direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Laan van Oud Raadwijk 11a
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0638.BP00012-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 18 februari 2010 is het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' door de raad van de gemeente Zoeterwoude vastgesteld. Tegen dit besluit is door een aantal belanghebbenden beroep ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op 23 maart 2011 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan. De Raad van State heeft het raadsbesluit over het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' vernietigd voor zover het besluit betrekking heeft op het perceel aan de Laan van Oud Raadwijk 11a. Op dit perceel is in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' een beperkt bouwvlak opgenomen van circa 1.400 m² rondom de bestaande bebouwing. Hiertegen is door de eigenaar beroep aangetekend. De Raad van State heeft geoordeeld dat er geen deugdelijke motivering ten grondslag ligt aan de beslissing om op dit perceel een beperkt bouwvlak op te nemen.

De gemeenteraad van Zoeterwoude heeft met een amendement op het collegevoorstel besloten om op het perceel Laan van Oud Raadwijk 11a:

  • de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden' alsmede de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Leiding - Water' (voor zover van toepassing) op te nemen;
  • een bouwvlak van 5.000 m² op te nemen, waarvan maximaal 1.500 m² bebouwd mag worden;
  • een goothoogte voor gebouwen van ten hoogste 5 m op te nemen;
  • geen bouwhoogte op te nemen;
  • op het perceel één bedrijfswoning toe te staan.

Middels het onderliggende postzegelbestemmingsplan worden de genoemde ontwikkelingen planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Laan van Oud Raadwijk 11a. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Zoeterwoude, ten noordoosten van de kern Zoeterwoude-Dorp. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00012-ONT1_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Leeswijzer

Voor de opzet van de toelichting is gekozen voor de volgende hoofdstukindeling. In hoofdstuk 2 is de gebiedsvisie beschreven. Hierin wordt de huidige situatie beschreven en is de visie op het plangebied weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Het betreft de hoofdlijnen van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, gevolgd door een conclusie. In het daaropvolgende hoofdstuk worden de bestaande kenmerken en kwaliteiten van het gebied beschreven vanuit de verschillende sectorale invalshoeken, zoals milieu, ecologie en water. Hoofdstuk 5 behandelt de resultaten van het overleg in het kader van artikel 3.1.1 Bro. Tevens komt in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid aan de orde. In hoofdstuk 6 volgt de juridische planbeschrijving. De juridische planbeschrijving geeft een nadere verklaring voor de gekozen bestemmingslegging van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Procedure

Bestaande situatie

Op de locatie Laan van Oud Raadwijk is een vleesveebedrijf/veehandel gevestigd. Naast de locatie in Zoeterwoude heeft de eigenaar nog een bedrijfslocatie in Ottersum. De vleeskoeien worden door de eigenaar aangekocht en op de locatie gehouden tot ze verkocht worden. Het betreft een grondgebonden bedrijf, met op dit moment ruim 8 hectares weiland, aangezien er weidegang plaatsvindt. De koeien worden gehouden in een stal van circa 120 m². Daarnaast zijn er op de locatie voorzieningen ten behoeve van het bedrijf aanwezig, zoals kuilplaten.

Regeling bestemmingsplan Landelijk gebied

Het onderdeel van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' d.d. 18-02-2010 betreffende bovengenoemd perceel aan de Laan van Oud Raadwijk (kadastraal bekend ZTW01H 140) heeft de Raad van State op 23 maart 2011 vernietigd.

Uitspraak Raad van State

De eigenaar van het perceel heeft beroep ingediend tegen het vastgestelde bestemmingsplan Landelijk gebied bij de Raad van State. In het beroepschrift maakt hij bezwaar tegen het feit dat in het bestemmingsplan een beperkt bouwvlak is opgenomen en geen bouwvlak van 1 ha. Tevens maakt de eigenaar bezwaar tegen het feit dat er geen bedrijfswoning is toegestaan op het bouwvlak. Hij heeft betoogd dat het bedrijf volgens zijn bedrijfsplan (opgesteld door DLV Rundvee advies bv) is, mits in het bestemmingsplan een bouwvlak van 1 ha met de mogelijkheid tot een bedrijfswoning wordt opgenomen, waardoor hij al zijn vee op deze locatie kan herbergen.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is van oordeel dat de raad door uitsluitend aan de hand van het aantal Nge's te bezien of het bedrijf kan uitgroeien tot een volwaardig bedrijf, onvoldoende heeft gemotiveerd dat hiervan geen sprake zou zijn. De volwaardigheid van een agrarisch bedrijf kan ook op een andere manier worden beoordeeld. Volgens het Landbouw Economisch Instituut, dat de Nge-normering vaststelde, is deze normering niet speciaal bedoeld om de volwaardigheid van bedrijven vast te stellen. De normering betreft een gemiddeld bedrijf en de normering van een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken.

De Afdeling concludeert dat het oordeel van de gemeente niet berust op een deugdelijke motivering en acht het beroep van de eigenaar van het perceel Laan van Oud Raadwijk 11a gegrond.

Volwaardigheid bedrijfsvoering

In de structuurvisie en het bestemmingsplan Landelijk gebied is de volgende beleidslijn vastgelegd: het landelijk gebied verdient bijzondere bescherming vanwege het unieke open landschap, echter volwaardige agrarische bedrijven krijgen indien nodig de ruimte om te groeien omdat deze bedrijven gezien worden als de 'dragers' van het landschap. In dit licht bezien wil de gemeente de eigenaar van het perceel Laan van Oud Raadwijk 11a de gewenste uitbreiding toestaan.

Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan Landelijk gebied heeft de eigenaar reeds een bedrijfsplan laten opstellen door DLV Rundvee Advies bv waarin de conclusie werd getrokken dat een duurzame bedrijfsvoering mogelijk was. In dit rapport wordt uitgegaan van de gewenste situatie, waarbij de bedrijfsonderdelen die momenteel elders in het land gevestigd zijn bij de bedrijfsvoering worden betrokken.

Nieuwe regeling

In de raadsvergadering van 31 mei 2012 heeft de raad unaniem het volgende amendement aangenomen:

Overwegende dat:

  • het bedrijf op de betreffende locatie aangemerkt kan worden als een volwaardig agrarisch bedrijf,
  • het hier een uitbreiding van een reeds bestaand bedrijf betreft,
  • voorwaarden waaronder tot vaststelling van wel of niet volwaardig is gekomen de afgelopen jaren op verschillende manieren zijn gehanteerd,
  • een eenduidig beleidskader voor bepaling volwaardigheid ontbreekt en moet worden opgesteld om ongewenste precedenten te voorkomen.

Besluit

  • 1. Een bestemmingsplanprocedure te starten voor het gedeelte van het perceel aan de Laan van Oud Raadwijk (kadastraal bekend ZTW01H 140) waarvan bij besluit van de Raad van State d.d. 23 maart 2011 het bestemmingsplan vernietigd is.
  • 2. Daarbij de volgende uitgangspunten te hanteren:
    • a. Bestemming Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden (AW-NL) alsmede de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie en Leiding-Water (voor zover op minder dan 5 m afstand van de aanwezige waterleiding), een en ander conform het bestemmingsplan Landelijk Gebied (NL.IMRO.0638.BP00002-ONH1).
    • b. Aan deze gronden een bouwvlak toekennen dat overeenkomt met de voor andere volwaardige bedrijven geldende normen (5.000 m2);
    • c. De opstallen op het perceel maximaal 1.500 m2 mogen bedragen;
    • d. Een goothoogte van maximaal 5 meter toe te staan;
    • e. Een (1) bedrijfswoning toe te staan;
    • f. Niet eerst een voorontwerpbestemmingsplan opstellen maar direct een ontwerpplan in procedure te brengen.

In het onderliggende bestemmingsplan worden deze uitgangspunten juridisch geborgd.

2.2 Inpassing bouwvlak

Ter onderbouwing van de inpassing van het nieuwe bouwvlak in het landschap, is een landschapsadvies opgesteld. Het gehele advies is in bijlage 3 opgenomen. In het advies is het volgende voorstel voor de landschappelijke inpassing van het bouwvlak opgenomen.

'De uitbreiding van de agrarische bedrijfsvoering aan de Laan van Oud vindt plaats aan een ontsluitingsweg waaraan in de huidige situatie in zeer beperkte mate bebouwing aanwezig is. Het hoofdmoment wordt gevormd door de twee boerenerven aan het einde van de Laan. Door de uitbreiding van de bebouwing neemt de kwaliteit van het open landschap af.

De landschappelijke inpassing is daarom gericht op een sterke landschappelijke afbakening van de bebouwing aan de zijde van de laan en het beperken van inpassing aan de zijde van het open landschap. Door de dichtere bebouwing te situeren aan de zuidzijde en de open stallen te situeren aan de zijde van het landschap is de aantasting van het open landschap beperkt. Bovendien is dan de ventilatie van de stallen en het zicht op de agrarische activiteiten van de locatie goed. Door de hoogte van de bebouwing en de openheid van de gevel ontstaat een vorm van 'overdekt landschap'. Juist de zichtbaarheid van de koeien in de stal kan waarde vertegenwoordigen in het landschap.

Het erf krijgt één centrale toegang. Deze vormt tevens de scheiding tussen het deel met dienstwoning en het terrein met de bedrijfsbebouwing in het zuidelijke gedeelte. Hiervoor dient de entree verplaatst te worden. De kippenschuur zou dan ook een andere locatie moeten krijgen of opgenomen moeten worden in de overige bedrijfsbebouwing.

De beplanting bestaat uit een gemengde haag van elzen en wilgen. De bomenrijen worden gevormd door elzen.'

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00012-ONT1_0002.png"

Figuur 2.1 Landschappelijke inpassing

In het bestemmingsplan wordt een bouwvlak van 0,5 ha opgenomen, waarbinnen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning en bouwwerken zoals kuilplaten gerealiseerd moeten worden. Tevens dient de genoemde beplanting binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. In het bestemmingsplan wordt opgenomen dat de beplanting voorafgaand of tegelijk met de realisatie van de nieuwe gebouwen tot stand moet komen. Hiermee wordt de landschappelijke inpassing van het bouwvlak gedeeltelijk afgedwongen via het bestemmingsplan. Het is niet mogelijk om in het bestemmingsplan de plaatsing van de bebouwing binnen het bouwvlak (locatie woning en zware bedrijfsgebouwen vooraan en stal achteraan) af te dwingen. Dit zal op andere wijze met de initiatiefnemer vastgelegd worden.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit plangebied relevante ruimtelijke beleid. Gezien het lokale karakter van de ontwikkeling, is rijksbeleid niet van toepassing op de locatie. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op het provinciaal en regionaal beleid en op het gemeentelijk beleid.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (2010)

In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. De visie is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

3.2.2 Verordening Ruimte (2010)

In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen.

In de verordening zijn specifieke regels opgenomen waarmee in bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De vestiging van stedelijke functies, zoals woningen, bedrijven en kantoren in het buitengebied wordt beleidsmatig beperkt. In artikel 4 van de verordening zijn regels opgenomen voor agrarische bedrijven. Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren bevatten bepalingen die erin voorzien dat:

  • agrarische bebouwing (uitgezonderd kassen) wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel;
  • nieuwe bebouwing alleen mogelijk is als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven;
  • voor een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal één agrarische bedrijfswoning toegestaan, of het aantal dat al vergund is.

3.2.3 Agenda Landbouw

De agenda biedt een visie van de provincie op de ontwikkeling van een duurzame, economisch rendabele landbouw. Daarnaast bevat de agenda een strategie en een uitwerking per regio.

In heel Zuid-Holland is duurzame, economisch rendabele landbouw mogelijk. Over het geheel gezien zal de kosten-batenstructuur verbeterd moeten worden. De provincie zal daaraan bijdragen door in te zetten op de volgende speerpunten:

  • verbetering van de landbouwstructuur (inclusief agrarische infrastructuur);
  • vermindering van de druk op landbouwgrond;
  • vergroting van de regionale markt (streekproducten, diensten voor de stad);
  • verduurzaming van de landbouw op basis van de Europese prioriteiten biodiversiteit, energie, waterbeheer en klimaatadaptatie;
  • vergroting van toegang tot en toepassing van kennis.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie buitengebied (29 januari 2009)

In de Structuurvisie voor het buitengebied zijn doelstellingen voor de korte en de lange termijn opgesteld. Voor de korte termijn geldt dat het landschap moet blijven zoals het is. Het landschap is op de meeste plekken mooi en de aanwezige functies zijn redelijk gezond en (zeker op korte termijn) perspectiefvol. Relaties tussen het rurale landschap en de stad zullen waarschijnlijk positief veranderen omdat geïnvesteerd wordt in stad-landverbindingen. Windturbines, industrie, verstedelijkingsbeleid of landbouwregelgeving kunnen op korte termijn het perspectief veranderen. Het gemeentelijk beleid moet waarden in stand proberen te houden en tegelijk investeren in de landschapskwaliteit opdat ook buren en passanten de kwaliteiten herkennen. Dit is met name actueel in het rurale landschap langs de A4 en ten noorden van Zoeterwoude-Dorp tegen de N11. De volgende acties worden onderscheiden:

  • het stimuleren van de iconen van het veenweidelandschap: gras en koeien;
  • het versterken van de basis van het veenweidelandschap: bodem en water;
  • inwoners en bezoekers een hoogwaardig en toegankelijk landschap bieden;
  • inwoners en bezoekers een hoogwaardige recreatieve infrastructuur bieden;
  • begeleiden van de ruimtelijke verandering in de linten, zowel wat betreft vorm als de activiteiten die plaatsvinden;
  • gedifferentieerde ontwikkeling van de verschillende linten en deelgebieden hierbinnen;
  • stimuleren dat geïnvesteerd wordt in natuur en beplanting;
  • dorps- en stadsranden met kwaliteit en met oog voor kwaliteit;
  • inpassing van of omgang met nieuwe grootschalige ontwikkelingen;
  • communicatie over de kwaliteit van het landschap.

3.3.2 Bestemmingsplan Landelijk gebied (18 februari 2010)

Voor volwaardige agrarische bedrijven is in het bestemmingsplan Landelijk gebied een bouwvlak opgenomen van 1 ha. Bebouwing in de vorm van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen het bouwvlak geplaatst te worden. Hieronder worden tevens voorzieningen zoals kuilplaten, paardenbakken en mestvoorzieningen verstaan. Uitsluitend terreinafscheidingen en windmolens ten behoeve van de waterhuishouding mogen buiten het bouwvlak geplaatst worden.

3.3.3 Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied Zoeterwoude

Het plangebied is in het beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied Zoeterwoude aangemerkt als 'agrarisch gebied met natuur- en landschappelijke waarde'. Voor dit gebied is de volgende visie opgesteld: Het veenweidegebied dient zo open mogelijk te blijven. Om dit te garanderen dient ruimte geboden te worden aan de bestaande agrariërs om zich verder te ontwikkelen en daarmee de openheid en het kenmerkende agrarische karakter te waarborgen. Bestaande kassencomplexen versterken de openheid niet. Wanneer deze complexen op termijn verdwijnen, kan de grond weer omgevormd worden naar weidegebied en op deze wijze een bijdrage leveren aan het kenmerkende landschap van Zoeterwoude. De randen van de polders moeten een groene uitstraling houden of krijgen zodat de landelijkheid van het gebied wordt versterkt. Dit betekent dat aan de achterkanten van linten en de harde dorpsranden beplanting kan worden toegevoegd, op plaatsen waar het doorzicht vanaf het lint de polder in niet belemmerd wordt. Deze moet qua maat, soort en beheerstype passen binnen het veenweidelandschap. Langs de snelwegen kunnen rietzones en sporadisch laagblijvende beplanting of boomgroepjes worden toegevoegd om het beeld vanuit de polder te verzachten, terwijl de openheid vanaf de snelwegen behouden blijft.

Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven en bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbij behorende conclusies.

4.2 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Om de beschikbaarheid van de bodem voor het beoogde gebruik te toetsen, is door IDDS een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (kenmerk 1206E498/RKO/rap1 d.d. 31 augustus 2012). Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • in de bovengrond zijn plaatselijk bijmengingen van bodemvreemde materialen waargenomen. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • de bovengrond is licht verontreinigd met kwik, lood en molybdeen en is niet verontreinigd met de overige onderzochte zware materialen, PCB's, PAK en minerale olie;
  • in de ondergrond zijn zeer plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen. In het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • de ondergrond is licht verontreinigd met nikkel en niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen, PCB's, PAK en minerale olie;
  • het grondwater is licht verontreinigd met enkele individuele gechloreerde koolwaterstoffen en zware metalen, en is niet verontreinigd met vluchtige aromaten en minerale olie.

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden, dient de hypothese verdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden aanvaard. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect bodem staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.3 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Nota Regels voor Ruimte;
  • Provinciale Structuurvisie.

Waterschapsbeleid

- Waterbeheerplan 2010-2015

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan.

- Keur en Beleidsregels 2009

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op www.rijnland.net/regels/keur_algemene.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Laan van Oud Raadwijk 11a te Zoeterwoude. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit agrarische gronden.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem in het plangebied uit veengrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand van nature op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP -1,5 m.

Het plangebied ligt in peilgebied WW-07a met een zomerpeil van NAP -2,05 m en een winterpeil van NAP -2,3 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00012-ONT1_0003.png"

Figuur 4.1 Bodemsoort en grondwatertrap in het plangebied (www.bodemdata.nl)

Waterkwantiteit

Ten noordoosten, zuidoosten en zuidwesten van het plangebied zijn regionale watergangen gelegen. Delen van het plangebied liggen binnen de beschermingszone van deze watergangen. De watergangen behoren niet tot de KRW-lichamen.

Veiligheid en waterkeringen

In (de omgeving van) het plangebied zijn geen waterkeringen gelegen. Het plangebied ligt dan ook niet in de keurzone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gescheiden rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling bestaat uit de vergroting van het agrarisch bouwvlak tot 5.000 m² met een nieuwe bedrijfswoning.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verharding dient deze toename gecompenseerd te worden. Volgens de eis van het hoogheemraadschap dient van de toename in verharding (vanaf 500 m²) 15% gecompenseerd te worden in functioneel open water.

De compensatieplicht zal maximaal 540 m² (15% van 3.600 m²) bedragen. Dit wordt gerealiseerd door het verbreden van de omliggende watergangen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Veiligheid en waterkeringen

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm artikel 29a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe'-maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Keur

In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten van de hemelwaterafvoer (HWA) op het oppervlaktewater en het graven van nieuwe watergangen. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.4 Ecologie

Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 1.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Aan de zuidoostzijde van de Laan van Oud Raadwijk zijn de agrarische gronden aangewezen als belangrijk weidevogelgebied. Het plangebied zelf ligt te dicht bij de A4 om van bijzondere waarde voor weidevogels te zijn. De ontwikkeling in het plangebied tast het weidevogelgebied niet aan. Verstoring van de weidevogels dient voorkomen te worden door de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Het agrarische gebruik van de locatie is veel voorkomend in en in de omgeving van het weidevogelgebied. Dit leidt niet tot extra verstoring van de weidevogels.

Circa 2,4 km ten zuidoosten van het plangebied ligt Natura 2000-gebied De Wilck. Het is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Er zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de kleine zwaan en smient opgenomen. Op een dergelijke afstand leidt de ontwikkeling in het plangebied niet tot verstoring van deze vogels.

Op grotere afstand ligt ten noordwesten het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide en ten noordoosten ligt het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Hier komen habitattypen voor die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. In het plangebied wordt een volwaardig grondgebonden veehouderijbedrijf uitgebreid. Dit kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden. Hiervoor zijn berekeningen uitgevoerd (zie Bijlage 4). Uit het onderzoek blijkt dat de stikstofdepositie slechts met 0,01 mol N/ha/jr. toeneemt. Deze zeer beperkte toename van stikstof leidt niet tot significant negatieve effecten in de Natura 2000-gebieden.

Tabel 4.1 Depositiebijdrage veehouderijen (mol N/ha/jaar)

receptorpunt   X   Y   huidige situatie   toekomstige situatie  
1   86 421   461 813   0,00   0,01  
2   82 845   462 972   0,00   0,01  
3   110 791   457 813   0,00   0,01  
4   119 455   464 637   0,00   0,00  

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een agrarisch bouwperceel. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl). Vaste verblijfplaatsen van vogels zijn niet aanwezig.
  • In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) voor. Aantasting van de kleine modderkruiper tijdens werkzaamheden aan of het dempen van watergangen dient voorkomen te worden door de soort voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet een ontheffing aangevraagd worden.
  • Overige matig en zwaar beschermde soorten komen hier niet voor.

Conclusie

De Ffw staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.5 Archeologie

Regelgeving en beleid

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Beoordeling

Het plangebied is volgens het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' Zoeterwoude gelegen in een archeologisch waardevol gebied. Binnen dit regime is bij de realisatie van bouwwerken groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk. Omdat er op dit moment nog geen sprake is van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen van nieuwe gebouwen, wordt in het onderliggende bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. Indien in een later stadium een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor het bouwen van gebouwen, dient op basis van deze dubbelbestemming archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Op deze manier is de bescherming van de aanwezige archeologische waarden voldoende gewaarborgd.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Voor agrarische bedrijven is daarnaast het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) van toepassing. Het Blm bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Blm valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in de onderstaande tabel 4.2. Naast de in de tabel genoemde afstanden, gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.

Tabel 4.2 Minimale afstanden landbouwbedrijven

  inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden   inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden  
min. afstand tot objecten cat. I en II   100 m   50 m  
min. afstand tot objecten cat. III, IV en V   50 m   25 m  

De indeling van objecten is in tabel 4.3 weergegeven.

Tabel 4.3 Indeling van objecten

object
categorie  
Omschrijving  
I   1. bebouwde kom met stedelijk karakter
2. ziekenhuis, sanatorium, en internaat
3. objecten voor verblijfsrecreatie  
II   1. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving
2. objecten voor dagrecreatie  
III   1. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent  
IV   1. woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn
2. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing  
V   1. woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn  

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen niet-agrarische bedrijven gevestigd. De dichtstbijzijnde hinder gevoelige functies (woningen) liggen daarnaast op ruim 500 m afstand van het plangebied, ruim buiten de minimale afstand van 50 m uit het Blm. Een bedrijfswoning is daarnaast voor de eigen inrichting niet milieugevoelig.

In de direct omgeving van het plangebied zijn uitsluitend agrarische gronden gelegen. De beoogde bedrijfswoning wordt op ruim 50 m afstand van de aanwezige schuren gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de minimale afstand van 50 m uit het Blm. Deze aanwezige bedrijven worden dan ook niet milieuvergunningplichtig door de beoogde ontwikkeling en ter plaatse van de bedrijfswoning zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.7 Verkeer en infrastructuur

Verkeersontsluiting

De ontwikkeling is gelegen ten noordoosten van de kern van Zoeterwoude-Dorp. De ontsluiting vindt plaats via de Laan van Oud Raadwijk. Dit betreft een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximum snelheid van 60 km/h. De weg heeft geen doorgaande functie en loopt in noordoostelijke richting dood. Ten zuidwesten van de ontwikkeling loopt de weg de bebouwde kom van Zoeterwoude-Dorp in. Via de Dirk van Santhorstweg kunnen vanaf hier gemakkelijk de N206 en vervolgens de op- en afritten van de A4 (richting Leiden en Den Haag) bereikt worden. De maximale afstand vanaf de ontwikkeling tot de op- en afritten van de A4 bedraagt circa 2 km (5 minuten reistijd). Deze rijksweg heeft onlangs een capaciteitsvergroting ondergaan (van 2x2 rijstroken naar 2x3 rijstroken) waardoor de kans op filevorming hier sterk is afgenomen. De ontsluiting voor autoverkeer is derhalve goed.

Verkeersveiligheid

De Laan van Oud Raadwijk is ingericht conform de richtlijnen voor Duurzaam Veilig. De weg is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom. De weginrichting (één rijbaan, geen fietsvoorzieningen) en maximum snelheid sluit hier bij aan. In de toekomst wordt de Laan van Oud Raadwijk onderdeel van het regionale recreatieve fietsnetwerk. Verwachting is dat de fietsintensiteiten hierdoor toe zullen nemen. Voor gemotoriseerd verkeer wijzigt de functie van de weg niet, waardoor de intensiteiten laag zullen blijven. Aanpassingen aan de weg zijn hierdoor niet noodzakelijk. Het verkeersveiligheidsniveau op de Laan van Oud Raadwijk is derhalve goed.

Parkeren, verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De ontwikkeling betreft het onder andere het mogelijk maken van een agrarische bedrijfswoning. In de huidige situatie kent het plangebied geen woonfunctie. Daarom dient rekening gehouden te worden met een aanvullende parkeervraag en verkeersgeneratie.

Uitgaande van het gebiedstype (landelijk wonen, buiten de bebouwde kom) is de verwachting dat binnen het kavel voldoende ruimte aanwezig is voor het parkeren op eigen terrein. Gezien de beperkte rijbaanbreedte van de Laan van Oud Raadwijk, is parkeren op de rijbaan omwille van de verkeersveiligheid en het gebruik van de weg niet toegestaan. Parkeren in de berm mag wel. Gezien de weinige bestemmingen langs de weg, zal dit echter nauwelijks plaatsvinden. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is te laag om verder invloed te hebben op de verkeersafwikkeling op de Laan van Oud Raadwijk.

Verkeersgegevens

De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan het onderzoek met betrekking tot wegverkeerslawaai voor de ontwikkeling aan Laan van Oud Raadwijk 11a staan vermeld in onderstaande tabellen. De verkeersgegevens voor de rijksweg A4 zijn ontleend aan aangeleverde gegevens van de gemeente Zoeterwoude voor het prognosejaar 2023. Voor de Laan van Oud Raadwijk zijn geen intensiteitsgegevens bekend. Hiervoor is, voor het prognosejaar, een aanname gedaan gebaseerd op de aanwezige functies langs de weg (inclusief de ontwikkeling) van 50 mvt/etmaal. Dit aantal is dermate laag dat deze akoestisch niet relevant zijn. Voor deze weg is verder akoestisch onderzoek daarom niet noodzakelijk.

Voor de voertuigverdeling is uitgegaan van een standaardverdeling zoals die bekend is voor autosnelwegen (A4).

Tabel 4.4 Verkeersintensiteiten (mvt/etmaal)

  huidige situatie   intensiteiten 2012  
rijksweg A4   124.178   177.700  
Laan van Oud Raadwijk   -   50  

Tabel 4.5 Voertuig- en etmaalverdeling

rijksweg A4   dag   avond   nacht  
lichte motorvoertuigen   82,00%   85,70%   70,00%  
middelzware motorvoertuigen   9,36%   7,50%   16,50%  
zware motorvoertuigen   8,64%   6,80%   13,50%  
etmaalverdeling   6,70%   2,70%   1,10%  

4.8 Geluidshinder

Beoogde ontwikkeling

De ontwikkeling betreft het vergroten van het bouwvlak aan de Laan van Oud Raadwijk 11a. Hierbij wordt tevens de functie voor een bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van onderwijsgebouwen en woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. Voor de beoogde ontwikkeling (bouw agrarische bedrijfswoning) geldt een uiterste grenswaarde van 58 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Aftrek ex artikel 110g Wgh

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een maximumsnelheid tot en met 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een hogere maximum snelheid geldt een aftrek van 2 dB. Voor de ontwikkeling aan de Laan van Oud Raadwijk is rijksweg A4 van belang. Hier geldt een maximumsnelheid van 100 km/h. Zodoende mag een aftrek van 2 dB plaatsvinden.

Onderzoek

Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van rijksweg A4. Deze weg heeft een geluidszone van 600 m uitgaande van 2x3 rijstroken en een buitenstedelijke ligging. De ontwikkeling ligt ook binnen de geluidszone van de Laan van Oud Raadwijk. De intensiteiten op deze weg zijn echter dermate laag (5  mvt/etmaal) dat deze akoestisch niet relevant zijn.

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens de Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. Hierbij is uitgegaan van een vrije veldsituatie tussen de ontwikkeling en de A4. In de toekomst zijn langs een deel van het traject, binnen het invloedsgebied van de ontwikkeling, geluidsschermen gepland. Deze berekening vormt zodoende een worstcasebenadering van de geluidsbelasting op de woning. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 2. Voor de verkeersgegevens wordt aangesloten bij tabellen 4.1 en 4.2 uit de verkeersparagraaf. Als wegdekverharding is enkellaags ZOAB toegepast, conform de invoergegevens uit eerder uitgevoerd akoestisch onderzoek door DHV ten behoeve van het onderzoek 'Trajectbesluit A4 Burgerveen Leiden 2009, gedeelte Leiderdorp-Leiden' (2009).

Resultaat

De kortste afstand tussen de gevel van de agrarische bedrijfswoning en de wegas van rijksweg A4 bedraagt 470 m. In onderstaande tabel is de bijbehorende geluidsbelasting op drie verschillende waarneemhoogtes weergegeven.

Tabel 4.6 Geluidsbelasting door wegverkeer A4 per waarneemhoogte

waarneemhoogte   geluidsbelasting  
1,5 m   51 dB  
4,5 m   53 dB  
7,5 m   53 dB  

Uit deze gegevens blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor de agrarische bedrijfswoning van 48 dB wordt overschreden. De maximaal toelaatbare hogere waarde van 58 dB wordt niet overschreden.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van verkeerslawaai op rijksweg A4 wordt overschreden. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar.

Maatregelen aan de bron

Ingeval van wegverkeerslawaai vallen hieronder bijvoorbeeld het verlagen van de maximumsnelheid, het terugdringen van het verkeersaanbod en aanpassen van het wegdektype. Rijksweg A4 is een belangrijke landelijke stroomweg. Deze voorziet in de zeer sterke verkeersrelatie tussen steden zoals Den Haag, Leiden en Amsterdam. Derhalve zijn aanpassingen als het wijzigen van de functie van de weg waarmee het gebruik teruggedrongen kan worden of het verlagen van de maximum snelheid geen reële maatregelen. De weg is onlangs verbreed van 2x2 naar 2x3 rijstroken, waarbij de wegverharding is aangepast van dicht asfaltbeton naar enkellaags ZOAB. Het toepassen van 2-laags ZOAB of fijn 2-laags ZOAB kan de geluidsbelasting verder reduceren. Deze daalt dan echter niet tot onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, waardoor het effect onvoldoende is. Daarnaast zal, gezien de zeer beperkte omvang van de ontwikkeling, een dergelijke maatregel stuiten op bezwaren van financiële aard, zeker aangezien de weg onlangs is gereconstrueerd.

Maatregelen aan het overdrachtsgebied

Hieronder vallen maatregelen zoals het toepassen van geluidsschermen of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de gevel van de woning. De agrarische bedrijfswoning zou meer richting de as van de Laan van Oud Raadwijk geplaatst kunnen worden. De ruimte hiervoor is echter beperkt, waardoor de geluidsbelasting niet zal dalen tot onder de voorkeursgrenswaarde. Ter hoogte van de afslag Zoeterwoude-Dorp zijn geluidsschermen aanwezig. Deze zijn in de SRM I-berekening niet meegenomen. Deze hebben mogelijk wel een dusdanig geluidsreducerend effect, dat de geluidsbelasting op de gevel van de agrarische bedrijfswoning lager zal zijn.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de gevel van de agrarische bedrijfswoning door toedoen van wegverkeer op rijksweg A4 53 dB bedraagt bij een maatgevende hoogte van 4,5/7,5 m. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden.

Verder wordt geconcludeerd dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting door wegverkeer op rijksweg A4 voldoende te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard stuiten. De maximaal toelaatbare hogere waarde van 58 dB wordt niet overschreden. Om de ontwikkeling van een agrarische bedrijfswoning mogelijk te maken, dient daarom een besluit hogere waarde vastgesteld te worden van 53 dB.

4.9 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.7 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek

De ontwikkeling in het plangebied is met de uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwvlak en de realisatie van een nieuwe bedrijfswoning dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het Besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de rijksweg A4, de Burgemeester Detmersweg en de Noortbuurtseweg (als maatgevende doorgaande wegen langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00012-ONT1_0004.png"

Figuur 4.2 Concentratie stikstofdioxide in de omgeving van het plangebied

(http://viewer2011.nsl-monitoring.nl/)

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00012-ONT1_0005.png"

Figuur 4.3 Concentratie fijn stof in de omgeving van het plangebied

(http://viewer2011.nsl-monitoring.nl/)

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.10 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Wel vindt er in de omgeving van het plangebied vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Allereerst vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de rijksweg A4 (wegvak Z118: afrit 6a Zoeterwoude Rijndijk - afrit 7 Zoeterwoude Dorp). De PR 10-6-contour is niet buiten de weg gelegen. De PR 10-8-contour, indicatief voor het invloedsgebied, is circa 171 m. Het plangebied ligt op ruim 400 m vanaf de weg. Dit is dus ruim buiten de PR-contour en het invloedsgebied.

Daarnaast vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door buisleidingen. Ten oosten van het plangebied is de aardgasleiding A-515 gelegen (diameter 36 inch, druk 66,2 bar). De PR 10-6-contour is circa 210 m. Het invloedsgebied van het GR is circa 430 m. Het plangebied ligt op ruim 500 m afstand van de leiding. Dit is dus ruim buiten de PR-contour en het invloedsgebied. Ten noorden van het plangebied ligt daarnaast de aardgasleiding W-535-11 (diameter 16 inch, druk 40 bar). Van deze leiding is de PR 10-6-contour niet buiten de leiding gelegen. Het invloedsgebied van het GR is 170 m. Het plangebied ligt op ruim 580 m van de leidingen. Dit is ruim buiten de PR-contour en het invloedsgebied.

Conclusie

Het plangebied ligt buiten de PR 10-6-contouren en de invloedsgebieden van de risicovolle objecten. De aanwezigheid van de risicovolle objecten vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.11 Planologisch relevante leidingen

In de paragraaf externe veiligheid is ingegaan op de in de omgeving aanwezige risicorelevante leidingen. Verder zijn er in de omgeving van het plangebied geen overige planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het projectgebied hoeft in de ruimtelijke onderbouwing geen rekening te worden gehouden.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Laan van Oud Raadwijk 11a' is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegestuurd aan het Hoogheemraadschap van Rijnland en aan de provincie Zuid-Holland.

Het hoogheemraadschap heeft schriftelijk laten weten geen opmerkingen te hebben bij het plan. De provincie heeft schriftelijk laten weten dat het plan aanleiding geeft tot reactie. Onderstaand wordt de reactie samengevat en beantwoord.

Samenvatting

De Verordening Ruimte sluit nieuwvestiging van intensieve veeteelt in het buitengebied uit. De provincie kan daardoor niet kan instemmen met de voorgestelde ontwikkeling.

Beantwoording

De provincie hanteert de volgende begripsbepaling voor intensieve veehouderij: "het houden van slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel". Het bedrijf aan de Laan van Oud Raadwijk 11a heeft wel degelijk een relatie met de agrarische grond. In de zomerperiode vindt weidegang plaats. Tevens bestaat een groot deel van het rantsoen van de dieren uit kuilgras en snijmaïs. De eigenaar beschikt over 12 ha agrarische grond voor deze activiteiten. De gemeente is op basis van deze gegevens van mening dat het bedrijf kan worden aangemerkt als grondgebonden agrarisch bedrijf.

De overlegreactie van de provincie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Laan van Oud Raadwijk 11a' wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijze in te dienen.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Financiële uitvoerbaarheid

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Dit geldt ook voor projecten waarbij sprake is van een particuliere ontwikkelaar die op eigen initiatief een locatie ontwikkelt. In het plangebied is i.c. géén sprake van een gemeentelijke exploitatie. Er is één particuliere grondexploitant. Door deze ondernemer is informatie overhandigd waaruit blijkt dat de opbrengst de kosten overstijgt waarmee het plan financieel uitvoer wordt geacht.

Kostenverhaal

Dit bestemmingsplan ziet op de ontwikkeling van een bedrijfswoning. Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening betreft dit een ontwikkeling waarvoor de verplichting geldt om kosten te verhalen op particuliere grondexploitanten (zoals de aanleg van nutsvoorzieningen). Dit moet door middel van de vaststelling van een exploitatieplan bij het ruimtelijk plan. Van deze verplichting kan worden afgezien indien de gemeente het kostenverhaal op een andere wijze heeft verzekerd en de gemeente het voorts niet noodzakelijk acht nadere eisen te stellen en een fasering in de bouw aan te brengen. Voor de plankosten en planschade zal in dit geval een anterieure overeenkomst gesloten worden. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.

Conform de wettelijke verplichting op 1 juli 2009 is gebruikgemaakt van de SVBP2008 voor de planregels en de verbeelding.

6.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3 Bestemmingsregels

Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de functies die binnen de bestemming mogelijk zijn. Het betreft hier een grondgebonden veehouderij met daaraan ondergeschikt enkele rechtstreeks toelaatbare nevenfuncties. Ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden zijn deze tevens beschreven in de bestemmingsomschrijving.

Bouwregels

In de bouwregels zijn planregels opgenomen die aangeven waar, wat en hoe hoog gebouwd mag worden. Het plangebied omvat het agrarische bouwvlak, hierbinnen dienen alle gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij het agrarische bedrijf gesitueerd te worden.

Afwijken van de bouwregels

Voor de volgende ontwikkelingen is een bevoegdheid tot afwijken van het bestemmingsplan opgenomen:

  • bouw van mestsilo's of (ruw)voeder c.q. torensilo's;
  • realisatie van een mestvergistingsinstallatie.

Specifieke gebruiksregels

In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat een groenstrook gerealiseerd dient te worden binnen het bouwvlak, vooraf of tegelijk aan de bouwwerkzaamheden.

Afwijken van de gebruiksregels

Voor het toestaan van andere nevenfuncties dan degene die rechtstreeks zijn mogelijk gemaakt, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

Wijzigingsbevoegdheid

Ingeval van beëindiging van het agrarische bedrijf is ten behoeve van vervolgfuncties is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Leiding - Water

Deze waterleiding is in een dubbelbestemming als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na afwijking toegestaan. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een aanvraag, winnen zij schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder. Ter bescherming van aanwezige leiding is opgenomen dat voor bepaalde werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist is.

Waarde - Archeologie

In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld met een zogenoemde dubbelbestemming. Hierin is nadrukkelijk gesteld dat gebouwen (die op basis van de bestemmingen mogelijk zijn) op gronden met een archeologische verwachtingswaarde, ter bescherming van die waarden, moeten worden gebouwd binnen de bebouwingsgrenzen. Voorts is een groot aantal werken en werkzaamheden opgenomen. Voor het verlenen van een vergunning dient advies te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

6.4 Algemene regels

Antidubbeltelregeling

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen.

Algemene bouwregels

Overschrijding bouwgrenzen

Om te voorkomen kleine ontwikkelingen leiden tot het volgen van aparte procedures, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.

Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.

Afstand gevoelige objecten ten opzichte van wegen, spoorwegen, landbouwbedrijven en kassen

Nieuwe gevoelige functies mogen uitsluitend op de in deze artikelen genoemde afstanden ten opzichte van wegen, spoorwegen, landbouwbedrijven of kassen worden gerealiseerd.

Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is alleen toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is een algemeen gebruiksverbod opgenomen waarin is geregeld dat gebruik in strijd met de bestemming niet is toegestaan.

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Met deze regeling wordt vastgelegd welke regels uit de bouwverordening aanvullend op de regels van dit bestemmingsplan van toepassing zijn.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre afgeweken kan worden voor geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering), voor zover al niet elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Overigens bestaat er een aantal bouwwerken dat los van het bestemmingsplan gebouwd kan worden en waarvoor een algemene bevoegdheid tot afwijken (zoals voorheen te doen gebruikelijk) geen zin meer heeft. Het betreft hier zogenaamde vergunningsvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet.

Algemene wijzigingsregels

Overschrijding bestemmingsgrenzen

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.

Waarde archeologie

Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk van gronden worden verwijderd, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Overige regels

Werking wettelijke regelingen

Met dit artikel wordt geregeld dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, de regelingen betreffen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

6.5 Overgangsrecht en slotregels

Overgangsregels

Overgangsrecht bouwwerken

Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Overgangsrecht gebruik

Betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Bijlagen

Bijlage 1 Bureauonderzoek ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een beperkt agrarisch bouwvlak met omliggende agrarische graslanden en watergangen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van het agrarische bouwvlak en de realisatie van agrarische bedrijfswoning. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • werkzaamheden in de watergang;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

- Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

- Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de EHS. Aan de zuidoostzijde van de Laan van Oud Raadwijk zijn de agrarische gronden aangewezen als belangrijk weidevogelgebied. Het plangebied zelf ligt te dicht bij de A4 om van bijzondere waarde voor weidevogels te zijn.

Circa 2,4 km ten zuidoosten van het plangebied ligt Natura 2000-gebied De Wilck. Het is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Er zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de kleine zwaan en smient opgenomen.

Op grotere afstand ligt ten noordwesten het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide en ten noordoosten ligt het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Hier komen habitattypen voor die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. In het plangebied wordt een volwaardig grondgebonden veehouderijbedrijf uitgebreid. Dit kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden. Hiervoor zijn berekeningen uitgevoerd (zie Bijlage 4). Uit het onderzoek blijkt dat de stikstofdepositie slechts met 0,01 mol N/ha/jr. toeneemt. Deze zeer beperkte toename van stikstof leidt niet tot significant negatieve effecten in de Natura 2000-gebieden.

Tabel B.1 Depositiebijdrage veehouderijen (mol N/ha/jaar)

receptorpunt   X   Y   huidige situatie   toekomstige situatie  
1   86 421   461 813   0,00   0,01  
2   82 845   462 972   0,00   0,01  
3   110 791   457 813   0,00   0,01  
4   119 455   464 637   0,00   0,00  

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00012-ONT1_0006.png"

Figuur B.1 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

- Vogels

Vanwege het ontbreken van opgaande beplanting heeft het plangebied geen functie voor tuin- en struweelvogels en komen vaste verblijfplaatsen van broedvogels niet voor. Incidenteel broeden mogelijk weidevogels in het plangebied. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.

- Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. Vanwege het ontbreken van bomen en bebouwing heeft het plangebied geen functie voor vleermuizen.

- Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Zwaar beschermde amfibieën worden gezien het intensieve agrarische karakter niet verwacht.

- Vissen

De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.

- Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde vaatplanten, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel B.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B.1 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  nader onderzoek nodig  
vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     mol, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker  
nee  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   geen   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   geen   nee  

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

De ontwikkeling in het plangebied tast het weidevogelgebied niet aan. Verstoring van de weidevogels dient voorkomen te worden door de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Het agrarische gebruik van de locatie is veel voorkomend in en in de omgeving van het weidevogelgebied. Dit leidt niet tot extra verstoring van de weidevogels.

Circa 2,4 km ten zuidoosten van het plangebied ligt Natura 2000-gebied De Wilck. Het is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Er zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de kleine zwaan en smient opgenomen. Op een dergelijke afstand leidt de ontwikkeling in het plangebied niet tot verstoring van deze vogels.

In het plangebied wordt een volwaardig grondgebonden veehouderijbedrijf gevestigd. Dit kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden Meijendel & Berkheide en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Door middel van berekeningen dient aangetoond te worden of dit het geval is of niet.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een agrarisch bouwperceel. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl). Vaste verblijfplaatsen van vogels zijn niet aanwezig.
  • In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) voor. Aantasting van de kleine modderkruiper tijdens werkzaamheden aan of het dempen van watergangen dient voorkomen te worden door de soort, voorafgaand aan de werkzaamheden, te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet een ontheffing aangevraagd worden.
  • Overige matig en zwaar beschermde soorten komen hier niet voor.

De Ffw staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.