De uiterste grenswaarden voor nieuwe woningen bedraagt 68 dB. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

De omgevingsdienst West-Holland heeft een notitie vastgesteld waarin richtlijnen worden gegeven voor het vaststellen van hogere grenswaarden. In deze notitie is vastgelegd dat de uiterste grenswaarde 63 dB bedraagt.

Onderzoek

Geluidszones

Langs het plangebied bevindt zich de spoorlijn Leiden-Alphen aan den Rijn (trajectnummer 524). De onderzoekszone ter hoogte van dit traject bedraagt 400 m, het plangebied is gelegen binnen de zone van het spoor.

Onderzoek

Uit onderzoek van DHV B.V. met kenmerk MD-AF20121501/MK d.d. 24 augustus 2012 versie 2 blijkt dat ter plaatse van het plangebied de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet overschreden zal worden ten gevolge van de spoorlijn Leiden-Alphen aan den Rijn.

Conclusie

Uit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai niet overschreden zal worden. Een hogere waarde procedure is dan ook niet van toepassing. Het aspect spoorweglawaai vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan, tevens is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

7.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer. De Wm bevat onder titel 5.2 bepalingen ten aanzien van luchtkwaliteit, deze bevatten grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 7.4 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 7.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)*)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

*) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate bijdragen (Besluit nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit is onder andere het geval wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide of fijn stof.

Onderzoek

Er is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd door DHV BV3. Hierbij is getoetst aan de wetgeving en zijn de concentraties ter hoogte van het plangebied inzichtelijk gemaakt.

Toetsing wetgeving

Uit het luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat op de lokale wegen de grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wm in geen van de zichtjaren wordt overschreden. Het plan voldoet hiermee aan de wetgeving (op grond van artikel 5.16 lid 1 sub a van de Wet milieubeheer).

Het plan draagt op de Rijksweg A4 niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (nibm): de bijdrage van de ontwikkeling bedraagt minder dan 1,2 µg/m³). Hiermee wordt eveneens voldaan aan de wetgeving (op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c van de Wet milieubeheer).

Toetsing beleid

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient afgewogen te worden of het aanvaardbaar is om het project op deze locatie te realiseren. In dit geval is getoetst aan de wensbeelden uit de Duurzaamheidagenda 2011-2014.

In het plangebied zijn geen gevoelige bestemmingen voorzien zoals omschreven in artikel 3 van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteit).

Voor de toetsing zijn tabel 3 en 4 uit het luchtkwaliteitsonderzoek geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00006-VOW1_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00006-VOW1_0014.png"

De kantoren in het zuidelijk deel van het plangebied worden gerealiseerd voor 2015. In dit jaar dient de grenswaarde voor stikstofdioxide te zijn gehaald. Het blijkt dat ter plekke van de beoogde kantoren in 2015 ( en 2020) de concentraties stikstofdioxide en fijn stof overal tussen de 36-38 µg/m³ zijn. Ter plekke van de beoogde woningen zijn de concentraties overal lager dan 36 µg/m³. Hiermee wordt voldaan aan de wensbeelden ten aanzien van stikstofdioxide en fijn stof.

Het bouwvlak waar woningbouw mag worden gerealiseerd ligt binnen de 100 meter van de snelweg A4. Er wordt niet voldaan aan het wensbeeld dat er geen woningen worden gerealiseerd binnen 100 m van een snelweg. Echter, in het beleid is alleen uitgegaan van situaties waar de woningen en wegen op maaiveld niveau liggen. Op deze locatie ligt de A4 in een tunnelbak beneden maaiveld niveau. Daarnaast is over de gehele lengte van de woningbouwlocatie een horizontaal en voor een groot gedeelte een verticaal geluidsscherm aanwezig. De aanwezigheid van deze geluidsschermen zorgen voor een schoorsteeneffect boven de snelweg. De lucht boven de snelweg en daarmee de uitstoot van het verkeer wordt hierdoor sneller omhoog gezogen dan in vergelijking met de situatie zonder schermen. De verspreiding van de luchtverontreinigende stoffen op maaiveldniveau is hier dan ook veel kleiner. Als gevolg hiervan zijn de concentraties van onder andere stikstofdioxide en fijn stof langs de snelweg lager dan wanneer de snelweg en woningen op dezelfde hoogte op maaiveld niveau zouden liggen en er geen geluidsscherm aanwezig zou zijn. Dit blijkt uit het luchtkwaliteitonderzoek voor het Tracébesluit A4 Burgerveen-Leiden 2009 gedeelte Leiderdorp-Leiden en sluit ook aan bij de bevindingen uit de CROW-publicatie 218u, Handreiking stedelijke tunnels en luchtkwaliteit. Op basis van bovenstaande vindt de gemeente het acceptabel dat er woningbouw plaatsvindt op de planlocatie.

Langs de Hoge Rijndijk worden voor 2020 woningen gerealiseerd. Hoewel in 2011 de verkeersintensiteiten van de Hoge Rijndijk nog hoger zijn dan 10.000 mvt/etmaal, zijn de verkeersintensiteiten op het moment dat de huizen gereed zijn lager dan 10.000 mvt/etmaal. De Hoge Rijndijk is dan geen drukke weg meer en wordt er voldaan aan het wensbeeld uit de Duurzaamheidsagenda.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving. Aan alle gemeentelijke wensbeelden van de Duurzaamheidsagenda wordt in het plangebied voldaan, behalve aan het wensbeeld dat er geen woningen worden gerealiseerd binnen 100 m van een snelweg. Gezien de aanwezigheid van geluidsschermen en een verdieping van de snelweg, vindt de gemeente het acceptabel dat de woningen op de planlocatie worden gerealiseerd. De luchtkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

7.7 Planologisch relevante leidingen

Binnen het plangebied ligt één hogedruk aardgastransportleiding. In de paragraaf Externe veiligheid is op de externe veiligheidsaspecten van deze leiding ingegaan. Hier is ook de belemmeringenstrook van deze leiding genoemd. De belemmeringenstrook wordt opgenomen op de verbeelding. Overige planologisch relevante leiding zijn in de directe omgeving van het plangebied niet aanwezig. Ook liggen hier geen hoogspanningsverbindingen, straalpaden of telecomverbindingen. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van de plannen voor Verde Vista Meerburg is overleg gevoerd met de waterbeheerder.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan;
  • Nota Regels voor Ruimte;
  • Provinciale Structuurvisie.

Waterschapsbeleid

Waterbeheerplan 2010-2015

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen het accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Keur en Beleidsregels 2009

Per 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.

Huidige situatie

Bodem en grondwater

Het projectgebied stond vroeger onder invloed van de Oude Rijn. Deze zorgde voor afzettingen van oevervallen en rivierklei en voor de aanvoer van zoet water. Het maaiveld ligt op circa NAP -1 tot -1,3 m. De bodem bestaat oorspronkelijk uit matig zandige tot lichte rivierklei. Verder maakt het gebied geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermingszone of een grondwaterwingebied.

Veiligheid en waterkeringen

Langs het primaire boezemwater van de Meerburgerwatering ligt een boezemkade. Deze ligt buiten het projectgebied.

Waterkwantiteit

Van oorsprong behoorde het projectgebied tot de Room- of Meerburgerpolder. Het poldergebied wordt bemalen via het gemaal Roomburg. Ten zuidoosten van het projectgebied ligt de Meerburgerwatering, dit is een primair boezemwater.

Waterkwaliteit en ecologie

De huidige oppervlaktewaterkwaliteit is redelijk. (bron: waterkansenkaart Wilck en Wiericke).

Afvalwater en riolering

Het plangebied betreft bouwgrond en kent geen functies. Om die reden is er geen riolering aanwezig.

Toekomstige situatie en relatie met de bestemmingslegging

Voor de ontwikkeling van Verde Vista Meerburg als geheel is een bijbehorend waterplan opgesteld. Dit plan heeft in afstemming met het Hoogheemraadschap van Delfland gestalte gekregen en is bijgevoegd als bijlage opgenomen als bijlage 8.

Het waterplan omvat maatregelen met betrekking tot de waterhuishouding om het project Verde Vista Meerburg op adequate wijze te kunnen realiseren.

Binnen het zuidelijk deelgebied, zoals in dit plangebied begrenst, worden geen watergangen of -partijen beoogd. Net buiten het plangebied, rondom de sportvelden, zijn wel ingrepen in de waterstructuur gedaan. Dit valt echter net buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. Het aspect water is zodoende niet verder doorvertaald in de bestemmingsregels en de planverbeelding.

Conclusie

Op basis van het waterplan dat in afstemming met het Hoogheemraadschap van Rijnland is opgesteld voor geheel Verde Vista Meerburg, staat het aspect water de uitvoering van het plan niet in de weg.

Hoofdstuk 9 Milieueffectrapportage

9.1 Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

9.2 Onderzoek en conclusies

Vormvrije mer-beoordeling noodzakelijk

Op grond van onderdeel D11.2 uit de bijlage van het Besluit m.e.r. is het bestemmingsplan mer-beoordelingsplichtig wanneer:

  • het plangebied 100 ha of meer beslaat;
  • een aaneengesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat;
  • bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt, liggen onder deze drempels. In dat geval is er wel een vormvrije mer-beoordeling benodigd. Hierbij moet ook worden gekeken naar samenhang met andere ontwikkelingen in de omgeving. In dit geval wordt daarom niet alleen gekeken naar deelgebied Zuid, maar naar de gehele beoogde ontwikkeling van Verde Vista Meerburg. Voor Verde Vista Meerburg wordt niet voldaan aan één van de drie drempels genoemd in het Besluit m.e.r. Er is dan ook alleen sprake van een vormvrije mer-beoordeling.

Vorm en beoordelingscriteria vormvrije mer-beoordeling deelgebied Noord

Bij de vormvrije mer-beoordeling gaat het om een extra onderdeel van de plantoelichting, waarin wordt aangetoond dat geen belangrijke negatieve milieueffecten kunnen optreden. Dit wordt mede gebaseerd op het onderzoek dat ten behoeve van het bestemmingsplan wordt uitgevoerd. Getoetst moet worden aan de criteria uit de EEG-richtlijn zoals genoemd onder het toetsingskader (de kenmerken van de projecten, de plaats van de projecten en de kenmerken van de potentiële effecten). Daarbij moet de samenhang in milieueffecten van de ontwikkelingen van heel Verde Vista Meerburg worden betrokken. Dit is nodig omdat cumulatie met projecten in de omgeving een belangrijk beoordelingscriterium is bij een (vormvrije) mer-beoordeling: kan de ontwikkeling van dit deelgebied tezamen met de gehele ontwikkeling van Verde Vista Meerburg belangrijke negatieve milieueffecten tot gevolg hebben?

Verkeerseffecten

De ontwikkeling van dit deelgebied heeft voor de omgeving effecten op het gebied van verkeer (verkeerstoename). Voor gemotoriseerd verkeer vindt de ontsluiting van het gebied plaats via de Willem van der Made weg aan de westzijde van de A4. Hiertoe wordt een nieuw viaduct over de A4 aangelegd. Verde Vista Meerburg krijgt een centraal gelegen boulevard (de Stadhouderslaan) welke dienst doet als ontsluitingsweg voor de aanliggende wijken en aansluit op de Hoge Rijndijk. Hiermee is een goede verkeersafwikkeling gewaarborgd. Geconstateerd wordt dat er geen belangrijke negatieve milieueffecten kunnen optreden op verkeersgebied.

Overige milieueffecten

Het deelgebied heeft buiten het aspect verkeer evenmin belangrijke negatieve milieueffecten op de omgeving tot gevolg. Dit blijkt uit alle verrichte onderzoeken die in het kader van de ontwikkeling Verde Vista Meerburg en deelgebied Noord zijn verricht, zoals hiervoor gerapporteerd. Er wordt voldaan aan de wetgeving en er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Gelet op de kenmerken van het project (zoals samenhang met de rest van Verde Vista Meerburg), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, kunnen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit is in de volgende tabel opgenomen.

milieuaspect   conclusies deelgebied   cumulatie met gehele ontwikkeling Verde Vista Meerburg  
bodem   Het deelgebied waar vroeger de volkstuinen zaten is in 2008 op asbest onderzocht. Er zijn geen ernstige bodemverontreinigingen aangetroffen.   Op dit vlak is geen sprake van cumulatie die leidt tot mogelijke belangrijke negatieve milieugevolgen. Daar waar op de locatie Verde Vista Meerburg sprake is van bodemverontreiniging, zal de bodem functiegericht gesaneerd worden. De bodemsituatie wijzigt niet of verbetert juist.  
water   Het project past binnen het stedenbouwkundig plan. Het waterplan dat op basis hiervan is opgesteld voorziet in de benodigde waterstaatkundige ingrepen. Het waterplan omvat maatregelen met betrekking tot de waterhuishouding om het project Verde Vista Meerburg op adequate wijze te kunnen realiseren.   Er is geen sprake van cumulatie van negatieve milieugevolgen. Verde Vista Meerburg en het daarbij behorende waterplan zorgen er juist voor dat het aspect water goed voor het gehele gebied wordt geregeld.  
ecologie   De Natuurbeschermingswet en de EHS spelen geen rol, omdat het plangebied geen onderdeel vormt van een beschermd gebied. Ten zuidwesten van het plangebied ligt tussen de spoorlijn en de N11 de Elfenbaan (EHS). Gezien de reeds bestaande verstoring door het spoor en de N11 wordt de Elfenbaan niet beïnvloed door de ingreep in het plangebied.

Uit uitgevoerd onderzoek blijkt dat er geen ontheffing nodig is voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet (Ffw): hiervoor geldt wel algemene zorgplicht. Werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden om verstoring van broedende vogels te voorkomen. In het plangebied worden geen werkzaamheden aan de watergangen voorzien. Indien dit wel het geval is, dient rekening te worden gehouden met de aanbevelingen uit het ecologisch veldonderzoek.  
De ontwikkeling van de 2 bouwblokken heeft geen relevante invloed op beschermde flora en fauna buiten het plangebied dan beschreven in het ecologieonderzoek. Het verkeer van Verde Vista Meerburg wordt over de hoofdinfrastructuur afgewikkeld die op dusdanige afstand van Natura 2000-gebied ligt, dat dit geen significante gevolgen of belangrijke negatieve milieugevolgen kan hebben.  
landschap en archeologie   Uit onderzoek blijkt dat langs de oostzijde van de A4, voor delen van Verde Vista Meerburg geen nader archeologisch onderzoek vereist is. Voor de overige delen van Verde Vista Meerburg is bij bodemingrepen archeologische begeleiding nodig. Omdat de gronden al bouwrijp zijn gemaakt en proefsleuvenonderzoek – gelet op de lage verwachtingswaarde – niet nodig is, zijn geen nadere handelingen of onderzoeken vereist, ook omdat eventuele toevalsvondsten op wettelijke basis meldingsplichtig zijn.   Het landschap zal als gevolg van Verde Vista Meerburg wijzigen. De betreffende polder is echter reeds grotendeels bebouwd. Op archeologisch en landschappelijk vlak is er geen sprake van cumulatieve effecten: de realisatie van het deelgebied zorgt niet voor een negatiever milieueffect op deze aspecten elders in Verde Vista Meerburg.  
luchtkwaliteit   Op de lokale wegen wordt voldaan aan de grenswaarden. De ontwikkeling van geheel Verde Vista Meerburg draagt op de A4 niet in betekenende mate bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen.   Na ontwikkeling van geheel Verde Vista Meerburg op de lokale wegen wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen. De ontwikkeling van geheel Verde Vista Meerburg draagt op de A4 niet in betekenende mate bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen. Er is dan ook geen sprake van belangrijke negatieve milieugevolgen.  
wegverkeerslawaai en spoorweglawaai   De geluidsbelasting nabij de A4 is hoog, maar er zijn maatregelen mogelijk om een acceptabel (en wettelijk toegestaan) akoestisch klimaat te garanderen. Daarmee is aangetoond dat het plan akoestisch uitvoerbaar is.   Op dit vlak is geen sprake van cumulatie. Bij de ontwikkeling van Verde Vista Meerburg moet voor alle geluidsgevoelige functies aan de normen worden voldaan.  
externe veiligheid   De bebouwing ligt buiten de veiligheidszone, PAG en plaatsgebonden risicocontouren (10-6) van relevante risicobronnen. Ook na realisatie van geheel Verde Vista Meerburg wordt aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico voldaan. De gemeente heeft de toename van dit groepsrisico verantwoord. Er is dan ook geen sprake van belangrijke negatieve milieugevolgen.   Als gevolg van de ontwikkeling van geheel Verde Vista Meerburg zal het groepsrisico rondom de A4, de N11 en de aardgastransportleiding toenemen. De gemeente heeft de hoogte van het groepsrisico verantwoorden. Er is dan ook geen sprake van een belangrijk negatief milieueffect.  
bedrijvigheid   Het plangebied ligt buiten de geluidszone en de geurzone van industrieterrein Barre Polder. Er liggen geen specifieke contouren van omringende bedrijven(terreinen) over het plangebied heen. Er gelden dan ook geen ruimtelijke beperkingen.   Er wordt rekening gehouden met eventuele contouren van bedrijvigheid. Er is geen sprake van cumulatieve milieueffecten op dit vlak.  
planologisch relevante leidingen   Buiten de aardgastransportleiding zijn geen planologisch relevante leidingen in het gebied Verde Vista Meerburg aanwezig.   Buiten de aardgastransportleiding zijn geen planologisch relevante leidingen in het gebied Verde Vista Meerburg aanwezig.  

Conclusie

De conclusie luidt dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen kunnen optreden die het doorlopen van een volledige projectmer-procedure of formele mer-beoordelingsprocedure conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk maken.

Hoofdstuk 10 Uitvoerbaarheid

10.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan, een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.

De gronden in dit plangebied zijn in eigendom bij de gemeente. Voor de ontwikkeling van de gronden wordt de Ontwikkelingsmaatschappij Meerburg ingeschakeld. Op deze wijze is de gemeente zelf betrokken bij de gronduitgifte en is het kostenverhaal op die manier verzekerd.

Op basis van bovenstaande is het opstellen van een exploitatieplan bij dit bestemmingsplan niet verplicht.

10.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Conform de Inspraakverordening van de gemeente worden belanghebbenden geïnformeerd en wordt een informatieavond gehouden. Daarnaast wordt het plan gedurende zes weken ter inzage gelegd en worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun mondelinge en schriftelijke reacties kenbaar te maken.

Hoofdstuk 11 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan Meerburgerpolder Zuid wordt in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening aan de volgende personen en instanties toegezonden:

  • Ministerie van Economische Zaken - Programma Zuidvleugel Randstad;
  • Ministerie van ELI - Dienst Regionale Zaken;
  • Rijkswaterstaat Zuid-Holland;
  • Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland;
  • Hoogheemraadschap van Rijnland;
  • Omgevingsdienst West-Holland;
  • Regionale Brandweer Hollands Midden;
  • Monumentencommissie;
  • Gemeente Leiden;
  • Gemeente Leiderdorp;
  • Samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland;
  • Dunea;
  • Pipeline Control;
  • Oasen;
  • KPN Wholesale & Operations;
  • Nuon;
  • Kamer van Koophandel;
  • Fabrieken voor Rijnland;
  • N.V. Nederlandse Gasunie;
  • Connexxion.

Bijlagen bij toelichting

Bijlage 2 Bureauonderzoek ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een gedeeltelijk bouwrijp gemaakt terrein, watergangen en wat opgaande beplanting.

Beoogde ontwikkelingen

Ten behoeve van de ontwikkelingen in het gebied moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Ten zuidwesten van het plangebied ligt tussen de spoorlijn en de N11 de Elfenbaan (PEHS).

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00006-VOW1_0015.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00006-VOW1_0016.png"  

Figuur B1.1 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (groen)

Gezien de reeds bestaande verstoring van de Elfenbaan door het spoor en de N11 wordt de Elfenbaan niet beïnvloed door de ingreep in het plangebied. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Tevens is gebruik gemaakt van de gegevens uit de 'Ecoscan Belvedère Oude Rijn' (Royal Haskoning, 2004).

Planten

In het plangebied komen licht beschermde soorten als dotterbloem en zwanenbloem voor in en nabij de watergangen. Gezien de aanwezig biotopen in het plangebied en het intensieve beheer zijn hier geen andere beschermde soorten te verwachten.

Vogels

De opgaande begroeiing in het plangebied vormt het biotoop van in Nederland (zeer) algemeen voorkomende vogelsoorten als ekster, houtduif, Turkse tortel, merel, heggemus, winterkoning, roodborst, koolmees en pimpelmees. De watergangen zijn geschikt leefgebied voor soorten als knobbelzwaan, meerkoet en wilde eend. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai.

Zoogdieren

Het plangebied is geschikt als leefgebied voor soorten als egel, mol, haas, hermelijn, bunzing, wezel, huisspitsmuis, bosmuis en veldmuis.

De Meerburgerwatering dient als essentiële trekroute voor meervleermuizen. Ook watervleermuizen maken gebruik van het gebied als trekroute. In het plangebied zijn foeragerende en baltsende gewone en ruige dwergvleermuizen waargenomen. Incidenteel werd de laatvlieger waargenomen en eenmaal de rosse vleermuis. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen (Royal Haskoning, 2004). Gezien de huidige kenmerken van het gebied zijn vaste verblijfplaatsen ook niet te verwachten. Tevens heeft het onderhavige plangebied geen bijzondere functie als trekroute of foerageergebied.

Amfibieën

Het plangebied is geschikt als leefgebied voor algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad. In de nabije omgeving is een zwaar beschermde soort als de rugstreeppad waargenomen (RAVON, 2009). Het is niet onwaarschijnlijk dat de rugstreeppad voorkomt in de watergangen (voortplantingsplaats) nabij het plangebied, de watergangen in het plangebied zelf zijn niet geschikt (Royal Haskoning, 2004). Aangezien het plangebied al deels bouwrijp is gemaakt, kan de rugstreeppad het plangebied reeds als winterverblijfplaats gebruiken.

Vissen

In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper voor.

Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B1.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  nader onderzoek nodig  
vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem

egel, mol, haas, hermelijn, bunzing, wezel, huisspitsmuis, bosmuis en veldmuis


bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker  
nee  
ontheffings-
regeling Ffw  
tabel 2     kleine modderkruiper   ja  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen
rugstreeppad  
nee
ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   geen   nee  

Toetsing en conclusie

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl).
  • In 2006 is voor de totale ontwikkeling van de Meerburgerpolder reeds een ontheffing van de Ffw verkregen voor de ruige en gewone dwergvleermuis en de kleine modderkruiper. Deze ontheffing is afgegeven voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011. Het is noodzakelijk deze ontheffing te verlengen als nog verstorende werkzaamheden worden voorzien. Als de plannen echter gewijzigd zijn ten opzichte van de plannen en werkzaamheden waarvoor ontheffing is verleend, dient opnieuw een ontheffing te worden aangevraagd. Voor het verkrijgen van deze ontheffing is nieuw ecologisch onderzoek benodigd, omdat de gegevens reeds verouderd zijn. Het onderhavige plangebied heeft overigens geen bijzondere functie voor vleermuizen, zodat alleen de ontheffing voor de kleine modderkruiper verlengd dient te worden.
  • Nader onderzoek naar het voorkomen van de rugstreeppad is noodzakelijk. Indien de soort aanwezig blijkt te zijn en aangetast wordt door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.