het
bestemmingsplan Hoge Rijndijk 44-46 met identificatienummer
NL.IMRO.0638.BP00018-VAS1 van de gemeente Zoeterwoude;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch
bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan- en uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
1.6 aan-huis-gebonden-beroep:
een
dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt
uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie
behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie
in overeenstemming is;
1.7 achtererf:
de
gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de
achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het
verlengde daarvan;
1.8 antennedrager:
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;
1.9 antenne-installatie:
een
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading
en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de
daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.10 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:
afstands-,
hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand
zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de
Woningwet;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.17 bijgebouw:
een
vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht
ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.18 bouwen:
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag:
een
doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg)
gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen
en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor
woonfuncties geschikt of geschikt te maken is;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch
bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie
van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 carport:
een
op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een
bestaande woning of een bestaand woongebouw, die bedoeld is als een
overdekte stallingsruimte voor personenauto's, die geen eigen wanden of
deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door de woning of
daarbij behorende bijgebouwen en/of ondersteuningen van de overkapping;
1.26 dakkapel:
een
constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot
en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de
noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak
is geplaatst;
1.27 dakopbouw:
een
constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot
bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok
uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of
beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst;
1.28 deskundige:
een
door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie
van deskundigen inzake natuur en landschap of archeologie;
1.29 detailhandel:
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop),
verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die
goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan
in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 geluidshinderlijke inrichtingen:
bedrijven in de
zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder (Stb. 1979, 99, laatst
gewijzigd Stb. 2001, 29) en artikel 2.4 van artikel 2.1 lid 3 van het
Besluit omgevingsrecht;
1.32 hoofdgebouw:
een
gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of
functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.33 horecabedrijf:
het
bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en
dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het
bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;
1.34 kantoor:
voorzieningen
gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel,
architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen
gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate
rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.35 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning
door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten,
waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het
Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de
woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke
uitstraling die daarbij past;
1.36 NEN:
door de Stichting
Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op
het moment van vaststelling van het plan;
1.37 nutsvoorzieningen:
voorzieningen
ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes,
gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties,
gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van
(ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.38 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
1.39 peil:
voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.40 praktijkruimte:
een
gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig
verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig,
juridisch, educatief, cultureel, religieus, medisch, paramedisch,
therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;
1.41 risicovolle inrichtingen:
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.42 voorgevel:
de naar de weg of
de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw; indien het een gebouw
betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare
ruimte gekeerde gevel, dient de smalste gevel als voorgevel te worden
aangemerkt;
1.43 zijerf:
de gronden die
behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat
hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor-
en achtergevel.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand:
de afstand tussen
bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot
perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst
zijn;
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie:
ingeval van een
vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het
hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
ingeval van een
op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de
voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de
(schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil
tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen,
zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren;
2.5 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 inhoud van een bouwwerk:
tussen de
onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen;
2.8 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 vloeroppervlakte:
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor
tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
bijbehorende parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – parkeerplaats' is bebouwing uitgesloten;
de maximum bouwhoogte van containerruimten bedraagt 1,5 m;
voor wat betreft de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het bepaalde in artikel 7 lid 3.
3.3 Specifieke gebruiksregels
ter plaatse van
de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – parkeerplaats' dient
een parkeerplaats te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het wonen en in
samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
nutsvoorzieningen;
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, parkeervoorzieningen, tuinen en water.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
4.2.1 (Hoofd)gebouwen
hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
het maximum aantal wooneenheden bedraagt zoveel als ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
de maximum goothoogte van gebouwen bedraagt zoveel als ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
de goothoogte van hoofdgebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, met dien verstande dat:
de afstand
tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m
bedraagt, met dien verstande dat op twee-onder-een-kapwoningen een
gekoppelde dakkapel mag worden gebouwd;
de maximum bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, 1,75 m bedraagt;
de
breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw ten
hoogste 50 % van het dakvlak bedraagt, met dien verstande dat:
de
breedte van een nieuw te bouwen dakkapel gelijk mag zijn aan een
bestaande dakkapel in dezelfde rij van twee of meer woningen, met een
maximum van 70 % van het dakvlak;
de breedte van dakkapellen aan de achterkant van het hoofdgebouw ten hoogste 70 % van het dakvlak bedraagt.
4.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
de maximum goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,0 m;
de maximum
goothoogte van aan- en uitbouwen is gelijk aan de hoogte van de eerste
bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m tot een maximum van
4,5 m;
de maximum
bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt 4,5 m, tenzij met de
maatvoeringsaanduiding een andere maximum bouwhoogte is aangegeven;
de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot perceelsgrenzen bedraagt 0 m of ten minste 1,0 m;
de minimum afstand van een bijgebouw tot het hoofdgebouw bedraagt 3,0 m;
de gezamenlijke
oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen bedraagt ten hoogste
40 % van het zij- en achtererf met een maximum van 40 m².
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor wat betreft de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het bepaalde in artikel 7 lid 3.
4.3 Specifieke gebruiksregels
het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning is niet toegestaan;
het gebruik van
gedeelten van woningen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve
van aan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten is toegestaan, voor zover:
de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
het
vloeroppervlak voor kantoor- en/of praktijkruimte of de bedrijfsmatige
activiteit niet groter is dan 30 % van het gezamenlijk
vloeroppervlak van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen tot ten hoogste
40 m²;
het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend;
geen horeca
en detailhandelsactiviteiten plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte
verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan-huis-gebonden
beroep en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
in afwijking van
het gestelde onder lid b sub 3 bedraagt het maximum vloeroppervlak voor
kantoor- en/of praktijkruimte of de bedrijfsmatige activiteit 45
m²;
ter plaatse van
de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – parkeerplaats' dient
een parkeerplaats te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden.
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
op de gronden mogen ten behoeve van de in artikel 5 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3,0 m;
ten behoeve van
de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met
inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende
(bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan
betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van
bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of
onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de
bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5 lid 2 sub c,
indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht
worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet
onevenredig wordt geschaad.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal
in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de
beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
7.1 Ondergronds bouwen
Onderkeldering
is uitsluitend toegestaan onder gebouwen en in maximaal
één laag waarvan de diepte maximaal 3,5 m mag
bedragen.
7.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen,
niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van
aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden
overschreden door:
tot gebouwen
behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen,
hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en
afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2,0 m bedraagt;
andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
7.3 Hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt - tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald - :
1,0 m van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van hoofdgebouwen en de openbare weg;
2,0 m van erf- en terreinafscheidingen elders;
5,0 m van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van (mobiele) telecommunicatie;
3,0 m van schotelantenne-installaties;
2,0 m van tuinmeubilair;
4,0 m van speeltoestellen;
3,0 m van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.4 Percentages
Het
bebouwingspercentage geeft aan hoeveel procent van het bouwvlak van het
desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen
en overkappingen. Bij het ontbreken van een percentage mag het bouwvlak
volledig worden bebouwd, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden in ieder geval de volgende regels ten aanzien van het gebruik:
het gebruiken en/of laten gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
het gebruiken van bouwwerken voor een seksinrichting is niet toegestaan;
de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
het
bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking
mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10 %;
overschrijding
van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van
belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel
voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand
van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3,0 m
bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10 % worden vergroot;
antenne-installaties
ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde
schotelantenne-installaties en zonder apparatuurkast, met een hoogte
van ten hoogste 15 m;
de
omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
burgemeester en
wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten
behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van
belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of
bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de
werkelijke toestand van het terrein;
overschrijdingen mogen ten hoogste 3,0 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10 % worden vergroot.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat
op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig
of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een
omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits
deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het
tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen
wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet
gegaan.
Het bevoegd
gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een
omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een
bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op
het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd
zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan,
daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van
grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding
van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden
het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig
gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang
wordt verkleind.
Indien het
gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het
plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het
verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was
met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsregels van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Hoge Rijndijk 44-46'