direct naar inhoud van Artikel 17 Algemene bouwregels
Plan: Dorpskern 2013
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0638.BP00011-VOW1

Artikel 17 Algemene bouwregels

17.1 Bestaande en afwijkende maatvoering
  • a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen.
  • b. Het bepaalde in artikel 17.1, onder a. geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  • c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a, uitsluitend van toepassing indien herbouw op dezelfde plaats geschiedt.
17.2 Hellingshoek daken

Ten aanzien van de hellingshoek van daken geldt het volgende:

  • a. de hellingshoek van een dak bedraagt ten hoogste 65 graden;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a mag de helling van een nieuw aan te brengen dak ten hoogste gelijk zijn aan de maximale helling van een bestaand dak in dezelfde rij van twee of meer woningen, indien het bestaande dak een hogere hellingshoek dan 65 graden heeft.
17.3 Hoogte bijgebouwen en aan- en uitbouwen

De bouwhoogte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen, mag - tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald - ten hoogste bedragen:

  • a. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m tot een maximum van 4,5 m;
  • c. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m.
17.4 Hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag - tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald - ten hoogste bedragen:

  • a. 1 m van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van hoofdgebouwen en de openbare weg;
  • b. 2 m van erf- en terreinafscheidingen elders;
  • c. 15 m van antenne-installaties ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantenne-installaties en zonder apparatuurkast;
  • d. 5 m van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie;
  • e. 3 m van schotelantenne-installaties;
  • f. 2 m van tuinmeubilair;
  • g. 4 m van speeltoestellen;
  • h. 3 m van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
17.5 Ondergeschikte bouwdelen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
17.6 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals voorzieningen voor ventilatie en daglichttoetreding, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
  • b. de bouwdiepte van het ondergrondse bouwwerk mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • c. burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder b voor een bouwdiepte van het ondergrondse bouwwerk van maximaal 10 meter, mits uit een onderzoeksrapport is gebleken dat hydrologische belangen niet worden geschaad en de waterbeheerder hierover heeft geadviseerd.
17.7 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan in de omgevingsvergunning nadere eisen stellen aan de situering en omvang van de bebouwing in verband met het realiseren van voldoende parkeervoorzieningen.