direct naar inhoud van Regels
Plan: De Nieuwe Uithof
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0638.BP00019-ONT1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'De Nieuwe Uithof' van de gemeente Zoeterwoude.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0638.BP00019-ONT1 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 adviseur inzake milieuhygiëne

een door het bevoegd gezag aan te wijzen interne adviseur op het gebied van milieuhygiëne.

1.7 adviseur inzake natuur en landschap

een door het bevoegd gezag aan te wijzen interne adviseur op het gebied van natuur en landschap.

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  • akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
  • grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  • intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  • fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  • intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  • een paardenfokkerij.

1.9 agrarisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen interne adviseur inzake landbouw en tuinbouw.

1.10 agrarisch loonbedrijf

een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven of dan wel op het verwerken, het opslaan en/of verhandelen van dieren of producten die afkomstig zijn van agrarische bedrijven.

1.11 agrarisch natuur- en landschapsbeheer

agrarisch beheer met inachtneming van het behouden van natuur- en landschapwaarden, zoals weidevogelbeheer, randenbeheer, slootkantenbeheer en dergelijke.

1.12 ambachtelijke be- en afwerking van agrarische producten

specialisatie voor agrarische bedrijven waarbij agrarische producten op een originele of traditionele manier worden bewerkt zoals imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij en dergelijke.

1.13 archeologisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen interne adviseur inzake archeologie.

1.14 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.15 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.16 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.17 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.18 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.19 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.20 beroep-aan-huis

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.21 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.22 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.23 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 blauwe diensten

in het kader van duurzaam waterbeheer, tegen betaling toestaan van het onder water laten lopen van land als calamiteitenberging.

1.25 boerengolf

of klompengolf is een vorm van buitensport die gespeeld wordt in het polderlandschap zonder gebruikmaking van vaste voorzieningen.

1.26 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.27 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.31 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.33 dierenpension

een tijdelijke opvangplaats voor huisdieren, waar het dier na verloop van tijd weer wordt opgehaald door de eigenaren, bijvoorbeeld na vakantie.

1.34 (waardevolle) doorzichten

de ruimte tussen twee bebouwingscomplexen in een bebouwingslint waardoor een blik geboden wordt op de achterliggende open polders en de landschappelijke hoofdstructuur (dorpslint in open landschap) en het karakteristieke slotenpatroon kan worden waargenomen.

1.35 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.37 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.38 karakteristiek

cultuurhistorisch waardevolle gebouwen welke opgenomen zijn op de Rijksmonumentenlijst of de gemeentelijke monumentenlijst.

1.39 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.40 kleinschalige horecagelegenheid

theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf, geen café, restaurant of ander horecabedrijf zijnde.

1.41 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.42 manege

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.

1.43 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.44 nevenfunctie

naast de hoofdfunctie van een agrarisch bedrijf functionerende bedrijfstak, welke dient bij te dragen aan het inkomen van het agrarische bedrijf; ondergeschikt dient te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf in inkomsten, oppervlakte en/of tijdsbesteding en verbonden dient te zijn aan het boerenland/boerenerf (erf en/of overige gronden).

1.45 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.46 paardenhouderij

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden, in combinatie met hiermee samenhangende ondergeschikte activiteiten zoals, het berijden van deze paarden door cliënten, het trainen van deze paarden en het houden van onderlinge wedstrijden.

1.47 peil
  • voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.48 poldersport/survivalactiviteiten

dagrecreatieve activiteiten op agrarische gronden met vaste voorzieningen, zoals hindernisbanen en teambuilding.

1.49 sociale functie

maatschappelijke activiteiten op het agrarisch bedrijf, zoals resocialisatie, therapie (koeknuffelen), kinderopvang.

1.50 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging" die van deze regels deel uitmaakt.

1.51 vervolgfunctie

de nieuwe bestemming van het bouwperceel indien het aldaar gevestigde agrarische bedrijf opgeheven is.

1.52 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en de versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden, waarbij het open veenweidegebied met het karakteristieke slotenpatroon en waardevolle doorzichten behouden dient te worden;

alsmede voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': tevens een paardenhouderij;
  • b. wandel- en fietsverbindingen en ruiterpaden;
  • c. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  • d. blauwe diensten;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. de volgende agrarische en niet-agrarische nevenfuncties:
    • 1. detailhandel ten behoeve van clientèle van de paardenhouderij, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²;
    • 2. een veearts/hoefsmederij, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 300 m²;
    • 3. kleinschalige horecagelegenheid, voor zover het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m² en het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²;
    • 4. bed & breakfast, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m²;
    • 5. beroep-aan-huis, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²;
    • 6. natuur- en milieueducatie rondleidingen, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 150 m²;
    • 7. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het gebruik niet meer bedraagt dan 30% van het gezamenlijke vloeroppervlak van het hoofdgebouw tot ten hoogste 60 m²;

met dien verstande dat wanneer er tegelijkertijd meerdere nevenfuncties ter plaatse van het bouwvlak plaatsvinden, een maximum van 500 m2 bebouwing geldt dat ten behoeve van deze nevenfuncties in gebruik mag zijn.

 

  • f. met de daarbij behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, (ontsluitngs)wegen en laad- en losvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bepaalde in sub a is niet van toepassing voor terreinafscheidingen, de hooiberg en windmolens voor de waterbeheersing;
  • c. buitenrijbakken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
    • 1. binnen de aanduiding 'paardenhouderij' is maximaal één buitenrijbak toegestaan;
    • 2. de afmeting van een buitenrijbak mag maximaal 50x70m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van omheining bij een buitenrijbak mag maximaal 1,5 m bedragen;
    • 4. de hoogte van de bijbehorende lichtmasten mag maximaal 5 m bedragen;
  • d. overigens geldt het volgende:

  max. aantal   max. inhoud   max. oppervlak   max. bouwhoogte   max.
goothoogte  
bedrijfswoning   één   700 m3     10 m   4 m  
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen       50 m2   4,5 m   3 m  
bedrijfsgebouwen       binnen bouwvlak zonder beperking   10 m   zie plankaart  
veldschuren         10 m    
windmolens voor waterbeheersing         6 m    
hooibergen         15 m    
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel
- rondom paardenweides, paddocks en longeerplaatsen
- overige plaatsen  
     
1 m

1,5 m
2 m  
 
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. erf- of terreinafscheidingen en windmolens)         6 m    

3.3 Nadere eisen

De gebouwen dienen te worden gepositioneerd conform schetsvariant 3 'Stedenbouw en landschap primaat', zoals opgenomen in Bijlage 1.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van de bouw van mestsilo's of (ruw)voeder- c.q. torensilo's, met inachtneming van het volgende:

  • a. de bouwhoogte van silo's bedraagt ten hoogste 15 m;
  • b. silo's dienen binnen een afstand van 100 m van het bijbehorende bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. de inhoud van de silo bedraagt ten hoogste 3.000 m³, tenzij de bedrijfsvoering een grotere inhoud noodzaakt;
  • d. de bouw van silo's is slechts toelaatbaar voor zover de aanwezige landschappelijke en/of natuurlijke waarden, daarbij niet onevenredig worden aangetast;
  • e. ter toetsing van de milieuhygiënische aanvaardbaarheid van het verzoek wordt het plan voorgelegd aan een adviseur inzake milieuhygiëne;
  • f. ter toetsing van hetgeen gesteld onder d wordt het plan voorgelegd aan een adviseur inzake natuur en landschap.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Voorwaardelijke gebruiksbepaling

Gebruik van de bebouwing conform schetsvariant 3 'Stedenbouw en landschap primaat' (Bijlage 1) is toegestaan, mits de bestaande gebouwen en beplanting, welke zijn opgenomen in Bijlage 2, binnen 6 maanden na voltooiing van de nieuwe gebouwen, zijn gesaneerd.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijking nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 ten behoeve van een of meer van de nevenfuncties, zoals bedoeld in artikel 1.44, welke in tabel 3.1 zijn aangegeven, met inachtneming van de tabel en het volgende:

  • a. de nevenfunctie dient binnen het bouwvlak plaats te vinden, met uitzondering van boerengolf;
  • b. voor de nevenfunctie dienen de volgende voorwaarden in acht genomen te worden:
    • 1. de nevenfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
    • 2. de nevenfunctie mag de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden en natuurwaarden in de directe omgeving niet onevenredig aantasten;
    • 3. de nevenfunctie mag geen onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking teweeg brengen;
    • 4. bij het inpassen van een niet-agrarische nevenfunctie dient, voor zover relevant, zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing, waarbij gebruik dient te worden gemaakt van gebiedseigen beplantingsvormen;
    • 5. parkeren ten behoeve van de nevenfunctie dient te allen tijde op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak;
    • 6. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • c. verzoeken om ontheffing worden ter toetsing voorgelegd aan de agrarische deskundige en de adviseur inzake natuur en landschap;
  • d. ten behoeve van nevenfuncties gelden de volgende bouwregels:
    • 1. ten behoeve van de nevenfuncties mogen geen nieuwe woningen worden gebouwd;
    • 2. ten behoeve van de nevenfunctie 'opslag en stalling van niet-agrarische producten in bestaande bebouwing' mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht;
    • 3. wanneer er tegelijkertijd meerdere nevenfuncties ter plaatse van het bouwvlak plaatsvinden, geldt een maximaal van 500 m² bebouwing dat ten behoeve van deze nevenfuncties in gebruik mag zijn.

Tabel 3.1 Nevenfuncties ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij'

Nevenfunctie   passend/ toelaabaar   maximaal aantal m2 gronden exclusief bebouwing in gebruik voor nevenfunctie   maximaal aantal m2 bebouwing in gebruik voor nevenfunctie  
Agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten        
opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing   O   -   400 m2  
veehandelsbedrijf, africhtingsbedrijf voor paarden, fouragehandel, paardenhandel   O   -   300 m2  
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten        
opslag en stalling van niet-agrarische producten in bestaande gebouwen   O   -   400 m2  
windenergie   Ø   -   -  
recreatieve functies/ agrotoerisme        
kinderboerderij   O   -   300 m2  
manege   Ø      
kano-, (roei- of elektrische) bootverhuur tot max. 30 stuks   O   -   200 m2  
fietsen- of huifkarrenverhuur   O   -   200 m2  
kampeerboerderij   O   -   300 m2  
kleinschalig kamperen   O   3.000 m2   150 m2  
excursiebedrijf   O   -   150 m2  
boerengolf   O   gehele boerenland   150 m2  
poldersport/survivalactiviteiten   Ø     -  
overige dienstverlening        
sociale functie (zoals resocialisatie, therapie)   O   -   300 m2  
kinderopvang   O   -   300 m2  
zorgboerderij   O   -   300 m2  
museum/tentoonstellingsruimte   O   -   200 m2  
dierenpension, hondenfokkerij   Ø   -   -  

O = via omgevingsvergunning onder voorwaarden toegestaan
Ø = niet toegestaan

3.6.2 Algemene afwijking nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de categoriën nevenfuncties zoals genoemd in tabel 3.1, teneinde nevenfuncties toe te laten die naar aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de ingevolge tabel 3.1 toelaatbare nevenfuncties met inachtneming van de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.6.1.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Werk- en werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm en ontginningen (onder andere egaliseren, ophogen, afgraven, diep ploegen);
  • b. graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater, tenzij de werkzaamheden betrekking hebben op de aanleg van duurzame kavelscheiding bij paardenweides;
  • c. aanleggen van drainage (geldt niet voor het vervangen van bestaande drainage);
  • d. het aanleggen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het beplanten van gronden van houtgewassen, ter plaatse van de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplandt;
  • f. het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • g. het ophogen of verbreden van een dijk.

3.7.2 Uitzondering

Het verbod zoals genoemd in artikel 3.7.1 is niet van toepassing:

  • a. op werken of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming, het vellen of rooien van gerisfbosjes daaronder niet begrepen;
    • 2. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • b. alsmede op:
    • 1. het aanleggen van paden binnen het bouwvlak voor zover dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
    • 2. het aanbrengen van leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, voor zover dit - gelet op de waarden van het agrarische gebied - van geringe betekenis moet worden geacht.

3.7.3 Voorwaarde

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarde' niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

3.7.4 Advies

Om te bepalen of wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.7.3 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de adviseur inzake natuur en landschap, alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden wordt verleend.

3.7.5 Strafbaar feit

Overtreding van het verbod van artikel 3.7.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Vergroten bouwvlak ten dienste van nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan, met toepassing van artikel 3.6 Wro, de grootte van het bouwvlak wijzigen ten behoeve van het uitoefenen van een of meerdere nevenfuncties, zoals bedoeld in artikel 1.44, met inachtneming van het volgende:

  • a. ontheffing wordt uitsluitend verleend indien op het bestaande bouwvlak geen ruimte kan worden gevonden voor het uitoefenen van de nevenfunctie;
  • b. de vergroting van het bouwvlak dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • c. de vergroting van het bouwvlak is slechts toelaatbaar indien de bestaande landschappelijke en natuurwaarden in de directe omgeving niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de grenzen van een bouwvlak mogen ten hoogste met 25% worden overschreden, tot een maximum van 1,5 ha;
  • e. de uitbreiding van het bouwvlak krijgt een specifieke aanduiding op de plankaart;
  • f. ter toetsing van hetgeen gesteld onder c wordt het plan voorgelegd aan een adviseur inzake natuur en landschap.

3.8.2 Ten behoeve van recreatieve wandel- en fietsverbindingen en ruiterpaden

Het bevoegd gezag kan, met toepassing van artikel 3.6 Wro, de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' wijzigen in de bestemming 'Verkeer', ten behoeve van de realisatie van nieuwe recreatieve wandel- en fietsverbindingen en ruiterpaden, met inachtneming van het volgende:

  • a. nieuwe recreatieve wandel- en fietsverbindingen en ruiterpaden dienen aan te sluiten op (bestaande) recreatieve routestructuren;
  • b. nieuwe recreatieve wandel- en fietsverbindingen en ruiterpaden mogen de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden in de directe omgeving niet onevenredig aantasten;
  • c. nieuwe recreatieve wandel- en fietsverbindingen en ruiterpaden mogen geen onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking teweegbrengen.

3.8.3 Ten behoeve van vervolgfuncties

Het bevoegd gezag kan, met toepassing van artikel 3.6 Wro, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van de ter plaatse gevestigde paardenhouderij, de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' wijzigen ten behoeve van een vervolgfunctie, zoals bedoeld in artikel 1.51, welke in tabel 3.2 zijn aangegeven, met inachtneming van de tabel en het volgende:

  • a. de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezige bebouwing mag niet worden vergroot en de op de kaart ingeschreven hoogtematen mogen niet worden gewijzigd;
  • b. vervolgfuncties worden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-voormalig agrarisch bedrijfscomplex' aangegeven op de plankaart;
  • c. indien het een bestaande nevenfunctie betreft, mag deze als vervolgfunctie in gelijke omvang blijven bestaan, hetgeen in het wijzigingsplan wordt vastgelegd;
  • d. voor de (bedrijfs)woning geldt het volgende:
    • 1. verplaatsing van de (bedrijfs)woning is niet toegestaan;
    • 2. het ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezige aantal woningen mag niet worden vergroot;
  • e. voor de vervolgfunctie dienen de volgende voorwaarden in acht genomen te worden:
    • 1. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
    • 2. de vervolgfunctie mag de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden en natuurwaarden in de directe omgeving niet onevenredig aantasten;
    • 3. de vervolgfunctie mag geen onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking teweeg brengen;
  • f. ten behoeve van vervolgfunctie gelden de volgende bouwregels:
    • 1. vervolgfuncties maken gebruik van de bestaande bebouwing;
    • 2. overige bebouwing (met uitzondering van monumenten en cultuurhistorisch waardevolle of beeldbepalende gebouwen) wordt gesaneerd;
    • 3. indien bestaande vrijkomende bedrijfsgebouwen niet geschikt zijn voor de vervolgfunctie, kan aanspraak gemaakt worden op de saneringsregeling waarbij de huidige bebouwing gesloopt wordt waarna 50% van het voormalige bebouwingsoppervlak met een maximum van 500 m² terug gebouwd mag worden;
    • 4. met toepassing van de Ruimte-voor-Ruimteregeling kan vrijgekomen bedrijfsbebouwing gesloopt worden in ruil voor de bouw van een extra woning, waarbij als ondergrens geldt dat voor de sloop van 1.000 m² (cultuurhistorisch niet waardevolle) bedrijfsgebouwen of 5.000 m² glas één extra woning gerealiseerd kan worden, met een maximum van drie woningen.

Tabel 3.2 Vervolgfuncties ter plaatse van vrijkomende bestemming

Vervolgfuncties   passend/toelaatbaar in zone  
woonfuncties    
wonen/hobbyboer   W  
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten    
opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing   W  
veearts/hoefsmederij   W  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten   W  
agrarisch loonbedrijf   Ø  
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten    
opslag en stalling van niet-agrarische producten (bijvoorbeeld boten, caravans) in categorie A en B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals bijgevoegd in Bijlage 3, in de bestaande bebouwing   W  
kleinschalige en ambachtelijke bedrijven in de categorieën A en B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 3)   W  
recreatieve functies    
manege   W  
dagreacreatie incl. kleinschalige horecagelegenheid zonder verblijf   W  
horecagelegenheid   W  
bed & breakfast   W  
kampeerboerderij   Ø  
kleinschalig kamperen   W  
overige dienstverlening    
sociale functie (resocialisatie, therapie, kinderopvang, zorgboerderij)   W  
zorgboerderij   W  
museum/tentoonstellingsruimte   W  
dierenpension/hondenfokkerij   Ø  

W = na planwijziging toegestaan
Ø = niet toegestaan

3.8.4 Algemene wijzigingsbevoegdheid vervolgfuncties

Het bevoegd gezag kan, met toepassing van artikel 3.6 Wro, een planwijziging toepassen van de categorieën vervolgfuncties zoals genoemd in tabel 3.2, teneinde vervolgfuncties toe te laten die naar aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de ingevolge tabel 3.2 toelaatbare vervolgfuncties met inachtneming van de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.8.3.

3.8.5 Adviesprocedure voor vervolgfuncties

Alvorens omtrent toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.8.3 van dit artikel te beslissen, kan het bevoegd gezag schriftelijk advies inwinnen bij de agrarische deskundige met betrekking tot de vraag of sprake is van een opgeheven paardenhouderij en – ingeval van vestiging van een agrarisch hulp- en nevenbedrijf – bij de:

  • a. adviseur inzake natuur en landschap en/of cultuurhistorie met betrekking tot de vraag of geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aan het omliggende gebied toegekende waarden;
  • b. adviseur inzake milieuhygiëne met betrekking op de vraag of het bedrijf gelet op de specifieke werkwijze en getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten (waaronder de verkeersaantrekkende werking) ter plaatse aanvaardbaar is.

Artikel 4 Waarde - Archeologie - Hoge verwachting

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie – Hoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in 4.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van 4.3 vooraf in acht zijn genomen. 
  • b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor daar voorkomende enkelbestemming(en), mits de bepalingen van 4.3 vooraf in acht zijn genomen.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Werk of werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie – Hoge verwachting' zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 30 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 100 m²:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport te over leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld in de opsomming onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.  

4.3.2 Uitzondering

Het verbod zoals bedoeld in artikel 4.3.1 is niet van toepassing indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

4.3.3 Voorwaarden

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden: 

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

4.3.4 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het Programma van Eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie – Hoge verwachting' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie – Hoge verwachting' toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 5 Waarde - Archeologie - Gematigde verwachting

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - Gematigde verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in 5.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van 5.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor daar voorkomende enkelbestemming(en), mits de bepalingen van 5.3 vooraf in acht zijn genomen.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Werk of werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Gematigde verwachting' zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 30 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 1.000 m²:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport te over leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld in de opsomming onder sub 1 zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

5.3.2 Uitzondering

Het verbod zoals bedoeld in artikel 5.3.1 is niet van toepassing indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

5.3.3 Voorwaarden

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
5.3.4 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het Programma van Eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Gematigde verwachting' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Gematigde verwachting' toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

7.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing;
  • d. het bepaalde onder a is niet van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van de saneringsregeling opgenomen in artikel 3.8.3, sub f onder 3.

7.3 Afstanden van woningen tot wegen
  • a. ingeval van nieuwe woningen ingevolge planwijziging of afwijking of herbouw van een woning elders op een bouwvlak, mag de afstand van de woning (inclusief aanbouwen) tot de as van de weg - ter beperking van geluidshinder - in geen geval minder bedragen dan de in de tabel aangegeven afstand;

Tabel 6.1 Contouren geluidsbelasting ( 4,5 m maatgevende hoogte) 

Wegvak   afstand 48 dB-contour1   afstand 53 dB-contour1   afstand 58 dB-contour1  
A4   1.280 m   736 m   378 m  
N11   595 m   294 m   144 m  
Ommedijkseweg   100 m   45 m   21 m  

1) alle waarden met aftrek volgens artikel 110g Wgh.

  • b. nieuwe woningen ingevolge planwijziging of ontheffing mogen op een kleinere afstand worden gebouwd dan in lid a en de bijbehorende tabel is aangegeven, indien:
    • 1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
    • 2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden;
  • c. het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a en de bijbehorende tabel teneinde herbouw van woningen toe te staan op een kleinere afstand, indien:
    • 1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
    • 2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden.

7.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing;
  • b. de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 3 m onder het peil;
  • c. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in sub b indien het hydrologisch belang niet wordt geschaad; alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag advies in bij het waterschap en de provincie omtrent de vraag of het hydrologisch belang niet wordt geschaad.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

  • a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindenomschrijving en de overige regels.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.

Artikel 9 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  • a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  • b. brandweeringang;
  • c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. de ruimte tussen bouwwerken;
  • e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

Molenbiotoop

In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone-molenbiotoop" de volgende regels:

  • a. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing en/of beplanting opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • b. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing en/of beplanting opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/100 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • c. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op nieuwe bebouwing welke conform schetsvariant 3 'Stedenbouw en landschap primaat' (Bijlage 1) wordt opgericht, mits de gebouwen en beplanting, welke zijn opgenomen in Bijlage 2, binnen 6 maanden na voltooiing van de nieuwe gebouwen, zijn gesaneerd.
  • d. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde onder a, indien de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en/of beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing en/of beplanting;
  • e. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit artikel onder a, b en d, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds een omgevingsvergunning kan worden verleend - een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van de regels voor:

  • a. maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot;
  • c. de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de telecommunicatie, mits deze voorzieningen van geringe horizontale afmeting zijn en mits de bouwhoogte niet meer dan 15 m bedraagt.

Een omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot.

12.2 Realisatie natuurgebied

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen naar de bestemming Natuur ten behoeve van de realisatie van een natuurgebied, indien het besluit tot planwijziging niet eerder is genomen dan nadat de betrokken gronden in eigendom zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie.

Artikel 13 Overige regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. eenmalig kan ontheffing worden verleend van het bepaalde in dit artikel sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit artikel sub a, met maximaal 10%;
  • c. dit artikel sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit artikel sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit artikel sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit artikel sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan De Nieuwe Uithof'.