Plan: | Hoge Rijndijk 48a-h |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0638.BP00024-ONT1 |
In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de ligging van het plangebied Rijndijk 48a-h en de opgave die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan. Tevens wordt aangegeven welk vigerend bestemmingsplan door het op te stellen bestemmingsplan wordt vervangen en welke planvorm gekozen is. Als laatste is een leeswijzer voor de toelichting opgenomen.
Voor u ligt het bestemmingsplan Hoge Rijndijk 48a-h, in Zoeterwoude Rijndijk. Dit bestemmingsplan is opgesteld in het kader van de beoogde herontwikkeling van de gronden aan de Hoge Rijndijk 48a-h. Nadat het plan onherroepelijk is geworden, zal dit het nu geldende bestemmingsplan aldaar vervangen.
Zoeterwoude-Rijndijk, waartoe het plangebied behoort, is gelegen in de de gemeente Zoeterwoude. De kern Rijndijk wordt door de A4 en de Oude Rijn gescheiden van Leiden en Leiderdorp. Verder ligt de kern ingeklemd door bedrijventerreinen. Rijndijk kenmerkt zich in hoofdzaak als een woonkern, waar naast het wonen ook op kleine schaal maatschappelijke functies, kantoor-, bedrijfs- en horecafuncties aanwezig zijn.
Het beleid van de gemeente Zoeterwoude is gericht op versterking van de positie als Groene Hart-gemeente met behoud van haar landelijke, groene en dorpse karakter. Daartegenover staat de groeiende vraag naar passende woningen in Zoeterwoude. Het aanbod daarvan is eenzijdig en bestaat grotendeels uit eensgezinswoningen. De gemeente (en het Groene Hart) wil(len) het groen en agrarische behouden.
Met deze uitgangspunten in achtneming is het plan aan de Hoge Rijndijk 48a-h ontstaan. Het plan sluit aan op de actuele en regionale behoefte naar duurzame woningen en vindt plaats in de kern van Rijndijk. Het reeds bebouwde perceel wordt herontwikkeld naar woningbouw waardoor er geen onnodig nieuw ruimtebeslag plaatsvindt.
Voorliggend bestemmingsplan biedt een actueel planologisch kader ten behoeve van het plan Hoge Rijndijk 48a-h te Zoeterwoude. Het plan voorziet in 34 duurzame appartementen, niet alleen ten aanzien van energieverbruik, maar ook wat betreft ruimtegebruik. In een eerder stadium heeft vooroverleg plaatsgevonden tussen de ontwikkelaar, de gemeente en de omwonenden om te komen tot plannen die maatschappelijk gedragen worden. Daar zijn de huidige plannen uit voortgekomen, welke in strijd zijn met het vigerende bestemmingsplan. Een planologische procedure is derhalve noodzakelijk, die wordt doorlopen aan de hand van een bestemmingsplanprocedure. Voorliggend document bevat de toelichting behorende bij het bestemmingsplan.
In de voorliggende toelichting komen de ruimtelijke en functionele analyse van het gebied aan de orde, het bestaande beleid en de visie op het plangebied. Deze visie wordt vervolgens vertaald in uitgangspunten voor de regels en de verbeelding. In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de ligging van het projectgebied en de opgave die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan. Tevens wordt aangegeven welke vigerende bestemmingsplannen door het onderhavige bestemmingsplan worden vervangen en voor welke planvorm gekozen is. Als laatste is een leeswijzer voor de voorliggende nota opgenomen.
De projectlocatie is gelegen aan de Hoge Rijndijk 48a-h te Zoeterwoude. De projectlocatie is gelegen tussen de Hoge Rijndijk en Johan Frisostraat. In de naaste omgeving zijn woningen (west- en zuidzijde), een voetbalkooi (oostzijde) en woningen en een in ontwikkeling zijnde woningbouwlocatie (noordzijde) gelegen. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Figuur 1.1: Globale ligging plangebied
Het doel van dit bestemmingsplan is een helder kader te scheppen voor de voorgenomen ontwikkeling. Enerzijds dient het bestemmingsplan goede ontwikkelmogelijkheden te bieden, tegelijkertijd is het borgen van rechtszekerheid voor de omgeving ten behoeve van een zo groot mogelijk draagvlak van belang.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 34 duurzame appartementen mogelijk. De appartementen worden gebouwd in verschillende typologieën (vrije-sector huur en sociale huur). Het programma bestaat uit één appartementencomplex met daarnaast parkeergelegenheden. Het appartementengebouw is drie lagen hoog, met een bouwhoogte van ca. 11 meter. De eerste laag maakt plaats voor 12 appartementen in de sociale huur. De overige lagen maken plaats voor 22 appartementen in de vrije-sector huur. Het terrein eromheen wordt voorzien van groen.
Figuur 1.2: Voorlopig ontwerp situatietekening
Het programma van de ontwikkeling is met name gericht op senioren en starters, twee doelgroepen waar een tekort aan geschikte woonruimte voor is binnen de gemeente Zoeterwoude.
Het plangebied maakt deel uit van het vigerende bestemmingsplan 'Rijndijk', dat is vastgesteld op 29 september 2011 door de gemeenteraad van Zoeterwoude.
Figuur 1.3: verbeelding bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1992'
De gronden ter plaatse van de projectlocatie hebben de bestemming 'Kantoor' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waterkering'. Daarnaast is voor de gehele projectlocatie de gebiedsaanduiding 'geluidzone – industrie' van toepassing. Binnen de projectlocatie is een bouwvlak opgenomen waarbinnen gebouwen opricht dienen te worden. Binnen dit bouwvlak geldt een maximale goothoogte van 6 meter en een maximaal bebouwingspercentage van 100%.
Relatie tot het projectgebied
De beoogde ontwikkeling van een woongebouw dat ruimte biedt aan 34 appartementen is niet mogelijk op basis van het huidige planologische regime, waardoor een planologische procedure doorlopen dient te worden. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken wordt dit bestemmingsplan opgesteld en gebruik gemaakt van de coördinatieregeling. Om de 34 appartementen te mogen bouwen moeten meerdere besluiten aangevraagd en genomen worden. De besluiten worden door toepassing van de coördinatieregeling gezamenlijk voorbereid en genomen.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan geeft het planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling. Het vigerende bestemmingsplan 'Rijndijk' wordt deels vervangen door dit bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het voor dit plangebied van toepassing zijnde beleidskader. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten respectievelijk de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied. In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten toegelicht. Hoofdstuk 6 bevat de juridische planbeschrijving. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen in hoofdstuk 7 aan de orde.
Dit besluit legt nationale ruimtelijke belangen vast. Het beleid is erop gericht om het aantal regels terug te dringen. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Hierdoor is onder andere de aanwijzing van nationale landschappen vervallen. Het Rijk maakt bijvoorbeeld geen landsdekkende woningbouwafspraken meer, alleen nog in de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Het Rijk benoemt alleen nog landelijke doelstellingen om de woningmarkt goed te laten werken. Het landschapsbeleid gaat ook naar de provincies. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er met een gebied moet gebeuren.
Relatie tot het projectgebied
Het Barro legt geen restricties op voor onderhavige locatie aangezien de genoemde nationale belangen in het Barro niet van toepassing zijn.
In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie heeft verschillende nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en de Pieken in de Delta.
De rijksoverheid streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio's in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat het op een juiste manier wordt gedaan. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
In de structuurvisie zijn dertien nationale belangen benoemd. De nationale belangen, die worden benoemd, betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.
Relatie tot het projectgebied
Op het projectgebied zijn geen nationale belangen van toepassing. Hiermee is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte niet relevant voor het projectgebied aan de Hoge Rijndijk 48a-h te Zoeterwoude.
De Ladder is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:
Artikel 3.1.6 van het Bro:
Toelichting op gebruik
De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in het derde lid, om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder hierdoor beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.”
Relatie tot het project
Indien sprake is van ontwikkeling in het projectgebied dat in strijd is met een van de vigerende bestemmingsplannen, geldt dat het kan gaan om een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking dient in dit geval goed gemotiveerd te worden.
Ingevolge de laatste uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) is een ontwikkeling die voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, onder i Bro. Een ontwikkeling bestaande uit een terrein dat voorziet in een ruimtebeslag van meer dan 500 m², is in beginsel wel aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, onder i Bro. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 34 appartementen en zal in beginsel als stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. De Ladder voor duurzame verstedelijking dient derhalve goed gemotiveerd te worden.
De ontwikkeling betreft de realisatie van 34 appartementen. De appartementen worden gebouwd in verschillende typologieën (vrije-sector huur en socialehuur). Hieronder wordt de behoefte voor de gemeente Zoeterwoude op basis van de Woonvisie 2025 beschreven.
Regionale woonagenda Holland Rijnland
In de Woonvisie 2025 is een paragraaf opgenomen met betrekking tot de Regionale Woonagenda Holland Rijnland. De Regionale Woonagenda Holland Rijnland schetst de ontwikkeling van de regio en koppelt daaraan een kwalitatief en kwantitatief woningbouwprogramma met toepassing van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Het heeft hierbij in het bijzonder aandacht voor sociale woningbouw en kansrijke woonmilieus en woningtypen.
Ontwikkelingen in Holland Rijnland
Het aantal inwoners en huishoudens in de regio neemt de komende jaren verder toe. Trends als vergrijzing en gezinsverdunning hebben hun uitwerking op de samenstelling en leeftijd van huishoudens dit heeft gevolgen voor de kwantitatieve en kwalitatieve woning behoefte.
Kwantitatieve woningbehoefte
Door de toename van het aantal huishoudens neemt de behoefte aan woningen toe. Voor de regio Holland Rijnland als geheel wordt een groei van ruim 31.000 woningen voorzien in de periode 2013-2029. In de regionale woonagenda is Zoeterwoude in de oostelijke subregio2 ingedeeld. Feitelijk behoort Zoeterwoude meer tot de regio rond Leiden.
Kwalitatieve woningbehoefte
Het aantal ouderen in de regio Holland Rijnland neemt toe, terwijl in de ontwikkeling van het aantal jongere huishoudens een lichte daling is te voorzien. Dit heeft gevolgen voor de behoefte aan woningtypen en woonmilieus in de regio. Het betekent extra behoefte aan geschikte seniorenwoningen en minder behoefte aan gezinswoningen. Kansen liggen vooral in de ontwikkeling van goedkopehuurappartementen en de goedkope koopwoningen, zowel grondgebonden woningen alsappartementen. Daarnaast is het Zoeterwoudse (centrum-) dorpse woonmilieu kansrijk. Voor de regio Holland Rijnland wordt een tekort aan sociale huur voorzien.
Woningmarktonderzoek Zoeterwoude
In aanvulling op de Regionale Woonagenda hebben de gemeente Zoeterwoude en Rijnhart Wonen in 2015 een lokale verdieping uitgevoerd, namelijk het Woningmarktonderzoek 2015. Met dit onderzoek wordt meer grip op de lokale situatie verkregen. In het onderzoek staan de volgende punten centraal:
De belangrijkste uitkomsten worden hieronder uitgewerkt.
Kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte
De woningbehoefte wordt in belangrijke mate bepaald door de bevolkingsontwikkeling: geboorte, sterfte en migratie. Waar geboorte en sterfte elkaar in Zoeterwoude al jaren in evenwicht houden, betekent dat groei of krimp bepaald wordt door migratie. De verwachting is dat het aantal huishoudens en daarmee de woningbehoefte, in ieder geval tot 2025 blijft toenemen. Na 2025 is het onzeker. De bevolking neemt af, maar door het toenemende aantal kleine huishoudens blijft de woningbehoefte nog even groeien.
Bevolkingsontwikkelingen als vergrijzing, ontgroening en huishoudensverdunning zijn bepalend voor de vraag naar specifieke woningtypen. De kwalitatieve woningbehoefte laat zich afhankelijk van deze ontwikkelingen vervatten in een vraag op korte en een vraag op lange termijn. De goedkope kooprijwoningen en koopappartementen, de middeldure koopappartementen en de goedkope en gezinshuurwoningen en goedkope huurappartementen zijn woningtypen waaraan in beide gevallen duidelijk behoefte bestaat. De middeldure kooprijwoningen en de duurdere huurwoningen zijn op korte termijn in trek, maar op lange termijn neemt de vraag af. De lokale behoefte aan dure koopwoningen lijkt beperkt. Andere onderzoeken tonen aan dat het aanbod dure koopwoningen in de prijsklasse van €300.000 tot €450.000 momenteel beperkt is. Dit kan gevolgen hebben voor het doorstroomperspectief van kopers (vooral gezinnen). Dit biedt kansen voor toevoegingen in dit segment. Daarnaast kan Zoeterwoude met haar dorpse kwaliteiten en nabijheid tot de stad een functie hebben voor de regionale behoefte aan duurdere koopwoningen. Elders in de regio rond Leiden zijn de bouwmogelijkheden beperkt. Bij ontwikkelingen in dit segment is vooraf actieve kwantitatieve en vooral kwalitatieve, afstemming met de regiogemeenten noodzakelijk.
Toekomstige leefbaarheid
De doorzettende trend van ontgroening en vergrijzing heeft gevolgen voor de leefbaarheid in Zoeterwoude. Als gevolg van de sterke vergrijzing neemt de behoefte aan zorg, Wmo-voorzieningen (Wet maatschappelijke ondersteuning) en geschikte ouderenwoningen toe. Meer algemeen geldt dat de ontgroening en vergrijzing sterke gevolgen hebben voor de levensvatbaarheid van het voorzieningenniveau in de gemeente.
Relatie tot ontwikkeling
Het programma van de voorgenomen ontwikkeling is met name gericht op senioren en starters, twee doelgroepen waarvoor een tekort aan geschikte woonruimte is binnen de gemeente Zoeterwoude. Kwantitatief gezien bestaat er ruimte voor de voorgenomen ontwikkeling, temeer gezien de beperkte plancapaciteit in de buurgemeenten. Ook kwalitatief gezien past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten voor het bouwprogramma, aangezien woningen worden gerealiseerd die voorzien in voldoende betaalbaar aanbod voor lage inkomens (sociale huur) en wordt ingespeeld op de woonwensen van de groeiende groep ouderen (huur vrije sector).
Het omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het Omgevingsbeleid bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en -plannen, zoals het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit.
Zet het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geven zij richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en naar een verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Voor het Programma Ruimte geldt dat delen van de voorgaande versie thans zijn opgegaan in de Omgevingsvisie. Het resterende deel van het Programma Ruimte maakt onderdeel uit van het Omgevingsbeleid.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland (hierna: Omgevingsvisie) is per 1 april 2019 in werking getreden. Zoals eerder aangegeven is het centrale doel van het integrale omgevingsbeleid het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. Vanuit het bestaande beleid gaat het hier om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid). Met het oog op de invoering van de Omgevingswet in 2021 wordt dit verder ontwikkeld. De basis hiervoor is gelegd in de volgende onderdelen van 'omgevingskwaliteit':
Verstedelijking en wonen
Een beleidskeuze geformuleerd in de Omgevingsvisie is dat de provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen. De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO2-neutraal en vóór 2025 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Nieuwe woningen zijn energieneutraal of leveren energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (heftige regenbuien, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt. Op een aantal punten wordt de beleidskeuze geconcretiseerd.
Bouwen naar behoefte
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op het juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn ogenschouw nemend. Daarnaast gaat het over woningen zo te bouwen, in samenhang met investeringen in infrastructuur, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving dat dat bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waar de provincie voor staat. Woningbouw als de enige of primaire oplossing voor de sociaal-economische vitaliteit is in de ogen van de provincie geen duurzame lange termijn strategie.
Bouwen binnen bestaand stads- en dorpsgebied
Met verdichting van het stedelijk gebied wordt de agglometeratiekracht versterkt. Het draagt bij aan efficiënt ruimtebeslag en door binnenstedelijk te bouwen kan het open landschap behouden blijven. Behoud en ontwikkelen van het groenblauwe netwerk in, om en tussen de steden draagt bij aan een aantrekkelijke leefomgeving, een attractief woonmilieu en een gezonde en klimaatadaptieve omgeving. Bouwen binnen bestaand gebied speelt in op de behoefte aan binnenstedelijk wonen. De provincie wil dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied.
Differentieer de woningvoorraad
Een aantrekkelijke leef- en vestigingsklimaat biedt mensen keuzevrijheid in woonomgevingen en heeft een woningvoorraad die aansluit op de behoefte. In het bijzonder is er aandacht voor een passend aanbod van de woningvoorraad onder de liberalisatiegrens voor de primaire en secundaire doelgroepen van het huurbeleid. Tot deze doelgroepen behoren in ieder geval: jongeren, senioren, grote gezinnen, vergunninghouders en arbeidsmigranten. Onder passend wordt ook verstaan dat op lokaal niveau wordt bijgedragen aan een evenwichtig gespreide sociale woningvoorraad over de regio.
Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer
Een goede bereikbaarheid is voor Zuid-Holland van groot belang. Dat mensen zich gemakkelijk en comfortabel kunnen verplaatsen tussen gebieden en dat werk en voorzieningen goed bereikbaar zijn, is niet alleen belangrijk voor de leefbaarheid en individuele ontwikkeling, maar ook voor de concurrentiepositie van de regio. De voorkeur gaat uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en nabij hoogwaardig openbaar vervoer. Binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) liggen er veel kansen voor herstructurering en transformatie. Voor de provincie ligt de hoogste prioriteit logischerwijs bij herstructurering en transformatie van locaties die binnen de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) liggen.
De provincie sluit aan bij de Rijksladder voor duurzame verstedelijking. Een consequentie van het feit dat de provincie aansluit bij de werking van de Rijksladder, is dat bij bepaalde ontwikkelingen minder vaak sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Dit maakt dat de transformatie van bestaande bebouwing binnen de invloedssfeer van Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV), vaak niet ladderplichtig zijn en met het oog op de woningbouwbehoefte altijd kan worden gestart. Ook als dit niet in overeenstemming is met het regionale woningbouwprogramma.
Benut de potentie van energietransitie en klimaatadaptie
De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO2-neutraal en voor 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Dat betekent voor de bestaande woningvoorraad een flinke opgave terwijl voor nieuwbouw deze efficiencyslag eenvoudig te realiseren is.
Relatie tot het projectgebied
Bij de ontwikkeling zal onder andere rekening moeten worden gehouden met de impact van klimaatverandering, de bereikbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving. De ontwikkeling woningen sluit aan op de opgave om een groot aantal woningen te realiseren. Het plan voor de ontwikkeling van woningen dient goed gemotiveerd te worden aan de hand van de beleidskeuzes van de Omgevingsvisie Zuid-Holland.
Beoogd wordt om ter plaatse van de projectlocatie 34 woningen te realiseren. Hiervan zullen 12 woningen uit sociale huurwoningen bestaan en de overige woningen zullen beschikbaar gesteld worden voor de vrije huursector. Daarnaast bevindt de projectlocatie zich in bestaand stads- en dorpsgebied. Zoeterwoude-Dorp en de projectlocatie is met openbaar vervoer (bus) te bereiken.
De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De uitwerking hiervan op kaart is niet uitputtend, noch uitsluitend. De kaart biedt hiermee geen oplossingen, maar is een middel om vroeg in het planproces een integrale afweging te maken die de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt. Het verbinden van nieuwe ontwikkelingen aan de bestaande gebiedskenmerken vormt hierbij uitgangspunt. De kaart biedt inzicht in de bestaande ruimtelijke kwaliteiten; het toevoegen van nieuwe kwaliteiten kan een verrijking zijn van de Zuid-Hollandse ruimte. Zuid-Holland bestaat uit een scala aan gebieden en kenmerken. Om de verschillende waarden en kenmerken te kunnen benoemen en tot hun recht te laten komen, is gekozen voor een ordening in vier lagen:
Voor iedere plek is een aantal lagen van toepassing. Het is dan ook van belang die lagen en de bijbehorende richtpunten in samenhang te beschouwen. Kwaliteitskaart en richtpunten vormen een belangrijk en richtinggevend onderdeel van het handelingskader ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getypeerd als inpassing, aanpassing of transformatie.
Inpassing
Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of de herstructurering van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.
Aanpassing
Dit betreft een ontwikkeling die niet past bij de aard of de schaal van een gebied en daarmee niet geheel past binnen de richtpunten. Voorbeelden zijn een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed en de verbreding van een provinciale weg. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat, Ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Transformatie
Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De ontwikkeling past niet bij de aard en schaal van het gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat. Gelet op de verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ook hierbij kunnen ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Figuur 2.1: Soorten ontwikkeling (bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland)
Relatie tot het projectgebied - Inpassing, aanpassing of transformatie
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van woningen in een bestaand stedelijk gebied mogelijk dat hoofdzakelijk getypeerd kan worden als een woongebied. Het nieuwe woongebouw zal een bestaand kantoor vervangen. Een dergelijk ontwikkelproject kan worden getypeerd als inpassing: dit betreft een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de schaal en aard van het landschap. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de relevante richtpunten.
Kaartlagen
Op het plangebied is een viertal kaartlagen van toepassing. Het gaat om de laag van de ondergrond, de laag van cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Binnen de lagen is sprake van verschillende onderdelen en bijbehorende richtpunten. Onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de interactieve kaart van provincie Zuid-Holland, waarop is te zien welke lagen van de kwaliteitskaart onder andere van toepassing zijn.
Figuur 2.2: Kaartlagen kwaliteitskaart, globale aanduiding plangebied
De afzonderlijke kaartlagen, onderdelen en richtpunten in relatie tot het plangebied worden hieronder besproken.
Laag van de ondergrond
Deze laag gaat over de grondslag van de provincie en natuurlijke (landschapsvormende) processen. De laag bestaat uit de bodem, de geomorfologische kenmerken en het water. Binnen Zuid-Holland is daarbij grofweg een driedeling te maken tussen het complex van de kust (strand, duinen, strandwallen en strandvlakten), de natte veengronden en plassen ten oosten hiervan en de kleicomplexen en wateren van de delta.
Het 'rivierdeltacomplex - jonge zeeklei' en het 'bijzonder reliëf en aardkundige waarde - oude stroomgordels en geulafzettingen' is van toepassing binnen het plangebied.
Jonge zeeklei
De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.
Richtpunt:
Bijzonder reliëf en aardkundige waarden
Zuid-Holland is, uitgezonderd de duinen en de dijken, relatief plat. Binnen dit platte land is nog een aantal bijzondere, natuurlijke hoogteverschillen te vinden. Het betreft strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand. Op de Kwaliteitskaart zijn de genoemde aardkundige structuren met archeologische waarde globaal aangegeven. Voor een gedetailleerd kaartbeeld: zie de Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland (www.zuid-holland.nl/chs). De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap.
Richtpunten:
Laag van de stedelijke occupatie
Zuid-Holland is een dynamisch gebied met veel steden en dorpen. Ook de bebouwde ruimte en de wijze waarop deze is ontstaan en gegroeid zijn zichtbaar geënt op de drie deltalandschappen. Dit heeft geleid tot specifieke kwaliteiten (bijvoorbeeld Den Haag als herkenbare kuststad en Rotterdam als karakteristieke rivierstad). Het voortbouwen op de eigen identiteit van steden en dorpen, in relatie tot het landschap, zorgt voor herkenbare en onderscheidende woon- en werkmilieus. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads- en dorpsgebied. Zo kunnen ontwikkelingen bijdragen aan versterking van levendige centra en interactiemilieus. Kaartlaag drie weergeeft het milieu van stedelijkheid. De projectlocatie is gelegen aan de dorpsrand van Zoeterwoude. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap.
Het plangebied is gelegen in 'Steden en Dorpen' en voor een klein gedeelte binnen 'Stad- en dorpsranden'. Echter wordt binnen de aanduiding 'Stad- en dorpsranden' niet gebouw, om deze reden zijn de bij deze aanduiding horende richtpunten niet opgenomen.
Steden en dorpen
De richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:
Laag van de beleving
De laag van de beleving gaat over zorgvuldig omgaan met wat van waarde is in combinatie met het vergroten van de recreatieve gebruikswaarde van de provincie. Het betreft bijzondere plekken van cultuurhistorische waarde, maar gaat ook over het zorgdragen voor een recreatief toegankelijke provincie met een heldere groenstructuur als basis.
Het projectgebied maakt deel uit van de Romeinse Limes. De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de noordgrens. In Zuid-Holland wordt de Limes gevormd door een zone langs de Oude Rijn, van de grens van Zuid-Holland met Utrecht tot aan de kust bij Katwijk, en door een zone langs het Rijn-Schiekanaal, vanaf Leiden naar Voorburg. De kernwaarden betreffen: verspreide, losse militaire complexen en infrastructuur (forten, wachttorens, militaire kampementen, havens, scheepswrakken en aanlegplaatsen); steden, grafvelden en (water)infrastructuur die redelijkerwijs behoren tot de militaire centra; verbindende structurerende elementen als de rivier (gereconstrueerde bedding van Beneden-, Kromme en Oude Rijn in de Romeinse tijd), de Limesweg en enkele andere stukken infrastructuur als het Kanaal van Corbulo en de weg tussen Nijmegen en Rijn. De Limes kan gebruikt worden als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze zone, waar mogelijk door een koppeling te leggen met (nieuwe) recreatieve routes.
Richtpunt:
De genoemde richtpunten, behorende bij de kaartlagen, zijn meegenomen als uitgangspunten bij de inrichting en vormgeving van het plangebied. Dit blijkt uit de landschappelijke inpassing van de woningen, zoals beschreven in paragraaf 4.1 behorende bij voorliggende toelichting.
Per 1 april 2019 is, na de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van een ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.
Onderstaande artikelen zijn van toepassing op het plangebied:
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Bestaand stads-en dorpsgebied
Uitgangspunt voor de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied. Stedelijke ontwikkeling vinden daardoor primair plaats binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Op onderstaande figuur is te zien dat de projectlocatie is gelegen binnen BSD.
Uitsnede 'Bestaand stads- en dorpsgebied 2018', projectlocatie aangegeven met blauwe aanduiding, bron: https://staatvan.zuid-holland.nl/portfolio_page/bestaand-stads-en-dorpsg e bied/, geraadpleegd op 16 december 2019).
Figuur 2.3: Bestaand stads- en dorpgebied 2018 Zuid-Holland
Relatie tot het plangebied
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van woningen in het bestaand stedelijk gebied mogelijk waarbij een kantoorpand wordt vervangen door een appartementencomplex van gelijke omvang. De ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied, hierom is de ontwikkeling aan te merken als een inpassing. Uitgangspunt is dat bij inpassen een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten. Bij de herontwikkeling zullen de richtpunten zoals voortgekomen uit de kwaliteitskaarten van belang zijn voor de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van het plan.
2.2.5 Programma ruimte
Het Programma ruimte (20 februari 2019) is parallel aan de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening opgesteld. Het Programma ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijke relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. Het gaat dan bijvoorbeeld om een locatie specifieke of programmatische invulling van beleidsbeslissingen uit de Omgevingsvisie. Ook kan het gaan om taken en bevoegdheden van Gedeputeerde Staten.
Relatie tot het projectgebied
De projectlocatie is gelegen binnen BDS, dit heeft als gevolg dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland werkt namens en voor de twaalf gemeenten in de gelijknamige regio, te weten: Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude (totaal bijna 400.000 inwoners). Doelstelling van Holland Rijnland is de kwaliteit van wonen, werken, ondernemen en recreëren van burgers, bedrijven en instellingen in het gebied te bevorderen. Holland Rijnland biedt het kader waarbinnen de gemeenten op deze terreinen kunnen samenwerken om efficiencyvoordelen te behalen, overleg en afstemming te plegen en streekbelangen te behartigen. In juni 2009 heeft het bestuursorgaan Holland Rijnland in de Regionale structuurvisie 2020 (RSV) een gezamenlijke visie op de ruimtelijke toekomst van de regio gegeven. De RSV is het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Op basis hiervan worden voortaan alle ruimtelijke ontwikkelingen in Holland Rijnland tot 2020 getoetst. Deze visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik.
De kernbeslissingen zijn:
Ad 1
Het reserveren van grond voor woningen heeft ruimtelijke prioriteit. De gemeenten in Holland Rijnland:
Relatie tot het projectgebied
In de 'Regionale Structuurvisie 2020 Holland-Rijnland' is de locatie aangewezen als stedelijk gebied. Hiermee vindt geen nieuw ruimtelijk beslag plaats in het Groene Hart. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de bouwopgave in de regio. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan de woningbouwopgave in de sociale sector.
Figuur 2.4: Regionale Structuurvisie 2020 Holland-Rijnland (locatie globaal omcirkeld met rood)
In de "regionale agenda omgevingsvisie 2040" (20 april 2017) voor het Hart van Holland beschrijven de gemeenten Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Noorwijk, Oegstgeest, Voorschoten, Teylingen, Wassenaar en Zoeterwoude hun ambities en hun gezamenlijke koers voor ontwikkeling van de leefomgeving op hun grondgebied. De visie is geen gedetailleerd plan maar toont de hoofdlijnen voor het langetermijn-beleid.
De gemeenten in het Hart van Holland bouwen voort op ruimtelijke structuren die al lange tijd bepalend zijn, zoals de Oude Rijn, de vijf karakteristiek Hollandse landschapstypen in het gebied (kust en duinen, bollen, plassen, veenweidegebied en landgoederen), snelle verkeersassen (spoorverbindingen, A4, A44) en het netwerk voor langzaam verkeer (wandelaars en fietsers). Mede dankzij deze structuren is de leefomgeving in het Hart van Holland "compleet", "sterk", "open" en "mooi". Deze vier waarden hanteren de gemeenten als leidraad voor verdere ontwikkeling van de leefomgeving.
Voor realisatie van deze opgaven en ambities hebben de gemeenten een ruimtelijk kader opgesteld dat uit vijf elementen is opgebouwd:
Relatie tot het projectgebied
Het thema gezonde lucht gaat over vermindering van geur-, licht- en geluidoverlast en van de luchtkwaliteit. Voor de ontwikkeling van de woningen in dit bestemmingsplan, is vooral luchtkwaliteit van belang. Van geur-, licht- en geluidoverlast als gevolg van de ontwikkeling is geen sprake. Ten aanzien van de luchtkwaliteit geldt dat het duurzame karakter van de ontwikkeling bijdraagt aan het creëren van een schone lucht in de leefomgeving. In paragraaf 5.7van voorliggende toelichting wordt ingegaan op luchtkwaliteit. Daarnaast wordt het aspect duurzaamheid toegelicht in paragraaf 5.8. Gesteld kan worden dat de ontwikkeling in lijn is met de doelstellingen van de regio op dit onderdeel.
Wat betreft de bereikbaarheid, de projectlocatie is met betrekking tot het openbaar vervoer bereikbaar middels bussen.
Voor wat betreft de ondergrond wordt nog opgemerkt dat bij de realisatie van woningen met tuinen altijd goed onderzocht wordt of de kwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. In dit project is de bodemkwaliteit onderzocht en geschikt gevonden. Het beoogde gebruik zal de kwaliteit van de bodem ook niet doen verslechteren. Hier komt de duurzaamheid binnen de ontwikkeling weer naar voren. Voor een omschrijving van deze duurzaamheid wordt zoals gesteld verwezen naar paragraaf 5.8. De bodemkwaliteit komt ter sprake in paragraaf 5.4.
De beoogde ontwikkeling heeft met name raakvlakken met de elementen 'gezonde lucht' en 'draadkrachtige ondergrond'. Gezien de ligging van de locatie is het element 'een gevarieerde verstedelijking langs de Oude Rijn' in mindere mate aanwezig. Daarnaast is de locatie gelegen binnen bestaand stedelijk gebied (het betreft sloop - nieuwbouw), waardoor het element 'een robuust landschappelijk raamwerk' eveneens in mindere mate aanwezig is. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, is gelet op het bovenstaande in lijn met de regionale agenda Omgevingsvisie 2040 'Het Hart van Holland'.
In januari 2013 heeft de gemeente Zoeterwoude de Structuurvisie voor Zoeterwoude-Rijndijk vastgesteld. De visie omvat de hoofdlijnen van de voorziene ontwikkelingen van Zoeterwoude-Rijndijk voor de daaropvolgende 15 jaar en het ruimtelijk beleid dat de gemeente Zoeterwoude gaat voeren voor de kern Rijndijk. De visie is bedoeld om het gemeentebestuur een instrument te geven waarmee zij de burgers en maatschappelijke organisaties actief kan informeren over en betrekken bij de ruimtelijke visie op het bebouwde gebied.
Eén van de voornaamste uitgangspunten uit de visie is het behoud van het landelijke, groene en dorpse karakter. Nieuwe ontwikkelingen zullen zodoende bij dit uitgangspunt aan moeten sluiten.
Welke ontwikkelingen gewenst zijn en in welke vorm zij binnen bovengenoemd uitgangspunt passen, wordt in de visie per deelgebied beschreven.
Van herontwikkeling van de projectlocatie was ten tijde van het opstellen van de Structuurvisie al sprake. In de Structuurvisie wordt aangegeven dat het leegstaande kantoorpand aan de Hoge Rijndijk 48a-h waarschijnlijk wordt getransformeerd in of vervangen door zorgwoningen.
Relatie tot het projectgebied
Voorliggend bestemmingsplan vormt het planologisch juridisch kader voor de herontwikkeling van het pand aan de Hoge Rijndijk 48a-h.
Het plangebied wordt herontwikkeld, waarbij het kantoorpand plaatsmaakt voor 34 appartementen. Doordat het leegstaande kantoorpand wordt vervangen, is de ontwikkeling in lijn met de structuurvisie.
In 2015 heeft gemeente Zoeterwoude de "Woonvisie Zoeterwoude 2025" vastgesteld. In de Woonvisie luidt de visie op Zoeterwoude 2025 als volgt: ‘Zoeterwoude biedt een aantrekkelijk woonmilieu voor bewoners van alle leeftijden. In Zoeterwoude-Dorp is het landelijk wonen in een dorp met een voldoende voorzieningen en een levendig centrum. In Zoeterwoude-Rijndijk kunnen bewoners dorps wonen met voldoende voorzieningen en het gemak van de stad dichtbij.’
Het woonbeleid van de gemeente Zoeterwoude steunt op vier belangrijke speerpunten, die hieronder nader worden toegelicht.
1. Leefbaarheid in de kernen
De leefbaarheid in zowel Zoeterwoude-Dorp als Zoeterwoude-Rijndijk staat onder druk. De bevolkingssamenstelling wordt eenzijdiger, het aantal gezinnen neemt af. Dit werkt door in de vraag naar voorzieningen. Dit terwijl een breed voorzieningenaanbod en een gemengde bevolkingsopbouw belangrijk zijn voor een levendige en leefbare gemeente. Om de leefbaarheid in kernen te bevorderen, zet de gemeente Zoeterwoude in op:
2. Betaalbaarheid
Door de economische crisis, het toenemende aantal alleenstaanden, het huisvesten van bijzondere doelgroepen en de invoering van de passendheidsnorm is de betaalbaarheidsdiscussie nieuw leven ingeblazen. In Zoeterwoude neemt de vraag naar betaalbare woningen toe. Er is een groeiende vraag naar goedkope koopwoningen. Daarnaast bestaat er een woningvraag van bijzondere doelgroepen: zorgdoelgroepen en statushouders.
3. Kansen voor nieuwe woonvormen
In de huidige tijdsgeest vindt er een omslag plaats in de manier van denken over wonen en bouwen. Parallel met de transitie van aanbodgestuurd naar vraaggericht ontwikkelen loopt een groeiende behoefte aan zelfbouw. Bewoners die zelf de regie in de hand willen houden als het gaat om de bouw van hun woning. Maar ook bewoners die gezamenlijk het beheer en onderhoud van meerdere panden op zich willen nemen, in de vorm van een wooncoöperatie. Kenmerk van dit soort ontwikkelingen is dat het in de basis van onderaf komt. Het gaat om bouwen vanuit eigen initiatief en realisatie van minder ‘standaard’ woonproducten. Daarnaast wordt transformatie (of hergebruik) gestimuleerd.
4. Wonen met zorg.
Veranderende wet- en regelgeving, de toenemende vergrijzing en langer zelfstandig wonen door ouderen, hebben gevolgen voor de vraag naar wonen met zorg. Wonen met zorg is een begrip dat breed geïnterpreteerd kan worden. We richten ons in het bijzonder op de zorgdoelgroepen: ouderen met een zorgvraag, mensen met een verstandelijke beperking en mensen met een psychiatrische stoornis. Over het algemeen wonen ouderen langer thuis. Zoeterwoude zet daarom in op een woningaanbod dat voorzien in de woonbehoeften van ouderen.
Relatie tot het projectgebied
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij enkele van de voornoemde speerpunten. De voorgenomen locatie is gelegen in de dorpskern van Zoeterwoude-Rijndijk. Ter plaatse van de locatie is momenteel een leegstaand kantoorpand gesitueerd. De herontwikkeling van dit pand draagt bij aan de leefbaarheid van Zoeterwoude-Rijndijk. Tevens draagt de ontwikkeling bij aan het woonaanbod voor starters en senioren, gezien het programma van de ontwikkeling met name op deze doelgroepen gericht is. Dit geeft eveneens invulling aan het speerpunt 'leefbaarheid in de kernen'. De ontwikkeling voorziet naast appartementen in de vrije huursector, ook in appartementen in de sociale huur sector. Hiermee sluit de ontwikkeling ook aan bij het speerpunt 'betaalbaarheid'. De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Woonvisie Zoeterwoude.
Duurzaamheidsprogramma Zoeterwoude 2016-2017
De evaluatie van de Duurzaamheidsagenda Zoeterwoude 2011-2014 is in 2015 afgerond. De Raad heeft bij de behandeling van de evaluatie besloten om geen nieuwe agenda op te stellen, maar een plan van aanpak waarin concrete activiteiten worden benoemd. De langetermijndoelstellingen van de agenda blijven onverminderd van kracht.
De lange termijndoelstellingen van de Duurzaamheidsagenda
Met de andere regiogemeenten streeft de gemeente naar een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling, een ontwikkeling waar sociale, ecologische en economische belangen, ofwel waar “people, planet en profit” met elkaar in evenwicht zijn. Op het gebied van “planet” heeft de Leidse regio tot doel om de CO2-uitstoot en uitstoot van andere broeikasgassen sterk te verminderen en de belasting van het milieu te verlagen. Dit is vertaald naar de volgende doelstellingen:
De doelstellingen worden bereikt in samenwerking met de samenleving: burgers, bedrijven en organisaties. De gemeente werkt zelf duurzaam en stimuleert en faciliteert duurzame initiatieven.
Relatie tot het projectgebied
Duurzaamheid is een overkoepelend thema voor de integrale aanpak welke in het teken staat van een volhoudbare gezonde maatschappij. Zowel bij de ontwikkelaar als bij de gemeente Zoeterwoude is duurzaamheid een belangrijk onderdeel van ontwikkeling. Bij het project aan de Hoge Rijndijk 48a-h wordt daarom hoog ingezet op het onderdeel duurzaamheid, dit aan de hand van de thema's uit de GPR, die gebaseerd zijn op de 3 P's; people (mensen), planet (planeet/milieu) en profit (opbrengst/winst), die op harmonieuze wijze gecombineerd worden voor een zo duurzaam mogelijke ontwikkeling. Hoe invulling wordt gegeven aan dit begrip, wordt nader beschreven in paragraaf 5.8 van voorliggend bestemmingsplan.
Huidige situatie
De projectlocatie kent in de huidige situatie een kantoorfunctie. Het kantoor heeft een eigen ontsluiting, waardoor het kantoor los van het woongebied functioneert.
Toekomstige situatie
Voorliggend bestemmingsplan maakt de functiewijziging van kantoor naar wonen mogelijk. Het voormalige kantoorpand zal hierbij plaatsmaken voor een nieuw te bouwen appartementencomplex, met in totaal 34 appartementen. De 34 appartementen bestaan uit 12 appartementen in de sociale huur en 22 appartementen in de vrije-sector huur. De bestaande oprit blijft gehandhaafd.
Wonen
Ter plaatse van de projectlocatie wordt een woonbestemming opgenomen. Binnen de woonbestemming zijn de gronden tevens bestemd voor behorende voorzieningen, zoals erven, parkeervoorzieningen, verkeer en tuinen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke structuur van het projectgebied aan de Hoge Rijndijk 48a-h.
De Oude Rijn is de belangrijkste structuurdrager van Zoeterwoude-Rijndijk. Het water geeft de langgerekte structuur van het gebied zijn hoofdrichting. De langs dit water gelegen Hoge Rijndijk is de basis geweest voor het ontstaan van de kern en is nog steeds een belangrijke drager van de structuur.
Het profiel van de Hoge Rijndijk wordt bepaald door de hoge ligging van de dijk en de lintbebouwing aan de Oude Rijnzijde direct aan de straat. Door deze vrij dichte bebouwing is de beleving van de Oude Rijn slechts op enkele plekken mogelijk.
De bebouwing aan de noordzijde van de Hoge Rijndijk is te karakteriseren als afwisselende, organisch gegroeide lintbebouwing. De bebouwing staat over het algemeen met de voorzijde dicht aan de weg en met de achterzijde naar het water gekeerd. Daar waar meer ruimte tussen weg en water aanwezig is, verandert dit beeld en is sprake van naar binnen gerichte kleinschalige woongebieden. De bebouwing aan de zuidzijde van de Hoge Rijndijk vormt de rand van de woonwijken, met een aantal karakteristieke gebouwen.
De beoogde nieuwbouw grenst aan de oostzijde aan een parkje. Aan de overzijde van de weg zijn appartementengebouwen in aanbouw die 4 lagen hoog zijn. De woonwijk ten zuiden van het plan bestaat uit rijwoningen in 2 lagen met een kap. Een bebouwing in 3 lagen is daarom gepast. Het nieuwe woongebouw wordt in de rooilijn van de Hoge Rijndijk geplaatst, waardoor deze weg een duidelijker profiel krijgt. De bebouwing is zo gesitueerd dat het afstand houdt tot de bestaande bebouwing aan de Frisolaan, en het bestaande woonhuis aan de Hoge Rijndijk. Door de bouwmassa in drieën te geleden ontstaat een korrelgrootte die past bij de schaal van de omgeving. De parkeerplaatsen van de bewoners liggen op eigen terrein, en zijn toegankelijk vanaf de Hoge Rijndijk.
De gemeente Zoeterwoude heeft een welstandsnota opgesteld. De reden hiertoe is de wijziging van Het Besluit omgevingsrecht (Bor) op 1 maart 2013, waarmee de wettelijke verplichting om welstandsadvies te vragen is losgelaten. De gemeente Zoeterwoude heeft een groot deel van de gemeente welstandsvrij verklaard. Echter, blijft het van belang om sommige bouwactiviteiten te blijven toetsen aan welstandsnormen om het karakteristiek beeld van Zoeterwoude zo goed mogelijk te beschermen.
In de welstandsnota is over de Hoge Rijndijk het volgende opgenomen: "De diversiteit van de bebouwing langs de Hoge Rijndijk dient behouden te blijven. De bebouwing aan de zuidzijde van het lint past minder goed in dit beeld. Het accentueren van doorzichten naar de Oude Rijn komt de beeldkwaliteit ten goede. Door de relatie met het water te versterken kan een extra kwaliteit in het lint gebracht worden, zowel wat betreft de oriëntatie als wat betreft de beeldkwaliteit.".
Relatie tot het projectgebied
Het plangebied is niet opgenomen als een welstandsvrij gebied. De in de welstandsnota opgenomen welstandscriteria dienen hierdoor in acht te worden genomen bij de herontwikkeling van het plangebied. De welstandscriteria zijn in onderstaand figuur opgenomen.
Figuur 4.1: Welstandscriteria (bron: Welstandsnota Zoeterwoude 2015)
Het appartementengebouw bestaat uit 3 woonlagen, en kent een geleding in 3 delen door een aantal sprongen in de gevel. Door variatie in de kleur metselwerk en in de hoogte van de dakranden wordt deze geleding versterkt, terwijl door de regelmatige gevelindeling de samenhang behouden blijft. Het entreedeel is naar de weg toegekeerd en voorzien van een flauwe kap, die refereert aan de van oudsher aanwezige bebouwing.
Het materiaalgebruik is afgestemd op de omgeving, door het gebruik van onder andere lichtrood metselwerk. De architectuur bemiddelt tussen de dorpse bebouwing en de industriële panden die van oudsher ook langs de Rijn waren te vinden.
Met kleine tuinen en hagen wordt een groene overgang gemaakt naar de omgeving.
Figuur 4.2 imressietekeningen
In het kader van de planontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan.
Een van de belangrijkste ontsluitingswegen in Zoeterwoude-Rijndijk is de Hoge Rijndijk. De Hoge Rijndijk geeft verbinding met Leiden in westelijke richting en met de Burgemeester Smeetsweg in oostelijke richting. Vanaf de Burgemeester Smeetsweg kan via de N11 (Leiden-Bodegraven) naar de A4 (Delft-Amsterdam) gereden worden. Vanaf de Hoge Rijndijk kan deze weg ook bereikt worden via de Willem van der Madeweg in Leiden. De Hoge Rijndijk is dan ook gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h.
De projectlocatie is direct gelegen aan de Hoge Rijndijk. Wel dient gemotoriseerd verkeer het vrijliggende fietspad, welke in twee richtingen is gelegen, over te steken.
Bij ontwikkelingen is het van belang dat voldoende wordt voorzien in de parkeerbehoefte. Wat de parkeerbehoefte is verschilt onder andere per functie en plangebied. Gemeente Zoeterwoude sluit ten aanzien van de parkeernorm aan bij kencijfers van het CROW.
Het bestemmingsplan strekt ten behoeve van de realisatie van 34 appartementen. In de regels behorende bij het voorliggende bestemmingsplan is binnen de woonbestemmingen aangegeven hoeveel parkeerplaatsen per woning minimaal dienen te worden gerealiseerd. Op die manier is geborgd dat wordt voorzìen in voldoende parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd.
De ontwikkeling heeft tevens een verkeersaantrekkende werking. Om de verkeersgeneratie als gevolg van het project te bepalen, is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381. De volgende invoergegevens zijn hiervoor gehanteerd:
Voor de 12 sociale huurwoningen geldt een maximale verkeersgeneratie van 6,0 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning.Voor de 22 vrije sector woningen is een verkeersgeneratie van 7,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning van toepassing. De maximale verkeersgeneratie voor de nieuwbouw bedraagt op basis van de CROW-publicatie 381 op een gemiddelde weekdag circa 244 (12x6 + 22x7,4) motorvoertuigbewegingen per etmaal.
In de huidige situatie is sprake van een kantoorfunctie. Voor de berekening van de verkeersgeneratie van de huidige functie is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Op basis van de CROW-publicatie 381 bestaat in de huidige (planologische) situatie op een gemiddelde weekdag een verkeersgeneratie van maximaal 17,7 motorvoertuigbewegingen per etmaal per 100 m2 bvo. Hiermee bedraagt de totale verkeersgeneratie van het kantoor maximaal 185 (1.043/100 x 17,7) motorvoertuigbewegingen per etmaal.
De toekomstige verkeersgeneratie bedraagt hiermee meer dan de huidige verkeersgeneratie. Gezien de goede ontsluiting en een lichte toename van de verkeersaantrekkende werking, wordt niet verwacht dat de verkeersgeneratie tot problemen in de huidige wegenstructuur leidt.
De projectlocatie is direct gelegen aan de gebiedsontsluitingsweg de Hoge Rijndijk. De toekomstige verkeersgeneratie is ca. 60 motorvoertuigen per etmaal op een gemiddelde weekdag hoger dan de huidige (planologische) verkeersgeneratie. Parkeernormen zijn gekoppeld aan de regels in dit bestemmingsplan ten aanzien van wonen. De parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein.
Het Verdrag van Valletta was geïmplementeerd in de Monumentenwet, tot deze wet op 1 juli 2016 werd vervangen door de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is een primair gemeentelijke opgave.
In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk.
De voorgenomen ontwikkeling behelst de herontwikkeling van het bestaande kantoorpand aan de Hoge Rijndijk 48a-h. Het kantoorpand wordt gesloopt en er wordt een drie-laags appartementencomplex met 34 appartementen gerealiseerd. De eerste laag maakt plaats voor 12 appartementen in de sociale huur sector. De overige lagen maken ruimte voor 22 appartementen in de vrije huur sector. Het gebouw zal moeten worden gefundeerd op heipalen die meer dan 14 meter diep zullen worden geheid. Naar verwachting zal de inrichting van de buitenruimte door wegverharding, riolering, gras, hagen en bomen, een bodemverstoring geven van 0,50-1,00 m-mv.
Volgens de cultuurhistorische atlas en de Archeologische waarden-en verwachtingenkaart heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting. Archeologisch onderzoek is verplicht bij grondbewerkingen groter dan 100 m2 en een grotere diepte of hoogte dan 30 cm. De nieuwe bodemverstoring overschrijdt deze vrijstellingsgrens. Hierdoor is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Door Hamaland Advies is archeologisch onderzoek (bureauonderzoek en verkennend booronderzoek, kenmerk: EKU/DIR/HAMA/181987) uitgevoerd. De resultaten worden hieronder samenvattend beschreven. De volledige rapportage is bijgevoegd als Bijlage 1.
Op grond van de bestudeerde bronnen kan geconcludeerd worden dat het plangebied een hoge verwachting heeft op archeologische resten uit alle perioden indien kalkloze en gerijpte oeverafzettingen worden aangetroffen. Wanneer alleen kom en geulafzettingen worden aangetroffen is er een lage verwachting voor het Neolithicum tot de Vroege Middeleeuwen. Het plangebied ligt in een zone die in de Verordening Ruimte 2014 van de Provincie Zuid Holland is aangeduid als Limeszone, maar ligt niet in de directe nabijheid van de limesweg, waardoor de verwachting voor de Romeinse Tijd laag is.
De bouw van de bestaande kantoren heeft een bodemverstoring veroorzaakt door ophoging (+,083m+mv) en door inrichting van het terrein tot 1,00m-mv en onder het kantoorpand een verstoring tot 14m-mv door heipalen. De nieuwe bodemverstoring voor de inrichting van de buitenruimte zal tot 1,0 m-mv plaatsvinden en bevindt zich binnen de reeds bestaande verstoring. Het nieuwe appartementencomplex, dat 100 m² over het bestaande kantoorpand ligt, zal een nieuwe diepe verstoring tot 14 m-mv veroorzaken over een oppervlakte van 630 m². Deze diepe verstoring zal mogelijk aanwezige archeologische lagen raken van de oeverafzettingen van de Formatie van Echteld, het mogelijk aanwezige Hollandveen en in de pleistocene ondergrond van de Formatie van Boxtel. Om de mate van intactheid van de bodem in het plangebied te kunnen beoordelen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hiervoor is een Plan van Aanpak opgesteld, dat op 1 oktober 2018 getoetst is door Erfgoed Leiden en Omstreken.
Op basis van het booronderzoek adviseert Hamaland Advies om voor de geplande bodemingrepen geen vervolgonderzoek uit te voeren. Het archeologisch relevante niveau, de oeverwal, komt op een diepte vanaf 250 cm-mv voor, maar op de oeverwal zijn geen aanwijzingen voor menselijke activiteiten aangetroffen. De kans dat archeologische waarden verloren gaan bij de geplande bodemingrepen wordt gering geacht.
Op basis van de onderzoeksresultaten van het verkennend archeologisch booronderzoek Bijlage 1 kan de archeologische verwachting, ter plaatse van de projectlocatie, voor alle perioden vanaf het Neolithicum bijgesteld worden naar laag. Hierdoor is op de verbeelding en in de regels is geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' meer opgenomen.
In het plangebied bevinden zich geen rijks-, provinciaal- of gemeentelijke monumenten. Het dichtsbijzijnde monument is gelegen aan de Hoge Rijndijk 165. Dit woonhuis is op een afstand van circa 100 meter gelegen en zal door de voorgenomen ontwikkeling niet worden aangetast in haar cultuurhistorische waarden.
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.
Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijk dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.
In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie (figuur 5.1).
Figuur 5.1: Richtafstanden per milieucategorie
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.
Relatie tot het projectgebied
Het plangebied kan getypeerd worden als gemengd gebied, dit vanwege de ligging aan een drukke weg (Hoge Rijndijk) .
Woningen leveren geen hinder ten opzichte van andere woningen. Beoordeeld dient te worden of de voorgenomen ontwikkeling, namelijk de realisatie van een appartementengebouw voor 34 appartementen een belemmering kan zijn voor andere bedrijven in de nabijheid van de projectlocatie.
De projectlocatie is gelegen tegenover het project 'Aquamarijn'. Onder andere het voormalige bedrijf Jachtbouw Tijssen B.V. is hierdoor gestopt met haar bedrijfsactiviteiten, de locatie wordt getransformeerd naar een woningbouwlocatie. Hierdoor zijn in de nabije omgeving geen bedrijfsbestemmingen meer gelegen.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
De externe veiligheid wordt bepaald door aanwezigheid van gevaarlijke stoffen (productie, gebruik, opslag en vervoer) in en rond het projectgebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal dodelijke slachtoffers beperkt blijft. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren (b.v.o. kleiner dan 1500 m2), winkels, horeca en parkeerterreinen.
Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Op 1 april 2015 is de regelgeving van Basisnet van kracht geworden, dat betrekking heeft op vervoer van gevaarlijke stoffen over grote vaarwegen, spoorwegen en autowegen. Basisnet stelt grenzen aan de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijkswegen en verbindingswegen, over water en over het hoofdspoorwegennet. Indien uit monitoring blijkt dat die grenzen in zicht komen of worden overschreden, zal de minister van Infrastructuur en Milieu in overleg met de vervoerssector maatregelen nemen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Aan de andere kant is het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijke beleid en externe veiligheid beleid dienen dus goed te worden afgestemd. Een toelichting is geen instrument om de mate van risico's te beheersen, maar is wel een schakel tussen het externe veiligheidsbeleid en ruimtelijke ordening.
De risico's worden door twee factoren bepaald: de kans dat zich een ongeval voordoet en de effecten van dat ongeval. Om te kunnen beoordelen wat wel en niet aanvaardbaar is, bestaan er twee risicomaten, namelijk het Plaatsgebonden Risico (PR) en het Groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico
In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van het plaatsgebonden risico (PR). Het PR is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof.
In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken). De grenswaarde voor al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten is 10–6 per jaar. Voor al dan niet geprojecteerde beperkt kwetsbare objecten betreft dit een richtwaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. De officiële definitie van groepsrisico in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) luidt: 'de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is'.
Het groepsrisico is geen norm, maar er geldt een verantwoordingsplicht. De onderdelen waar bij de verantwoording aandacht aan moet worden besteed staan beschreven in Bevi-artikel 12 voor Bevi-activiteiten en artikel 13 voor ruimtelijke plannen. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt met de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden, maar men mag hiervan wel goed onderbouwd afwijken.
Relatie tot het bestemmingsplan
Op de risicokaart is het invloedsgebied van bierbrouwerij Heineken zichtbaar. De projectlocatie is niet gelegen binnen deze zone. In de nabijheid van de projectlocatie zijn geen andere risicovolle inrichtingen of buisleidingen gelegen. Vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor of water vindt tevens niet in de nabijheid van de projectlocatie plaats. Wel is de locatie gelegen binnen het effectgebied van de A4.
Figuur 5.2: De risicokaart, projectlocatie met groen weergeven
Rijksweg A4
De locatie ligt in het effectgebied van de A4, op een ruime afstand van 1 kilometer. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied van meer dan 4 kilometer. Op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), dient indien de locatie binnen 200 meter afstand vanaf de weg ligt een risicoberekening te worden uitgevoerd. Gelet op de afstand van 1 kilometer ligt het plangebied hierbuiten en bestaat er geen noodzaak tot het (laten) uitvoeren van een risicoberekening.
Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet gelet op artikel 7 van het Bevt wel aandacht worden besteed.
Bij een incident met toxische stoffen op de A4 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de Veiligheidsregio of een bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
De A4 is daarmee geen belemmering voor het realiseren van het plan.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande vormt externe veiligheid geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Beleid en Regelgeving
Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kent grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.
Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.
De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden” vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.
Onderzoek
Door Peutz is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai en industrielawaai uitgevoerd (kenmerk: O 16080-2-RA-001). De rapportage van 20 februari 2020 is als Bijlage 2 bijgevoegd en de resultaten worden hieronder samenvattend beschreven.
De beoogde ontwikkeling is gelegen binnen de geluidzone van de Hoge Rijndijk en de Achthovenerweg. Tevens is de beoogde ontwikkeling gelegen binnen de geluidzone van het industrieterrein 'Barre Polder'. Spoorweglawaai is niet aan de orde.
Uit akoestisch onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter plaatse van de beoogde woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai wordt niet overschreden. Er treden ten gevolge van wegverkeer over de Hoge Rijndijk ter plaatse van de gevels van de beoogde woningen geluidbelastingen op tot ten hoogste 58 dB (inclusief aftrek conform artikel 110 g Wgh). De geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein 'Barre Polder' bedraagt maximaal 49 dB(A). De voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt aldus niet overschreden ten gevolge van dit industrieterrein.
Uit de rapportage van Peutz blijkt dat bron- en overdrachtsmaatregelen niet realistisch zijn. Onderstaand wordt per van toepassing zijnde voorwaarde nader toegelicht op welke wijze invulling wordt gegeven aan het hogere waardenbeleid van de ODWH.
Bij een gevelbelasting hoger dan 53 dB wordt akoestische compensatie toegepast
.
Omdat de geluidbelasting in de voorliggende situatie hoger is dan 53 dB ter plaatse van de gevels van de beoogde woningen is akoestische compensatie benodigd. In voorliggende situatie zal sprake zijn van een akoestisch goed woon- en leefklimaat. De beoogde woningen zullen hiertoe worden voorzien van een geluidgedempte spuivoorziening. Door de toepassing van een geluidluw spuiraam kan 's nachts gespuid worden zonder dat dit leidt tot slaapverstoring. Bovendien zal worden voldaan aan de nieuwbouweisen conform het Bouwbesluit 2012.
Tevens zal het gebied aan de achterzijde van de zuidwestgevel van het beoogde appartementencomplex bijzonder geluidluw zijn. Dit gebied grenst aan een autovrij woonstraatje, met veel groen en een aangrenzend parkje. Bovendien is deze zijde op de zon georiënteerd. In de hoek van het terrein kan tevens een picknicktafel worden neergezet voor bewoners. Daarmee wordt een prettig woon- en leefklimaat gecreëerd.
Bij een waarde vanaf 53 dB wordt gestreefd naar tenminste een stille gevel (< 48 dB).
Bij een waarde vanaf 53 dB dient volgens het beleid van de ODWH gestreefd te worden naar ten minste een stille gevel (< 48 dB). In voorliggende situatie is deels sprake van eenzijdig georiënteerde appartementen waarmee geen sprake is van een stille gevel. 17 van de 34 appartementen, welke aan de zuidwestzijde zijn gelegen, beschikken echter wel reeds over een stille zijde. Het hogere waarden beleid van ODWH schrijft voor dat gestreefd dient te worden naar een stille gevel, dit is echter geen vereiste. In voorliggende situatie is het niet mogelijk dat alle woningen over een stille gevel beschikken. Hiervoor geldt wel dat wat betreft het akoestisch binnenniveau zal worden voldaan aan de nieuwbouweisen conform het Bouwbesluit 2012. Op deze wijze zal sprake zijn van een prettig akoestisch woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen.
Voor nog niet geprojecteerde woningen kan alleen een hogere waarde dan 53 dB als de ten hoogste
toelaatbare geluidbelasting worden vastgesteld als voldoende verzekerd wordt, dat de verblijfsruimte,
alsmede ten minste één van de tot de woning behorende buitenruimten niet aan de uitwendige
scheidingsconstructie worden gesitueerd waar de hoogste geluidbelasting optreedt, tenzij overwegingen
van stedenbouw of volkshuisvesting zich daar tegen verzetten; in dat geval wordt de buitenruimte
afsluitbaar uitgevoerd.
Allereerst wordt opgemerkt dat de beoogde woningen geen eigen buitenruimte kennen, wel wordt voorzien in een gemeenschappelijke buitenruimte. Zoals reeds genoemd, zal het gebied aan de achterzijde van de zuidwestgevel van het beoogde appartementencomplex bijzonder geluidluw zijn, waarmee de bewoners wel gebruik kunnen maken van een gemeenschappelijke geluidluwe buitenruimte.
Voor 22 woningen is het mogelijk om de verblijfsruimte niet te situeren aan de zijde waar sprake is van de hoogste geluidbelasting, voor 12 woningen is dit echter niet mogelijk. Dit betreft woningen die aan de noordoostzijde van het appartementengebouw zijn gelegen. In voorliggende situatie is echter sprake van overwegingen van stedenbouw en volkshuisvesting die zich verzetten tegen het voldoen aan deze voorwaarde.
Het huidige kantoorgebouw vormt voor de aangrenzende woonwijk een soort buffer voor de Hoge Rijndijk. Het is aldus voor het woon- en leefklimaat in de omgeving gewenst om deze buffer in stand te houden. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het bovendien gewenst een alzijdig blok te maken.
Tevens zijn er in de voorliggende situatie overwegingen op het gebied van volkshuisvesting, waardoor de beoogde ontwikkeling zeer gewenst is. Op provinciaal niveau neemt, conform de Woningbehoefteraming 2019 van Zuid-Holland, de woningbehoefte tot 2040 met meer dan 15.000 woningen per jaar toe. Niet in alle regio's zal de woningbehoefte door blijven groeien tot 2040, echter zal dit wel het geval zijn voor de stedelijke regio's. Ook zullen de stedelijke regio's vanwege de permanente instroom van jongeren (o.a. studenten en werkenden) langer doorgroeien. Gezien de ligging van de beoogde ontwikkeling, nabij Leiden, zal de beoogde ontwikkeling op deze woningvraag aansluiten.
Ook in de Regionale Woonagenda van Holland-Rijnland en de woonvisie van gemeente Zoeterwoude wordt aangekaart dat vraag is naar nieuwe woningen. Zo wordt in de regionale woonagenda aangegeven dat van 2017 tot 2030 sprake is van een nieuwbouwopgave tussen de 23.500 en 30.000 woningen. Het aantal kleine huishoudens zal in de regio toenemen. Er is bovendien vooral vraag naar sociale huurwoningen, middeldure huurwoningen en goedkope koopwoningen. Gemeente Zoeterwoude geeft bovendien in haar woonbeleid aan dat ingespeeld moet worden op de woonbehoefte van jongeren. De mogelijkheden voor Zoeterwoude om starters te behouden zijn namelijk thans beperkt. Een groot deel trekt weg uit de gemeente voor werk of studie. Vanwege de woonbehoefte binnen de gemeente Zoeterwoude is voor de beoogde ontwikkeling gekozen voor compacte starterswoningen voor verschillende doelgroepen. Hiermee wordt gehoor gegeven aan het behoud van jonge inwoners binnen de gemeente en krijgen starters een kans op de woningmarkt. Door de realisatie van eenzijdig-georiënteerde appartementen is het echter niet voor alle woningen mogelijk om te voldoen aan de bovenstaande voorwaarde, alsmede om te beschikken over een stille zijde.
Dove gevels worden bij voorkeur niet toegepast; indien toch noodzakelijk dan maximaal één dove gevel,
bij voorkeur niet als voor- of achtergevel.
In voorliggende situatie zal geen sprake zijn van dove gevels. Hiermee wordt voldaan aan de voornoemde voorwaarde.
De hogere waarde bedraagt niet meer dan 58 dB.
De benodigde hogere waarde overschrijdt de maximale waarde uit het beleid van 58 dB niet. Sprake is van een hogere waarde van maximaal 58 dB voor de Hoge Rijndijk. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.
Conclusie
Resumerend kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling hiermee, indien akoestische compensatie wordt toegepast en rekening wordt gehouden met het streven naar een stille gevel, voldoet aan de eisen voortkomend uit het geluidbeleid inzake hogere waarden van de ODWH. Geconcludeerd wordt dat een hogere waardenbesluit genomen dient te worden.
Conclusie
Het college dient een hogere waardenbesluit te nemen ten gevolge van wegverkeerslawaai om woningbouw aan de Hoge Rijdijk 48a-h mogelijk te maken.
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.
De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.
Verkennen bodemonderzoek projectgebied
Om de kwaliteit van de bodem inzichtelijk te maken, is door Koenders & Partners een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van 15 november 2018 is als Bijlage 3 bijgevoegd. De resultaten worden hieronder samenvattend beschreven.
Asbest
Chemische parameters
Grondwater
Conclusie
Op grond van bovenstaande gegevens dient de gestelde hypothese voor een 'verdachte locatie' te worden aanvaard. De chemische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vormt geen belemmering voor het beoogde toekomstige gebruik zijnde wonen zonder tuin. Daarentegen dient er wel een aanvullend/nader onderzoek naar asbest in de bodem te worden uitgevoerd om vast te stellen of de locatie geschikt is voor de voorgenomen herontwikkeling.
Asbestonderzoek projectgebied
Milieu adviesbureau Adverbo in april 2020 een aanvullend asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Hoge Rijndijk 48a-h te Zoeterwoude-Rijndijk (Bijlage 4 Aanvullend asbestonderzoek).
De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:
Conclusie
Resultaten uit onderliggend onderzoek vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de sloop van de bestaande bebouwing en de nieuwbouw.
Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg met de initiatiefnemer en de waterbeheerder, aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.
Het plangebied behoort tot het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Hiermee zijn de Keur, de Legger en overige regelgeving van dit hoogheemraadschap van toepassing. Bij de watertoets zijn de onderdelen veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit en riolering van belang. Onderstaand worden de afzonderlijke onderdelen besproken.
Veiligheid
De projectlocatie is gedeeltelijk gelegen binnen de beschermingszone en voor een groot gelegen binnen de buitenbeschermingszone van een regionale waterkering, zie onderstaand figuur. Dit heeft als gevolg dat enkele regels uit de Keur Rijnland 2015 van toepassing zijn.
Figuur 5.3: Regionale waterkering, projectlocatie paars omlijnd
In hoofdzaak is het van belang dat handelingen geen negatief effect hebben op de waterkering. Om deze reden zijn bepaalde handelingen binnen de beschermingszone uitgesloten. Handelingen zoals dempen van een watergang. De ontwikkeling wordt gedeeltelijk gerealiseerd binnen de beschermingszone van de waterkering. Hiervoor is op basis van de Keur een watervergunning benodigd. Op de verbeelding zal voor deze zone de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' worden opgenomen.
De projectlocatie is niet gelegen in de beschermingszone van een oppervlaktewaterkering. De waterveiligheid komt niet in het geding als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
Figuur 5.4: Overige watergangen op basis van Hoogheemraadschap Rijnland
Waterkwantiteit
In de huidige situatie is het gehele plangebied nagenoeg geheel verhard. Met de realisatie van woningbouw zal dit niet tot extra verharding van het projectgebied leiden. Op onderstaande afbeelding is te zien dat de projectlocatie nagenoeg geheel verhard is.
Figuur 5.5: Overige watergangen op basis van Hoogheemraadschap Rijnland
Waterkwaliteit
Bij de realisatie van de woningen worden natuurvriendelijke en niet uitloogbare bouwmaterialen gebruikt. Hiermee wordt voorkomen dat de kwaliteit van het grond- en oppervlakte water verslechtert.
Riolering
Het plangebied van het bestemmingsplan "Rijndijk", waar het projectgebied deel van uitmaakte is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat zowel hemelwater als afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het geniet de voorkeur om afstromend hemelwater van schone oppervlakten te scheiden van afvalwater en af te voeren naar het oppervlaktewater. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Conclusie
De watertoets is doorlopen. Op basis van de watertoets dient het plan voorgelegd te worden aan het Hoogheemraadschap Rijnland, omdat zij een waterbelang bij het plan hebben. Watercompensatie is niet aan de orde. De projectlocatie is gelegen de beschermingszone van een regionale waterkering. Dit is tevens in het bestemmingsplan als een medebestemming/ dubbelbestemming opgenomen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in deze zone is een watervergunning benodigd.
Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.
Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten.
Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan de provincie ervoor kiezen om een gebied aan te wijzen als bijzonder nationaal natuurgebied- of landschap of als Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de (beschermde) soort.
Voor alle soorten, ook die geen beschermde status hebben, dient de algemene zorgplicht uit artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen. Dit houdt in dat bij menselijk handelen voldoende zorg in acht wordt genomen voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Het welzijn van dieren mag niet onnodig worden aangetast.
Natuurnetwerk Nederland
De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Natuurnetwerk Nederland(NNN). De NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. De NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Bij ruimtelijke plannen dient te worden getoetst of het projectgebied in of in de nabijheid van het projectgebied gelegen is. Indien het projectgebied in of in de nabijheid de NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'.
EU-vogelrichtlijn/1979 en EU-Habitatrichtlijn/1992
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het Rijk heeft vastgesteld en de Habitatrichtlijngebieden die het Rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.
Stikstof
Vanaf 1 juli 2015 geldt de PAS: de Programmatische Aanpak Stikstof. De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) is het beleid waarmee Nederland het hoofd biedt aan de problematiek rond stikstof en natuur. De PAS borgt dat doelstellingen van het Europese natuurbeleid worden gehaald en creëert tegelijk ruimte voor gewenste economische ontwikkeling. Een ambitieuze maar ook realistische aanpak die zorgt voor balans tussen ecologie en economie.
In de PAS zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waarbinnen ten minste één stikstofgevoelig habitattype voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Dit is het geval voor 117 van de ruim 160 Natura 2000-gebieden. Het grootste deel van de gebieden wordt beschermd op basis van de Habitatrichtlijn (HR). Deze gebieden zijn aangewezen als Natura-2000 gebied omdat er bijzondere habitattypen en/of bijzondere plant- en diersoorten aanwezig zijn. Laatstgenoemde kunnen van stikstofgevoelige habitattypen afhankelijk zijn.
In het kader van het aspect stikstof dient onderzocht te worden welke effecten (o.a. stikstofdepositie door verkeersaantrekkende werking) de voorgenomen ontwikkeling heeft op de nabij gelegen Natura 2000-gebieden.
Sinds de inwerkingtreding van de Wabo kan een vergunning Nb-wet worden 'aangehaakt' bij de aanvraag van de omgevingsvergunning. Hierdoor kan de ontheffing samen met de omgevingsvergunning worden verleend.
In het kader van de invloed op Natura 2000-gebieden is een recente uitspraak van de Raad van State van belang. Op 29 mei jl. heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRVS) twee richtinggevende uitspraken gedaan inzake de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De uitspraken hebben tot gevolg gehad dat de PAS-aanpak is vernietigd, dat voor het toestaan van activiteiten voorafgaande zekerheid nodig is en dat maatregelen het gewenste positieve effect op natuur hebben.
Als gevolg zijn de drempelwaarden van het PAS vervallen. Dit betekent dat de drempel- en grenswaarden voor stikstofdepositie (1 mol/ha/jaar dan wel 0,05 mol/ha/jaar) niet meer mogen worden toegepast en dus niet meer gelden als een vrijstelling van de Wnb-vergunningplicht.
Consequentie daarvan is dat bijv. een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar toch vergunningplichtig kan zijn. Beoordeeld dient te worden of op voorhand kan worden uitgesloten dat het project geen negatief significant effect heeft op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Met andere woorden: er moet worden nagegaan of dit project de kwaliteit van het natuurlijke leefgebied of de habitat van soorten in een Natura 2000-gebied kan verslechteren.
Relatie tot het projectgebied
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Dresme&Van der Valk een ecologische quickscan uitgevoerd en gerapporteerd op 17 januari 2019. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 5 en de resultaten worden hieronder samenvattend beschreven.
Soortenbescherming
Nader onderzoek
Voor het plangebied is naar aanleiding van de quickscan nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen, omdat uit de quickscan bleek dat vaste rust -of verblijfplaatsen van vleermuizen niet uitgesloten konden worden. De resultaten zijn opgenomen in een rapportage van 26 november 2019 en zijn hieronder samengevat opgenomen. De rapportage is opgenomen in Bijlage 6.
Najaar 2018
Tijdens de eerste onderzoeksronde (avondronde) op 10 september 2018 werd langs de bomen aan de zuidoostzijde vrijwel continue gefoerageerd door voornamelijk ruige dwergvleermuis en af en toe een gewone dwergvleermuis. Op grotere afstand ten zuiden van het plangebied (in de woonwijk) is om de ongeveer 10 minuten een langsvliegende baltsende gewone dwergvleermuis gehoord. Binnen het plangebied zijn geen baltsende of zwermende vleermuizen waargenomen. Dit beeld herhaalde zich op 27 september 2018.
Zomer 2019
In de avond van 22 mei 2019 zijn pas om 22.10 uur twee gewone dwergvleermuizen foeragerend waargenomen langs de bomen aan de zuidoostzijde van het plangebied, zie afbeelding 3. Zij kwamen vanuit de woonwijk ten zuidwesten van het plangebied. Rond 23:00 uur foerageerden in totaal 3 gewone dwergvleermuizen langs de bomen, richting de bomen van het oostelijk gelegen speelterrein. Een enkele keer is een ruige dwergvleermuis foeragerend op dezelfde locatie gehoord. Verblijfplaatsen van vleermuizen in het kantoorgebouw van het plangebied zijn niet waargenomen. In de ochtend van 27 juli 2019 is de laatste foeragerende gewone dwergvleermuis waargenomen om 4.55 uur, dat is ongeveer een half uur voor zonsopkomst. De vleermuis vloog richting de zuidelijk gelegen woonwijk weg. Deze waarneming duidt erop dat de verblijfplaats zich buiten het plangebied bevindt. Er zijn geen zwermende of invliegende dieren waargenomen. Een migratieroute van vleermuizen is niet binnen het plangebied waargenomen.
Conclusie
Tijdens alle onderzoeksrondes is weinig activiteit van vleermuizen waargenomen in het plangebied, behalve aan de zuidoostzijde van het plangebied. De bomen buiten het plangebied hebben een functie als foerageergebied. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan er geconcludeerd worden dat er zich geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in het kantoorpand van het plangebied.
Met de sloop van het kantoorpand en de herontwikkeling worden geen verblijfplaatsen van vleermuizen verstoord en/of vernietigd. Daarom is voor deze werkzaamheden geen ontheffing van de Wet natuurbescherming benodigd.
Bomen
In opdracht van gemeente Zoeterwoude heeft Pius Floris Boomverzorging Leiderdorp op 9 juli 2019 een Boom Effect Analyse (BEA) uitgevoerd aan de Hoge Rijndijk 48a-h te Zoeterwoude (Bijlage 7 Bomen
Effect Analyse d.d. 23 juli 2019).
Het doel van het BEA is het inzichtelijk te krijgen welke invloeden de (civiele) werkzaamheden hebben, op de aanwezige bomen. Tevens wordt bepaald hoe om te gaan met de bomen, zodat zoveel mogelijk bomen gehandhaafd kunnen blijven.
In de BEA wordt geconcludeerd dat in de huidige situatie de meeste bomen op het perceel aan de Hoge Rijndijk een toekomstverwachting van meer dan 15 jaar. De Bomen hebben een redelijke onder- en bovengrondse groeiplaats.Dit geldt niet voor boom 23 die reeds is afgestorven.
Met de voorgenomen werkzaamheden is het risico groot op groot wortelverlies (tot 30%) bij boom 1 t/m 5, 12 t/m 15 en 17 t/m 22 en bestaat een grote kans op beschadiging bij boom 24 en 25. Deze effecten hebben een vermindering van toekomstverwachting tot gevolg.
Figuur 5.6: Bomenoverzicht plangebied en omgeving
Geadviseerd word de nieuwe bestrating minder uitgebreid terug te leggen. Bij voorkeur tot aan de rand van het kroonprojectie. Echter wanneer de nieuwe bestrating tot de huidige afstand van de bomen aangelegd wordt, dienen maatregelen getroffen te worden om grote wortelschade te voorkomen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het aanleggen van een krattensysteem van Permavoid met daarboven waterdoorlatende bestrating. Na het verwijderen van de huidige bestrating, moet de bestaande grond worden weggezogen. De groeiplaats kan daarna worden opgevuld met groeimedium. Afhankelijk van de aangetroffen beworteling wordt gekozen voor bomenzand of bomengranulaat. In de rapportage van Pius Florus staan deze twee methodes nader beschreven. Tevens zijn in de rapportage algemene maatregelen m.b.t. het werken bij bomen opgenomen.
Om de nieuwbouw te kunnen realiseren zullen enkele bomen gekapt dienen te worden. Voor deze activiteit is een omgevingsvergunning aangevraagd. In deze vergunning zijn verschillende maatregelen, die in de BEA zijn beschreven, opgenomen die in acht dienen te worden genomen bij de sloop en nieuwbouw ter plaatse van het plangebied.
Aanvullend onderzoek
Dresme&Van der Valk heeft middels een Addendum (Bijlage 8 Addendum effecten van bomenkap op
foerageergebied vleermuizen d.d. 5 juni 2020) op het uitgevoerde nadere vleermuisonderzoek, de effecten van bomenkap op foerageergebied voor vleermuizen beschouwd. Conclusie van deze beschouwing is dat met de voorgenomen kap van 8 bomen negatieve effecten op het foerageergebied van vleermuizen kunnen worden uitgesloten worden omdat er ten eerste voldoende bomen overblijven; en tweede het foerageergebied geen essentieel foerageergebied betreft en daarmee geen beschermde status heeft in het kader van de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in het NNN. Het Natura 2000-gebied 'de Wilck' is op ca. 2 kilometer afstand van het plangebied gelegen, dit betreft echter geen stikstof gevoelig Natura-2000 gebied. Het dichtsbijzijnde stikstof gevoelige Natura-2000 gebied betreft 'Meijendel & Berkheide' en is op ca. 10 kilometer afstand van het plangebied gelegen.
Op korte termijn ontstaan lokale effecten, zoals een toename van geluid en stof door sloop- en bouwwerkzaamheden.
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling ontstaat een verandering van de emissie van stikstofhoudende verbindingen binnen het plangebied en daarmee mogelijk ook van de stikstofdepositie in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat dit een negatief effect heeft op deze natuurgebieden. Hierdoor zijn door Peutz stikstofdepositieberkeningen uitgevoerd om de stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000-gebieden (Bijlage 9 Stikstofdepositieberekeningen d.d. 4 juni 2020).
Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat er geen sprake is van een significante toename (> 0,00 mol/ha/jaar) van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de bouwfase en de gebruiksfase van de beoogde ontwikkeling. Uit de beslisboom blijkt dat er geen vergunningplicht bestaat in het kader van de Wnb. Hiermee vormt stikstofdepositie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Figuur 5.7: Natura 2000-gebieden nabij het projectgebied (projectgebied aangegeven met i, bron: Aerius.nl)
Figuur 5.8wer: Natuurnetwerk Nederland (NNN) nabij het projectgebied (bron: Provincie Zuid-Holland, structuurvisie 2040)
Conclusie
In het plangebied zijn geen beschermde soorten aanwezig waarvoor een ontheffing van de Wet natuurbescherming benodigd is. Daarnaast leidt het plan eveneens niet tot significante negatieve effecten ter plaatse beschermde natuurgebieden. Om de bomen die gehandhaafd blijven in en rondom het plangebied zo goed mogelijk te behouden zijn in de 'kapvergunning' voorschriften opgenomen die overeenkomen met de beschreven maatregelen in de BEA. De bomen die gekapt dienen te worden leiden daarnaast niet tot aantasting van een (essentieel) foerageergebied.
Hiermee kan geconcludeerd worden dat ecologie geen belemmering vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen. Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (lucht-kwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).
Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen als:
AMvB 'niet in betekenende mate'
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Zo draagt een project niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit indien de bijdrage van een project niet meer dan 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 bedraagt. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3) voor zowel PM10 als NO2.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:
Relatie tot het projectgebied
In dit geval wordt voorzien in 34 woningen. Gelet op bovenstaande voorbeelden, valt te concluderen dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Sinds 2009 beperkt het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) de vestiging van 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. Het besluit richt zich op bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Dit zijn vooral kinderen, ouderen en zieken. Om deze reden stelt het besluit onderzoekszones is. Binnen die onderzoekszones is luchtkwaliteitsonderzoek benodigd. De zones dienen gemeten te worden vanaf de rand van de weg en bedragen 300 meter aan weerzijden bij rijkswegen en 50 meter bij provinciale wegen.
In artikel 3 van het voornoemde besluit worden de volgende categorieën aangewezen als gevoelige bestemmingen: gebouwen, geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik:
of een combinatie van de bovengenoemde functies.
Relatie tot het projectgebied
Bovenstaande functies worden niet binnen het plangebied gerealiseerd, waardoor geen luchtkwaliteitsonderzoek in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) benodigd is.
Goed woon- en leefklimaat
Op nls-monitoring.nl/viewer (geraadpleegd op 20 december 2019) is te zien dat ter plaatse van de projectlocatie de grootschalige achtergrondconcentraties in 2018 van stikstofdioxide NO2 23.3 µg/m3, van fijnstof PM10 19.8 µg/m3 en van fijnstof PM2,5 11.7 µg/m3 zijn.
Daarnaast is te zien dat ter plaatse van de van de projectlocatie de grootschalige achtergrondconcentraties in 2020 van stikstofdioxide NO2 20.8 µg/m3, van fijnstof PM10 18.8 µg/m3 en van fijnstof PM2,5 10.9 µg/m3 zijn.
De grenswaarde voor toetsing voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3 de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer hierbij wordt opgeteld, zal de concentraties van zowel fijn stof als stikstofdioxide onder de grenswaarden blijven.
Figuur 5.8: Achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5, ter plaatse van het plangebied (rekenpunt: 15843702)
Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Algemeen
Duurzaamheid is een overkoepelend woord voor een integrale aanpak welke in het teken staat van een volhoudbare gezonde maatschappij. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt hoog ingezet op het onderdeel duurzaamheid, dit aan de hand van de thema's uit de GPR, die gebaseerd zijn op de 3 P's; people (mensen), planet (planeet/milieu) en profit (opbrengst/winst), die op harmonieuze wijze gecombineerd worden voor een zo duurzaam mogelijke ontwikkeling.
De gemeente stimuleert projectontwikkelaars en bouwers tot duurzaam bouwen. Aan projectontwikkelaars die zelf initiatiefnemer zijn, wordt vooraf aan de aanvraag van de omgevingsvergunning overleg gepleegd. Zij worden geadviseerd om gebruik te maken van de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn (GPR), een richtlijn en een tool waarmee de mate van duurzaam bouwen inzichtelijk kan worden gemaakt. Voor de nieuwbouw aan de Hoge Rijndijk worden de volgende ambities gehanteerd voor de verschillende duurzaamheidsthema's binnen GPR gebouw:
Voor de voorgenomen ontwikkeling worden ten aanzien van duurzaamheid de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Energie
Willen we de klimaatverandering tegengaan en tegelijkertijd energie betaalbaar houden, dan moet de energieprestatie van gebouwen verbeteren. Uitgangspunt is daarom de realisatie van woningen die zeer energiezuinig zijn. Uit berekening blijkt dat de EPC 0,16 bedraagt en daar mee ruim onder de nieuwbouweis van 0,4 blijft.
Gebruikskwaliteit
Onze samenleving vergrijst en mensen willen langer zelfstandig in hun eigen huis blijven wonen. Daardoor worden zorg en wonen steeds meer gecombineerd en veranderen woningplattegronden. Andere doelgroepen hebben juist weer andere behoeften, zoals jonge mensen, gezinnen met kinderen, gehandicapten, etc. Tegelijkertijd willen mensen een veilige woonomgeving. Met de voorgenomen ontwikkeling worden de woningen daarom goed, toegankelijk en functioneel en veilig gemaakt.
Milieu
Grondstoffen worden schaarser én duurder. Er wordt daarom ingezet op hergebruikte en/of duurzaam geproduceerde materialen om zodoende schadelijke emissies en uitputting van grondstoffen als gevolg van de productie van bouwmaterialen te beperken.
Daarnaast zal het bestaande pand worden gesloopt, daarbij zal aandacht zijn voor duurzaam slopen en hergebruik, door:
Toekomstwaarde
Bij de bouw van de woningen moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, waardoor de woning zonder hoge kosten of veel materiaalverspilling aan te passen is aan veranderende gebruikerseisen of wet- en regelgeving. Dit kan door bijvoorbeeld in te zetten op flexibele woonplattegronden voor bewonerswensen, wijzigingen gezinssamenstelling of bij mutaties van eigenaren en/of huurders en toekomstige bewoners bij de ontwikkeling te betrekken. Er is aandacht voor levensloopbestendig wonen, met maatregelen zoals drempelloos bouwen en eenvoudig aanpasbare (binnen-)constructies. Daarnaast kan gedacht worden aan herbruikbaarheid van producten en grondstoffen, door bewuste en duurzame materiaalkeuzes.
Gezondheid
Mensen brengen een groot deel van de dag door in hun woning. Doel van dit thema is de realisatie van een gezonde woning door bijvoorbeeld het beperken van geluidsoverlast, voldoende frisse lucht, comfortabele ventilatie en voldoende daglicht.
Flora en fauna
Er wordt gewerkt met natuurlijke niet uitlogende materialen.
Waterhuishouding
Het hemelwater wordt lokaal opgevangen door afkoppeling naar het oppervlaktewater, ook wordt water lokaal gebruikt voor bijvoorbeeld het besproeien van de tuinen (regentonnen). Waterkwaliteit wordt blijvend verbeterd door de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Klimaatbestendig bouwen tegen hitte- en droogtestress door voldoende groen in de wijk.
CO2-absorptie
Doordat zeer energiezuinig wordt gebouwd, reduceert het plan per saldo CO2.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
De realisatie van 34 appartementen kan gezien worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (zie onderstaand figuur).
Figuur 5.9: GCN-achtergrondconcentraties: relevant onderdeel D, Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de wet van toepassing is.
De beoogde ontwikkeling betreft 34 appartementen en blijft hiermee ruim onder de drempelwaarde. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Omdat sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is een aanmeldnotitie opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag neemt hierover een besluit. De aanmeldnotitie is toegevoegd als bijlage.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft grotendeels een globaal bestemmingsplan waarmee kaders worden geboden voor geplande ontwikkelingen binnen het plangebied. Een dergelijk plan wordt vaak aageduid met de (niet-juridische) term 'postzegelbestemmingsplan' of 'ontwikkelbestemmingsplan'. Het bestemmingsplan is in casu opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van de geplande woningen.
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, namelijk:
De verbeelding en de bijbehorende regels vormen de enige juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan.
De inleidende regels bevatten de begrippen en de wijze van meten. Artikel 1 geeft een toelichting op begrippen die in het normale spraakgebruik niet voorkomen en dus zonder uitleg voor interpretatie vatbaar zijn. Het artikel 'wijze van meten' beschrijft hoe de maatvoeringen zoals deze in de regels voorkomen moeten worden gemeten.
Groen
Structuurbepalende groene elementen worden bestemd als Groen. Het gaat om de gronden die in gebruik zijn als plantsoenen, bermen, en voet- en fietspaden.
Tuin
De tuinbestemming is gelegd op de bij een woning behorende gronden waarop in principe geen bebouwing is toegestaan. Langs de Oude Rijn is ter bevordering van het vrijhouden van de oevers waar mogelijk een tuinstrook opgenomen, conform het vigerende bestemmingsplan en de uitgangspunten van het document Ruimtelijk Kwaliteit Oude Rijnzone.
Wonen
De voorgenomen ontwikkeling maakt de realisatie van een appartementengebouw met 34 appartementen mogelijk. Op de verbeelding wordt de maximum bouwhoogte aangegeven. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van de te realiseren parkeerplaatsen per type woning, zodat geborgd wordt dat, wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen afgestemd op de behoefte. Binnen de woonbestemming zijn de gronden tevens bestemd voor behorende voorzieningen, zoals erven, parkeervoorzieningen en tuinen.
Waterstaat - Waterkering
Voor waterkeringen is de waterkerende functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor afwijking bij een omgevingsvergunning is verleend door de burgemeester en wethouders. De omgevingsvergunning voor het afwijken wordt verleend als de waterkeringen hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Burgemeester en wethouders winnen hiervoor, met oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, advies in bij de beheerder van de waterkering, voordat zij een beslissing nemen op het verzoek om afwijken.
Geluidzone industrie
Het plangebied valt binnen de geluidszonering van het industrieterrein 'Barrepolder'. In het bestemmingsplan is een begripsbepaling opgenomen waarmee het begrip geluidszone industrielawaai wordt verklaard.
Algemene regels
Een aantal zaken is algemeen van aard of heeft niet zozeer betrekking op een specifieke bestemming uit hoofdstuk 2 van de regels. Deze zaken zijn geregeld in hoofdstuk 3 Algemene regels.
Overgangsregels en slotregel
Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de regels ondergebracht met betrekking tot het overgangsrecht (overgangsregels) en de slotregel.
Als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied onderzoek te worden ingesteld naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente, waarbij ook de uitvoerbaarheid in beeld dient te komen.
Exploitatieplan
Sinds 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van kracht. In deze wet is onder meer geregeld dat gemeenten via een exploitatieplan de gemeentelijke exploitatiekosten voor de openbare ruimte kunnen verhalen op particuliere ontwikkelaars. Daarnaast voorziet de wet in uitzonderingen voor gevallen waarin het niet nodig is een exploitatieplan vast te stellen. Eén van deze uitzonderingen doet zich voor als het verhaal van de met het project gepaard gaande gemeentelijke kosten anderszins is verzekerd (vergelijk artikel 6.12 lid 2 Wro).
In het geval van het voorliggende bestemmingsplan wordt geen exploitatieplan vastgesteld, omdat gemeente en ontwikkelaar een anterieure overeenkomst hebben gesloten, waarin het verhaal van de gemeentelijke exploitatiekosten is verzekerd.
Participatie
De gemeente Zoeterwoude vindt het belangrijk dat iedereen die te maken krijgt met een (ruimtelijke) ontwikkeling, betrokken wordt bij de plannen. Dit is vooral een taak van de initiatiefnemer van het project. De gemeente helpt daarbij. De gemeente beidt hulp door middel van het Handvat voor participatie. Met dit handvat kunnen initiatiefnemers en de omgeving met elkaar in gesprek en kunnen er afspraken gemaakt worden. Zo is voor iedereen duidelijk met welke belangen er rekening gehouden moet worden.
Informatieavonden
Vanaf de start van de ontwikkeling zijn omwonenden en raadsleden geïnformeerd. De informatieavonden hebben plaatsgevonden op 15 juni 2017 en 25 november 2019. Op deze avond zijn de bewoners en raadsleden geïnformeerd en bestond de mogelijkheid tot het stellen van vragen.
Bestuurlijk vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1. Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader zijn de volgende instanties geïnformeerd en gesproken:
De reacties naar aanleiding van het bestuurlijk vooroverleg zijn opgenomen in Bijlage 11 Nota van beantwoording overlegreacties.
Zienswijzen
Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht vanaf ... juni 2020 gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Binnen deze 6 weken is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen.
[Zienswijzen]
PM dient nader aangevuld te worden wanneer het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.