Plan: | Bloemenweide Noord, fase 2 |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0638.BP00017-VOW1 |
Vanaf 2012 zijn er concrete plannen om te komen tot de herinrichting van Bloemenweide Noord. Deze herinrichting geschiedt in fasen. Voor de eerste fase, de bouw van een brede school en een woonzorgcomplex is reeds een bestemmingsplan vastgesteld. Het plan is in uitvoering.
Dit plan ziet op het mogelijk maken van fase 2. Deze tweede fase omvat de bouw van verschillende typen woningen op de locaties van de basisscholen Corbulo en Klaverweide en een vestiging van Stichting Kinderopvang Zoeterwoude (SKZ) welke gesloopt zullen worden na ingebruikname van de nieuwe Brede School.
Het plangebied is gelegen aan het Herderstasjespad in Zoeterwoude en wordt aan de Noordoostzijde begrensd door het Madeliefpad, aan de zuidwestzijde door het Balkenpad. De reeds bestaande woningen aan de Paardenbloemweg vormen de begrenzing aan de Zuidwestzijde van de locatie Klaverweide.
Ligging plangebied (google maps)
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Dorp-West 2011". Het gebied heeft hierin de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Water', 'Groen' en 'Verkeer'. De beoogde herinrichting van het gebied is in strijd met het geldende bestemmingsplan.
Geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied
In het volgende hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het van belang geachte rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 bevat een toets aan relevante wet- en regelgeving op het gebied van o.a. bodem, geluid, ecologie en archeologie. In hoofdstuk 5 komt de juridische opzet van het bestemmingsplan aan bod. In het laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid, maatschappelijke aanvaardbaarheid en het vooroverleg.
In het plangebied zijn twee basisscholen, Corbulo en Klaverweide, en een kinderopvang van Stichting Kinderopvang Zoeterwoude (SKZ) aanwezig. Deze komen, na in gebruik nemen van de Brede School Zoeterwoude-Dorp op de locatie van het oude Emmaushof vrij en worden gesloopt. Ook zijn in en rond het gebied enkele waterlopen aanwezig. In het plangebied bevinden zich daarnaast enkele volwassen bomen.
Basisschool Corbulo (rechts) en SKZ (links)
Basisschool Klaverweide
Het vrijkomende gebied krijgt een nieuwe invulling met woningbouw in verschillende typen. Voor het gebied is een programma voor ogen dat bestaat uit sociale huurwoningen op de locaties Corbulo en SKZ in het oostelijk deel en koopwoningen op de locatie Klaverweide in het westelijk deel. Het totaalplan zal circa 44 woningen omvatten, waarvan circa 10 koopwoningen en circa 34 huurwoningen in een mix van appartementen, eengezinswoningen en beneden-bovenwoningen (bebo's).
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld dat de aantallen en typen woningen niet exact worden vastgelegd, om voldoende flexibiliteit te behouden om in te kunnen spelen op de concrete behoefte in de realisatiefase. Wel zijn bouwvlakken en -hoogten vastgelegd, waardoor het uiteindelijke aantal woningen weinig tot niet zal afwijken van het beschreven programma.
Naast woningen omvat het plangebied groen met wandelpaden, bestaand en nieuw water, ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is zo de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012 en verving verschillende bestaande nota's zoals:
In de SVIR staan plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeenten krijgen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening dan in het verleden. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los.
De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze, en andere structuurvisies, te kunnen afdwingen, is door het Rijk besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 28 maart 2017 voor het laatst gewijzigd.
In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor een inbreidingslocatie zoals met dit plan wordt gerealiseerd.
De Ladder voor duurzame verstedelijking vereist dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd in het licht van zorgvuldig ruimtegebruik. De Ladder voor duurzame verstedelijking is op 1 oktober 2012 opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en per 1 juli 2017 herzien. Deze is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro en luidt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' in de zin van deze bepaling. Uit jurisprudentie volgt dat een bouwplan voor meer dan 10 woningen gezien wordt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, waarmee dat ook voor het voorliggende plan geldt.
De volgende vraag is om te beschrijven dat behoefte is aan deze ontwikkeling. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.3.1.
Nu het een ontwikkeling is binnen het bestaand stedelijk gebied is het laatste deel van de Ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
Samenvattend is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de vorm van woningbouw, passend binnen de actuele behoefte en binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee voldoet het plan aan het uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik, zoals met artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is beoogd.
De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 augustus 2014 in werking getreden. De laatste actualisering is vastgesteld op 14 december 2016 en op 12 januari 2017 in werking getreden. De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
De provincie richt zich op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met blijvende aandacht voor de kwaliteit. Hierbij zal de bestaande situatie gelden als vertrekpunt, vormt de maatschappelijke vraag de leidraad voor het handelen en stuurt de provincie op het bereiken van haar doelen. De VRM biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel.
Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie.
Bebouwde ruimte
Het plangebied is, net als de gehele bebouwde kom van Zoeterwoude, aangeduid als 'bebouwde ruimte'.
Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten en opwaarderen. Dit leidt tot een intensiever en compact ruimtegebruik.
De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van de bebouwde ruimte. Eén van die manieren is het opnemen van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' in de Verordening ruimte. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet een nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het 'bestaand stads- en dorpsgebied' (BSD). Het BSD is gedefinieerd als: 'het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Dit houdt niet in dat onbeperkt verdicht kan worden. Bij het bepalen of de woningbehoefte binnen de bebouwde ruimte opgevangen kan worden, is niet alleen de vraag of het fysiek mogelijk is om de woningbehoefte te accommoderen van belang. Ook moet er voldoende ruimtelijke kwaliteit behaald worden en voldoende groen binnen de bebouwde ruimte behouden blijven. Deze elementen zijn er vooral op gericht de leefkwaliteit van de inwoners te beschermen of zo nodig te versterken.
Met deze herontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied wordt aangesloten bij de provinciale visie. Bij de planvorming is nadrukkelijk de onbebouwde ruimte betrokken, met aandacht voor water en groen, waardoor er een totaalplan ligt dat zich goed in de omgeving voegt en qua schaal passend is bij de bestaande bebouwing.
Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie de Verordening ruimte 2014 opgesteld, waarin de regels zijn opgenomen die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de onderdelen uit de Verordening Ruimte die van toepassing zijn op de beoogde ontwikkeling.
Ladder voor duurzame verstedelijking (Artikel 2.1.1 Verordening ruimte)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet daarom voldoen aan de volgende eisen:
Met de uitvoering van dit plan worden woningen toegevoegd aan de voorraad, waarmee in een actuele regionale behoefte wordt voorzien. Dit is nader toegelicht in paragraaf 3.3.1. Daarbij is het een herstructureringslocatie binnen het BSD. Het plan voldoet dan ook aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Ruimtelijke kwaliteit (Artikel 2.2.1 lid 1 Verordening ruimte)
Een plan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Deze woningbouwontwikkeling vindt plaats in een bestaand woongebied, op een locatie die vrijkomt voor herontwikkeling na de sloop van twee schoolgebouwen. Het plan is in overeenstemming met de aard en de schaal van het gebied, waardoor sprake is van 'inpassen'. Hierdoor kan medewerking aan het plan worden verleend, mits voldaan wordt aan de richtpunten uit de ruimtelijke kwaliteitskaart. Omdat het plan wel duidelijk afwijkt van de oorspronkelijke invulling van het gebied is echter ook rekening gehouden met de criteria behorende bij 'aanpassen'. Het plangebied wordt zodanig ingericht dat de nieuwe woningen goed passen binnen de bestaande structuur. Deze structuur betreft niet alleen de bebouwing en ontsluiting, maar ook de aanwezige groenstructuur met waterlopen.
De regionale woonagenda Holland Rijnland (RWA) met de bijbehorende woningbouwplanlijsten geeft inzicht in de vraag/aanbod verhoudingen op de regionale woningmarkt en een onderbouwing voor de (sub)regionale afstemming van woningbouwplannen, passend bij de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De RWA wordt momenteel geactualiseerd en moet uiterlijk op 31 december 2017 bij de provincie Zuid-Holland worden ingediend. Het nu voorliggende project wordt hierin meegenomen. Hoewel de afstemming nog niet is afgerond is het wel de verwachting dat het plan binnen het nieuwe geactualiseerde RWA zal passen.
In de volgende planfase (ontwerp) zal er meer duidelijk zijn en wordt deze onderbouwing uitgebreid.
In januari 2013 is de structuurvisie Dorp / Zuidbuurt vastgesteld. Hierin zijn de hoofdlijnen van de voorziene ontwikkelingen en het ruimtelijk beleid voor de gebieden Dorp en Zuidbuurt vastgelegd in de periode tot 2025. De visie is bedoeld als instrument waarmee burgers en maatschappelijke organisaties actief worden geïnformeerd over, en worden betrokken bij, de ruimtelijke visie op dit gebied.
De woningmarkt in Zoeterwoude sluit, ondanks recente kleine bouwprojecten nog lang niet aan op de groeiende vraag naar (passende) woningen in Zoeterwoude. Het aanbod daarvan is eenzijdig en bestaat grotendeels uit eengezinswoningen. Uitgangspunten voor de toekomst zijn:
Welke ontwikkelingen gewenst zijn en in welke vorm zij binnen bovengenoemd uitgangspunt passen, wordt in de visie per deelgebied beschreven. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Emmauslocatie die is opgenomen in de structuurvisie.
Herontwikkeling Emmauslocatie (Afbeelding uit structuurvisie Dorp / zuidbuurt)
Ten tijde van het opstellen van de structuurvisie werd de exacte uitwerking nog onderzocht. Woningbouw, met name voor senioren en jongeren, maakt nadrukkelijk onderdeel uit van de mogelijke invullingen.
Zoeterwoude heeft eind 2015 een nieuwe woonvisie vastgesteld, de Woonvisie Zoeterwoude 2025. Uit de woonvisie blijkt dat er lokaal met name behoefte is aan starterswoningen en woningen voor ouderen. Met dit plan wordt in deze specifieke behoefte voorzien. Het plangebied is in de woonvisie opgenomen als nieuwe woningbouwlocatie.
De voorgestane ontwikkeling in het plangebied vereist dat inzicht verkregen wordt in de milieukundige gesteldheid van de bodem. Voor een actueel beeld van de bodemkwaliteit wordt een nieuw bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten van eerdere bodemonderzoeken in het plangebied zijn geen verontreingingen te verwachten die aan de uitvoering van het plan in de weg staan.
Binnen het plangebied moet met de milieuzoneringen van zowel bestaande als toekomstige bedrijven rekening worden gehouden. Dat is van belang om de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Voor het bepalen van de milieuzoneringen wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten. In deze lijst wordt per bedrijfscategorie aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid, gevaar) hiervan uit kan gaan en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht genomen moet worden.
In de directe nabijheid van het plangebied zijn in de nieuwe situatie geen andere functies dan wonen aanwezig, waardoor er geen sprake is van een overschrijding van richtafstanden.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid. In dat geval dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Uitsnede risicokaart
Inrichtingen
Binnen het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen. Ook liggen er over het gebied geen contouren van het persoonsgebonden risico (PR grenswaarde) van inrichtingen van buiten het plangebied.
Buisleidingen
In het plangebied en in de nabijheid hiervan zijn geen buisleidingen aanwezig waarvan de contour voor de PR grenswaarde over het gebied liggen.
Transport gevaarlijke stoffen over de weg
In het plangebied en in de nabijheid hiervan zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig waarvan de contour voor de PR grenswaarde over het gebied ligt.
Conclusie
In de nabijheid van het projectgebied zijn geen risicobronnen aanwezig die aanleiding geven tot nader onderzoek ten aanzien van de externe veiligheid.
In hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer zijn de eisen ten aanzien van luchtkwaliteit vastgelegd. Deze staat bekend als de Wet luchtkwaliteit.
Uit de Wet luchtkwaliteit en de bijbehorende besluiten en regelingen volgt onder meer dat luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een ruimtelijke ontwikkeling als deze 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Deze grens is voor enkele categorieën van projecten uitgewerkt in getalsmatige grenzen. Zo geldt voor woningbouwprojecten van maximaal 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Dit project zit ruimschoots onder de genoemde grens.
In het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit vindt jaarlijks monitoring plaats van de luchtkwaliteit. Uit deze monitoring (https://www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied geen overschrijdingen plaatsvinden ten aanzien van de concentraties stikstofoxiden en fijnstof.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.
De voorgenomen ontwikkeling vereist dat inzicht wordt verkregen in de mogelijke hinder die ter plaatse op kan treden ten gevolge van het wegverkeerslawaai vanuit de directe omgeving. In verband hiermee is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door ANCOOR. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting.
Uit het onderzoek volgt dat de geludisbelasting op de gevels van enkele woningen, als gevolg van wegverkeer op de Burgemeester Detmersweg (N206), de voorkeursgrenswaarde van 48dB overschrijdt. De maximale belasting is 60dB, waarmee de maximale ontheffingswaarde van 63dB niet wordt overschreden.
Onderzocht is welke maatregelen er mogelijk zijn om de geluidsbelasting terug te brengen tot een waarde die gelijk of lager ligt dan de voorkeursgrenswaarde. Geconcludeerd wordt dat deze onvoldoende niet realiseerdbaar en doeltreffend zijn en/of het toepassen van deze maatregelen op bezwaren stuit. Geadviseerd wordt om een hogere grenswaarde vast te stellen.
Ter bescherming van ecologische waarden moet er bij ruimtelijke ingrepen een afweging worden gemaakt in het kader van beschermde natuurgebieden en beschermde planten- en diersoorten. Om de mogelijke effecten in beeld te brengen is een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Deze is als bijlage 2 bij deze plantoelichting gevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna samengevat.
Gebiedsbescherming
De plannen hebben geen negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied de Wilck tot gevolg. Wel wordt geadviseerd om een AERIUS berekening uit te voeren om zo mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden in de ruimere omgeving van het plangebied in beeld te krijgen.
Het plangebied ligt binnen het Natuurnetwerk Nederland. Uit de kaartviewer van het NNN van de provincie Zuid-Holland blijkt dat het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN gelegen is op een afstand van ruim 1,5 kilometer. In het beleid van provincie Zuid-Holland staat dat (effecten van) ruimtelijke ontwikkelingen buiten het NNN niet beoordeeld hoeven worden. Vervolgstappen in het kader van het NNN zijn derhalve niet nodig.
Soortenbescherming
In het plangebied zijn potentiele vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Er zijn geen belangrijke vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen aanwezig.
Er worden geen vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren verwacht in het plangebied. Verder zijn in het plangebied vaste verblijfplaatsen van diverse laag beschermde grondgebonden zoogdiersoorten te verwachten.
In het plangebied zijn geen broedvogels met jaarrond beschermde nesten aangetroffen of te verwachten. Wel zijn enkele algemeen voorkomende broedvogels van bebouwing, bos en struweel aangetroffen en of te verwachten zoals; Merel, Houtduif, Kauw, Ekster en Koolmees.
In het plangebied zijn algemene en laag beschermde amfibieën zoals Kleine watersalamander, Gewone pad en Bruine kikker overwinterend te verwachten.
In het plangebied zijn geen beschermde flora, vissen, reptielen, insecten of weekdieren aangetroffen of te verwachten.
Vleermuisonderzoek
De quickscan gaf aanleiding tot een nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen, waarvan de rapportage is opgenomen als bijlage 3.
Tijdens het onderzoek is één zomerverblijfplaats van Gewone dwergvleermuis aangetroffen in het gebouw van de ‘Stichting Kinderopvang Zoeterwoude‘. De zomerverblijfplaats is vastgesteld tijdens het veldbezoek van 1 september 2017. Twee exemplaren van Gewone dwergvleermuis vlogen in een open stootvoeg rechts van de ingang.
Als gevolg van de sloop van het gebouw gaat de zomerverblijfplaats van Gewone dwergvleermuis verloren. Hierdoor is het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming noodzakelijk en dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden. Hierbij kan gedacht worden aan het tijdig plaatsen van vervangende verblijfplaatsen, het ongeschikt maken van de bebouwing voor aanvang van de sloopwerkzaamheden en door te werken in de minst kwetsbare periode van vleermuizen.
De aanwezigheid van een verblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis hoeft niet aan de beoogde ontwikkeling in de weg te staan.
AERIUS berekening
Op advies is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze rapportage is als bijlage 4 opgenomen. Hieruit volgt dat voor geen enkel natuurgebied de geldende drempelwaarden worden overschreden, waardoor de Wet natuurbescherming niet aan vaststelling van het plan in de weg staat.
Archeologie
In Nederland zijn archeologische waarden veelal onzichtbaar. Ze liggen grotendeels verborgen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Slechts een deel van de archeologische rijkdom is zichtbaar aan het oppervlak.
Om inzicht te krijgen in de archeologische situatie ter plaatse van het plangebied is door ADC Archeoprojecten een bureauonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek, opgenomen als bijlage 5, werd in het noordelijk deel van het plangebied een zandlichaam van het Voorschoten getijdesysteem verwacht. Op of in deze zandige afzettingen kunnen archeologische resten worden verwacht vanaf het Neolithicum tot de IJzertijd / Romeinse tijd. De top van dit zandlichaam wordt verwacht vanaf 1,5 tot 2 m –mv. In het hele plangebied worden archeologische resten verwacht uit de IJzertijd / Romeinse tijd tot en met de Late Middeleeuwen op of in de top van het veen.
De kans op het aantreffen van resten uit het Neolithicum t/m de Late Middeleeuwen is klein gezien de resultaten van voorgaand onderzoek rondom het plangebied. Aan en direct onder het maaiveld worden in het moerige toemaakdek archeologische resten verwacht uit de Late Middeleeuwen tot de Nieuwe Tijd. De kans op resten die verband houden met vroegere bewoning wordt echter zeer klein geacht aangezien het plangebied in deze periode in gebruik was als weiland. Vanaf het maaiveld tot een diepte van ca. 50 cm –mv moet rekening gehouden worden met het voorkomen van archeologische resten in het opgebrachte toemaakdek die zich buiten hun originele context bevinden (ex situ). Geadviseerd werd om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren.
Het inventariserend veldonderzoek, uitgevoerd door RAAP en opgenomen als bijlage 6, wees uit dat de kans dat er door de geplande werkzaamheden archeologische resten worden verstoord zeer klein is. Vervolgstappen worden dan ook niet nodig geacht.
Cultuurhistorie
Naast archeologische waarden onder de grond kunnen ruimtelijke ontwikkelingen ook van invloed zijn op cultuurhistorische waarden boven de grond. Het betreft dan bijvoorbeeld een molen(biotoop) of bepaalde landschappelijke structuren. In de omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig waarop de voorgenomen ontwikkeling een (negatieve) invloed kan hebben.
De waterbeheerder ter plaatse van het plangebied is het Hoogheemraadschap van Rijnland. Bij deze ontwikkeling wordt rekening gehouden met de uitgangspunten die het Hoogheemraadschap heeft geformuleerd ten aanzien van duurzaam waterbeheer.
Watercompensatie
Met de gewijzigde invulling in het gebied wijzigt ook het verharde oppervlak. Daar tegenover staat een uitbreiding van het oppervlaktewater. Dit is in onderstaande afbeeldingen inzichtelijk gemaakt.
Bestaande situatie verharding, groen en water
Nieuwe situatie verharding, groen en water
Op grond van het beleid van het Hoogheemraadschap dient bij een toename aan verharding van meer dan 500m2, 15% van deze toename gecompenseerd te worden door de aanleg van extra oppervlaktewater. Het plan voorziet in een toename van het oppervlaktewater met 156m2. Dit is voldoende om een toename aan verharding van 1040m2 ten opzichte van de huidige 8307m2 te compenseren, in totaal dus maximaal 9347m2.
In de bestaande situatie is het totaal aan bebouwing en verharding 8307m2. In de nieuwe situatie neemt dat af tot 7331m2. Er moet echter ook rekening mee gehouden worden dat toekomstige bewoners hun tuin (deels) verharden. De totale oppervlakte aan tuinen bedraagt 3013 m2. Hiervan zou (9347m2 - 7331m2 =) 2017 m2 verhard mogen worden, oftewel 67%. Wij achten het realistisch dat het daadwerkelijke verhardingspercentage van de tuinen minder zal bedragen. Hiermee is de toename van verhard oppervlak binnen het plangebied gecompenseerd.
Conclusie
Het plan heeft geen negatieve gevolgen ten aanzien van de waterhuishouding in het gebied.
Het plangebied wordt aan de noordzijde ontsloten op de Westeindseweg. Deze route kan gebruikt worden door het langzaam verkeer en door het gemotoriseerd verkeer vanaf de noordoostelijk in het plangebied gelegen parkeerplaats. De parkeerplaats in het zuidoosten en de woningen in het westelijk deel van het plangebied worden in zuidelijke richting ontsloten naar de Paardebloemweg. Ook het langzaam verkeer kan van deze route gebruik maken.
In het bestemmingsplan is voldoende ruimte gereserveerd om parkeerplaatsen aan te leggen. Dit wordt voor ieder plandeel afzonderlijk geregeld. Daarnaast komen er rond de ontsluiting aan de noordzijde nog extra parkeerplaatsen te liggen.
Het exacte aantal benodigde parkeerplaatsen is afhankelijk van het definitieve programma van woningaantallen en -typen. In de planregels is een koppeling gelegd met de parkeernormen volgens het CROW, zodat de aanleg van voldoende parkeerplaatsen gewaarborgd is.
De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Daarom stelt onder andere de Wro eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De regels zijn onderverdeeld in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
De inleidende regels vormen Hoofdstuk 1 en bevatten de begrippen en de wijze van meten. Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin zijn de regels bij de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen. Onder algemene regels, Hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen die niet beperkt zijn tot een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele plangebied, zoals de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels. Tot slot zijn in Hoofdstuk 4 de overgangsregels en de slotregel opgenomen.
In de SVBP2012 is een aantal begrippen voorgeschreven. Voor zover deze voorkomen in dit bestemmingsplan zijn deze begrippen overgenomen. De lijst is verder aangevuld met een aantal begrippen die voor een goede interpretatie en toepassing van de bestemmingsregels nodig zijn.
Ook voor de wijze van meten geldt dat deze deels is overgenomen uit de SVBP2012 en is aangevuld voor zover dit voor een goede toepassing van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
Structuurbepalende groene elementen zijn bestemd als Groen. Het gaat om de gronden die in gebruik zijn als plantsoenen, bermen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden. Daarbij is ten behoeve van de flexibiliteit binnen de bestemming Groen tevens de functie water toegestaan en kunnen parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De gebieden met een verplaatsings- en verblijfsfunctie worden als Verkeer - Verblijfsgebied bestemd. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, het (ondergronds) verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen, speelplekken en kleine nutsvoorzieningen en dergelijke.
Waterpartijen die van belang zijn voor de waterberging zijn bestemd voor Water. Water is overigens ook in de overige bestemmingen toegestaan. Hiermee wordt ruimte geboden aan het realiseren van natuurvriendelijke oevers rondom de waterlichamen.
Wonen is de voornaamste bestemming binnen het plangebied. Het bestemmingsplan is opgesteld met als doel om flexibiliteit te bieden, maar wel binnen enkele kaders die de omgeving voldoende waarborgen geven. Zo zijn de woningtypen en aantallen niet strak vastgelegd, maar zijn wel bouwvlakken en een maximale goot- en nokhoogte bepaald.
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.
In dit artikel zijn voor diverse typen bouwwerken algemene regels geformuleerd. Deze dienen toegepast te worden aanvullend op de bestemmingsspecifieke regels.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Dit artikel stelt enkele algemeen geldende beperkingen aan de gebruiksmogelijkheden van gronden binnen het bestemmingsplan.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwregels, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan, maar is aan voorwaarden gebonden.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
De algemene wijzigingsregels omschrijven enkele situaties waarin het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid heeft om het bestemmingsplan te wijzigen. Hiervoor is dan een wijzigingsplan nodig, inclusief de daarbij behorende voorbereidingsprocedure.
In de overige regels is een parkeerregeling opgenomen, waarmee wordt geborgd dat bij functiewijziging of uitbreiding voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met het overgangsrecht wordt beoogd dat bouwwerken en gebruik, die wel in overeenstemming zijn met het oude bestemmingsplan, maar niet met het nieuwe, kunnen voortduren. Volledige herbouw van een dergelijk bouwwerk is niet toegestaan, tenzij het teniet gaat als gevolg van een calamiteit. Voor het strijdige gebruik geldt dat als dit langer dan een jaar is onderbroken, niet meer hervat mag worden.
In de slotregel is de aanhalingstitel van de regels vastgelegd.
De gemeente Zoeterwoude is eigenaar van de beide basisschoollocaties. Met SKZ zijn afspraken gemaakt over de aankoop. Voor de herontwikkeling zijn financiële middelen gereserveerd, waardoor de economische uitvoerbaarheid niet in het geding is.
PM
PM