Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bedrijfsverplaatsing loonbedrijf Van Meurs
Status: voorontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0638.BP00015-VOW1

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
  
1.1 plan
 
het bestemmingsplan "Bedrijfsverplaatsing loonbedrijf Van Meurs" met identificatienummer NL.IMRO.0638.BP00015-VOW1 van de gemeente Zoeterwoude.
 
1.2 bestemmingsplan
 
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0638.BP00015-VOW1 met de bijbehorende regels.
 
1.3 aanduiding
 
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens
 
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aan- en uitbouw
 
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
 
1.6 achtererf
 
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
 
1.7 adviseur inzake milieuhygiëne
 
een door het bevoegd gezag aan te wijzen interne adviseur op het gebied van milieuhygiëne.
 
1.8 adviseur inzake natuur en landschap en/of cultuurhistorie
 
een door het bevoegd gezag aan te wijzen interne adviseur op het gebied van natuur en landschap of cultuurhistorie.
 
1.9 antennedrager
 
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
 
1.10 antenne-installatie
 
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 
1.11 agrarisch bedrijf
 
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
c. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
e. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
g. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
h. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
i. een paardenfokkerij.
 
1.12 agrarisch deskundige
 
een door het bevoegd gezag aan te wijzen interne adviseur inzake landbouw en tuinbouw.
 
1.13 agrarisch loonbedrijf
 
een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven dan wel op het verwerken, het opslaan en/of verhandelen van dieren of producten die afkomstig zijn van agrarische bedrijven.
 
1.14 agrarisch natuur- en landschapsbeheer
 
agrarisch beheer met inachtneming van het behouden van natuur- en landschapwaarden, zoals weidevogelbeheer, randenbeheer, slootkantenbeheer en dergelijke.
 
1.15 ambachtelijke be- en afwerking van agrarische producten
 
specialisatie voor agrarische bedrijven waarbij agrarische producten op een originele of traditionele manier worden bewerkt zoals imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij en dergelijke.
 
1.16 ambachtelijke zuivelverwerking
 
specialisatie voor agrarische bedrijven waarbij agrarische producten op een originele of traditionele manier worden bewerkt tot streekeigen, kwaliteits- en/of biologische zuivelproducten, zoals kaas, yoghurt en ijs.
  
1.17 archeologisch deskundige
 
een door het bevoegd gezag aan te wijzen interne adviseur inzake archeologie.
 
1.18 archeologisch onderzoek
 
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
 
1.19 archeologische waarde
 
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
 
1.20 bebouwing
 
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.21 bed & breakfast
 
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
 
1.22 bedrijf
 
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
 
1.23 bedrijfs- of dienstwoning
 
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
 
1.24 bedrijfsvloeroppervlakte
 
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
 
1.25 beroep-aan-huis
 
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.26 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
 
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.27 bestemmingsgrens
 
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.28 bestemmingsvlak
 
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.29 Bevi-inrichtingen
 
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.30 blauwe diensten
 
in het kader van duurzaam waterbeheer, tegen betaling toestaan van het onder water laten lopen van land als calamiteitenberging.
 
1.31 boerengolf
 
of klompengolf is een vorm van buitensport die gespeeld wordt in het polderlandschap zonder gebruikmaking van vaste voorzieningen.
 
1.32 bevoegd gezag
 
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.33 bouwen
 
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
 
1.34 bouwgrens
 
de grens van een bouwvlak.
 
1.35 bouwperceel
 
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.36 bouwvlak
 
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.37 bouwwerk
 
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.38 bijgebouw
 
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.39 consumentenvuurwerk
 
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
 
1.40 cultuurhistorische waarde
 
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
 
1.41 dakkapel
 
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
 
1.42 (waardevolle) doorzichten
 
de ruimte tussen twee bebouwingscomplexen in een bebouwingslint waardoor een blik geboden wordt op de achterliggende open polders en de landschappelijke hoofdstructuur (dorpslint in open landschap) en het karakteristieke slotenpatroon kan worden waargenomen.
 
1.43 extensieve dagrecreatie
 
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
 
1.44 gebouw
 
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.45 hobbymatige agrarische activiteiten
 
het op kleine schaal en niet voor bedrijfsmatige doeleinden uitvoeren van agrarische activiteiten, waaronder het houden van vee.
 
1.46 hoofdgebouw
 
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
 
1.47 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
 
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
 
1.48 landschapswaarde
 
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
 
1.49 natuurwaarde
 
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
 
1.50 nevenfunctie
 
naast de hoofdfunctie van een agrarisch bedrijf functionerende bedrijfstak, welke dient bij te dragen aan het inkomen van het agrarische bedrijf; ondergeschikt dient te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf in inkomsten, oppervlakte en/of tijdsbesteding en verbonden dient te zijn aan het boerenland/boerenerf (erf en/of overige gronden).
 
1.51 NGE
 
de Nederlandse grootte-eenheid is een maat waarmee de economische omvang van agrarische activiteiten wordt weergegeven.
 
1.52 nutsvoorzieningen
 
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.53 peil
 
a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg
b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
 
1.54 volwaardig agrarisch bedrijf
 
een agrarisch bedrijf met een minimale omvang van 50 NGE en/of naar arbeid, omvang en inkomen aan een volwaardige arbeidskracht gedurende het gehele jaar volledige werkgelegenheid met een bijbehorend volwaardig inkomen biedt.
 
1.55 voorgevel
 
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
 
Artikel 2 Wijze van meten
  
2.1 afstand
 
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
 
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
 
a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
 
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
 
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 dakhelling
 
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 goothoogte van een bouwwerk
 
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.6 inhoud van een bouwwerk
 
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
 
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.8 vloeroppervlakte
 
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden
  
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden veehouderijbedrijven;
  2. het behoud en de versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden, waarbij het open veenweidegebied met het karakteristieke slotenpatroon en waardevolle doorzichten behouden dient te worden;
alsmede voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'landschap': tevens cultuurhistorisch waardevolle beplanting;
  2. hobbymatige agrarische activiteiten;
  3. wandel- en fietsverbindingen en ruiterpaden;
  4. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  5. blauwe diensten;
  6. natuur- en milieueducatie rondleidingen;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en (ontsluitings)wegen.
 
3.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mogen uitsluitend terreinafscheidingen en windmolens voor de waterbeheersing worden gebouwd.
 
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
Met betrekking tot het gebruik van gronden geldt dat de teelt van ruwvoedergewassen anders dan gras voor ten hoogste 20% van de bedrijfsoppervlakte is toegestaan.
 
 
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  
3.4.1 Aanlegverbod
 
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm en ontginnen (onder andere egaliseren, ophogen, afgraven, diep ploegen);
  2. graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater, tenzij de werkzaamheden betrekking hebben op de aanleg van duurzame kavelscheiding bij paardenweides;
  3. aanleggen van drainage (geldt niet voor het vervangen van bestaande drainage);
  4. het aanleggen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het beplanten van gronden van houtgewassen, ter plaatse van de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  6. het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  7. het ophogen of verbreden van een dijk.
 
3.4.2 Ontheffing op aanlegverbod
 
Het verbod zoals genoemd in artikel artikel 3 lid 4.1 is niet van toepassing:
  1. op werken of werkzaamheden die:
    1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming, het vellen of rooien van geriefbosjes daaronder niet begrepen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
  2. alsmede op:
    1. het aanleggen van paden binnen het bouwvlak voor zover dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
    2. het aanbrengen van leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, voor zover dit - gelet op de waarden van het agrarische gebied - van geringe betekenis moet worden geacht.
  
3.4.3 Voorwaarde voor de aanlegvergunning
 
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel artikel 3 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
 
3.4.4 Advisering over de aanlegvergunning
 
Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de adviseur inzake natuur en landschap omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3 lid 4.3
 
3.4.5 Strafbaar feit
 
Overtreding van het verbod van artikel 3 lid 4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
 
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn - met toepassing van artikel 3.6 Wro - bevoegd ten behoeve van de realisatie van ecologische verbindingszones aan de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden de bestemming Natuur te geven, met inachtneming van het volgende:
  1. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de betrokken gronden op vrijwillige basis als ecologische verbindingszone aan een terreinbeherende instantie in eigendom zijn overgedragen, dan wel, indien verwerving door een terreinbeherende instantie niet aan de orde is, de afspraken met betrekking tot de inspanningsverplichtingen en vergoedingen om tot bepaalde natuurdoeltypen te komen, in een conceptnotariële akte zijn vastgelegd;
  2. voor het overige zijn de bepalingen van artikel Natuur van overeenkomstige toepassing.
 
Artikel 4 Bedrijf
  
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ten hoogste één agrarisch loonbedrijf, met bedrijfsactiviteiten als omschreven in de toelichting;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, (ontsluitings)wegen en laad- en losvoorzieningen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens een bedrijfswoning; 
  4. ter plaatse van de aanduiding 'landschap': tevens cultuurhistorisch waardevolle beplanting;
met dien verstande dat:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': ten hoogste 300 mterreinverharding is toegestaan;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'landschap': terreinverharding is niet toegestaan.
4.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:  
  1. uitsluitend binnen het bouwvlak zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan;
  2. het bepaalde in sub 1 is niet van toepassing voor erf- of terreinafscheidingen;
  3. een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ter plaatse van de locatie Westeindseweg - Papeweg wordt niet verleend zonder de volgende voorwaarden:
    1. de cultuurhistorische waardevolle beplanting ter plaatse van de aanduiding 'landschap' blijft gehandhaafd,
    2. binnen twee jaar na verlenen van bedoelde omgevingsvergunning zijn de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Natuur' ter plaatse van de locatie Westeindseweg - Papeweg ingericht als weiland respectievelijk ecologische zone en
    3. binnen één jaar na ingebruikname van de locatie Westeindseweg - Papeweg als agrarisch loonbedrijf is de locatie aan de Zuidbuurtseweg in lijn gebracht met de bestemming.
  4. het bepaalde in sub 3 is niet van toepassing nadat is voldaan aan de voorwaarden sub b en c;
  5. overigens geldt het volgende:
 
 max. aantalmax. inhoudmax. oppervlakmax. bouwhoogtemax. goothoogte
bedrijfswoning één 700 m³  10 m zie verbeelding
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen   50 m² 4,5 m 3 m
bedrijfsgebouwen   zie verbeelding zie verbeelding zie verbeelding
erf- of terreinafscheidingen
- voor de voorgevel
- overige plaatsen
   
1 m
2 m
 
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. erf- of terreinafscheidingen en windmolens)    3 m  
  
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
Opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan.
 
Artikel 5 Natuur
  
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De op de plankaart voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  2. extensieve dagrecreatie; 
  3. met de daarbij behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en (ontsluitings)wegen.
  
5.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend terreinafscheidingen worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
   
5.3.1 Aanlegverbod
 
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van het bevoegd gezag (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen;
  3. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  4. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  5. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  6. het ophogen of verbreden van een dijk.
 
5.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
 
Het verbod van artikel artikel 5 lid 3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende (aanleg)vergunning;
met dien verstande dat:
  1. onverminderd het bepaalde in sub a t/m c het verbod als bedoeld in artikel artikel 5 lid 3.1 voorts niet van toepassing is op het aanbrengen van leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, voor zover dit - gelet op de waarden van het gebied - van geringe betekenis moet worden geacht.
5.3.3 Voorwaarde voor een aanlegvergunning
 
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel artikel 5 lid 3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden met de bestemming Natuur niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd hierover schriftelijk advies in te winnen bij de adviseur inzake natuur en landschap.
5.3.4 Strafbaar feit
 
Overtreding van het verbod van artikel artikel 5 lid 3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
 
Artikel 6 Water
  
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verkeer te water;
  2. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. dammen en bruggen.
6.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen, aanleg- en vissteigers apparatuur ten behoeve van het verkeer te water en, ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' tevens een erf- of terreinafscheiding, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen, zoals genoemd in artikel 6 lid 2 sub 1 bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 7 Wonen
  
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ten hoogste één woning;
  2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  3. met de daarbij behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, (ontsluitings)wegen en laad- en losvoorzieningen. 
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erfafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. bijgebouwen dienen op ten minste 1,5 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  3. de afstand tot de erfscheiding dient ten minste 3 m te bedragen;
  4. overigens geldt het volgende:
 max. aantalmax. inhoudmax. oppervlakmax. bouwhoogtemax. goothoogte
woning één 650 m³  8 m zie plankaart
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen   50 m² 4,5 m 3 m
erf- of terreinafscheidingen
- voor de voorgevel
- overige plaatsen
   

1 m
2 m
 
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. erf- of terreinafscheidingen en windmolens)    3 m  
  
7.3 Specifieke gebruiksregels
 
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
  1. beroep-aan-huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen toegestaan mits het gebruik ten hoogste 30% van het vloeroppervlak beslaat met een maximum van 60 m².
  2. paardenbakken zijn niet toegestaan.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 1
   
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
 
8.2 Bouwregels
  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in Waarde - Archeologie 1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 8 lid 3  vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en) als bedoeld in het betreffende bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 8 lid 3  vooraf in acht zijn genomen.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
    
8.3.1 Algemeen
  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 30 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 1000 m²:
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport te over leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld in de opsomming onder sub 1 zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
8.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist
 
Het verbod zoals bedoeld in artikel 8 lid 3  onder 1 is niet van toepassing indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. de werken of werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
8.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
 
Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  2. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
  3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  4. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  5. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
8.3.4 Programma van eisen
 
Archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het Programma van Eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.
 
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
  
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
 
9.2 Bouwregels
  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 9 lid 1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 9 lid 3  vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en) als bedoeld in het betreffende bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 9 lid 3  vooraf in acht zijn genomen.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  
9.3.1 Algemeen
  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 30 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 100 m²:
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport te over leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld in de opsomming onder sub a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
9.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist
 
Het verbod zoals bedoeld in artikel 9 lid 3.1  is niet van toepassing indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. de werken of werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
9.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
 
Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  2. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
  3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  4. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  5. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
9.3.4 Programma van eisen
 
Archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het Programma van Eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.
 
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 10 Waterstaat - Waterkering
  
10.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waterstaat-Waterkering aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.
 
10.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op de gronden mogen ten behoeve van de in artikel Waterstaat - Waterkering genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m;
  3. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
10.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel artikel 10 lid 2 sub 3, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
 
10.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn - met toepassing van artikel 3.6 Wro - bevoegd ten behoeve van de verbreding van de waterkering de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering te vergroten, met inachtneming van het volgende:
  1. verbreding mag uitsluitend ten dienste van noodzakelijk onderhoud en beheer van de waterkering plaatsvinden;
  2. verbreding mag uitsluitend plaatsvinden na akkoord van de beheerder.
3 Algemene regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene bouwregels
  
12.1 Overschrijding bouwgrenzen
 
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
12.2 Bestaande afstanden en andere maten
 
Ten aanzien van bestaande maten gelden de volgende regels:
  1. indien ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan de maatvoering van bestaande bouwwerken die met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd of kunnen worden gebouwd, afwijkt van de maten zoals bepaald in hoofdstuk 2, geldt de bestaande maatvoering als maximum;
  2. tenzij anders bepaald in hoofdstuk 2, geldt ingeval van herbouw de bestaande maatvoering uitsluitend als maximum indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. op bouwwerken zoals bedoeld in sub 1 en 2 is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
12.3 Ondergronds bouwen
 
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing;
  2. de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 3 m onder het peil;
  3. burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde in sub 2 indien het hydrologisch belang niet wordt geschaad; alvorens ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders advies in bij het waterschap omtrent de vraag of het hydrologisch belang niet wordt geschaad.
12.4 Hellingshoek daken
 
De hellingshoek van een dak bedraagt ten hoogste 65 graden.  
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
 
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden in ieder geval de volgende regels ten aanzien van het gebruik:
  1. het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindenomschrijving en de overige regels;
  2. het gebruiken en/of laten gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
  1. Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
    1. het afwijken van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
    2. het overschrijden van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
  2. de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
  1. Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.
  2. Overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 16 Overige regels
  
16.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
 
De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
  1. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. de ruimte tussen bouwwerken;
  3. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
16.2 Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
  
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van artikel 17 lid 1 sub 1  een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 17 lid 1 sub 1  met maximaal 10%;
  3. artikel 17 lid 1 sub 1  is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in artikel 17 lid 2 sub 1, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. artikel 17 lid 2 sub 1  is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Bedrijfsverplaatsing loonbedrijf Van Meurs'.