direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meerburgerpolder Zuid, Woonblok
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0638.BP00028-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan biedt een actueel planologisch kader ten behoeve van de realisatie van woningen en zorgpraktijken op diverse bouwblokken in het gebied Meerburgerpolder Zuid (ook wel Verde Vista Meerburg Zuid). Het is een alternatief op een deel van het in 2014 vastgestelde bestemmingsplan "Meerburgerpolder Zuid", welke een andere samenstelling van het totale programma toelaat dan momenteel gewenst. Een planologische procedure is derhalve noodzakelijk, die wordt doorlopen aan de hand van een (postzegel) bestemmingsplanprocedure. Voorliggend document bevat de toelichting behorende bij dit bestemmingsplan.

In het verleden hebben de gemeenten Zoeterwoude, Leiden en Leiderdorp met de provincie Zuid-Holland, het (toenmalige) ministerie van VROM en Rijkswaterstaat, gewerkt aan het zogenaamde W4-project. Hiertoe is in 2002 een overeenkomst gesloten. Het project omvatte de integrale planvorming voor de verbeterde inpassing van de verbrede en verdiepte A4 ter hoogte van de genoemde gemeenten en de hieraan gekoppelde ontwikkeling van de naastgelegen gebieden. Gemeente Zoeterwoude heeft daartoe de voor haar grondgebied benodigde bestemmingsplannen voorbereid, waaronder het eerder genoemde "Meerburgerpolder Zuid (2014)". Dit vigerende bestemmingsplan "Meerburgerpolder Zuid (2014)" staat de in voorliggend bestemmingsplan beoogde functies reeds toe. Echter vindt een verschuiving in aantallen en omvang van het programma plaats (kantoren maken plaats voor woningen).

In voorliggende toelichting wordt ingegaan op het bestaand beleid en de visie op het plangebied. De ruimtelijke en functionele analyse van het gebied komen aan de orde. De beoogde ontwikkelingen, zoals beschreven in onderhavig bestemmingsplan, worden hierbij vergeleken met de referentiesituatie (te weten de planologische ruimte welke het vigerende bestemmingsplan reeds biedt). De visie op het plangebied wordt vervolgens vertaald in uitgangspunten voor de voorschriften en de verbeelding.

In dit inleidende hoofdstuk wordt kort ingegaan op de ligging van het plangebied en de opgave die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan. Tevens wordt aangegeven welk vigerend bestemmingsplan door het onderhavige bestemmingsplan gedeeltelijk wordt vervangen en voor welke planvorm gekozen is. Als laatste is een leeswijzer voor de voorliggende toelichting opgenomen.

1.2 Ligging plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op nog te ontwikkelen deelgebieden van het projectgebied Meerburgerpolder Zuid. Meerburgerpolder Zuid is gelegen in Zoeterwoude-Rijndijk (gemeente Zoeterwoude). Het plangebied 'woonblok' van voorliggend bestemmingsplan is in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00028-ONT1_0001.png"

Figuur 1.1: Globale aanduiding ligging plangebied 'woonblok', plangebied met rode omlijning bij benadering weergegeven op luchtfoto (bron: PDOK 2018)

Het woonblok wordt begrensd door:

  • het naastgelegen plangebied 'centrumblok' waar woningen, detailhandel en/of leisure beoogd is (noordoostzijde);
  • de Stadhouderslaan (zuidoostzijde);
  • een plangebied waar reeds een kantoorpand is gerealiseerd (zuidwestzijde), met daarachter het Blauwmutsenpad;
  • een sloot met daarachter de A4 (noordwestzijde).

De locatie is gelegen op (delen van) de percelen kadastraal bekend gemeente Zoeterwoude, sectie B, nummer 5459, 5067 en 5448.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00028-ONT1_0002.png"

Figuur 1.2: aanduiding kadastrale perceelsgrenzen op luchtfoto (bron: Kadastralekaart.com, 12 februari 2019)

1.3 De opgave

Het doel van dit bestemmingsplan is een helder kader te scheppen voor de voorgenomen ontwikkeling. Enerzijds dient het bestemmingsplan goede ontwikkelmogelijkheden te bieden, tegelijkertijd is het borgen van rechtszekerheid voor de omgeving ten behoeve van een zo groot mogelijk draagvlak van belang.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van woningen en zorgpraktijken mogelijk:

  • maximaal 400 woningen;
  • maximaal 1.000 m2 bvo zorgpraktijken;
  • bij de functies behorende voorzieningen.

De invulling van de deelgebieden wordt ook bepaald door beperkingen in bouwafmetingen (omvang bouwvlak, bouwhoogte), waardoor het onwaarschijnlijk is dat alle functies gelijktijdig in maximale omvang aanwezig zijn. Voor de volledigheid wordt dit bij het beschouwen van de milieu-aspecten wel als 'worst-case scenario' beschouwd.

1.4 Vigerende regelingen

Het plangebied maakt onderdeel uit van vigerend bestemmingsplan "Meerburgerpolder Zuid 2014", dat is vastgesteld op 30 januari 2014 door de gemeenteraad van Zoeterwoude. Op 11 november 2015 is het bestemmingsplan geheel onherroepelijk geworden.

De begrenzing van het plangebied dat behoort tot voorliggend bestemmingsplan is aangegeven op de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00028-ONT1_0003.png"

Figuur 1.3: verbeelding begrenzing plangebied bestemmingsplan "Meerburgerpolder Zuid 2014" (zwarte lijn met stippen), met daarin middels rode omlijning het plangebied van voorliggend bestemmingsplan bij benadering weergegeven.

De gronden ter plaatse van de projectlocatie hebben de bestemming 'Gemengd'. De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn (ter plaatse van de specifieke aanduidingen) bestemd voor: kantoor; leisure (een onderneming gericht op de vrijetijdsbesteding, waaronder begrepen horeca, recreatie, sport, care en daarmee naar aard gelijk te stellen activiteiten); wonen met daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten; zorgpraktijken; bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en wegen; en de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

De beoogde ontwikkeling overschrijdt het vigerende bestemmingsplan (gedeeltelijk) op de volgende onderdelen: het maximale aantal woningen; het maximale aantal m² bvo voor de maatvoeringsvlakken; de maximale bouwhoogte en de aanduidingsgrenzen waarbinnen woningen en zorgpraktijken zijn toegestaan.
Het vigerende bestemmingsplan biedt veel planologische ruimte voor kantoren, welke met voorliggend bestemmingsplan verwijderd wordt; kantoren maken plaats voor woningen. Bovendien wordt de leisure functie hier verwijderd. De begrenzing van het bouwvlak blijft ongewijzigd.

Aanvullend aan het vigerende bestemmingsplan "Meerburgerpolder Zuid (2014)" zijn onderliggende documenten opgesteld: het Beeldkwaliteitplan Verde Vista Meerburg (april 2013, versie 2) en het Inrichtingsplan Openbare Ruimte Verde Vista Meerburg (2009). Deze documenten, opgesteld door BDP Khandekar, geven de inrichtingsvisie op het gebied weer, zonder daarbij definitieve inrichtingen vast te leggen. Deze documenten zijn richtinggevend en blijven van toepassing op het plangebied.

Conclusie
Voorgenomen ontwikkeling is deels in strijd met het vigerende bestemmingsplan, waardoor het doorlopen van een planologische procedure noodzakelijk is. De planvorm die hierbij is gekozen is het opstellen van voorliggend (postzegel) bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan geeft het planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling. Het genoemde bestemmingsplan "Meerburgerpolder Zuid 2014" wordt daarmee voor een deel vervangen door onderhavig bestemmingsplan.

Het eerder opgestelde Beeldkwaliteitsplan Verde Vista Meerburg (herziening 2013) en Inrichtingsplan Openbare Ruimte Verde Vista Meerburg (2009) blijven op het plangebied van toepassing.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het voor dit plangebied van toepassing zijnde beleidskader. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten respectievelijk de functionele en ruimtelijke analyse van het plangebied. In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten toegelicht. Hoofdstuk 6 bevat de juridische planbeschrijving. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen in hoofdstuk 7 aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingezoomd op het vigerende, relevante rijks-, regionaal en gemeentelijk beleid.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie heeft verschillende nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en de Pieken in de Delta.

De rijksoverheid streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio's in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • 1. Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys.
  • 2. Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed.
  • 3. Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

In de structuurvisie zijn dertien nationale belangen benoemd. De nationale belangen, die worden benoemd, betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. Geen van deze nationale belangen zijn van toepassing op dit bestemmingsplan en daarmee wordt beleid hierover overgelaten aan de provincie en de gemeente.

2.1.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze Ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Per 1 juli 2017 is de Ladder voor duurzame verstedelijking gewijzigd.

Wettelijk kader
De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:

  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.6 is per 1 juli 2017 gewijzigd, waarbij een aanpassing heeft plaatsgevonden van lid 2, 3 en 4. Meest relevant in dezen is de wijziging van lid 2 en 3, waarvan de tekst als volgt luidt:

  • lid 2: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien;
  • lid 3: Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

Met de wijziging is de noodzaak tot het motiveren van de regionale behoefte komen te vervallen. De behoefte moet nog steeds aangetoond worden, maar dit hoeft niet meer per definitie regionaal te zijn. Het is nu primair aan het gemeentebestuur om op basis van het ruimtelijke verzorgingsgebied van de betreffende ontwikkeling te bepalen tot welk gebied de onderbouwing van de behoefte zich uitstrekt. Dit gebied kan verschillen naar gelang de aard en de omvang van de voorziene stedelijke ontwikkeling. Met andere woorden: de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de context zijn bepalend voor de uitgebreidheid van de onderbouwing: bij elk plan hoort een bij dat plan passende onderbouwing. Provinciale of regionale visies en afspraken kunnen als basis dienen voor de onderbouwing, indien dergelijke documenten concreet en voldoende onderbouwd zijn. Bij de behoefte gaat het voorts niet alleen om de kwantitatieve behoefte, maar ook de kwalitatieve behoefte, zijnde de behoefte aan het specifieke karakter van de voorziene stedelijke ontwikkeling.

De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten tot het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat de toelichting aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden een rol spelen.

Onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking
Gemeente Zoeterwoude heeft bij het opstellen van haar bestemmingsplan "Meerburgerpolder Zuid 2014" de ontwikkelingen getoetst aan de 'oude' Ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de 'oude' Ladder diende voor een stedelijke ontwikkeling achtereenvolgens te worden aangetoond of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3). In de 'nieuwe' Ladder (wijziging per 1 juli 2017) zijn de afzonderlijke tredes komen te vervallen. Inhoudelijk blijft de onderbouwing echter vergelijkbaar en is deze deels nog steeds bruikbaar voor voorliggend bestemmingsplan.

  • Ontwikkeling is een uitwerking van regionale afspraken gericht op regionale behoefte. Daarnaast blijkt uit de Woonvisie Zoeterwoude 2025 (vastgesteld in 2015) dat de verwachting is dat het aantal huishoudens in Zoeterwoude, en daarmee de woningbehoefte, in ieder geval tot 2025 blijft toenemen.
  • De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied en voldoet daarmee aan de voorkeursvolgorde.
  • De locatie wordt passend multimodaal ontsloten: per auto, fiets en openbaar vervoer op korte afstand.

Uit de Woningbehoefteraming (WBR) 2016 van provincie Zuid-Holland blijkt een woningbehoefte voor de regio Holland-Rijnland van 15.400 in de periode 2015-2019. Er blijkt hieruit geen grote woningbehoefte specifiek voor gemeente Zoeterwoude. Realisatie van 400 extra woningen is derhalve niet conform de woningbehoefteraming voor gemeente Zoeterwoude. Wel kennen de nabijgelegen gemeenten Leiden en Leiderdorp een woningbehoefte (zie onderstaand figuur).
Gemeente Leiden heeft reeds aangegeven warm voorstander te zijn van het overhevelen van een contingent uit de Leidse plancapaciteit naar de Zoeterwoudse. Gemeente Leiden blijkt niet aan de ontwikkeling van het beoogde woonmilieu te kunnen voldoen, waardoor het wenselijk is dat gemeente Leiden 550 woningen minder realiseert en gemeente Zoeterwoude deze extra zal realiseren, binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). De beoogde woningen in het plangebied passen daarmee binnen de subregionale bandbreedte WBR-BP en er vindt tussentijdse (sub)regionale afstemming plaats binnen Holland-Rijnland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00028-ONT1_0004.png"

Figuur 2.1: Woningbehoefte (WBR) en bevolkingsprognose (BP) voor de gemeenten Zoeterwoude, Leiden en Leiderdorp (Provincie Zuid-Holland, 2016)

In onderhavig plangebied worden circa 400 van deze 550 gewenste woningen gerealiseerd (de overige 150 woningen zijn in het 'centrumblok' ten noordoosten van onderhavig plangebied beoogd).

Bovendien hebben zowel gemeente Zoeterwoude als gemeente Leiden de wens uitgesproken om op onderhavige locatie woningen te ontwikkelen in plaats van kantoren. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in deze behoefte.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit legt nationale ruimtelijke belangen vast. Het beleid is erop gericht om het aantal regels terug te dringen. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het plangebied zijn de volgende bepalingen relevant:

  • een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief;
  • een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Voorgaande nationale belangen zijn volwaardig meegenomen in dit bestemmingsplan.

Op het gebied van infrastructuur moet het netwerk robuuster en meer samenhangend worden. Het selectieve investeringsbeleid is daarop gericht. Voor heel Nederland wordt de basis op orde gebracht; in de Randstad wordt 2x4 rijstroken de standaard, daarbuiten moeten op termijn alle hoofdverbindingen 2x3 rijstroken worden. Het extra beschikbare geld wordt voor een belangrijk deel besteed aan projecten die bijdragen aan een betere bereikbaarheid van de gebieden met de grootste economische verdiencapaciteit voor Nederland.

In de planvorming is fysiek voldoende ruimte voor 4 rijstroken, maar verbreding vormt geen onderdeel van voorliggend bestemmingsplan.

Relatie met het plan
De beoogde ontwikkeling is in lijn met het beschreven nationaal beleid.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Structuurvisie Ruimte en Mobiliteit

Er zijn structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu zichtbaar, waarvan nog onzeker is hoe die precies zullen doorwerken. De voorspelbaarheid van ontwikkelingen vermindert. Demografische ontwikkelingen verschillen: sommige regio’s groeien door, andere krijgen te maken met bevolkingsstagnatie en -daling. De regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen.

In dit dynamische speelveld behartigt de provincie Zuid-Holland het publieke belang van het op orde brengen, beter benutten en verder opwaarderen van de bovenlokale netwerken, landschapsstructuren en verstedelijkingspatronen. De huidige fysieke situatie en de lopende en beoogde projecten in het mobiliteitsnetwerk vormen het vertrekpunt voor de provincie.

De behoefte van de gebruikers staat centraal in het provinciale beleid voor ruimte en mobiliteit. Het aanbod moet zijn afgestemd op hun vraag. De provincie richt zich op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met blijvende aandacht voor de kwaliteit. De provincie kiest om het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid niet afhankelijk te maken van een voorspelling van een ‘eindsituatie 2030’. In plaats daarvan zal de bestaande situatie gelden als vertrekpunt, vormt de maatschappelijke vraag de leidraad voor het handelen en stuurt de provincie op het bereiken van haar doelen. ‘Eindbeeldplanning’ wordt vervangen door ‘ontwikkelingsplanologie’.

Vier rode draden
De provinciale structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (VRM) uit 2014 (geconsolideerd, in werking per 29 juni 2018) biedt daardoor geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. De provinciale woonvisie is in 2014 opgegaan in de VRM.

Vier rode draden in de VRM geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Voor dit bestemmingsplan zijn met name punt 1 en 3 van belang. Onderstaand wordt op deze rode draden ingegaan.

Ad 1: Beter benutten en opwaarderen
Zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In zo'n situatie ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma's nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden.

Relatie tot bestemmingsplan
Voorliggend plan voorziet in maximaal 400 woningen, waaronder sociale woningen. Op de projectlocatie zijn woningen binnen het vigerende bestemmingsplan reeds toegestaan, maar in kleiner aantal. In het vigerende bestemmingsplan zijn kantoren toegestaan, maar hier blijkt minder behoefte aan te zijn. Middels voorliggend bestemmingsplan, waarbij de beoogde realisatie van meer woningen en in plaats van kantoren mogelijk wordt gemaakt, wordt de projectlocatie zodanig 'beter benut'.

Ad 3: Verbeteren van ruimtelijke kwaliteit
In Zuid-Holland, dat zich onderscheidt door het sterke contrast tussen een dynamische stedelijke omgeving en open deltalandschappen, is zorg voor de ruimtelijke kwaliteit in het bijzonder van belang. Naar zijn aard raakt ruimtelijke kwaliteit zowel alle ruimtelijke ontwikkelingen als de overige rode draden. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van goede ruimtelijke ordening: een evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving.

De essentie van de rode draad ‘verbeteren van ruimtelijke kwaliteit’ is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag.

Ruimtelijke kwaliteit speelt op verschillende niveaus: veelal plekgebonden, maar ook op het niveau van de gehele provincie. Nu de ruimtelijke ontwikkeling sterker wordt bepaald door maatschappelijke, veelal kleinschalige initiatieven, is een gedeeld beeld van de ruimtelijke kwaliteit op regionale schaal van belang. De provincie stelt met het handelingskader ruimtelijke kwaliteitsspelregels vast die het bovenlokale, algemene belang borgen en heeft samen met partijen in de regio een kwaliteitsbeeld voor het betreffende gebied geformuleerd (de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit). Binnen deze spelregels en met dit gedeelde kwaliteitsbeeld is er ruimte voor maatwerk om te komen tot de best mogelijke oplossing voor de gestelde opgave. In haar eigen projecten geeft de provincie ruimtelijke kwaliteit een centrale plek. Ze kiest voor een integrale benaderingswijze en het combineren van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde vanaf de start van haar projecten.

Relatie tot het bestemmingsplan
De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont. De geactualiseerde vorm is onderdeel van de VRM. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening (‘handelingskader ruimtelijke kwaliteit’). Dit beleid maakt naar zijn aard meerdere uitleg mogelijk. De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit. De kwaliteitskaart in relatie tot voorliggend bestemmingsplan wordt in paragraaf 2.2.2 verder besproken.

2.2.2 Kwaliteitskaart

Zoals reeds gesteld, beschikt de provincie over een kwaliteitskaart. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De uitwerking hiervan op kaart is niet uitputtend, noch uitsluitend. De kaart biedt hiermee geen oplossingen, maar is een middel om vroeg in het planproces een integrale afweging te maken die de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt. Het verbinden van nieuwe ontwikkelingen aan de bestaande gebiedskenmerken vormt hierbij uitgangspunt. De kaart biedt inzicht in de bestaande ruimtelijke kwaliteiten; het toevoegen van nieuwe kwaliteiten kan een verrijking zijn van de Zuid-Hollandse ruimte.

Zuid-Holland bestaat uit een scala aan gebieden en kenmerken. Om de verschillende waarden en kenmerken te kunnen benoemen en tot hun recht te laten komen, is gekozen voor een ordening in vier lagen:

  • 1. Laag van de ondergrond
  • 2. Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
  • 3. Laag van de stedelijke occupatie
  • 4. Laag van de beleving

Voor iedere plek is een aantal lagen van toepassing. Het is dan ook van belang die lagen en de bijbehorende richtpunten in samenhang te beschouwen. Kwaliteitskaart en richtpunten vormen een belangrijk en richtinggevend onderdeel van het handelingskader ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getypeerd als inpassing, aanpassing of transformatie.

Inpassing, aanpassing of transformatie
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van extra aantallen mogelijk, maar de beoogde functies zijn reeds toegestaan. Een dergelijk ontwikkelproject kan worden getypeerd als inpassing: dit betreft een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit, aard en schaal van een gebied en bovendien past binnen de richtpunten van de kwaliteitskaart. De rol van de provincie zal bij inpassing vooral gericht zijn op het toewerken naar een kwalitatief zo gunstig mogelijk resultaat, om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Kaartlagen
Op het plangebied is een tweetal kaartlagen van toepassing. Binnen de lagen is sprake van verschillende onderdelen en bijbehorende richtpunten. De afzonderlijke kaartlagen, onderdelen en richtpunten in relatie tot het plangebied worden hieronder besproken.

Laag van de ondergrond
Deze laag gaat over de grondslag van de provincie en natuurlijke (landschapsvormende) processen. De laag bestaat uit de bodem, de geomorfologische kenmerken en het water. Binnen Zuid-Holland is daarbij grofweg een driedeling te maken tussen het complex van de kust (strand, duinen, strandwallen en strandvlakten), de natte veengronden en plassen ten oosten hiervan en de kleicomplexen en wateren van de delta.

Binnen het plangebied zijn de volgende onderdelen van belang: Rivierdeltacomplex - Jonge zeeklei

Rivierdeltacomplex:
Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden.

Jonge zeeklei:
De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden.

Richtpunt:
Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en voor zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

Laag van de stedelijke occupatie
Deze laag bestaat uit het bebouwde gebied en de doorlopende netwerken van wegen, vaarwegen, spoor en groen. Zuid-Holland is een dynamisch gebied met een veelheid aan steden en dorpen. Steden en dorpen kennen elk hun eigen karakteristiek, ontstaan door ligging in het landschap of bijvoorbeeld verschil in economisch accent (bijv. Rotterdam als havenstad).

Het voortbouwen op de eigen identiteit van steden en dorpen (en het landschap) zorgt voor herkenbare en onderscheidende woon- en werkmilieus. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads en dorpsgebied.

Het contrast tussen de dynamische stedelijke regio’s en het tussengelegen luwe gebied is een belangrijke kwaliteit. Een efficiënte koppeling tussen stedelijke centra en (openbaar vervoer-) infrastructuur zorgt voor een goede bereikbaarheid. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen liggen logisch aan het netwerk van infrastructuur en dragen bij aan een versterking van de stedelijke structuur, levendige centra en interactiemilieus.

Binnen het plangebied zijn de volgende onderdelen van belang:

  • a. Steden en dorpen
  • b. Plangebied

Ad a. Steden en dorpen

Dorpen:
Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp.

Hoogbouw:
Hoogbouw kent talloze verschijningsvormen: kerktorens, watertorens, torenflats en wooncomplexen. Hoogbouw hoort veelal bij concentratie: de grond is schaars, dan maar de lucht in. Hoogbouw kan ook een vorm van expressie zijn: “laten zien dat je er bent” zoals sommige kantoortorens als hoofdzetel van een bedrijf of kerktorens.

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).

Ad b. Plangebied

Bouwwerken voor energie-opwekking:
Nieuwe vormen van energie zullen steeds meer het landschap beïnvloeden. Diverse nieuwe energiedragers zijn bouwwerken die, afhankelijk van locatie, vorm en grootte, matige tot grote invloed op het landschap kunnen hebben. Bepaalde installaties passen niet vanzelf en niet altijd bij de kenmerken van het gebied. Anderzijds kunnen bouwwerken voor energie-opwekking bijdragen aan nieuwe landschappelijke kwaliteit. Bij bouwwerken voor energie-opwekking is altijd een zorgvuldige locatiekeuze en/of inpassing van belang.

Richtpunt:
Bij de plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking zal een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving.

2.2.3 Provinciale Verordening Ruimte (2014)

De Verordening Ruimte Zuid-Holland 2014 (hierna Verordening) is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte 2014 (beide: geconsolideerd, in werking per 29 juni 2018). De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De artikelen uit de Verordening die van belang zijn voor voorgenomen ontwikkeling, worden achtereenvolgens behandeld.

Artikel 2.1.1 van de Verordening bevat de verplichting tot het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de motivering van de Ladder wordt verwezen naar paragraaf 2.1.1.1 van dit bestemmingsplan.

De ontwikkeling welke met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, richt zich niet alleen op de Zoeterwoudse markt, maar voornamelijk op de regionale markt. Zo is in het vigerende bestemmingsplan "Meerburgerpolder Zuid 2014" het doel om de leefkwaliteit van de Leidse regio een impuls te geven (o.a. op het gebied van wonen) reeds beschreven.

Artikel 2.1.2 Kantoren

Conform artikel 2.1.2 van de Verordening, kan een bestemmingsplan voorzien in nieuwe kantoren, op gronden die binnen de begrenzing vallen van de concentratielocaties voor 'kantoren zonder treinhalte', waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘kaart 1 Kantoren’.

In art. 2.1.2. wordt de onderhavige locatie als zodanig aangeduid. Met voorliggend bestemmingsplan komt de kantoorbestemming te vervallen. Recente inzichten hebben geleid tot de wens om woningen in plaats van kantoor op deze locatie te realiseren.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Een bestemmingsplan kan, conform artikel 2.2.1 van de Verordening, onder andere voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, wanneer de ruimtelijke ontwikkeling: past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, geen wijziging op structuurniveau voorziet, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen).

Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Relatie met het plan
De beoogde ontwikkeling is in lijn met het beschreven provinciaal beleid.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland-Rijnland

Het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland werkt namens en voor de twaalf gemeenten in de gelijknamige regio, te weten: Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude (totaal bijna 400.000 inwoners). Doelstelling van Holland-Rijnland is de kwaliteit van wonen, werken, ondernemen en recreëren van burgers, bedrijven en instellingen in het gebied te bevorderen. Holland-Rijnland biedt het kader waarbinnen de gemeenten op deze terreinen kunnen samenwerken om efficiencyvoordelen te behalen, overleg en afstemming te plegen en streekbelangen te behartigen. In juni 2009 heeft het bestuursorgaan Holland-Rijnland in de Regionale structuurvisie 2020 (RSV) een gezamenlijke visie op de ruimtelijke toekomst van de regio gegeven. De RSV is het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Op basis hiervan worden voortaan alle ruimtelijke ontwikkelingen in Holland-Rijnland tot 2020 getoetst. Deze visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

  • 1. Holland-Rijnland is een top woonregio;
  • 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • 3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • 4. Groen-blauwe kwaliteit staat centraal;
  • 5. Het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
  • 6. Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: Kennis en Greenport;
  • 7. Verbetering van de regionale bereikbaarheid.


Relatie tot het project
In de 'Regionale Structuurvisie 2020 Holland-Rijnland' is de locatie ten zuiden van de bestaande kern Zoeterwoude Dorp aangewezen als mogelijke uitbreidingslocatie voor stedenbouw. In het overzicht van 'ontwikkellocaties kantoren Holland-Rijnland tot 2015' wordt de Meerburgerpolder specifiek benoemd als onderdeel van W4. Op de kaart 'Wonen' wordt het plangebied tevens aangeduid als (voorlopige) woningbouwlocatie. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt hier invulling aan gegeven.

2.3.2 Regionale agenda omgevingsvisie 2040

In de "regionale agenda omgevingsvisie 2040" (20 april 2017) voor het Hart van Holland beschrijven de gemeenten Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Noordwijk, Oegstgeest, Voorschoten, Teylingen, Wassenaar en Zoeterwoude hun ambities en hun gezamenlijke koers voor ontwikkeling van de leefomgeving op hun grondgebied. De visie is geen gedetailleerd plan maar toont de hoofdlijnen voor het langetermijn-beleid.

De gemeenten in het Hart van Holland bouwen voort op ruimtelijke structuren die al lange tijd bepalend zijn, zoals de Oude Rijn, de vijf karakteristiek Hollandse landschapstypen in het gebied (kust en duinen, bollen, plassen, veenweidegebied en landgoederen), snelle verkeersassen (spoorverbindingen, A4, A44) en het netwerk voor langzaam verkeer (wandelaars en fietsers). Mede dankzij deze structuren is de leefomgeving in het Hart van Holland "compleet, sterk,open en mooi". Deze vier waarden hanteren de gemeenten als leidraad voor verdere ontwikkeling van de leefomgeving. Ook nationale en internationale trends en ontwikkelingen willen de tien gemeenten in hun leefomgeving inpassen.

Voor realisatie van de opgaven en ambities voor de leefomgeving, met een regionale impact, hebben de gemeenten een ruimtelijk kader opgesteld dat uit vijf elementen is opgebouwd:

  • 1. Gezonde lucht
  • 2. Gevarieerde verstedelijking langs de Oude Rijn
  • 3. Behoud en versterking van open, robuuste en onderling verbonden landschappen
  • 4. Optimale bereikbaarheid
  • 5. Draagkrachtige ondergrond

Relatie tot het bestemmingsplan
Alle elementen raken het project in meer of mindere mate. Het thema gezonde lucht gaat over vermindering van geur-, licht- en geluidoverlast en van de luchtkwaliteit. Voor de ontwikkeling van de functies in dit bestemmingsplan, zijn met name geluid en licht van belang, deze milieutechnische aspecten zijn beschouwd (Hoofdstuk 5 Milieuaspecten). Binnen het tweede thema staat een concentratie van verstedelijking langs de Oude Rijn centraal. De ontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan draagt hieraan bij. Doel bij het derde thema is om de landschappen in het Hart van Holland op duurzame en robuuste wijze in te richten, met aandacht voor recreatie en landschappelijk erfgoed. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan grenst aan het landelijke Groene Hart van de Randstad, dat zich goed leent voor recreatie. Het vierde thema heeft betrekking op de bereikbaarheid van de locatie, deze is in lijn met de doelstellingen van de regio op dit onderdeel. Voor wat betreft het laatste thema, de ondergrond, wordt nog opgemerkt dat bij de realisatie van woningen in plaats van kantoor de daadkracht van de ondergrond niet achteruit zal gaan, zowel letterlijk (daadkracht voor bebouwing) als figuurlijk (daadkracht als instrument voor bijvoorbeeld energietransitie). Het beoogde gebruik zal de kwaliteit van de bodem niet doen verslechteren.

Bovendien is in de regionale agenda Omgevingsvisie 2040 afgesproken dat de woningbouwopgave in bestaande steden en kernen wordt opgelost, en het groene buitengebied gespaard blijft. Door in te zetten op realisatie van meer woningen in onderhavig plangebied, welke de plaats innemen van kantoorruimte, biedt voorliggend bestemmingsplan de mogelijkheid om het regionale aanbod van kantoren beter in overeenstemming te brengen met de vraag ernaar en verlicht het de druk op de regionale woningmarkt.

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, is gelet op het bovenstaande in lijn met de regionale agenda Omgevingsvisie 2040 'Het Hart van Holland'.

2.3.3 Regionale woonagenda Holland-Rijnland 2017

De regio Holland-Rijnland ambieert met de regionale woonagenda (RWA) een actuele, kwalitatieve koers te schetsen voor een goed functionerende woningmarkt; op regionaal, subregionaal en lokaal niveau. Zij wil daarmee aansluiten bij de behoefte aan verschillende woonvormen en woonmilieus.

Het gaat hierbij niet alleen om het aantal te bouwen woningen, maar ook de gewenste kwalitatieve richting. Enerzijds vraagt dit een goed evenwicht tussen vraag en aanbod op de regionale woningmarkt, mede ten behoeve van de opgave om 30.000 huishoudens extra te huisvesten in de regio. Anderzijds geeft de RWA aan wat waardevolle strategieën zijn om de regio als plek om te wonen te versterken. Daarbij agendeert de RWA specifieke huisvestingsopgaven, zoals voor bijzondere doelgroepen als gevolg van de extramuralisering, de huisvestingsopgave voor spoedzoekers en verduurzaming van het wonen.

Relatie tot het bestemmingsplan
De provincie maakt elke drie jaar een berekening van de verwachte woningbehoefte, in de regionale woonagenda wordt de WBR2016 en daarbinnen de taakstelling voor Zoeterwoude aangehaald. Deze is in paragraaf 2.1.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking reeds beschouwd. Realisatie van 400 extra woningen is in principe niet in lijn met de regionale woonagenda Holland-Rijnland, waardoor een overheveling van een contingent uit de Leidse plancapaciteit noodzakelijk is. Gemeente Leiden heeft reeds aangegeven warm voorstander hiervan te zijn. Een deel van de 550 gewenste woningen (zie paragraaf 2.1.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking) wordt ingevuld door de 400 woningen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

In het RWA wordt het belang van het kwalitatief afwegingskader benadrukt. Het gaat dan om een afweging ten aanzien van woonmilieus, toevoeging van sociale en middeldure huur en goedkope koop. Ook is er aandacht voor aanbod voor bijzondere (zorg)doelgroepen. Op de projectlocatie zijn diverse woningen beoogd. In het woonblok zijn woningen beoogd in de categorieën huur/midden, huur/sociale sector en ouderenhuisvesting.

2.3.4 Verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel 2010-2020 (2010)

Rijk, provincie en regio's hebben gezamenlijk een Verstedelijkingsstrategie opgesteld in het kader van het Verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel 2010-2020. Deze strategie bevat regionale programmatische uitwerkingen voor vijf regio's. De belangrijkste hoofdpunten van de strategie zijn:

  • het in balans brengen van vraag en aanbod qua woonmilieus, dat wil zeggen zorgen voor meer écht centrumstedelijke en écht landelijke woonmilieus, het tekort aan groenstedelijke woonmilieus wegwerken en zeven locaties als iconen van bijzondere woonmilieus in de Zuidvleugel ontwikkelen;
  • vooral binnenstedelijk bouwen, dat wil zeggen tot 80% van de opgave realiseren binnen het bestaand stedelijk en dorpsgebied (BSD2010) opdat de schaarse open ruimte in de Zuidvleugel gespaard blijft en het draagvlak voor stedelijke voorzieningen wordt versterkt.

De verstedelijkingsstrategie is uitgewerkt in de verstedelijkingsopgave: een woningbouwprogramma voor de Zuidvleugel dat is gerelateerd aan mobiliteit en groen, uitgewerkt per regio. De opgave per regio is de basis voor regionale verstedelijkingsafspraken. In 2010 heeft de regio voor Holland-Rijnland een woningbouwopgave voor de periode 2010-2020 afgesproken.

Relatie tot het bestemmingsplan
In het kader van dit verstedelijkingsprogramma is destijds onder meer bestuurlijk akkoord bereikt over het aantal m² toe te voegen programma in onderhavig plangebied, in bestemmingsplan "Meerburgerpolder Zuid 2014" vertaald in onder meer een maximaal aantal woningen en kantooroppervlakte.

Inmiddels is voor de ontwikkeling van kantoren weinig behoefte uit de markt gebleken. Door meer woningen in plaats van kantoren in het plangebied toe te staan, biedt voorliggend bestemmingsplan de mogelijkheid om aan te sluiten bij de huidige markt.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Zoeterwoude-Rijndijk

In januari 2013 heeft de gemeente Zoeterwoude de Structuurvisie voor Zoeterwoude-Rijndijk vastgesteld. De visie omvat de hoofdlijnen van de voorziene ontwikkelingen van Zoeterwoude-Rijndijk voor de daaropvolgende 15 jaar en het ruimtelijk beleid dat de gemeente Zoeterwoude gaat voeren voor de kern Rijndijk. De visie is bedoeld om het gemeentebestuur een instrument te geven waarmee zij de burgers en maatschappelijke organisaties actief kan informeren over en betrekken bij de ruimtelijke visie op het bebouwde gebied.

Eén van de voornaamste uitgangspunten uit de visie is het behoud van het landelijke, groene en dorpse karakter. Nieuwe ontwikkelingen zullen zodoende bij dit uitgangspunt aan moeten sluiten.

Welke ontwikkelingen gewenst zijn en in welke vorm zij binnen bovengenoemd uitgangspunt passen, wordt in de visie per deelgebied beschreven. De planontwikkeling van VerdeVista Meerburg is ten tijde van het opstellen van de structuurvisie al opgestart en deze ontwikkelingen zijn in de structuurvisie opgenomen. Daarbij wordt de opmerking geplaatst dat de looptijd van dit plan meerdere jaren zal duren, en om deze reden mag worden verwacht dat in de loop van de jaren aanpassingen in de ontwikkelingen plaats zullen vinden.

Voor wat betreft de inrichting van het gebied wordt verwezen naar het Beeldkwaliteitplan, opgesteld door Bureau Khandekar en inmiddels geactualiseerd in 2013.

Relatie tot bestemmingsplan
Het Beeldkwaliteitsplan (april 2013, versie 2) van Bureau Khandekar is nog steeds op het plangebied van toepassing. Voorliggend bestemmingsplan is daarmee in lijn met de structuurvisie.

2.4.2 Gebiedsvisie Zoeterwoude-Rijndijk (2018)

De gemeente stelde op 1 februari 2018 een gebiedsvisie vast voor Zoeterwoude-Rijndijk. Belangrijke aanleiding is de ontwikkeling van de nieuwe wijk Verde Vista Meerburg waardoor het aantal inwoners flink toeneemt. Daarnaast spelen er ook andere ontwikkelingen op het gebied van wonen, zorg en onderwijs. De gebiedsvisie is in samenwerking met bewoners, ondernemers/winkeliers en vertegenwoordigers van onderwijs- en zorginstellingen, culturele en sportverenigingen tot stand gekomen.

Relatie tot bestemmingsplan
In de gebiedsvisie wordt onder andere aandacht gevraagd voor een goede bereikbaarheid tussen de nieuwe wijk en bestaande buurten. Voor langzaam verkeer is de ontsluiting reeds op orde.

2.4.3 Woonvisie Zoeterwoude 2025 (2015)

In 2015 heeft gemeente Zoeterwoude de "Woonvisie Zoeterwoude 2025" vastgesteld. De ontwikkeling van VerdeVista Meerburg wordt hierin omschreven als een gewenste ontwikkeling, die goede mogelijkheden biedt voor het versterken van de detailhandelssector. De groei van het aantal inwoners leidt tot verbeterde levensvatbaarheid van dagelijkse voorzieningen. Hierbij wordt opgemerkt dat de bestaande voorzieningen naar verwachting zullen 'opschuiven' richting deze nieuwbouwlocatie.

Relatie tot bestemmingsplan
Zoeterwoude hanteert bij nieuwbouw een norm van 35% sociaal (zowel huur als koop).

2.4.4 Duurzaamheidsbeleid Zoeterwoude

De Gemeenteraad van Zoeterwoude heeft op 1 juni 2006 een Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) vastgesteld, een notitie inzake dit RBDS dient als bijlage bij het vigerende bestemmingsplan "Meerburgerpolder Zuid 2014". In het RBDS zijn de toenmalige ambities voor Verde Vista Meerburg Zuid toegelicht en voor dit plangebied is een energievisie opgesteld in 2006. Een belangrijke conclusie hieruit is geweest dat de locatie zeer geschikt wordt geacht voor de toepassing van warmte- en koudeopslag (WKO, energieopslag in de bodem) gecombineerd met warmtepompen.

Naar aanleiding van een coalitieakkoord ("Dichtbij en Verantwoordelijk" 2014-2018) en de uitspraak van de raad om een plan van aanpak met concrete activiteiten te formuleren, heeft het college van gemeente Zoeterwoude in 2015 een uitvoeringsprogramma voor 2016-2017 opgesteld. Hierin wordt beschreven hoe de gemeente haar ambitie op duurzaamheid effectureert. Het zogeheten Duurzaamheidsprogramma 2016-2017 maakt per thema inzichtelijk welke (lange termijn) doelstellingen worden nagestreefd, en met welke activiteiten, instrumenten en samenwerkingspartners de gemeente deze doelstellingen dichterbij gaat brengen.

Regionaal Energieakkoord 2017
Binnen de regio Holland-Rijnland (waar gemeente Zoeterwoude deel van uitmaakt) hebben gemeenten hun ambities en doelstellingen rondom klimaat/energie uitgesproken. De regionale ambitie is om in 2050 een energie neutrale regio te zijn en daarmee bij te dragen aan de nationale en internationale doelstellingen op het gebied van klimaat en energie. Het streven is om toekomstige ontwikkelingen energie neutraal te realiseren. Dit gaat verder dan de toekomstige wettelijke wijziging van nieuwbouw (vanaf 1 januari 2020 moeten alle woning en utiiteitsplannen voldoen aan de eisen voor bijna energie neutrale gebouwen (BENG)). Tevens is afgesproken nieuwbouw niet meer aan te sluiten op het gas, aangezien het aardgas eindig is. Ook wordt energieneutrale bouw gestimuleerd. In navolging van deze ambitie is het advies aan gemeenten en initiatiefnemers daarom om nieuwbouwprojecten die gepland staan zonder gasaansluiting te realiseren.

Aardgasloos
Sinds 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet, hierna: Wet Vet) van kracht. Bij deze wet is bepaald dat de gasaansluitplicht voor nieuwbouw vervalt. Dit betekent dat vanaf 1 juli 2018 projectontwikkelaars, aannemers en gemeenten rekening moeten houden met het feit dat nieuw te bouwen bouwwerken niet meer mogen worden aangesloten op het gasnet. Een uitzondering op aardgasloos bouwen is mogelijk, maar is aan voorwaarden onderhevig.

(Aanzet) Lokale Warmtevisie
Momenteel wordt hard gewerkt aan een lokale warmtevisie. Hierin wordt opgesteld waar de verschillende wijken genoemd worden waar gestart wordt met duurzame alternatieven voor de huidige verwarming door aardgas in de bebouwde omgeving. De gemeente kijkt samen met ontwikkelaars, woningeigenaren, huurders en de samenwerkingspartners welke oplossing het beste past bij dit initiatief.

Ambitie Zoeterwoude
Gemeente Zoeterwoude vindt duurzaam bouwen belangrijk. Duurzaam bouwen is zodanig bouwen dat zo min mogelijk negatieve effecten op het milieu en de menselijke gezondheid ontstaan, gedurende de hele levensloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving. Zoeterwoude streeft er naar bij elk bouwplan de schade aan het milieu op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de ontwikkelingen op een zo hoog mogelijk niveau brengen.

De ambitie van de gemeente is energieneutraal en klimaat bestendig te zijn. Alle huidige en toekomstige ontwikkelingen zullen daar aan bij moeten dragen. Alle woningen en gebouwen (oud en nieuw) zullen een bijdrage moeten leveren aan deze doelstelling door energie te besparen en/of duurzaam op te wekken. Wat nu al voldoet hoeft niet aangepast te worden voor 2050. Het advies is om toekomstige ontwikkelingen energieneutraal te realiseren. Dit kan verder gaan dan de toekomstige wettelijke wijziging van nieuwbouw.

Relatie tot bestemmingsplan
In het kader van voorliggend bestemmingsplan zullen de duurzaamheidsaspecten in het kader van de bouwaanvraag met de gemeente afgestemd worden.

Hoofdstuk 3 Functionele analyse

Huidige situatie
Het plangebied kan omschreven worden als braakliggend gebied. De locatie is een beoogde ontwikkelingslocatie en is al grotendeels bouwrijp gemaakt.

De huidige bestemming van de projectlocatie is 'Gemengd' (bestemmingsplan "Meerburgerpolder Zuid 2014"). De maximaal toegestane bouwhoogte, bvo en aantallen woningen zijn weergegeven in onderstaande figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00028-ONT1_0005.png"

Figuur 3.1: maximale bvo en maximale aantallen per functie (ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00028-ONT1_0006.png"

Figuur 3.2: maximale bouwhoogte in meters (peil = -1,0 NAP) (ruimtelijkeplannen.nl)

Daarnaast worden in het beeldkwaliteitsplan en inrichtingsplan aanbevelingen gedaan. Hierin worden onder meer maximale aantal bebouwingslagen voorgeschreven.

Toekomstige situatie
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van woningen, zorgpraktijken en bij de functies behorende (parkeer)voorzieningen mogelijk.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt (ten opzichte van de huidige referentiesituatie in het vigerend bestemmingsplan) een hoger aantal woningen toegestaan. Daarnaast worden de woningen en de zorgpraktijken op het gehele plangebied toegestaan. Ten aanzien van kantoren en leisure komt de planologische ruimte juist te vervallen. Het bouwvlak wordt niet vergroot.

De bouwhoogte wordt ongewijzigd overgenomen, met uitzondering van het toevoegen van een overschrijdingsmogelijkheid van de bouwhoogte. Ter plaatse van het maatvoeringsvlak met een maximum van 25 meter zijn enkele uitstekende delen beoogd ('torentjes'), daarom wordt hier een overschrijding toegestaan met een maximum van 30 meter en voor maximaal 10% aan oppervlakte van het bouwvlak.

Aangezien het maaiveld langs de Stadhouderslaan in hoogte varieert, wordt het peil gesteld op -1,0 NAP (conform vigerend bestemmingsplan).

Tussen het bouwvlak en de sloot (parallel aan de A4) is een calamiteitenroute beoogd.

Het beeldkwaliteitsplan en inrichtingsplan welke zijn opgesteld voor het plangebied (zoals beschreven in 1.4 Vigerende regelingen) blijven richtinggevend voor het plangebied. De toetsing hierop maakt geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan, maar komt aan de orde bij de individuele planuitwerking.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke structuur

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke structuur van het plangebied. Aan bod komt de landschappelijke inpassing, invulling van de openbare ruimte, de wegenstructuur en archeologie en cultuurhistorie.

4.1 Landschappelijke inpassing

De in het plangebied beoogde ontwikkelingen, zoals beschreven in voorliggend bestemmingsplan, doen ten opzichte van de referentiesituatie geen afbreuk aan het landschap. Hoewel er sprake is van hogere bebouwing, is de bebouwing in het vigerend bestemmingsplan immers al toegestaan. De ontwikkeling is nog steeds gericht op het aansluiten bij de beeldkwaliteit zoals beschreven in het beeldkwaliteitsplan voor het gebied. De effecten op het landschappelijk aanzicht zullen daarom gering zijn.

4.2 Openbare ruimte en groen

Aanvullend aan het vigerende bestemmingsplan zijn reeds onderliggende documenten opgesteld: het Beeldkwaliteitplan Verde Vista Meerburg uit 2007 (geactualiseerd 2013) en het Inrichtingsplan Openbare Ruimte uit 2009. Deze documenten, opgesteld door BDP Khandekar, geven de inrichtingsvisie op het gebied weer, zonder daarbij definitieve inrichtingen vast te leggen.

Wat betreft de inrichting van de openbare ruimte wordt daarom naar deze documenten verwezen.

4.3 Verkeer en parkeren

In het kader van de planontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan.

4.3.1 Wegenstructuur

In en rond het gebied liggen enkele wegen die bepalend zijn voor de ruimtelijke structuur. Naast het gebied ligt de rijksweg A4. Deze weg vormt op groter schaalniveau een verbinding, maar op lokaal niveau een barrière. Aan de overzijde van de A4, vanuit het plangebied gezien, ligt parallel aan de A4 op Leids grondgebied de Willem van de Madeweg. Deze ontsluit zowel Verde Vista Meerburg als de Leidse wijk Roomburg richting de A4 en de N11 en zorgt voor verdere ontsluiting richting Leiderdorp. De Stadhouderslaan wordt in de toekomst opengesteld richting het noordelijk gelegen Zoeterwoude-Rijndijk (gepland in 2019/2020).

4.3.2 Ontsluiting

Voor gemotoriseerd verkeer vindt de ontsluiting van het gebied plaats via de Willem van der Madeweg aan de westzijde van de A4. Hiertoe is een nieuw viaduct over de A4 aangelegd (Molentocht). Verde Vista Meerburg krijgt een centraal gelegen boulevard (de Stadhouderslaan) welke dienst doet als ontsluitingsweg op de Hoge Rijndijk. Op alle wegen binnen het gebied geldt een 30 km/h-regime. De wegen zullen ook als zodanig worden ingericht.

Langs de verlengde Stadhouderslaan komt een doorlopende fietsverbinding te lopen. De doorgaande fietsverbinding loopt in noordoost-zuidwestelijke richting centraal langs de boulevard en sluit aan de buitenranden van het gebied aan op doorlopende fietspadenstructuren. Op het viaduct over de A4 loopt eveneens een fietspad, waardoor een ontsluiting met de wijk Roomburg ontstaat. Dit fietspad loopt in zuidoostelijke richting door tot het bestaande woongebied ten zuidoosten van Verde Vista Meerburg.

In het verlengde van de Stadhouderslaan en nagenoeg evenwijdig aan de A4 loopt het Graaf van Bylandtpad. Het Graaf van Bylandtpad vormt, in combinatie met de brug over de Oude Rijn, de verbinding met Leiderdorp.

Nabij het plangebied is een bushalte gelegen langs de Hoge Rijndijk, ter hoogte van Laan de Goede Herder. Hier halteren de openbaarvervoersdiensten tussen Alphen aan den Rijn en Leiden en tussen Leiden en Gouda. Aan de zuidwestzijde is een busverbinding aanwezig met een halte ter hoogte van het plangebied.

De parallel aan de N11 gelegen spoorlijn tussen Leiden-Alphen aan den Rijn is tevens een bepalend onderdeel van de infrastructuur, hoewel er geen treinhalte ter hoogte van de projectlocatie is. De eerder gemaakte plannen voor een nieuw HOV-treinhalte nabij de projectlocatie (station Zoeterwoude-Meerburg) zijn momenteel van de baan.

4.3.3 Parkeren en verkeer

Bij ontwikkelingen is het van belang dat voldoende wordt voorzien in de parkeerbehoefte en dat de infrastructuur voldoende geschikt is voor de verkeersafwikkeling.

Wat de parkeerbehoefte is, verschilt onder andere per functie en plangebied. Voor het plangebied in voorliggend bestemmingsplan is een parkeer- en verkeersstudie uitgevoerd. Gemeente Zoeterwoude kent geen specifiek parkeerbeleid en hanteert veelal de CROW normen. In de regels van voorliggend bestemmingsplan worden echter specifieke parkeernormen voorgeschreven. De onderbouwing voor de te hanteren parkeernormen is te vinden in de Bijlage 1 Advies parkeernormen tbv bestemmingsplan Meerburg Zuid. Bij dit advies is gebruik gemaakt van de parkeer- en verkeersstudie van Adviesbureau stedelijk verkeer bv (Bijlage 2 Parkeer- en verkeersstudie Stienstra (2019)). In deze studie is het plangebied beschouwd in samenhang met het omliggende gebied. Onderhavig plangebied 'woonblok' van voorliggend bestemmingsplan is in de studie aangeduid als "het middengebied" en "blokken 2, 3 en 4".

Parkeerbehoefte
Op basis van de in de te hanteren parkeernormen en de aanwezigheidspercentages van CROW, is in de parkeer- en verkeersstudie tevens de maximale parkeerbehoefte voor het beoogd programma bepaald, in samenhang met het naastgelegen plangebied. Daarnaast worden in de parkeer- en verkeersstudie enkele maatregelen besproken die het aantal benodigde parkeerplaatsen kunnen reduceren, zoals deelauto's.

Verkeersgeneratie
Een onderdeel van de vraagstelling voor dit onderzoek vormt een raming van de te verwachten verkeersstromen. Voor de raming van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de kengetallen die daarvoor door CROW in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' zijn gegeven. De keuze binnen de gegeven bandbreedte is daarbij parallel gehouden aan de vergelijkbare parkeerkentallen.

Dit leidt tot de volgende kentallen voor de verkeersgeneratie op een gemiddelde week/werkdag:

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00028-ONT1_0007.png"

Figuur 4.1: Berekening van de verkeersgeneratie

Met deze uitgangspunten wordt een verkeersgeneratie voor het gehele gebied berekend van circa 4500 motorvoertuigbewegingen per gemiddelde weekdag. Voor een gemiddelde werkdag betekent dat een etmaalsintensiteit van circa 5000 motorvoertuigbewegingen. De spitsuurintensiteiten zullen dan circa 500 motorvoertuigen per uur bedragen, waarvan het grootste deel zal worden afgewikkeld via de hoofdontsluiting van de wijk, via de Molentocht met aansluiting op de Willem van der Madeweg in Roomburg/ Leiden. Naar verwachting zal slechts een beperkt deel van het gemotoriseerd verkeer gebruik maken van de secundaire ontsluiting van het gebied via de Rijndijk. Bovendien genereren ook de bestaande woningen in Meerburgpolder Noord en de voetbalvelden verkeer.

De berekende verkeersgeneratie is bij de huidige planvorming lager dan in de oorspronkelijke plannen. Het grootste deel van het gemotoriseerd verkeer van en naar Verde Vista zal worden afgewikkeld via de hoofdontsluiting van de wijk, via de Molentocht met aansluiting op de Willem van der Madeweg in Roomburg/ Leiden. Dit kruispunt is ontworpen op de oorspronkelijk (op basis van een kantorenlocatie) berekende verkeersintensiteiten, en kan de nu berekende verkeersintensiteiten verwerken.

4.3.4 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen vooralsnog geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Wettelijk kader

Het Verdrag van Valletta was geïmplementeerd in de Monumentenwet, tot deze wet op 1 juli 2016 werd vervangen door de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is een primair gemeentelijke opgave.

In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk.

4.4.2 Relatie plangebied archeologie

In het kader van het vigerende bestemmingsplan “Meerburgerpolder Zuid 2014” is reeds een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd door RAAP (Bijlage 3 Archeologisch onderzoek (RAAP)). Hieruit volgt dat er geen nadere handelingen of onderzoeken met betrekking tot archeologie worden vereist, omdat de gronden reeds bouwrijp zijn gemaakt en er sprake is van een lage tot geen verwachtingswaarde. Archeologische begeleiding volstaat. Eventuele toevalsvondsten zijn op wettelijke basis meldingsplichtig. De huidige beoogde situatie is in dit opzicht vergelijkbaar met de referentiesituatie. De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen daarmee geen belemmering voor het beoogd initiatief.

4.4.3 Monumenten

In het plangebied bevinden zich geen rijks-, provinciaal- of gemeentelijke monumenten.

4.4.4 Conclusie

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Bedrijven en milieuzonering

Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.

Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.

In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie (figuur 5.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00028-ONT1_0008.png"
Figuur 5.1: Richtafstanden per milieucategorie

De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.

Relatie tot het projectgebied
Het plangebied en zijn omgeving kan getypeerd worden als gemengd gebied. In het vigerende bestemmingsplan (Meerburgerpolder Zuid 2014) is wonen reeds mogelijk gemaakt en is onderzocht of woningbouwplannen conflicteren met de bedrijvigheid in de omgeving. In voorliggend bestemmingsplan wordt het gebied waar woningen worden toegestaan vergroot.

Uit het vigerend bestemmingsplan blijkt dat het plangebied buiten de geluids- en geurzone van industrieterrein Barre Polder (Heineken) ligt. Wat betreft de naastgelegen sportvelden wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie voldaan aan de geldende richtafstand (tot 30 meter in gemengd gebied). Ten aanzien van lichthinder zijn afspraken gemaakt met de exploitant van de sportvelden. De VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' gaat voor richtafstanden niet in op het aspect lichthinder. Sportvelden met verlichting kunnen echter wel tot lichthinder leiden. In het Activiteitenbesluit is geregeld dat de lichtinstallatie zodanig wordt uitgevoerd dat directe lichtinstraling op gevels van woningen wordt voorkomen. Verder is de richtlijn lichthinder van de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde (NSVV) relevant. Met de exploitant van de sportvelden zijn afspraken vastgelegd in een exploitatieovereenkomst. De bestaande overeenkomst zal, indien nodig, worden aangepast in aansluiting op de toekomstige situatie.

De huidig aanwezige bedrijven op bedrijventerrein Roomburg en Grote Polder vormen geen hinder voor de beoogde woningen en vice versa. Voor de bedrijven op Roomburg geldt nu al dat ze te maken hebben met woningen in Roomburg die binnen de planologische richtafstanden zijn gelegen.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.2 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving ten gevolge van:

  • het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen;
  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het luchtvaartverkeer.

Er zijn twee situaties waarbij externe veiligheid een rol speelt, namelijk bij het ontplooien van een risicovolle activiteit en bij het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object binnenhet invloedsgebied van een dergelijke "activiteit" (zoals hierboven omschreven).

Relevant voor toetsing van de externe veiligheid op een locatie nabij transport met gevaarlijke stoffen zijn de begrippen plaatsgebonden risico, groepsrisico,invloedsgebied,veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied. Deze zijn als volgt gedefinieerd:

  • Plaatsgebonden risico (PR)
    Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken, onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, overlijdt als rechtstreeksgevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting of op een transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR)
    Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kans dat een groep van ten minste N personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting of op een transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is, of alsrechtstreeks gevolg van een vliegtuigongeval.

Bij het PR is het niet van belang of er daadwerkelijk personen op die bepaalde locatie aanwezig zijn. Voor het GR geldt dat in een gebied waar zich geen personen bevinden, het GR gelijk aan nul is. Voor het GR geldt dat hoe meer slachtoffers bij een ongeval in één keer kunnen vallen hoe lager (strenger) de norm (de oriëntatiewaarde). Grote slachtofferaantallen geven namelijk meer kans op maatschappelijke ontwrichting.

  • Invloedsgebied
    Het invloedsgebied is gedefinieerd als het gebied rondom een risicovolle activiteit waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn en waar een onbeschermd persoon een kans van 1% op overlijden heeft, gegeven het risicoscenario en de weerklasse. Het invloedsgebied van een activiteit met gevaarlijke stoffen of het vervoer van gevaarlijke stoffen is normaliter de afstand tot de 1%-letaliteitsgrens.

In het Basisnet worden aanvullend de begrippen veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied gedefinieerd:

  • Veiligheidszone
    Een veiligheidszone is een zone langs een (spoor)weg waar gevaarlijke stoffen over worden getransporteerd en waarop het Basisnet van toepassing is waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan. De veiligheidszone komt overeen met het gebied tussen de Basisnetroute en de locatie waar het plaatsgebonden risico ten hoogste 10-6 per jaar mag bedragen. De ligging van de veiligheidszone volgt uit bijlage I van de regeling Basisnet.
  • Plasbrandaandachtgebied (PAG)
    Het gebied tot 30 meter van het (spoor) weg waarbinnen, indien sprake is van het transport van grotere hoeveelheden brandbare vloeistoffen, bij de realisatie van kwetsbare objecten rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. In hoeverre sprake is van een PAG volgt uit bijlage I van de regeling Basisnet. Op een baanvak als bedoeld in het eerste lid wordt de breedte van de zone van 30 meter gemeten vanaf de buitenste kantstrepen.
5.2.1 Relatie tot het projectgebied

Voorliggend bestemmingsplan maakt realisatie van de kwetsbare functie wonen mogelijk. Er worden middels voorliggend bestemmingsplan geen functies mogelijk gemaakt die specifiek gericht zijn op verminderd zelfredzame of niet zelfredzame personen.

5.2.1.1 Risicobronnen in de omgeving

De externe veiligheidsaspecten ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen, alsmede de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen, zijn geïnventariseerd voor de nabij omgeving van het plangebied.

In het kader van de externe veiligheid zijn nabij de beoogde ontwikkeling een aantal risicobronnen gesitueerd. Op nog grotere afstand van het plangebied bevinden zich geen verdere risicobronnen waarvan het plangebied binnen diens invloedsgebied is gelegen. Dit betreft de volgende risicobronnen (zie figuur 5.2):

  • 1. Transport van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A4;
  • 2. Transport van gevaarlijke stoffen over N11;
  • 3. Transport van gevaarlijke stoffen via de nabijgelegen aardgasbuisleiding;
  • 4. Ammoniakinstallatie aan de Produktieweg 5;
  • 5. Opslag gevaarlijke stoffen (chloorbleekloog en zoutzuur) aan de Energieweg 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00028-ONT1_0009.png"

Figuur 5.2: Uitsnede risicokaart (risicokaart.nl)

Transport over de A4
Ten westen van de beoogde ontwikkeling is de Rijksweg A4 gelegen. De beoogde bebouwing is op circa 32 meter van de A4 gelegen. Deze weg valt onder de werkingssfeer van het Basisnet en wordt benoemd in bijlage II van de Regeling Basisnet. Hieruit volgt bovendien dat deze weg een plasbrandaandachtsgebied kent.

Een plasbrandaandachtsgebied is het gebied tot 30 meter van de weg waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Aangezien de beoogde bebouwing op grotere afstand is gelegen vraagt dit niet om een nadere beschouwing.

Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de bijbehorende Regeling Basisnet kan het zijn dat er beperkingen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen een zone van 200 meter aan weerszijden van een transportroute. De A4 bevindt zich op minder dan 200 meter afstand van de beoogde ontwikkeling, hetgeen betekent dat de externe veiligheidsrisico's nader inzichtelijk gemaakt te worden middels een kwantitatieve risicoanalyse (QRA).

Transport over de N11
Ten zuiden van de beoogde ontwikkeling is de N11 gelegen. Deze weg valt onder de werkingssfeer van het Basisnet en wordt genoemd in de bijlage II van de Regeling Basisnet. Deze weg kent echter geen plasbrandaandachtsgebied. De N11 bevindt zich op circa 250 meter afstand van de beoogde ontwikkelingen, hetgeen betekent dat de externeveiligheidsrisico’s niet nader inzichtelijk gemaakt hoeven te worden.

Transport via de nabijgelegen aardgasbuisleiding
Nabij het plangebied is een aardgasbuisleiding gesitueerd waar gevaarlijke stoffen door worden getransporteerd (zie figuur 5.2). De belemmeringenstrook van deze leiding is eveneens niet binnen het plangebied van dit bestemmingsplan gelegen. Voor de voornoemde aardgasbuisleiding geldt de in tabel 4.1 genoemde inventarisatieafstanden. In deze tabel wordt eveneens de afstand van de aardgasbuisleiding tot de beoogde ontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00028-ONT1_0010.png"

Tabel 4.1: Hogedruk aardgasbuisleidingen in omgeving plangebied en diens inventarisatieafstand

Aangezien de beoogde ontwikkeling, te weten de realisatie van kwetsbare objecten, binnen de inventarisatieafstand van deze aardgasbuisleiding is gelegen dienen, conform het Bevt, de externe veiligheidsrisico's nader inzichtelijk gemaakt te worden middels een kwantitatieve risicoanalyse (QRA).

Ammoniakinstallatie
Op circa 400 meter afstand bevindt zich aan de Produktieweg 5 een ammoniakinstallatie. Dit betreft een ammoniakinstallatie van Frigo Mundo BV en is geen risicovolle inrichting in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar van deze ammoniakinstallatie ligt op 0 meter en vormt aldus geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Opslag gevaarlijke stoffen (chloorbleekloog en zoutzuur)
Aan de Energieweg 5, op circa 620 meter afstand van het plangebied, is sprake van de opslag van chloorbeekloog en zoutzuur. Dit betreft een tweetal installaties van Ovivo Holland B.V. Er is hierbij geen sprake van een risicovolle inrichting in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar van beide installaties ligt op 0 meter en vormt aldus geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.2.1.2 QRA Bestemmingsplan woonblok Verdevista

Uit de inventarisatie van omliggende risicobronnen blijkt dat de externe veiligheidsrisico's ten aanzien van de rijksweg A4 en de hogedruk aardgastransportleiding nader inzichtelijk gemaakt dienen te worden middels een kwantitatieve risicoanalyse (QRA). In het kader van de beoogde planontwikkeling heeft Peutz een QRA uitgevoerd om op kwantitatieve wijze de externe veiligheidsrisico's ten aanzien van deze risicobronnen inzichtelijk te maken (Bijlage 4 QRA Bestemmingsplannen Meerburgerpolder Zuid).

Transport over de A4
Plaatsgebonden risico
De ligging van de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar volgt uit bijlage I van de regeling Basisnet. De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar voor het beschouwde deel van de A4 ligt op maximaal 12 meter, gemeten vanaf het midden van de weg. Aangezien het plangebied op circa 32 meter afstand van de A4 is gelegen is het plangebied buiten de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar gelegen. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico zoals opgenomen in het Bevt.

Groepsrisico
Het groepsrisico ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de A4 is berekend voor zowel de huidige situatie, de situatie na de ontwikkeling van het Woonblok, de situatie na de ontwikkeling van het Centrumblok en de situatie na de ontwikkeling van beide plannen. Uitkomst van deze berekeningen is dat het groepsrisico afneemt als gevolg van de beoogde ontwikkeling. De afname van het groepsrisico kan verklaard worden, aangezien op basis van het programma in het vigerende bestemmingsplan er meer mensen in de dagperiode (wanneer 70% van het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt) aanwezig zijn dan in de nu voorliggende bestemmingsplannen voor het centrumblok en woonblok. Er is hiermee geen sprake van een relevante toename van het groepsrisico (<10 %). Bovendien wordt de oriëntatiewaarde niet overschreden.

Een verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) daarmee niet aan de orde.

Wel dient conform artikel 7 Bevt, onafhankelijk van de hoogte van het groepsrisico voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van transport van gevaarlijke stoffen,aandacht besteed te worden aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich inveiligheid te brengen indien zich op een ramp voordoet.

Transport door hogedruk aardgastransportleiding Plaatsgebonden risico
Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar ter plaatse van de bouwvlakken in het voorliggende bestemmingsplan. Aan deze grenswaarde wordt aldus voldaan.

Conform artikel 5 van de Revb is sprake van een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijde van de buisleiding gemeten vanaf het hart van de buisleiding. De bouwvlakken zijn eveneens buiten deze strook gelegen.

Groepsrisico
Het groepsrisico ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen door een hogedruk aardgastransportleiding is berekend voor respectievelijk de huidige situatie, de toekomstige situatie waarin ‘Centrumblok’ wordt gerealiseerd, de toekomstige situatie waarin ‘Woonblok’ wordgerealiseerd en de situatie waarin zowel het ‘Centrumblok’ als ‘Woonblok’ worden gerealiseerd. Uitkomst van deze berekeningen is dat het groepsrisico in de voorliggende situatie kleiner is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde en er is geen sprake van een relevante toename van het groepsrisico (>10 %). Bovendien wordt de oriëntatiewaarde niet overschreden.

Een verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 12 derde lid onder b van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) aldus niet aan de orde. Wel dienen de mogelijkheden tot voorbereiding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen die zich bevinden binnen het invloedsgebied beschouwd te worden.

5.2.1.3 Verantwoording groepsrisico

Indien sprake is van een toename van het groepsrisico dan dient het groepsrisico verantwoord te worden. In voorliggende situatie is geen groepsrisico, het groepsrisico neemt ten opzichte van de huidige situatie juist af. Hiermee is conform wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Wel dienen de mogelijkheden tot voorbereiding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen die zich bevinden binnen het invloedsgebied beschouwd te worden.

Door de Omgevingsdienst wordt echter geadviseerd vanwege de aanwezigheid van meerdere risicobronnen in de omgeving van het plangebied en het feit dat het plangebied in het invloedsgebied van zowel de A4 als de hogedrukaardgasleiding is gelegen toch een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico op te nemen.

Elementen die in een verantwoording van het groepsrisico aan de orde dienen te komen hebben betrekking op:

  • het aantal personen binnen het invloedsgebied;
  • het groepsrisico;
  • de maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de mogelijke alternatieven, aldus de andere mogelijkheden voor de ruimtelijke ontwikkelingen (zoals een andere locatiekeuze) met een lager groepsrisico;
  • de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst;
  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.

Het aantal personen binnen het invloedsgebied en het groepsrisico zijn reeds inzichtelijk gemaakt in de Bestemmingsplannen Meerburgerpolder Zuid. Onderstaand komen de overige elementen aan bod welke in de voorliggende situatie om aandacht vragen bij de verantwoording van het groepsrisico.

Aangezien er in theorie bijna altijd alternatieve locaties denkbaar zijn die een lager groepsrisico kennen en de wens bestaat om juist de beoogde locatie te ontwikkelen wordt niet nader ingegaan op mogelijke alternatieven.

Voor de beoogde ontwikkeling zijn de bepalende calamiteitsscenario's het ontstaan van een Bleve en het vrijkomen van toxische stoffen. Op de volgende wijze wordt rekening gehouden met de risicobronnen in de omgeving:

  • In de verdere uitwerking van het plan zal rekening gehouden worden met redelijkerwijs te treffen maatregelen. Zo worden bijvoorbeeld de entrees van de gebouwen aan de Stadhouderslaanzijde gesitueerd, zodat van de A4 af gevlucht kan worden ingeval van een ramp.Bovendien zullen aan de andere zijde van de bebouwing, juist aan de snelwegzijde, in-/uitgangen worden gesitueerd, zodat tevens ingeval van een ramp ten gevolge van de aardgasbuisleiding van de risicobron af gevlucht kan worden Wat betreft giftige stoffen en brand zijn eenvoudige maatregelen mogelijk, zoals centraal en eenvoudig uitschakelbare en afsluitbare ventilatievoorzieningen en luchtbehandelingsinstallaties (hetgeen met de komst van de Omgevingswet ook verplicht wordt gesteld). Bovendien kan ook gedacht worden aan maatregelen zoals de toepassing van brandwerende gevels en splintervrij of gelaagd glas.
  • De aanwezige personen betreffen naar verwachting hoofdzakelijk volwassenen. Er wordt aangenomen dat er geen of in zeer beperkte mate personen met een lichamelijke of geestelijke beperking binnen het plangebied aanwezig zullen zijn. Zodoende zal er geen sprake zijn van een hoge concentratie van “verminderd zelfredzame” personen. Er worden weliswaar ter plaatse van het ‘Woonblok’ zorgpraktijken mogelijk gemaakt in het plangebied, maar hier zullen geen beperk zelfredzame personen verblijven (een zorgpraktijk is “een voorziening gericht op het verlenen van diensten op het gebied van medische zorg zonder meerdaags verblijf van patiënten, zoals een huisartsenpraktijk, apotheek, fysiotherapiepraktijk, verloskundigenpraktijk en tandartsenpraktijk.”). Dit betekent dat de personen die aanwezig zijn zelfstandig kunnen vluchten ten tijde van een ongeval met gevaarlijke stoffen in de nabijheid van het plangebied. In het ontwerp zal rekening gehouden worden met vluchtwegen en ontsnappingsmogelijkheden voor aanwezige personen.
  • Voor de hulpdiensten zijn calamiteitenroutes voor het plangebied bepaald. Hiermee kunnen hulpverleningsdiensten het plangebied gemakkelijk bereiken. Er zal een calamiteitenweg tussen de A4 en de bebouwing gesitueerd worden. Tevens zal moeten worden voorzien in voldoende bluswatervoorzieningen.
  • De toekomstige bevolking dient goed geïnformeerd te worden over hoe te handelen bij een calamiteit. Hiertoe zal een adequaat ontruimings- en alarmeringsplan opgesteld moeten worden. Het is immers raadzaam om te voorzien in duidelijke instructies en communicatie ten tijden van een mogelijke ramp. Indien nodig zal tevens een calamiteitenplan opgesteld worden.
5.2.2 Conclusie

Aangezien het groepsrisico niet toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden is een verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde. Volledigheidshalve is vanwege de aanwezigheid van meerdere risicobronnen in de omgeving van het plangebied en het feit dat het plangebied in het invloedsgebied van zowel de A4 als de hogedruk aardgastransportleiding is gelegen in voorliggend rapport alsnog nader ingegaan of de verantwoording van het groepsrisico. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen oplevert voor de beoogde ontwikkeling.

5.3 Geluid

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door weg- en spoorverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Langs een (toekomstige) spoor- en verkeersweg en industriegebieden ligt een planologisch aandachtsgebied. Binnen deze zone biedt de Wet geluidhinder in een aantal situaties bescherming aan geluidsgevoelige bestemmingen. Het basisbeschermingsniveau of de voorkeursgrenswaarde voor woningen bedraagt maximaal 48 dB ten aanzien van wegen, 55 dB ten aanzien van spoorwegen en 50 dB ten aanzien van industriegebieden.

Door middel van een hogere waarde kan door het bevoegd gezag een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare waarde. De hoogte van deze maximaal toelaatbare waarde is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de ligging van de geluidsgevoelige bestemming in binnenstedelijk of buitenstedelijk gebied. Conform de richtlijnen van Omgevingsdienst West-Holland (ODWH) wordt akoestische compensatie toegepast bij een gevelbelasting hoger dan 53 dB, wordt gestreefd naar naar ten minste een stille gevel (< 48 dB) bij een waarde vanaf 53 dB; en dient een hogere waarde niet meer dan 58 dB te bedragen.

Relatie tot het projectgebied
Voor de projectlocatie is ten behoeve van de beoogde ontwikkeling een geluidsonderzoek uitgevoerd. De geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer, spoorwegverkeer, industrielawaai en de naastgelegen sportvelden is hierbij in kaart gebracht door adviesbureau Peutz (april 2018), zie Bijlage 5 Akoestisch onderzoek Peutz (2019). De geluidsbelasting op het plangebied is hierbij beschouwd in samenhang met het naastgelegen plangebied. Onderhavig plangebied 'woonblok' van voorliggend bestemmingsplan is in het akoestisch onderzoek aangeduid als "blokken 3 + 4".

De geluidsbelasting op de gevels, met name als gevolg van wegverleerslawaai afkomstig van de snelweg A4, bleek erg hoog te zijn. Bronmaatregelen worden onvoldoende doelmatig of efficiënt geacht. Er worden daartoe gebouwgebonden geluidsreducerende maatregelen genomen.

In Bijlage 6 Oplegnotitie geluid woningbouw Verdevista, opgesteld door Peutz, is aannemelijk gemaakt dat het mogelijk is om binnen de kaders van het hogere waarden beleid van de Omgevingsdienst West-Holland het beoogde woningbouwplan te realiseren rekening houdend met de hoge geluidbelasting vanwege de rijksweg A4.

De Omgevingsdienst West-Holland heeft een (ontwerp)besluit hogere grenswaarden opgesteld voor de 400 woningen binnen het plan.
Bij de individuele planvorming dient middels de omgevingsvergunningaanvraag bouw te worden aangetoond dat wordt voldaan aan het beleid van het bevoegd gezag en het Bouwbesluit.

5.4 Bodemkwaliteit

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

Indien nieuwbouw plaatsvindt, dient in het kader van het bestemmingsplan zorg gedragen te worden voor een goede bodemkwaliteit. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Nieuwe bestemmingen moeten passend zijn in relatie tot de bodemkwaliteit.

Relatie tot het projectgebied
Voor de projectlocatie geldt dat het plangebied voor het grootste deel voldoende onderzocht/gesaneerd is, maar de onderzoeksresultaten zijn niet recent. In het kader van de omgevingsvergunning bouwen is een actueel verkennend bodemonderzoek nodig. Extra aandacht moet daarbij gegeven worden aan in het verleden uitgevoerd grondverzet.

5.5 Water

Een ontwikkeling kan mogelijk effecten hebben op de inrichting van het watersysteem. Het Hoogheemraadschap van Rijnland is belast met de waterstaatkundige verzorging van het grondgebied van onder meer de gemeente Zoeterwoude. Het betreft het beheer van de waterkwantiteit, het beheer van de waterstaatkundige structuur en de waarborging van de waterkwaliteit.

Waterstructuur
Water speelt een belangrijke rol in de structuur van Zoeterwoude. De verschillende waterlopen hebben de basis gevormd voor de ontginning van het gebied. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de Oude Rijn. Deze belangrijke watergang is de basis geweest van waaruit de kern Zoeterwoude-Rijndijk is ontstaan, welke nabij het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen. Van belang voor het gebied is verder de Meerburgerwatering. Deze waterloop is gelegen ongeveer evenwijdig aan de A4 (ten zuidoosten van het plangebied) en is een belangrijke structuurdrager.

Grenzend ten noordwesten aan het plangebied, direct langs de A4, is een sloot gelegen.

Waterplan
Het onderdeel waterkwantiteit is voor de beoogde ontwikkeling van belang, gelet op het verhard oppervlak dat wordt toegevoegd als gevolg van de realisatie van nieuwbouw. Daarnaast is aanleg van riolering vereist aangezien het om braakliggend bouwterrein gaat. Voor de ontwikkeling van Verde Vista Meerburg als geheel is een waterplan opgesteld in afstemming met het Hoogheemraadschap van Rijnland (bijgevoegd als bijlage bij het bestemmingsplan “Meerburgerpolder Zuid 2014”). Het waterplan omvat maatregelen met betrekking tot de waterhuishouding om het project Verde Vista Meerburg op adequate wijze te kunnen realiseren. Op basis van dit waterplan zijn reeds diverse ingrepen gedaan in en rondom het projectgebied, zoals het aanleggen van de aan het projectgebied grenzende watergang (parallel aan de A4).

Relatie tot het projectgebied
Zoals beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan “Meerburgerpolder Zuid 2014” stond het aspect water, op basis van het waterplan, de beoogde ontwikkeling in de referentiesituatie niet in de weg. Veel van de uitgangspunten voor het waterplan zijn in de huidige beoogde situatie onveranderd. Zo wordt bij de momenteel beoogde ontwikkeling gebouwd binnen hetzelfde bouwvlak zoals weergegeven in het vigerende bestemmingsplan en in dit opzicht is het verhardingsoppervlak uit het waterplan dus nog steeds van toepassing. Wel worden meer woningen op de projectlocatie beoogd dan binnen het vigerende bestemmingsplan het geval was. Aangenomen wordt dat dit echter geen problemen zal opleveren met betrekking tot de afwatering, omdat bij de aanleg van het rioleringsstelsel rekening gehouden kan worden met het extra aantal woningen. Dit zal worden onderzocht op het moment dat de bouwvergunning wordt ingediend. Wanneer het Waterplan wordt gevolgd, vormt het aspect water daardoor naar verwachting geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. Rekening dient gehouden te worden met de benodigde aanvragen van watervergunningen danwel meldingen.

5.6 Ecologie

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming (Wnb). De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan de provincie ervoor kiezen om een gebied aan te wijzen als bijzonder nationaal natuurgebied- of landschap of als Natuurnetwerk Nederland (NNN). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Natuurnetwerk Nederland
De term Ecologische Hoofdstructuur (EHS) werd in1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Natuurnetwerk Nederland (NNN). NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in of in de nabijheid van het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'.

Programmatische Aanpak Stikstof
Vanaf 1 juli 2015 geldt de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS is het beleid waarmee Nederland het hoofd biedt aan de problematiek rond stikstof en natuur. De PAS borgt dat doelstellingen van het Europese natuurbeleid worden gehaald en creëert tegelijk ruimte voor gewenste economische ontwikkeling. Een ambitieuze maar ook realistische aanpak die zorgt voor balans tussen ecologie en economie.

In de PAS zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waarbinnen ten minste één stikstofgevoelig habitattype voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Dit is het geval voor 118 van de 160 Natura 2000-gebieden (zie figuur 5.2). Het grootste deel van de gebieden wordt beschermd op basis van de Habitatrichtlijn (HR). Deze gebieden zijn aangewezen als Natura-2000 gebied omdat er bijzondere habitattypen en/of bijzondere plant- en diersoorten aanwezig zijn. Laatstgenoemde kunnen van stikstofgevoelige habitattypen afhankelijk zijn.

In dat kader dient onderzocht te worden welke effecten (stikstofdepositie door verkeersaantrekkende werking) de voorgenomen ontwikkeling heeft op de nabij gelegen Natura 2000 gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00028-ONT1_0011.png"
Figuur 5.2: Aangewezen gebieden PAS

Relatie tot het projectgebied
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd door adviesbureau Van der Goes en Groot (maart 2018), zie Bijlage 8 Ecologisch onderzoek Van der Goes en Groot (2018). Dit onderzoek is uitgevoerd in samenhang met het naastgelegen plangebied.

Uit dit ecologisch onderzoek blijkt dat van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen 'vrijgestelde' soorten aanwezig zullen zijn in het projectgebied. Voor deze aangetroffen of verwachte 'vrijgestelde' soorten gelden geen verbodsbepalingen als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing is daardoor niet nodig. Voor de verwachte aanwezige broedvogels, dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Voor het mogelijk gebruik van het projectgebied door foeragerende vogels of vleermuizen worden geen negatieve effecten verwacht.

Van der Goes en Groot wijst op de algemeen geldende zorgplicht en doet aanbevelingen ter bevordering van stadsnatuur.

Uit het ecologisch onderzoek blijkt dat het meest nabijgelegen Natura-2000 gebied op circa 3 kilometer afstand van het projectgebied gelegen is. Er worden op voorhand geen direct negatieve gevolgen van de beoogde ontwikkeling verwacht (zoals licht-, geluid- of optische verstoring). Gezien de toename van stikstofemissie door woningbouw wordt, in het kader van PAS, een berekening van de precieze emissie en depositie van stikstof (AERIUS-berekening) aanbevolen.

Naar aanleiding van de uitgevoerde AERIUS-berekening (zie Bijlage 9 AERIUS-berekening (2019)), in samenhang met het beoogde programma in het naastgelegen plangebied, worden in het kader van stikstofdepositie geen belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.7 Luchtkwaliteit

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).

AMvB 'niet in betekenende mate'
In het Besluit NIBM en de bijbehorende ministeriële Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

In onderhavig geval is sprake van nieuwbouw van woningen en enkele zorgvoorzieningen. Het aantal te realiseren woningen zullen onder de grens van 1.500 woningen blijven waarbij het project 'niet in betekenende mate' de luchtkwaliteit verslechtert. Daarnaast blijft het aantal vierkante meters voor de overige functies ver onder de grens van 100.000 m2 waarbij het project 'niet in betekenende mate' de luchtkwaliteit verslechterd.

Goed woon- en leefklimaat
Op www.nsl-monitoring.nl (geraadpleegd op 19 februari 2019) is te zien dat ter plaatse van de projectlocatie de grootschalige achtergrondconcentraties in 2017 de volgende zijn: van stikstofdioxide NO2 25,5 µg/m3, van fijnstof PM10 19,0 µg/m3 en van fijnstof PM2,5 11,2 µg/m3. De grenswaarde voor toetsing is 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, is 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en is 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5 voor de jaargemiddelde concentratie. Wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer hierbij wordt opgeteld, zal de concentraties van zowel fijn stof als stikstofdioxide ruim onder de grenswaarden blijven.

Relatie tot het projectgebied
De luchtkwaliteit kan verslechteren door de toename van het verkeer als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Het beperkte effect is echter niet in betekenende mate, waardoor de impact op de menselijke gezondheid nihil zal zijn. De beoogde ontwikkeling zal niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, aangezien de achtergrondconcentraties van de beschouwde luchtverontreinigende stoffen ruim voldoen aan de wettelijke grenswaarden conform de Wet milieuhinder.

Gezien het feit dat de locatie dicht langs de snelweg is gelegen, blijft luchtverontreiniging echter een aandachtspunt. In overleg met GGD Hollands Midden wordt gezocht naar manieren om risico's op gezondheidsschade als gevolg van de luchtkwaliteit zo veel mogelijk te beperken.

5.8 Duurzaamheid


Momenteel is het wettelijke kader ten aanzien van energie vastgelegd in het bouwbesluit. Hogere ambities op gemeentelijke niveau zijn uiteraard mogelijk, echter dit is niet afdwingbaar. In het bestemmingsplan kan kan wel worden vermeld welke extra maatregelen en ambities er zijn op het thema duurzaamheid en energie in het bijzonder. In deze paragraaf wordt hierop ingegaan.

Stedenbouw, landschap en sociaal
Op stedenbouwkundig, landschappelijk en sociaal niveau wordt een hoogwaardig en duurzaam plan nagestreefd, hieronder volgt een opsomming van uitgangspunten waar in dit kader aan gedacht kan worden:

Stedenbouw
Het plan wordt in harmonie ontworpen met zijn natuurlijke omgeving, door aansluiting op bestaande schaal, groen, water, structuur, karakter en architectuur. Slimme oplossingen worden bedacht voor o.a. parkeren en blijvende openheid van het landschap (beperken van schuttingen e.d.), waarbij gestreefd wordt naar een goede verhouding tussen openbaar en uitgeefbaar.

Woningoriëntatie
De verkaveling en inrichting van de woningen wordt waar mogelijk zon-georiënteerd ontworpen. Op deze manier kan er actief en passief gebruik gemaakt worden van zonnewarmte in en rond de woning.

Woonkwaliteit
Er is aandacht voor maatschappelijk, sociaal en veilig wonen, met logische aansluitingen tussen openbaar en privé. Bewoners kunnen hier prettig leven.

Flora en fauna
De bestaande groene en blauwe structuren worden behouden en nieuwe worden geïntroduceerd. Daarmee worden bestaande ecologische waarden verhoogd en wordt de biodiversiteit uitgebreid. Er wordt gewerkt met natuurlijke materialen, en waar mogelijk worden groene daken of daktuinen gerealiseerd, nestkasten ingebouwd en natuurlijkvriendelijke oevers aangelegd; met andere woorden: 'natuur inclusief' bouwen.

Waterhuishouding
Het hemelwater wordt bij voorkeur lokaal opgevangen door afkoppeling naar het oppervlaktewater, en lokaal gebruikt voor bijvoorbeeld het besproeien van tuinen of openbaar groen (regentonnen). Waterkwaliteit wordt blijvend verbeterd door het werken met niet uitlogende materialen en de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Er wordt zo veel mogelijk klimaatbestendig gebouwd tegen hitte- en droogtestress door voldoende groen in de wijk.

CO2-absorptie
Er zal gekeken worden naar de mogelijkheden voor toepassing van CO2-absorberende materialen, zoals CO2-absorberende verhardingen en veel groen.

Sociale structuren en 'social return'
Indien mogelijk wordt een deel van de voor realisatie benodigde werkgelegenheid ingevuld door mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, zoals langdurige werklozen en mensen met een handicap. Scholing en educatie zal hiervan deel uitmaken.

Woningniveau
Naast de voorgestelde uitgangspunten op stedenbouwkundig niveau, wordt ook op woningniveau de volgende uitgangspunten voorgesteld:

Energie
Ten einde de klimaatverandering tegen te gaan en tegelijkertijd energie betaalbaar houden, moet de energieprestatie van gebouwen verbeteren. Ambitie is daarom de realisatie van woningen die zeer energiezuinig zijn.

Gebruikskwaliteit
Onze samenleving vergrijst en mensen willen langer zelfstandig in hun eigen huis blijven wonen. Daardoor worden zorg en wonen steeds meer gecombineerd en veranderen woningplattegronden. Andere doelgroepen hebben juist weer andere behoeften, zoals jonge mensen, gezinnen met kinderen, gehandicapten, etc. Tegelijkertijd willen mensen een veilige woonomgeving. Met de voorgenomen ontwikkeling worden de woningen daarom goed, toegankelijk en functioneel en veilig gemaakt.

Milieu
Grondstoffen worden schaarser én duurder. Er wordt daarom ingezet op hergebruikte en/of duurzaam geproduceerde materialen om zodoende schadelijke emissies en uitputting van grondstoffen als gevolg van de productie van bouwmaterialen te beperken.

Toekomstwaarde
Bij de bouw van de woningen moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, waardoor de woning zonder hoge kosten of veel materiaalverspilling aan te passen is aan veranderende gebruikerseisen of wet- en regelgeving. Dit kan door bijvoorbeeld in te zetten op flexibele woonplattegronden voor bewonerswensen, wijzigingen gezinssamenstelling of bij mutaties van eigenaren en/of huurders en toekomstige bewoners bij de ontwikkeling te betrekken. Er is aandacht voor levensloopbestendig wonen, met maatregelen zoals drempelloos bouwen en eenvoudig aanpasbare (binnen-)constructies. Daarnaast kan gedacht worden aan herbruikbaarheid van producten en grondstoffen, door bewuste en duurzame materiaalkeuzes.

Gezondheid
Mensen brengen een groot deel van de dag door in hun woning. Doel van dit thema is de realisatie van een gezonde woning door bijvoorbeeld het beperken van geluidsoverlast, voldoende frisse lucht, comfortabele ventilatie en voldoende daglicht. Om duurzaamheid in nieuwbouwplannen te borgen en inzichtelijk te maken vraagt de gemeente initiatiefnemers een GPR berekening bij plannen in te dienen. Dit is een instrument met als doel duurzaam en energiezuinig bouwen meetbaar te maken.

Relatie tot het projectgebied
Alle nieuwe ontwikkelingen, groot of klein dienen een bijdrage te leveren aan bovengestelde duurzaamheidsdoelstellingen. In het duurzaamheidsprogramma (2016-2017) van Zoeterwoude staat dat het doel is om voor Verde Vista minimaal een 10% lagere EPC dan wettelijk EPC-norm te realiseren, en een GPR-gebouw van minimaal 7, voor Energie minimaal 7,7. Echter heeft gemeente Zoeterwoude aangegeven dat, vanwege recente ontwikkelingen, deze doelen niet meer aansluiten bij de ambitie. Aanscherping van de doelen is nodig. Gemeente verzoekt tot inspanning om te anticiperen op de doelen voor 2020 en te voorkomen dat in Verde Vista Meerburg woningen worden gerealiseerd die op het moment van gereedkomen naar de standaard van 2020 al verouderd zijn. Gemeente Zoeterwoude wil duurzame maatregelen stimuleren en is bereid om in overleg na te gaan welke mogelijkheden er zijn voor Verde Vista Meerburg.

5.9 M.e.r - beoordeling

Op grond van de Wet milieubeheer is voor projecten die mogelijk grote gevolgen hebben voor het milieu, een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. In dit geval gaat het om m.e.r.-plichtige activiteiten waarvoor een milieueffectrapportage (MER) opgesteld dient te worden. De m.e.r.-procedure is bedoeld om de belangrijk milieugevolgen van het project mee te wegen bij de besluitvorming.

In het besluit m.e.r. is opgenomen voor welke projecten het doorlopen van een m.e.r.-procedure verplicht is. Indien een m.e.r.-procedure niet verplicht is, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is van toepassing op alle ruimtelijke ontwikkelingen die genoemd worden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., maar die onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet m.e.r.-plichtig zijn).

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Door het college van B&W van de gemeente Zoeterwoude dient een afzonderlijk besluit genomen te worden of een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat. Voorliggende aanmeldnotitie vormt de basis voor het verzoek om dit besluit te nemen.

Procedure
Door de wijziging van 7 juli 2017 is een nieuwe procedure voor wat betreft de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling van toepassing. In onderhavig geval (vaststelling bestemmingsplan) is de procedure zoals opgenomen in artikel 7.19 Wet milieubeheer van toepassing. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit dient voorafgaand aan de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan te worden genomen. Het opstellen van een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. is derhalve niet verplicht. In onderhavig geval is desalniettemin een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. opgesteld, om de besluitvorming te vergemakkelijken. Indien geconcludeerd wordt dat geen MER benodigd is, zijn er geen verdere procedurele verplichtingen. In de toelichting bij het bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat geen MER nodig is.

Relatie tot het projectgebied
De voorgenomen ontwikkeling omvat de realisatie van woningen en enkele zorgvoorzieningen. De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangemerkt als 'stedelijk ontwikkelingsproject', welke is vermeld in bijlage D van het Besluit m.e.r. onder D 11.2.

Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of bestaat uit bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Omdat er geen 2.000 of meer woningen worden gerealiseerd, is in principe geen m.e.r.-beoordeling vereist.

Echter, de ondergrens zoals genoemd in het Besluit m.e.r., is niet leidend. De potentiele effecten in relatie tot de kenmerken en de locatie van het project moeten worden meegenomen bij de beoordeling. Ook beneden de grenswaarden kunnen relevante milieueffecten optreden. Om inzicht te geven in de potentiele milieueffecten, is een aanmeldnotitie in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (zie Bijlage 10 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.). Het besluit hierop is als Bijlage 11 Besluit vormvrije m.e.r.- beoordeling Bestemmingsplan Meerburgerpolder toegevoegd.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Planvorm

Het voorliggende bestemmingsplan betreft grotendeels een globaal bestemmingsplan waarmee kaders worden geboden voor geplande ontwikkelingen binnen het plangebied. Een dergelijk plan wordt vaak aangeduid met de (niet-juridische) term 'postzegelbestemmingsplan'. Het bestemmingsplan is in casu opgesteld ten behoeve van de beoogde ontwikkeling. Een deel van het bestemmingsplan is tevens consoliderend van aard.

Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, namelijk:

  • 1. de verbeelding, met zoveel mogelijk relevante informatie wat betreft de (dubbel)bestemmingen, aanduidingen, afmetingen en verklaringen van de betreffende gronden;
  • 2. de regels, hierin wordt per bestemming een zo eenduidig mogelijke omschrijving van het gebruik en bouwmogelijkheden van de betreffende bestemming gegeven;
  • 3. de toelichting, hierin worden de beweegredenen weergegeven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond, als mede een interpretatie en uitleg van de gebruikte bestemmingen.

De verbeelding en de bijbehorende regels vormen de enige juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan.

6.2 Regels

6.2.1 Inleidende regels

De inleidende regels bevatten de begrippen en de wijze van meten. Artikel 1 geeft een toelichting op begrippen die in het normale spraakgebruik niet voorkomen en dus zonder uitleg voor interpretatie vatbaar zijn. Het artikel 'wijze van meten' beschrijft hoe de maatvoeringen zoals deze in de regels voorkomen moeten worden gemeten.

6.2.2 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om specifieke functies in het bijzonder te kunnen regelen.

Begrenzing van de bebouwingsmogelijkheden vindt plaats door het hanteren van bouwvlakken met bijbehorende bouwhoogtes.

Gemengd
De bestemming Gemengd staat hoofdfuncties uit het programma toe, te weten: wonen en zorgpraktijken. Afgestemd op het programma is in de specifieke gebruiksregels het maximum aantal eenheden dan wel maximum bruto vloeroppervlak per functie vastgelegd, evenals de begrenzingen waarbinnen de diverse functies zijn toegestaan.

Omdat archeologische vondsten niet geheel uitgesloten kunnen worden, is archeologische begeleiding geregeld voor een bouwwerk groter dan 100 m2 waarvoor grondwerkzaamheden (uitgezonderd heien) dieper dan 1,3 m nodig zijn.

De grenzen van het bestemmingsvlak zijn afgestemd op de strook waar in de stedenbouwkundige visie de bouwblokken zijn geprojecteerd en is om die reden geheel voorzien van een bouwvlak. Binnen dit bouwvlak is een onderscheid gemaakt in de toegestane hoogten. Het peil voor gebouwen binnen Gemengd is gesteld op -1,0 NAP. De reden hiervoor is dat het maaiveld langs de Stadhouderslaan varieert, terwijl het maaiveld langs de calamiteitenroute (aan de andere zijde van de bouwblokken) langs de gehele zijde is beoogd als -1,0 NAP.

Ten aanzien van de bouwhoogte is een overschrijdingsmogelijkheid opgenomen: tot maximaal 10% met een maximum van 30 meter. Daar waar de bouwhoogte is gesteld op een maximum van 25 meter zijn namelijk enkele uitstekende delen beoogd.


Met deze begrenzing van zowel het bestemmingsvlak als het bouwvlak wordt bovendien de afstand tot diverse omliggende functies verankerd, zoals de sportvelden, de (verbrede) snelweg A4 en de bedrijventerreinen. Dit is conform het vigerende bestemmingsplan.

Bij het realiseren van parkeerplaatsen dienen de in de regels opgenomen parkeernormen gehanteerd te worden. Voor functies waarvan de parkeernormen in de regels niet nader gespecificeerd zijn, is het gemeentelijk beleid leidend.

Om een acceptabel woon- en leefklimaat te kunnen realiseren zijn enkele gebouwgebonden akoestische maatregelen vereist. Conform het vigerende bestemmingsplan is opgenomen dat geluidsgevoelige objecten dienen te beschikken over minimaal één geluidsluwe gevel.

Waterstaat - Waterkering
De waterkering in het plangebied is bestemd met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Deze dient ter bescherming van het waterkeringsbelang en staat bouwwerkzaamheden in de onderliggende bestemmingen uitsluitend toe voor zover dat belang hiermee niet wordt geschaad.

6.2.3 Algemene regels

Een aantal zaken is algemeen van aard of heeft niet zozeer betrekking op een specifieke bestemming uit hoofdstuk 2 van de regels. Deze zaken zijn geregeld in hoofdstuk 3 Algemene regels.

Voor wijzigingsbevoegdheden schrijft de Wet ruimtelijke ordening de algemene voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht voor (afdeling 3.4 Awb) met een aantal aanvullende vereisten inzake de kennisgeving en de beschikbaarstelling.

Antidubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels
Dit artikel laat beperkte ruimte voor overschrijding van bouwgrenzen. Daarbij worden uiterste maten van overschrijding genoemd en is bepaald dat het om ondergeschikte bouwdelen moet gaan.

Algemene gebruiksregels
De algemene gebruiksregels leggen een aantal vormen van gebruik vast die, ongeacht de bestemmingslegging, in ieder geval zijn uitgesloten.

Overige regels
In dit artikel is een regeling opgenomen waarmee wordt vastgelegd dat daar waar het plan verwijst naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, de betreffende verwijzing betrekking heeft op het bedoelde document zoals dat van kracht is op het moment van vaststelling van het plan.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de regels ondergebracht met betrekking tot het overgangsrecht (overgangsregels) en de slotregel.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied onderzoek te worden ingesteld naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente, waarbij ook de uitvoerbaarheid in beeld dient te komen.
Exploitatieplan
Sinds 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van kracht. In deze wet is onder meer geregeld dat gemeenten via een exploitatieplan de gemeentelijke exploitatiekosten voor de openbare ruimte kunnen verhalen op particuliere ontwikkelaars. Daarnaast voorziet de wet in uitzonderingen voor gevallen waarin het niet nodig is een exploitatieplan vast te stellen. Eén van deze uitzonderingen doet zich voor als het verhaal van de met het project gepaard gaande gemeentelijke kosten anderszins is verzekerd (vergelijk artikel 6.12 lid 2 Wro).

In het geval van het voorliggende bestemmingsplan worden overeenkomsten met ontwikkelaars gesloten door de Ontwikkelingsmaatschappij Meerburg (OMM).

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Informatieavond
Gedurende het bestemmingsplanproces zal een informatieavond plaatsvinden voor bewoners en raadsleden. Op deze avond zullen de bewoners en raadsleden worden geïnformeerd en bestaat de mogelijkheid tot het stellen van vragen.

Bestuurlijk vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1. Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader zijn de volgende instanties geïnformeerd en gesproken:

  • Hoogheemraadschap van Rijnland
  • Veiligheidsregio
  • GGD
  • Provincie Zuid-Holland
  • Rijkswaterstaat
  • Omgevingsdienst West-Holland
  • Regio Holland-Rijnland
  • Gemeente Leiden

De reacties naar aanleiding van het bestuurlijk vooroverleg zijn opgenomen in Bijlage 12 Nota van beantwoording overlegreacties.

Zienswijzen
Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht vanaf XXX gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Binnen deze 6 weken is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan indienen. De ingekomen zienswijzen zijn beoordeeld en beantwoord in een Nota van Zienswijzen en waar noodzakelijk overgenomen in het bestemmingsplan.

P.M.

Met de formele bestemmingsplanprocedure en omwonenden op de hoogte zijn gehouden, wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende gewaarborgd.