Plan: | Bloemenweide Noord, fase 2 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0638.BP00017-ONT1 |
Vanaf 2012 zijn er concrete plannen om te komen tot de herinrichting van Bloemenweide Noord. Deze herinrichting geschiedt in fasen. Voor de eerste fase, de bouw van een brede school en een woonzorgcomplex is reeds een bestemmingsplan vastgesteld. Het plan is in uitvoering.
Dit plan ziet op het mogelijk maken van fase 2. Deze tweede fase omvat de bouw van verschillende typen woningen op de locaties van de basisscholen Corbulo en Klaverweide en een vestiging van Stichting Kinderopvang Zoeterwoude (SKZ) welke gesloopt zullen worden na ingebruikname van de nieuwe Brede School.
Het plangebied is gelegen aan het Herderstasjespad in Zoeterwoude en wordt aan de Noordoostzijde begrensd door het Madeliefpad, aan de zuidwestzijde door het Balkenpad. De reeds bestaande woningen aan de Paardenbloemweg vormen de begrenzing aan de Zuidwestzijde van de locatie Klaverweide.
Ligging plangebied (google maps)
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Dorp-West 2011". Het gebied heeft hierin de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Water', 'Groen' en 'Verkeer'. De beoogde herinrichting van het gebied is in strijd met het geldende bestemmingsplan.
Geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied
In het volgende hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het van belang geachte rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 bevat een toets aan relevante wet- en regelgeving op het gebied van o.a. bodem, geluid, ecologie en archeologie. In hoofdstuk 5 komt de juridische opzet van het bestemmingsplan aan bod. In het laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid, maatschappelijke aanvaardbaarheid en het vooroverleg.
In het plangebied zijn twee basisscholen, Corbulo en Klaverweide, en een kinderopvang van Stichting Kinderopvang Zoeterwoude (SKZ) aanwezig. Deze komen, na in gebruik nemen van de Brede School Zoeterwoude-Dorp op de locatie van het oude Emmaushof vrij en worden gesloopt. Ook zijn in en rond het gebied enkele waterlopen aanwezig. In het plangebied bevinden zich daarnaast enkele volwassen bomen.
Basisschool Corbulo (rechts) en SKZ (links)
Basisschool Klaverweide
Het vrijkomende gebied krijgt een nieuwe invulling met woningbouw in verschillende typen. Voor het gebied is een programma voor ogen dat bestaat uit sociale huurwoningen op de locaties Corbulo en SKZ in het oostelijk deel en koopwoningen op de locatie Klaverweide in het westelijk deel. Het totaalplan zal circa 44 woningen omvatten, waarvan circa 10 koopwoningen en circa 34 huurwoningen in een mix van appartementen, eengezinswoningen en beneden-bovenwoningen (bebo's).
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld dat de aantallen en typen woningen niet exact worden vastgelegd, om voldoende flexibiliteit te behouden om in te kunnen spelen op de concrete behoefte in de realisatiefase. Wel zijn bouwvlakken en -hoogten vastgelegd, waardoor het uiteindelijke aantal woningen weinig tot niet zal afwijken van het beschreven programma.
Naast woningen omvat het plangebied groen met wandelpaden, bestaand en nieuw water, ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is zo de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012 en verving verschillende bestaande nota's zoals:
In de SVIR staan plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeenten krijgen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening dan in het verleden. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los.
De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze, en andere structuurvisies, te kunnen afdwingen, is door het Rijk besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 28 maart 2017 voor het laatst gewijzigd.
In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor een inbreidingslocatie zoals met dit plan wordt gerealiseerd.
De Ladder voor duurzame verstedelijking vereist dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd in het licht van zorgvuldig ruimtegebruik. De Ladder voor duurzame verstedelijking is op 1 oktober 2012 opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en per 1 juli 2017 herzien. Deze is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro en luidt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' in de zin van deze bepaling. Uit jurisprudentie volgt dat een bouwplan voor meer dan 10 woningen gezien wordt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, waarmee dat ook voor het voorliggende plan geldt.
De volgende vraag is om te beschrijven dat behoefte is aan deze ontwikkeling. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.3.1.
Nu het een ontwikkeling is binnen het bestaand stedelijk gebied is het laatste deel van de Ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
Samenvattend is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de vorm van woningbouw, passend binnen de actuele behoefte en binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee voldoet het plan aan het uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik, zoals met artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is beoogd.
De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 augustus 2014 in werking getreden. De laatste actualisering is vastgesteld op 14 december 2016 en op 12 januari 2017 in werking getreden. De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
De provincie richt zich op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met blijvende aandacht voor de kwaliteit. Hierbij zal de bestaande situatie gelden als vertrekpunt, vormt de maatschappelijke vraag de leidraad voor het handelen en stuurt de provincie op het bereiken van haar doelen. De VRM biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel.
Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie.
Bebouwde ruimte
Het plangebied is, net als de gehele bebouwde kom van Zoeterwoude, aangeduid als 'bebouwde ruimte'.
Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten en opwaarderen. Dit leidt tot een intensiever en compact ruimtegebruik.
De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van de bebouwde ruimte. Eén van die manieren is het opnemen van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' in de Verordening ruimte. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet een nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het 'bestaand stads- en dorpsgebied' (BSD). Het BSD is gedefinieerd als: 'het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Dit houdt niet in dat onbeperkt verdicht kan worden. Bij het bepalen of de woningbehoefte binnen de bebouwde ruimte opgevangen kan worden, is niet alleen de vraag of het fysiek mogelijk is om de woningbehoefte te accommoderen van belang. Ook moet er voldoende ruimtelijke kwaliteit behaald worden en voldoende groen binnen de bebouwde ruimte behouden blijven. Deze elementen zijn er vooral op gericht de leefkwaliteit van de inwoners te beschermen of zo nodig te versterken.
Met deze herontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied wordt aangesloten bij de provinciale visie. Bij de planvorming is nadrukkelijk de onbebouwde ruimte betrokken, met aandacht voor water en groen, waardoor er een totaalplan ligt dat zich goed in de omgeving voegt en qua schaal passend is bij de bestaande bebouwing.
Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie de Verordening ruimte 2014 opgesteld, waarin de regels zijn opgenomen die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de onderdelen uit de Verordening Ruimte die van toepassing zijn op de beoogde ontwikkeling.
Ladder voor duurzame verstedelijking (Artikel 2.1.1 Verordening ruimte)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet daarom voldoen aan de volgende eisen:
Met de uitvoering van dit plan worden woningen toegevoegd aan de voorraad, waarmee in een actuele regionale behoefte wordt voorzien. Dit is nader toegelicht in paragraaf 3.3.1. Daarbij is het een herstructureringslocatie binnen het BSD. Het plan voldoet dan ook aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Ruimtelijke kwaliteit (Artikel 2.2.1 lid 1 Verordening ruimte)
Een plan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Deze woningbouwontwikkeling vindt plaats in een bestaand woongebied, op een locatie die vrijkomt voor herontwikkeling na de sloop van twee schoolgebouwen. Het plan is in overeenstemming met de aard en de schaal van het gebied, waardoor sprake is van 'inpassen'. Hierdoor kan medewerking aan het plan worden verleend, mits voldaan wordt aan de richtpunten uit de ruimtelijke kwaliteitskaart. Omdat het plan wel duidelijk afwijkt van de oorspronkelijke invulling van het gebied is echter ook rekening gehouden met de criteria behorende bij 'aanpassen'. Het plangebied wordt zodanig ingericht dat de nieuwe woningen goed passen binnen de bestaande structuur. Deze structuur betreft niet alleen de bebouwing en ontsluiting, maar ook de aanwezige groenstructuur met waterlopen.
De regionale woonagenda Holland Rijnland (RWA) met de bijbehorende woningbouwplanlijsten geeft inzicht in de vraag/aanbod verhoudingen op de regionale woningmarkt en een onderbouwing voor de (sub)regionale afstemming van woningbouwplannen, passend bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. De RWA is in 2017 geactualiseerd en op 14 maart 2018 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland, maar nog niet aanvaard door de provincie.
Met de regionale woonagenda 2017 (RWA 2017) ambieert de regio Holland Rijnland een actuele, kwalitatieve koers te schetsen voor een goed functionerende woningmarkt op regionaal, subregionaal en lokaal niveau. Er wordt daarmee aangesloten bij de opgave om 30.000 huishoudens extra te huisvesten in de regio, verschillende woonvormen en woonmilieus.
Het Regionaal Afwegingskader Woningbouwbouwplannen (RAW) is het model waarmee regiogemeenten bepalen of een bestemmingsplan sub- of bovenregionale afstemming behoeft en waarmee het plan wordt verantwoord bij de provincie. In het kader van de ladder toetsen gemeenten hun woningbouwplannen aan het RAW als voor het plan een wijziging of herziening van het bestemmingsplan nodig is. Het gaat om zowel plannen uit de (actuele) lijst van projecten als om reserveplannen en nieuwe initiatieven. De afgestemde plannen worden vervolgens bij de eerstvolgende jaarlijkse actualisatie in de RAW verwerkt.
Het resultaat is een dynamische lijst van woningbouwplannen met een realistische planning die jaarlijks wordt gemonitord en besproken. De afstemming vindt (sub)regionaal plaats binnen de afzonderlijke subregio's en het AO Wonen van Holland Rijnland. De terugkoppeling vindt plaats in het regionale portefeuillehoudersoverleg Ruimte.
Het plan voor Bloemenweide-Noord, fase twee, staat in de planlijst 2017 in categorie 3. Plannen in deze categorie hebben ten minste de status 'visie' of 'optie', maar zijn in meerdere opzichten onzeker. Omdat het een dynamische lijst is, kunnen plannen na afstemming verschuiven naar een andere categorie.
Het plan is in februari 2018 afgestemd in de subregio West en op 26 april 2018 afgestemd in het AO Wonen van Holland Rijnland. Het plan verschuift daarmee van categorie 3 naar categorie 2a. Dit zijn woningbouwplannen waarvoor nog geen bestemmingsplan is vastgesteld, maar waarvan de totale capaciteit past binnen de bandbreedte WBR en BP van de subregio West van Holland Rijnland.
We bouwen niet meer dan 100% van de woningbehoefte
De provincie heeft twijfels bij de juridische houdbaarheid van de realisatiestaffels die in de RWA 2017 zijn opgenomen, omdat theoretisch meer dan 100% van de woningbehoefte wordt toegekend.
De regio Holland Rijnland heeft met de provincie afgesproken dat de realisatiestaffels opgenomen blijven in de RWA 2017, onder de voorwaarde dat we ervoor zorgen dat we ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening niet meer bouwen dan de behoefte, omdat de beschikbare plancapaciteit groter is dan volgens de kwantitatieve behoefte noodzakelijk. In het uitvoeringsprogramma is opgenomen dat de regio nieuwe afspraken maakt met de provincie over de jaarlijkse planlijst/woningbouwprogramma.
Doorstroming
Met dit gevarieerde programma wordt de doorstroming binnen de woningmarkt van Zoeterwoude en de regio bevorderd. De verschillende prijsklassen van de woningen, van sociale huur tot vrije sector koop, sluiten aan bij de verschillende levensfasen. Het sociale programma is met name bestemd voor starters en senioren en voor enkele gezinnen om de (regionale) doorstroming te bevorderen. Hiermee wordt onder andere tegemoet gekomen aan opgave 8 van de Regionale Woonagenda 2017 Holland Rijnland: "Door doorstroming onder (jonge) ouderen komt aanbod voor gezinnen beschikbaar".
De koopwoningen passen binnen het beleid van de provincie, waarbij de provincie vooral stuurt op balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Op de korte termijn blijkt voor de provincie Zuid-Holland namelijk een forse behoefte aan eengezinswoningen vaak in de koopsector. In een (sterk) vergrijzende samenleving lijkt dat een contra-intuïtieve uitkomst. De behoefte aan deze woningen komt voort uit de tendens dat ouderen steeds vaker lang in hun eigen woning blijven wonen. Om aan de directe vraag van woningzoekenden te voldoen geeft de behoefte daarom aan dat het nodig is woningen toe te voegen die er al zijn.
Woonmilieu
Gewenste woonmilieu in de subregio West 2017 - 2030
Bron: Regionale Woonagenda 2017 Holland Rijnland
* De aantallen per woonmilieu betreffen minima op basis van de regionale behoefte. Daarnaast is er binnen de bandbreedte WBR / BP ruimte voor nieuwbouw voor de bovenregionale behoefte .
** De gecorrigeerde aantallen plancapaciteit betreffen aantallen, waarbij rekening is gehouden met fasering binnen plannen.
In de subregio West zijn er voor de eerste vijf jaar voldoende plannen voor de behoefte. De jaren erna blijft het aanbod ver achter bij de behoefte. Overigens doet het 'potentiële overschot' aan plannen voor de komende vijf jaren zich hoogstwaarschijnlijk niet voor. Daarbij komt dat veel plannen in de eerste jaren voorzien zijn op inbreidingslocaties, waarbij vooral behoefte is aan sociale huurwoningen, middelduur en goedkope woningen. De ervaring is dat daar de planontwikkeling vaak minder snel gaat. Met de huidige programmering loopt de subregio West dan ook een belangrijk risico dat er op korte termijn al een tekort is voor de minimale eigen behoefte. De potentiële plannen in categorie 2b of 3 zijn dan ook hard nodig om het ontwikkeltempo te garanderen.
In alle woonmilieus doet dit risico zich voor. Op termijn het meest in de stedelijke woonmilieus. Naar typologie blijven op termijn toevoegingen van sociale huurwoningen nodig.
Deze ontwikkeling met 64% sociale woningbouw wordt in een dorps woonmilieu gerealiseerd, de planlijst in de subregio West biedt ruimte aan plannen in dit woonmilieu. Toetsing via het afwegingskader uit de Regionale Woonagenda leidt tot een positief advies, zowel kwantitatief als kwalitatief.
Flexibliteit voor woningen onder de liberalisatiegrens
Het woningbouwprogramma in dit bestemmingsplan omvat 45 woningen, waarvan 10 koopwoningen en 35 sociale huurwoningen in een mix van (starters-)appartementen, eengezinswoningen en beneden-bovenwoningen (bebo's).
In de laatste fase van het project worden er op de locatie van de (te slopen) Westwoudschool nog maximaal 10 eengezinswoningen gerealiseerd. Deze 10 woningen vallen wel onder dezelfde grondexploitatie maar niet in het zelfde bestemmingsplan (bestemmingsplan Westwoud). Het totale plan behelst daarmee 55 woningen, waarvan 64% sociale woningbouw.
Het plan komt daarmee tegemoet aan het provinciaal beleid waarbij er flexibiliteit wordt gehanteerd voor woningen onder de liberalisatiegrens. Voor woningen onder de liberalisatiegrens geldt namelijk dat de behoefte voor de provincie per definitie is aangetoond, ongeacht of het project reeds in de regionale woonvisie is opgenomen.
Duurzaamheid
De koopwoningen worden gasloos en met een hoge GPR-score (boven bouwbesluit) met name op het gebied van energiezuinigheid ontwikkeld.
In januari 2013 is de structuurvisie Dorp / Zuidbuurt vastgesteld. Hierin zijn de hoofdlijnen van de voorziene ontwikkelingen en het ruimtelijk beleid voor de gebieden Dorp en Zuidbuurt vastgelegd in de periode tot 2025. De visie is bedoeld als instrument waarmee burgers en maatschappelijke organisaties actief worden geïnformeerd over, en worden betrokken bij, de ruimtelijke visie op dit gebied.
De woningmarkt in Zoeterwoude sluit, ondanks recente kleine bouwprojecten nog lang niet aan op de groeiende vraag naar (passende) woningen in Zoeterwoude. Het aanbod daarvan is eenzijdig en bestaat grotendeels uit eengezinswoningen. Uitgangspunten voor de toekomst zijn:
Welke ontwikkelingen gewenst zijn en in welke vorm zij binnen bovengenoemd uitgangspunt passen, wordt in de visie per deelgebied beschreven. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Emmauslocatie die is opgenomen in de structuurvisie.
Herontwikkeling Emmauslocatie (Afbeelding uit structuurvisie Dorp / zuidbuurt)
Ten tijde van het opstellen van de structuurvisie werd de exacte uitwerking nog onderzocht. Woningbouw, met name voor senioren en jongeren, maakt nadrukkelijk onderdeel uit van de mogelijke invullingen.
Zoeterwoude heeft eind 2015 een nieuwe woonvisie vastgesteld, de Woonvisie Zoeterwoude 2025. Uit de woonvisie blijkt dat er lokaal met name behoefte is aan starterswoningen en woningen voor ouderen. Met dit plan wordt in deze specifieke behoefte voorzien. Het plangebied is in de woonvisie opgenomen als nieuwe woningbouwlocatie.
Verkennend en aanvullend bodemonderzoek
De voorgestane ontwikkeling in het plangebied vereist dat inzicht verkregen wordt in de milieukundige gesteldheid van de bodem. Om vast te stellen of het huidige of voormalige gebruik van het terrein heeft geleid tot verontreiniging van de bodem in een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
Uit het vooronderzoek blijkt dat er plaatselijk een sterke verontreiniging met zware metalen in de boven- en ondergrond aanwezig is. Deze resultaten gaven aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek. Het verkennend en aanvullend bodeonderzoek is als bijlage 1 opgenomen.
Uit het onderzoek volgt dat er sprake is van een diffuse verontreiniging met zware metalen en het grondwater is licht verontreinigd met barium. De sterke verontreinigingen beperken zich tot de boven- en ondergrond en wordt niet teruggevonden in het grondwater. De omvang van de twee verontreinigde locaties bedraagt circa 120m3 en 240 m3.
Asbestbodemonderzoek
Tijdens het verkennend bodemonderzoek is op en in het maaiveld puin waargenomen. Dit geeft aanleiding om specifiek onderzoek te doen naar het voorkomen van asbesthoudend materiaal. Dit asbestbodemonderzoek is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Uit dit onderzoek volgt dat er zowel op maaiveldniveau als in de diepere bodemlagen geen asbestverdacht materiaal is aangetroffen. Ook in een bodemmonster is geen gewogen asbestgehalte aangetroffen, waardoor geconcludeerd wordt dat de grond niet verontreinigd is met asbest.
Advies ODWH
De onderzoeken zijn ter beoordeling voorgelegd aan de ODWH. Met uitzondering van de verontreinigde locatie aan de oostzijde met een omvang van 120m3, en aan de westzijde met een omvang van 240m3, zijn de gronden geschikt voor woningbouw en tuinen.
Voor een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een saneringsplan worden ingediend voor de verontreinigde locaties. Hierbij kan gezien het type verontreiniging volstaan worden met een BUS-melding.
Geadviseerd wordt om na de sloop van de nog te slopen gebouwen aanvullend onderzoek uit te voeren, omdat vergelijkbare verontreinigingen op deze locaties niet op voorhand kunnen worden uitgesloten.
Conclusie
Door middel van sanering is het gehele gebied geschikt te maken voor het beoogde gebruik. De aard en de omvang van de verontreiniging is beperkt, waardoor de uitvoerbaarheid van het project niet in geding is.
Binnen het plangebied moet met de milieuzoneringen van zowel bestaande als toekomstige bedrijven rekening worden gehouden. Dat is van belang om de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Voor het bepalen van de milieuzoneringen wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten. In deze lijst wordt per bedrijfscategorie aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid, gevaar) hiervan uit kan gaan en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht genomen moet worden.
In de directe nabijheid van het plangebied zijn in de nieuwe situatie geen andere functies dan wonen aanwezig, waardoor er geen sprake is van een overschrijding van richtafstanden.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid. In dat geval dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Uitsnede risicokaart
Inrichtingen
Binnen het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen. Ook liggen er over het gebied geen contouren van het persoonsgebonden risico (PR grenswaarde) van inrichtingen van buiten het plangebied.
Buisleidingen
In het plangebied en in de nabijheid hiervan zijn geen buisleidingen aanwezig waarvan de contour voor de PR grenswaarde over het gebied liggen.
Transport gevaarlijke stoffen over de weg
In het plangebied en in de nabijheid hiervan zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig waarvan de contour voor de PR grenswaarde over het gebied ligt.
Het plangebied ligt in de directe nabijheid van de provinciale weg N206. De provincie Zuid Holland heeft alle provinciale wegen vrijgegeven voor het transport van gevaarlijke stoffen over die wegen. Het feit dat de N206 niet op de risicokaart staat duidt er op dat er slechts een beperkt aantal transporten van gevaarlijke stoffen over deze weg plaatsvindt er daarom geen effect op het plan is te verwachten.
Verder ligt het plangebied in het effectgebied van de A4, maar wel een op ruime afstand van circa 1 Km. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied van meer dan 4 kilometer.
Een nieuwe risicoberekening is niet nodig omdat de afstand tot de transportroute A4 meer dan 200 meter bedraagt (Besluit externe veiligheid transportroutes, art 8). Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet wel aandacht worden besteed (Bevt, art 7).
Bij een incident met toxische stoffen op de A4 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende. De bereikbaarheid van het gebied voor de hulpdiensten wijzigt niet na de realisatie van het plan. De hulpdiensten kunnen het gebied en/of locaties via toegangswegen bereiken om de omvang van een ramp te beperken. De aanwezige personen kunnen zich in veiligheid te brengen via routes, mits tijdig gewaarschuwd.
Conclusie
In de nabijheid van het projectgebied zijn geen risicobronnen aanwezig die aanleiding geven tot nader onderzoek ten aanzien van de externe veiligheid.
In hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer zijn de eisen ten aanzien van luchtkwaliteit vastgelegd. Deze staat bekend als de Wet luchtkwaliteit.
Uit de Wet luchtkwaliteit en de bijbehorende besluiten en regelingen volgt onder meer dat luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een ruimtelijke ontwikkeling als deze 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Deze grens is voor enkele categorieën van projecten uitgewerkt in getalsmatige grenzen. Zo geldt voor woningbouwprojecten van maximaal 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Dit project zit ruimschoots onder de genoemde grens.
In het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit vindt jaarlijks monitoring plaats van de luchtkwaliteit. Uit deze monitoring (https://www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied geen overschrijdingen plaatsvinden ten aanzien van de concentraties stikstofoxiden en fijnstof.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.
De voorgenomen ontwikkeling vereist dat inzicht wordt verkregen in de mogelijke hinder die ter plaatse op kan treden ten gevolge van het wegverkeerslawaai vanuit de directe omgeving. In verband hiermee is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 3 bij deze toelichting.
Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting op de gevels van 5 woningen, als gevolg van wegverkeer op de Burgemeester Detmersweg (N206), de voorkeursgrenswaarde van 48dB overschrijdt. De maximale belasting is 59dB, waarmee de maximale ontheffingswaarde van de Wet geluidhinder van 63dB niet wordt overschreden.
Het rapport is voorgelegd aan ODWH ter beoordeling of een hogere waarde vastgesteld kan worden. Deze heeft, namens het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude een ontwerpbesluit hogere grenswaarde opgesteld, welke als bijlage 9 bij deze plantoelichting is gevoegd.
Bron- en overdrachtsmaatregelen
Zoals in dit ontwerpbesluit uitgebreid wordt toegelicht is het treffen van bronmaatregelen, zoals het verlagen van de maximumsnelheid of het aanbrengen van stiller asfalt geen reële optie. Ook zijn er, naast het al bestaande geluidsscherm, redelijkerwijs geen aanvullende overdrachtsmaatregelen mogelijk.
Hogere grenswaarde
Voor het vaststellen van een hogere waarde heeft de ODWH beleid vastgesteld. Toetsing aan dit beleid leidt tot de volgende beoordeling.
Toetsing criteria
Een van de criteria voor het verlenen van een hogere waarde is dat de woning dient ter vervanging van een bestaande bebouwing. De woningen worden gebouwd ter vervanging van twee bestaande scholen en een kinderopvang. Hiermee wordt voldaan aan dit criterium.
Toetsing voorwaarden
Uit het akoestisch rapport blijkt dat alle geplande woningen beschikken over een stille gevel met een geluidbelasting lager dan 48 dB. Tevens beschikken alle woningen over een stille buitenruimte met een geluidbelasting lager dan 48 dB vanwege wegverkeerslawaai.
In de Richtlijnen geldt als maximale hogere waarde voor wegverkeerslawaai 58 dB. Alle woningen voldoen aan deze maximale hogere waarde, uitgezonderd de 3e bouwlaag van de westgevel van woning 8. Omdat slechts bij 1 woning niet aan de maximale hogere waarde volgens de Richtlijnen wordt voldaan, het daarbij gaat om de 3e bouwlaag en de overschrijding 1 dB bedraagt, is de conclusie dat voldaan wordt aan de Richtlijnen.
Geconcludeerd kan worden dat op ontvangerniveau voldaan wordt aan de Richtlijnen.
Bouwkundige maatregelen
Er moeten bouwkundige maatregelen getroffen worden om te waarborgen dat binnen de woningen een geluidniveau vanwege wegverkeerslawaai wordt bereikt van maximaal 33 dB. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen moeten deze maatregelen inzichtelijk worden gemaakt en onderbouwd.
Conclusie
Door middel van het vaststellen van een hogere waarde en het treffen van bouwkundige maatregelen kan het plan voldoen aan het bepaalde in de Wet geluidhinder ten aanzien van wegverkeerslawaai.
Quickscan natuurtoets
Ter bescherming van ecologische waarden moet er bij ruimtelijke ingrepen een afweging worden gemaakt in het kader van beschermde natuurgebieden en beschermde planten- en diersoorten. Om de mogelijke effecten in beeld te brengen is een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Deze is als bijlage 4 bij deze plantoelichting gevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna samengevat.
Gebiedsbescherming
De plannen hebben geen negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied de Wilck tot gevolg. Wel wordt geadviseerd om een AERIUS berekening uit te voeren om zo mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden in de ruimere omgeving van het plangebied in beeld te krijgen.
Het plangebied ligt binnen het Natuurnetwerk Nederland. Uit de kaartviewer van het NNN van de provincie Zuid-Holland blijkt dat het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN gelegen is op een afstand van ruim 1,5 kilometer. In het beleid van provincie Zuid-Holland staat dat (effecten van) ruimtelijke ontwikkelingen buiten het NNN niet beoordeeld hoeven worden. Vervolgstappen in het kader van het NNN zijn derhalve niet nodig.
Soortenbescherming
In het plangebied zijn potentiele vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Er zijn geen belangrijke vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen aanwezig.
Er worden geen vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren verwacht in het plangebied. Verder zijn in het plangebied vaste verblijfplaatsen van diverse laag beschermde grondgebonden zoogdiersoorten te verwachten.
In het plangebied zijn geen broedvogels met jaarrond beschermde nesten aangetroffen of te verwachten. Wel zijn enkele algemeen voorkomende broedvogels van bebouwing, bos en struweel aangetroffen en of te verwachten zoals; Merel, Houtduif, Kauw, Ekster en Koolmees.
In het plangebied zijn algemene en laag beschermde amfibieën zoals Kleine watersalamander, Gewone pad en Bruine kikker overwinterend te verwachten.
In het plangebied zijn geen beschermde flora, vissen, reptielen, insecten of weekdieren aangetroffen of te verwachten.
Vleermuisonderzoek
De quickscan gaf aanleiding tot een nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen, waarvan de rapportage is opgenomen als bijlage 5.
Tijdens het onderzoek is één zomerverblijfplaats van Gewone dwergvleermuis aangetroffen in het gebouw van de ‘Stichting Kinderopvang Zoeterwoude‘. De zomerverblijfplaats is vastgesteld tijdens het veldbezoek van 1 september 2017. Twee exemplaren van Gewone dwergvleermuis vlogen in een open stootvoeg rechts van de ingang.
Als gevolg van de sloop van het gebouw gaat de zomerverblijfplaats van Gewone dwergvleermuis verloren. Hierdoor is het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming noodzakelijk en dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden. Hierbij kan gedacht worden aan het tijdig plaatsen van vervangende verblijfplaatsen, het ongeschikt maken van de bebouwing voor aanvang van de sloopwerkzaamheden en door te werken in de minst kwetsbare periode van vleermuizen.
De aanwezigheid van een verblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis hoeft niet aan de beoogde ontwikkeling in de weg te staan.
Algemene zorgplicht
In alle gevallen moet rekening worden gehouden met de zorgplicht voor soorten uit de Wet natuurbescherming. De volgende maatregelen moeten worden getroffen:
AERIUS berekening
Op advies is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze rapportage is als bijlage 6 opgenomen. Hieruit volgt dat voor geen enkel natuurgebied de geldende drempelwaarden worden overschreden, waardoor de Wet natuurbescherming niet aan vaststelling van het plan in de weg staat.
Archeologie
In Nederland zijn archeologische waarden veelal onzichtbaar. Ze liggen grotendeels verborgen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Slechts een deel van de archeologische rijkdom is zichtbaar aan het oppervlak.
Om inzicht te krijgen in de archeologische situatie ter plaatse van het plangebied is door ADC Archeoprojecten een bureauonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek, opgenomen als bijlage 7, werd in het noordelijk deel van het plangebied een zandlichaam van het Voorschoten getijdesysteem verwacht. Op of in deze zandige afzettingen kunnen archeologische resten worden verwacht vanaf het Neolithicum tot de IJzertijd / Romeinse tijd. De top van dit zandlichaam wordt verwacht vanaf 1,5 tot 2 m –mv. In het hele plangebied worden archeologische resten verwacht uit de IJzertijd / Romeinse tijd tot en met de Late Middeleeuwen op of in de top van het veen.
De kans op het aantreffen van resten uit het Neolithicum t/m de Late Middeleeuwen is klein gezien de resultaten van voorgaand onderzoek rondom het plangebied. Aan en direct onder het maaiveld worden in het moerige toemaakdek archeologische resten verwacht uit de Late Middeleeuwen tot de Nieuwe Tijd. De kans op resten die verband houden met vroegere bewoning wordt echter zeer klein geacht aangezien het plangebied in deze periode in gebruik was als weiland. Vanaf het maaiveld tot een diepte van ca. 50 cm –mv moet rekening gehouden worden met het voorkomen van archeologische resten in het opgebrachte toemaakdek die zich buiten hun originele context bevinden (ex situ). Geadviseerd werd om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren.
Het inventariserend veldonderzoek, uitgevoerd door RAAP en opgenomen als bijlage 8, wees uit dat de kans dat er door de geplande werkzaamheden archeologische resten worden verstoord zeer klein is. Vervolgstappen worden dan ook niet nodig geacht.
Cultuurhistorie
Naast archeologische waarden onder de grond kunnen ruimtelijke ontwikkelingen ook van invloed zijn op cultuurhistorische waarden boven de grond. Het betreft dan bijvoorbeeld een molen(biotoop) of bepaalde landschappelijke structuren. In de omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig waarop de voorgenomen ontwikkeling een (negatieve) invloed kan hebben.
De waterbeheerder ter plaatse van het plangebied is het Hoogheemraadschap van Rijnland. Bij deze ontwikkeling wordt rekening gehouden met de uitgangspunten die het Hoogheemraadschap heeft geformuleerd ten aanzien van duurzaam waterbeheer.
Watercompensatie
Met de gewijzigde invulling in het gebied wijzigt ook het verharde oppervlak. Daar tegenover staat een uitbreiding van het oppervlaktewater. Dit is in onderstaande afbeeldingen inzichtelijk gemaakt.
Bestaande situatie verharding, groen en water
Nieuwe situatie verharding, groen en water
Op grond van het beleid van het Hoogheemraadschap dient bij een toename aan verharding van meer dan 500m2, 15% van deze toename gecompenseerd te worden door de aanleg van extra oppervlaktewater. Het plan voorziet in een toename van het oppervlaktewater met 156m2. Dit is voldoende om een toename aan verharding van 1040m2 ten opzichte van de huidige 8307m2 te compenseren, in totaal dus maximaal 9347m2.
In de bestaande situatie is het totaal aan bebouwing en verharding 8307m2. In de nieuwe situatie neemt dat af tot 7331m2. Er moet echter ook rekening mee gehouden worden dat toekomstige bewoners hun tuin (deels) verharden. De totale oppervlakte aan tuinen bedraagt 3013 m2. Hiervan zou (9347m2 - 7331m2 =) 2017 m2 verhard mogen worden, oftewel 67%. Wij achten het realistisch dat het daadwerkelijke verhardingspercentage van de tuinen minder zal bedragen. Hiermee is de toename van verhard oppervlak binnen het plangebied gecompenseerd.
Conclusie
Het plan heeft geen negatieve gevolgen ten aanzien van de waterhuishouding in het gebied.
Het plangebied wordt aan de noordzijde ontsloten op de Westeindseweg. Deze route kan gebruikt worden door het langzaam verkeer en door het gemotoriseerd verkeer vanaf de noordoostelijk in het plangebied gelegen parkeerplaats. De parkeerplaats in het zuidoosten en de woningen in het westelijk deel van het plangebied worden in zuidelijke richting ontsloten naar de Paardebloemweg. Ook het langzaam verkeer kan van deze route gebruik maken.
In het bestemmingsplan is voldoende ruimte gereserveerd om parkeerplaatsen aan te leggen. Dit wordt voor ieder plandeel afzonderlijk geregeld. Daarnaast komen er rond de ontsluiting aan de noordzijde nog extra parkeerplaatsen te liggen.
Het exacte aantal benodigde parkeerplaatsen is afhankelijk van het definitieve programma van woningaantallen en -typen. In de planregels is een koppeling gelegd met de parkeernormen volgens het CROW, zodat de aanleg van voldoende parkeerplaatsen gewaarborgd is.
Beleid en normstelling
M.e.r-plicht vanuit Besluit m.e.r.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning-planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, middels een zogenaamde vormvrije m.e.r. beoordeling, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is., gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiele (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
M.e.r.-plicht vanuit Wet milieubeheer art 7.2a
Op grond van deze bepaling uit de Wet milieubeheer is een vast te stellen plan m.e.r.-plichtig als in verband met de voorgenomen activiteit een passende beoordeling moet worden opgesteld op grond van artikel 2.7, lid 1 van de Wnb.
Beoordeling
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde.
Gelet op de kenmerken van het plan zoals het relatief kleinschalige karakter ten opzichte van de genoemde drempelwaarden, de plaats van het plan (in reeds bebouwd gebied) en de kenmerken van de potentiele effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de diverse paragrafen zijn opgenomen. Uit onder andere het stikstofonderzoek (zie paragraaf 4.6 Aerius-berekening) blijkt dat er geen significant effecten optreden op omliggende Natura 2000 gebieden.
Conclusie
Het plan levert zeer waarschijnlijk geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Bij de besluitvorming over het ontwerpbestemmingsplan wordt tevens vastgesteld dat geen milieueffectrapportage nodig is.
De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Daarom stelt onder andere de Wro eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De regels zijn onderverdeeld in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
De inleidende regels vormen Hoofdstuk 1 en bevatten de begrippen en de wijze van meten. Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin zijn de regels bij de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen. Onder algemene regels, Hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen die niet beperkt zijn tot een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele plangebied, zoals de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels. Tot slot zijn in Hoofdstuk 4 de overgangsregels en de slotregel opgenomen.
In de SVBP2012 is een aantal begrippen voorgeschreven. Voor zover deze voorkomen in dit bestemmingsplan zijn deze begrippen overgenomen. De lijst is verder aangevuld met een aantal begrippen die voor een goede interpretatie en toepassing van de bestemmingsregels nodig zijn.
Ook voor de wijze van meten geldt dat deze deels is overgenomen uit de SVBP2012 en is aangevuld voor zover dit voor een goede toepassing van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
Structuurbepalende groene elementen zijn bestemd als Groen. Het gaat om de gronden die in gebruik zijn als plantsoenen, bermen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden. Daarbij is ten behoeve van de flexibiliteit binnen de bestemming Groen tevens de functie water toegestaan en kunnen parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De gebieden met een verplaatsings- en verblijfsfunctie worden als Verkeer - Verblijfsgebied bestemd. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, het (ondergronds) verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen, speelplekken en kleine nutsvoorzieningen en dergelijke.
Waterpartijen die van belang zijn voor de waterberging zijn bestemd voor Water. Water is overigens ook in de overige bestemmingen toegestaan. Hiermee wordt ruimte geboden aan het realiseren van natuurvriendelijke oevers rondom de waterlichamen.
Wonen is de voornaamste bestemming binnen het plangebied. Het bestemmingsplan is opgesteld met als doel om flexibiliteit te bieden, maar wel binnen enkele kaders die de omgeving voldoende waarborgen geven. Zo zijn de woningtypen en aantallen niet strak vastgelegd, maar zijn wel bouwvlakken en een maximale goot- en nokhoogte bepaald.
In twee bouwvlakken in het oostelijk plandeel is een maximaal bebowuingspercentage opgenomen van 90%. Reden hiervoor is dat het bouwvlak wat verruimd is ten opzichte van het stedenbouwkundig plan om zo flexibel mogelijk de bouwplannen te kunnen invullen. Het maximale bebouwingspercentage voorkomt dat de bebouwing zelf aanzienlijk groter kan worden dan beoogd.
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.
In dit artikel zijn voor diverse typen bouwwerken algemene regels geformuleerd. Deze dienen toegepast te worden aanvullend op de bestemmingsspecifieke regels.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Dit artikel stelt enkele algemeen geldende beperkingen aan de gebruiksmogelijkheden van gronden binnen het bestemmingsplan.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwregels, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan, maar is aan voorwaarden gebonden.
In de overige regels is een parkeerregeling opgenomen, waarmee wordt geborgd dat bij functiewijziging of uitbreiding voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met het overgangsrecht wordt beoogd dat bouwwerken en gebruik, die wel in overeenstemming zijn met het oude bestemmingsplan, maar niet met het nieuwe, kunnen voortduren. Volledige herbouw van een dergelijk bouwwerk is niet toegestaan, tenzij het teniet gaat als gevolg van een calamiteit. Voor het strijdige gebruik geldt dat als dit langer dan een jaar is onderbroken, niet meer hervat mag worden.
In de slotregel is de aanhalingstitel van de regels vastgelegd.
De gemeente Zoeterwoude is eigenaar van de beide basisschoollocaties. Met SKZ zijn afspraken gemaakt over de aankoop. Voor de herontwikkeling zijn financiële middelen gereserveerd, waardoor de economische uitvoerbaarheid niet in het geding is.
Het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van 14 november 2017 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen inspraakreacties ingediend.
In het kader van vooroverleg is het plan voorgelegd aan diverse overlegpartners. Hierna worden de ontvangen reacties samengevat weergegeven. Per reactie wordt aangegeven in hoeverre dit heeft geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan.
Erfgoed Leiden en Omstreken
Het bestemmingsplan en de verbeelding zijn akkoord wat betreft archeologie.
Reactie
De overlegreactie van Erfgoed Leiden en Omstreken geeft geen aanleiding tot aanpassingen in het bestemmingsplan.
GGD Hollands Midden
Reactie
Ook wanneer een hogere grenswaarde ten aanzien van de geluidsbelasting wordt vastgesteld moeten woningen voldoen aan het maximale binnenniveau. Dit stelt eisen aan de geluidsisolatie. Ook zullen de woningen moeten voldoen aan de bouwbesluiteisen, waarvan ventilatiemogelijkheden onderdeel uitmaken.
In het bestemmingsplan is ruimte gereserveerd voor groen. Voor de definitieve invulling van het openbaar gebied worden in een latere fase inrichtingsplannen gemaakt. De onderwerpen die de GGD aandraagt hebben hierbij de aandacht.
Voor het bestemmingsplan geeft de reactie van de GGD Hollands Midden geen aanleiding tot aanpassingen.
Veiligheidsregio Hollands Midden
Er zijn, in het kader van externe veiligheid, geen risicobronnen die invloed hebben op het plangebied, externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor het plangebied.
Materieel is voldoende aanwezig, zo nodig wordt er opgeschaald via de standaard alarmeringsprocedure. De opkomsttijd van de brandweer naar het plangebied wordt overschreden. De wettelijke norm bedraagt 8 minuten voor een woonfunctie. Er is een gemiddelde overschrijding van de opkomsttijd van ca 2 minuten.
De primaire bluswaterwinning is nog niet geprojecteerd in het plangebied. Graag ontvangen wij te zijner tijd een voorstel. In basis schrijft het Bouwbesluit een primaire bluswatervoorziening voor binnen 40 meter van de toegang van een gebouw. Omdat dit praktisch vaak niet haalbaar is denkt de brandweer graag mee in oplossingen vanuit een risicogerichte aanpak. Indien het niet haalbaar blijkt te zijn gaat de brandweer hierover graag met u en het drinkwaterbedrijf over in gesprek. De benodigde secundaire bluswatervoorziening is toereikend.
Wij adviseren:
Reactie
Bij de verdere planuitwerking is de bluswatervoorziening een aandachtpunt. Hierover zal in de uitvoeringsfase nader overleg worden gevoerd.
Het advies om rookmelders te plaatsen in alle verblijfsruimten zal worden meegegeven aan de partijen die de woningen gaan realiseren.
De reactie van de Veiligheidsregio Hollands-Midden geeft geen aanleiding tot aanpassingen in het bestemmingsplan.
Provincie Zuid-Holland
Voor zover wij kunnen zien in de planlijsten die bij de regionale woonagenda horen, staat plan fase 2 op de planlijst 2016 op categorie 3 en ook in planlijst 2017 staat deze op categorie 3. Dat is een categorie met reserveplannen die wij niet aanvaarden. Zoals het er nu uitziet is dit plan niet goed geregeld in de regionale woonagenda. Als onze constatering klopt dat dit plan in categorie 3 is opgenomen, dan is wat ons betreft de behoefte niet afdoende aangetoond en regionaal afgestemd, en dat betekent dat het plan niet passend is binnen de regels van de Verordening.
Reactie
De vereiste afstemming heeft inmiddels plaatsgevonden, waarmee het plan is verschoven naar categorie 2a. Het plan is hiermee tevens in overeenstemming met de Verordening ruimte.
Omgevingsdienst West-Holland
Reactie
Naar aanleiding van het advies zijn de betreffende rapporten m.b.t. ecologie en geluid aangepast. Deze aangepaste rapporten zijn als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen. Conform het voorstel is de paragraaf externe veiligheid aangevuld en een paragraaf m.b.t. de m.e.r.-beoordeling toegevoegd. Ook zijn de inmiddels uitgevoerde bodemonderzoeken in de toelichting verwerkt en als bijlage opgenomen.