Plan: | Postelstraat, Esch |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0757.BP10POSTELSTRAAT-VST1 |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Postelstraat, Esch" van de gemeente Boxtel.
Aan de Postelstraat in Esch ligt achter de eerstelijns bebouwing een onbebouwd terrein. Het terrein, waarop een bedrijfsbestemming rust, wordt thans nog gedeeltelijk als (bedrijfs-)opslagterrein gebruikt. De oude opstallen zijn inmiddels gesloopt. Het terrein ligt daardoor al een tijd grotendeels braak wat het woonklimaat voor omliggende woningen niet ten goede komt. De initiatiefnemer heeft het voornemen 15 betaalbare woningen te realiseren.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan, omdat binnen de bestemming 'Bedrijf' en buiten de bouwvlakken in de bestemming 'Wonen' geen woningen mogen worden gerealiseerd. De gemeente Boxtel heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.
Voorliggende bestemmingsplan bevat de toelichting en de regels voor de realisatie van 15 woningen.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Haaren, nummers 1984, 2107, 2758 en 3013. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 2.682 m². De gronden zijn in privaat eigendom.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Kom Esch 2020", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 29 oktober 2020. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
Binnen het plangebied vigeren de bestemmingen 'Wonen' en 'Bedrijf' (met functieaanduiding 'opslag'). De locatie heeft ter plaatse voor een groot deel wel een woonbestemming, maar er is geen bouwvlak opgenomen waardoor er geen hoofdgebouwen gerealiseerd mogen worden. Binnen de bestemming 'Bedrijf' is wel een bouwvlak opgenomen, maar is de vestiging van woningen niet toegestaan.
Ter plaatse van het plangebied vigeren de dubbelbestemmingen 'Waarde- Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. De met een archeologische dubbelbestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Dit aspect zal nader worden toegelicht in paragraaf 4.9.
Conclusie
Door de omzetting van de bestemming 'Bedrijf' naar 'Wonen' en het toevoegen van bouwvlakken binnen de woonbestemming kan voorliggende ontwikkeling planologisch worden geregeld. Voor de ontwikkeling is een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld dat aantoont dat de toevoeging van 15 woningen op deze locatie passend zijn en het woon- en leefklimaat van omliggend gebied verbetert.
In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.
DIRECTE OMGEVING
Het plangebied is alleen bereikbaar vanaf de Postelstraat. De typologie van de Postelstraat is een open lintstructuur. De bebouwing langs de Postelstraat dateert van na 1950 en is sub-urbaan van karakter. Het is een vriendelijke dorpsstraat met enkele bijzondere beeldkwaliteiten.
![]() |
![]() |
POSTELSTRAAT | ZICHT VANAF POSTELSTRAAT NAAR PLANGEBIED |
Vanaf de toegang van het plangebied (ter hoogte van de basisschool Willibrordus) is er zicht op de molen aan de Dorpsstraat. Dit geeft binnen het plangebied 'a sense of place'. Het behoud van deze zichtlijn is onderzocht en meegenomen als uitgangspunt.
ZICHTLIJN MOLEN BIJ ENTREE PLANGEBIED
Het smalle straatprofiel van de Dorpsstraat in combinatie met de traditionele bebouwing van voor 1950 levert het beeld van een 'historische' Brabantse dorpsstraat.
Het plangebied is gespannen tussen stedenbouwkundig gezien twee verschillende tijdsperioden. Het kleine dorp van voor 1950 en de sub-urbane kern van na 1975.
Hier tussenin ontstaat een klein erf van deze tijd, maar met inspiratie uit de omgeving. Dit ondersteunt ook het behoud van de identiteit / eigenheid van het dorp Esch als geheel.
Binnen het plangebied is de voormalige bedrijfsbebouwing reeds gesloopt. Aan de westzijde van het plangebied is een deel nog in gebruik als paardenwei omzoomd met bomen. Tijdens de ontwikkeling van het initiatief is het aangrenzende perceel aan de Postelstraat verworven (Postelstraat 16). Dit ten behoeve van de bereikbaarheid van het plan voor hulpdiensten. Het perceel van Postelstraat 16 is daarom verkleind en weer in de markt gezet. Het voormalige bijgebouw (schuur) bij Postelstraat 16 is reeds gesloopt.
Voorafgaand aan dit bestemmingsplan is een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld. Het stedenbouwkundig plan is hieronder opgenomen.
STEDENBOUWKUNDIG PLAN
Een kwaliteit van de locatie is dat er vanuit het plangebied zicht is op zowel de kerktoren als de molen. Dit geeft de mogelijkheid om een sterke verbinding met Esch te maken. Het concept is daarom gericht op een principe waarin er drie belangrijke zichtlijnen een rol spelen. De te onderscheiden zichtlijnen binnen deze stedenbouwkundige opzet zijn de directe relatie/verbinding met de Postelstraat, de zichtlijn op de molen en de zichtlijn op de kerktoren die in één ruimte samenkomen. Dit punt vormt de centrale ruimte van het gehele plan en verbindt de verschillende functies van het nieuwe buurtje aan elkaar: het woonerf, het parkeerterrein en de directe verbinding met het dorp (Postelstraat).
ZICHTLIJNEN PLANGEBIED
Bij entree, vanaf de Postelstraat, op het erf is er direct zicht op de kopgevel van een van de twee woongebouwen. Vervolgens is de afgeknotte molen in het verlengde zichtbaar en wordt uiteindelijke uitgekomen bij de groen ingepakte parkeerplaatsen. De centrale ruimte verbindt naar het zuiden toe het woonerf met de rest. Het woonerf bestaat uit een autovrij erf waar gewoond, gespeeld en verbleven kan worden. De intieme opzet zorgt voor een collectieve woonsfeer. Via een achterom is elke tuin en berging aan de achterzijde te bereiken.
Binnen het plangebied zijn 11 grondgebonden woningen en 4 beneden- en bovenwoningen gesitueerd. Samen met het groen, de ontsluiting en de parkeerplaatsen zijn dit de functies binnen het plangebied.
Een goed beleefbare stedenbouwkundige ruimte vraagt een beleefbare beslotenheid, net als bij een erf waar de intimiteit op het erf wordt gedefinieerd door de wanden. In onderhavig plan kan dat met twee typen wanden: de bebouwing aan de zuidzijde en opgaand groen (hagen) langs de overige zijden. Via de entree vanaf de Postelstraat is er toegang tot de centrale openbare ruimte. Binnen de centrale openbare ruimt is ruimte voor spelen, ontmoeten en parkeren en zijn de structuur van het plan en de locatie in Esch beleefbaar.
De bebouwing is anderhalve laag met kap en bestaat uit twee volumes waarbinnen het erf ligt met zichtlijn op de kerktoren. Vanwege de nabijheid van de bestaande woningen is voor een beperkte bouwhoogte gekozen (1,5 laag met kap). In de kopgevel aan de noordzijde zijn twee beneden- en twee bovenwoningen gesitueerd, waarbij er ook echt sprake is van een voorkantsituatie en een interactie met de centrale ruimte. De woningen aan weerszijden van het erf bestaan uit rijwoningen.
Verkeer
De verkeersaantrekkende werking van het plan is berekend met behulp van de kengetallen uit de digitale publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren" van het CROW en weergegeven in onderstaande tabel. Uitgegaan is van het gemiddelde kengetal in de kolommen 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'.
onderdeel | aantal | kengetal | totaal |
koop, huis, tussen/hoek | 11 woningen | 7,4 voertuigbewegingen | 81,4 |
koop, appartement, midden | 4 woningen | 6,0 voertuigbewegingen | 24,0 |
totaal | 105,4 |
Het plan leidt gemiddeld tot een verkeersaantrekkende werking van 105 motorvoertuigen per weekdag. De omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om dit te verwerken.
Parkeren
Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het initiatief en voorkomt overlast voor de omgeving. Om de parkeerbehoefte te bereken zijn de 'Parkeernormen Gemeente Boxtel' (20-03-2007) binnen de 'rest kom' toegepast. De toe te passen parkeernormen voor woningen in het midden- en goedkope segment zijn respectievelijk 1,8 en 1,5 parkeerplaats per woning. Onderstaand schema toont aan dat dit betekent dat er 26 parkeerplaatsen in het plan moeten zitten. Het parkeerterrein voorziet hierin.
onderdeel | aantal | kengetal | totaal |
woning midden | 11 woningen | 1,8 parkeerplaatsen | 19,8 |
woning goedkoop | 4 woningen | 1,5 parkeerplaatsen | 6,0 |
totaal | 25,4 |
Ontsluiting
Het voorliggende plan zorgt niet voor een extra ontsluiting op de Postelstraat.
De openbare ruimte bij de entree wordt groen ingericht zodat er een beeld ontstaat van de woningen en het groen. Het parkeren wordt daarmee zo veel mogelijk uit het zicht gehouden. Op het woonerf is ruimte voor een groene inrichting. De verharding wordt hier geminimaliseerd maar blijft toegankelijk voor incidentele voertuigbewegingen. De openbare ruimte wordt rondom voorzien van een groene inpassing. Het hemelwater wordt onder de verharding opgevangen en langzaam de bodem in geïnfiltreerd (zie hoofdstuk 4.12).
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als opvolger van de SVIR. In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, ende overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:
Analyse
Het voorgenomen initiatief is in lijn met de Omgevingsvisie en geeft invulling aan het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Bij de planvorming wordt rekening gehouden met de diverse milieuaspecten, landschap, water, natuur en cultuurhistorie, geheel in lijn met de NOVI.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan de 'Nationale Omgevingsvisie (NOVI)'
In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.
De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.
De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft daarom ook geen toetsing aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening plaats te vinden.
Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Ten aanzien van de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro. In de literatuur wordt bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329, r.o. 6.3).
Betekenis voor het plangebied
Dit plan voorziet in de toevoeging van 15 wooneenheden op een inbreidingslocatie in de dorpskern Esch. Er is daarmee sprake van een ‘stedelijke ontwikkeling’, zoals omschreven in artikel 1.1.1 van het Bro. De Ladder voor duurzame verstedelijking dient doorlopen te worden.
Verantwoording
De beoogde ontwikkeling aan de Postelstraat in Esch betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit blijkt uit de volgende gegevens:
Er is recentelijk door Companen in opdracht van onder andere de gemeente een woningmarktonderzoek uitgevoerd (zie ook paragraaf 3.3.2).
Conclusie
Het plan voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze nota's getoetst.
In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.
De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:
Analyse
Onderhavig plan betreft de bouw van 15 woningen. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.
ad 1. | De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe woningen binnen het plangebied zullen minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor de woningen. Daar komt dan ook de verduurzaming van de energie aan bod, bijvoorbeeld door het aanleggen van een eigen energievoorziening met warmtepompen en zonnepanelen. |
ad 2. | Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt. Het ontwerp van de woningen en de inrichting van de openbare ruimte kunnen voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Dit wordt in het bouwplan nader uitgewerkt. |
ad 3. | Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. De nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied. Er vindt geen nieuw ruimtebeslag plaats. |
ad 4. | Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Door een zorgvuldige inpassing van de nieuwe woningen wordt een bijdrage geleverd aan de leefomgeving (het nu braakliggende terrein te midden van de woonwijk) en daarmee aan het vestigingsklimaat. |
Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Op 25 oktober 2019 hebben de Provinciale Staten de Interim Omgevingsverordening (IOV) vastgesteld. De laatste geconsolideerde versie van de IOV dateert van 21 maart 2023. De IOV bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld in lijn met de Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden.
De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):
Het plan is onderdeel van het 'Stedelijke gebied' en 'Landelijke kern'. Voor ontwikkelingen binnen deze gebieden is 'artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling' van toepassing. Dit artikel schrijft voor dat een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen een onderbouwing dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken en het een duurzame stedelijke ontwikkeling is. In de paragrafen 3.1.3 en 3.3.2 is beschreven op welke wijze wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van duurzame stedelijke ontwikkeling.
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Ter plaatse van het plangebied gelden de gebiedskenmerk 'Stalderingsgebied' en 'verbod uitbreiding veehouderij'. De artikelen 2.72 en 3.52 stellen regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.
Ter plaatse van het plangebied geldt ook het gebiedsnorm 'Norm Wateroverlast Stedelijk gebied'. Hieronder is dit artikel overgenomen en wordt aan de voorwaarden getoetst.
"Artikel 4.2 Norm wateroverlast Stedelijk gebied"
Lid 1
Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt binnen Stedelijk gebied, als norm een overstromingskans van:
Lid 2
De norm, bedoeld in het eerste lid, betreft een inspanningsverplichting.
De bergings- en afvoercapaciteit staat beschreven in paragraaf 4.12. Bij de verdere planuitwerking is rekening gehouden met de stromingsrichtingen waarbij hemelwater van de panden afstroomt naar de tuin en het openbaar gebied en niet naar buurpercelen. Hemelwater wordt afgeleid naar de HWA-voorziening waar het kan infiltreren in de bodem. Door het aanhouden van een bouwpeil boven dit bergingsniveau is er geen kans op water in de woningen en bijgebouwen te verwachten. Er is een noodoverstort naar de Postelstraat en het beekdal. Daarmee wordt ook bij een T100 bui geborgd dat het water niet direct afvoert naar de naburige percelen.
De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van
functies zijn:
Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.
Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het plan een functieverandering van een bestaand bedrijfsperceel binnen een woongebied betreft.
Er heeft een zorgvuldige situering van gebouwen plaatsgevonden binnen het bestaande stedelijk weefsel, waarbij rekening is gehouden met en uitgegaan van de bestaande stedenbouwkundige, landschappelijke en natuurlijke waarden.
De meerwaarde wordt gecreëerd door:
Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Onderhavig plan ligt binnen het stedelijk gebied. Dit artikel is derhalve niet van toepassing.
Het plan voldoet aan de regels van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Door de gemeente Haaren is op 22 januari 2015 de 'Structuurvisie Haaren 2013' vastgesteld.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE
In de structuurvisie stelt de gemeente dat Haaren een groene en levendige woongemeente is, gelegen in ‘Het Groene Woud’ tussen de grote Brabantse steden. Dat groene karakter waarderen bewoners én bezoekers. Dit beeld wil de gemeente graag behouden. Tegelijkertijd wil de gemeente de ogen niet sluiten voor ontwikkelingen in de gemeente of in de omgeving. Hier voor is een samenhangende visie nodig op het ruimtegebruik. De Structuurvisie Haaren biedt deze visie. De Structuurvisie Haaren kan als een ruimtelijke uitwerking worden beschouwd van de in 2011 vastgestelde 'Toekomstvisie van de gemeente Haaren'. De Toekomstvisie heeft een horizon tot 2022; in de structuurvisie komt de ruimtelijke ontwikkeling in die periode aan bod én kijkt men verder vooruit.
Het beleid ten aanzien van wonen heeft betrekking op wonen in één van de vier dorpen binnen de gemeente Haaren en nadrukkelijk ook in het buitengebied. Doel van beleid is dat het voor iedereen fijn wonen is in de gemeente Haaren. Een leefbare woonomgeving houdt in dat er een goede balans bestaat tussen woningvoorraad en woningbehoefte. Hoofduitgangspunt voor het beleid ten aanzien van wonen is dat, in het kader van de leefbaarheid, de veranderingen in de aard en omvang van de woningvoorraad niet geënt worden op de kwantiteit van de voorraad, maar op de kwaliteit van de voorraad.
Om ervoor te zorgen dat er binnen de gemeente Haaren een evenwicht ontstaat tussen vraag en aanbod naar woningen, zet de gemeente in op een beleid dat meerdere sporen volgt. De sporen waarvoor de gemeente een basisverantwoordelijkheid heeft voor haar grondgebied en jegens haar inwoners zijn:
De gemeente Haaren ziet, naast het bereiken van een evenwicht tussen woningvraag en woningaanbod voor alle inwoners, voor zichzelf ook een taak weggelegd ten aanzien van het actief versterken van het dorpse karakter door het bouwen van woningen op de juiste locaties.
De gemeente Haaren wil de kansen die zich voordoen op de woningmarkt, zo goed mogelijk kunnen benutten. Zij is daarbij ook afhankelijk van initiatieven van marktpartijen (corporaties, ontwikkelaars, zorginstellingen, e.d.) of van burgers zelf. Die hebben een eigen verantwoordelijkheid en een eigen belang om woningbouwplannen op te stellen. De woningvoorraad van de gemeente Haaren bestaat voor een groot deel uit woningen in de koopsector. Ondanks het grote koopaanbod wil de gemeente in staat zijn op dergelijke initiatieven en plannen een goede regie te voeren, zodat deze plannen kwantitatief en kwalitatief de juiste bijdrage leveren aan de gemeente. Daarnaast wil de gemeente het aandeel huurwoningen in de woningvoorraad groter maken.
Tot slot wil de gemeente voorkomen dat een woonprogramma ontstaat dat niet aansluit op de marktvraag en bij de woonwensen van de Haarense bevolking. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat er een negatieve spiraal ontstaat ten aanzien van de kwaliteit van de woningvoorraad en van de woonomgeving.
Analyse
In de uitsnede van de Structuurvisie wordt het plangebied aangemerkt als 'woongebied'. Het plan geeft invulling aan de volgende beleidsuitspraken: onderscheidende woonmilieus, voldoende woningaanbod, duurzame planontwikkeling, toegankelijkheid woningmarkt voor doelgroepen en het verleden zichtbaar maken.
Conclusie
Dit bestemmingsplan past binnen de 'Structuurvisie Haaren 2013'.
Deze woonvisie vormt het vervolg op de woonvisie 2010-2014. Voor een belangrijk deel zijn de doelen bereikt door nieuwbouw en locatieontwikkeling, zij het niet altijd volledig door de economische crisis, stagnatie op de woningmarkt en tijd die het vroeg om plannen vlot te trekken.
Boxtel legt in de deze woonvisie de prioriteiten van het woonbeleid vast voor de periode 2016-2025. Naast een beschrijving van de plancapaciteit in de gemeente Boxtel analyseert de woonvisie ook de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van de verschillende wijken.
Het woningbestand van Esch bestaat grotendeels uit vrijstaande en half vrijstaande woningen op ruimte percelen. Het aandeel woningen voor kleine huishoudens is klein. De gemeente wil sturen op het vergroten van de mogelijkheden voor starters en jonge gezinnen om zich te vestigen, en beperkt op de doelgroep senioren. Het toevoegen van woningen in de huursector en woningen voor kleine huishoudens zal zorgen voor een evenwichtigere opbouw van de woningvoorraad. De aangegeven accenten in de woningbouwprogrammering zijn:
Analyse
Voorliggend planvoornemen voorziet in de realisatie van 15 woningen (11 grondgebonden rijwoningen en 4 boven- en benedenwoningen). Deze woningen betreffen woningen in het betaalbare koopsegment, waardoor de woningen bereikbaar zijn voor een grote doelgroep.
De gemeente Boxtel is gestart met het opstellen van de nieuwe/vernieuwde woonvisie en woonzorgvisie. De woonzorgvisie Boxtel wordt in het tweede kwartaal van 2023 vastgesteld. Om zicht te krijgen op de verhoudingen tussen vraag en aanbod (nu en in de nabije toekomst) en op de behoefte aan wonen met zorg, heeft de gemeente Companen een woningmarktonderzoek (Woningmarktonderzoek en onderzoek wonen met zorg, 19 september 2022) laten uitvoeren. Het onderzoek geeft inzicht in de woningbehoefte binnen de gemeente voor de perioden 2021 tot 2025 en 2025 tot 2030, zowel in aantallen als in gevraagde kwaliteiten.
Prognoses
Kwalitatieve woningbehoefte
In vrijwel alle woningmarktsegmenten zijn extra woningen nodig, voor het inlopen van het huidige woningtekort en om te voorzien in de groei van de woningbehoefte. Alleen bij grondgebonden huurwoningen in de vrije huursector ontstaat mogelijk juist ruimte.
In onderstaande tabel is te zien dat dit ook voor Esch geldt. Hierbij dient wel genuanceerd te worden dat de vraag naar dure koopwoningen uitgaat van oude bouwprogramma. Bij de trendprognose is de ontwikkeling van de behoefte deels gevolg van modelmatig extrapoleren van de nieuwbouw in de afgelopen jaren. Omdat daar veel dure eengezinswoningen bij zaten komt dit ook in de trendprognose naar voren als een te verwachten vraag. Naar verwachting zal dit in de woonvisie niet worden overgenomen. Eerder zal er meer ingezet worden op de categorieën 'Betaalbare Koop' en 'Sociale Huur'.
KWALITATIEVE WONINGBEHOEFTE PER KERN EN WIJK, 2022 TOT 2030
Companen doet naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek de volgende beleidsaanbevelingen:
''De druk op de woningmarkt in Boxtel is de afgelopen jaren toegenomen. In de sociale voorraad zijn de wachttijden toegenomen. En in de koopvoorraad is het vanwege de prijsstijgingen lastiger geworden een woning te kopen. Het verhogen van de bouwproductie is daarom van belang om de druk op de markt te verminderen en de huishoudensgroei te kunnen faciliteren. Dat is extra belangrijk omdat het in Boxtel de afgelopen jaren niet is gelukt flinke aantallen woningen toe te voegen.''
De belangrijkste opgaven zijn hierna samengevat:
Analyse
Omdat er in de harde plancapaciteit niet voldaan kan worden aan de woningbehoefte is het toevoegen van woningen binnen Esch gewenst. Voorliggend planvoornemen voorziet in de realisatie van 15 betaalbare woningen (11 grondgebonden rijwoningen en 4 boven- en benedenwoningen).
Het plan is gericht op betaalbare woningen. Daarmee wordt aan de grote vraag naar dit type woningen ruimschoots gehoor gegeven. Onder betaalbare koop vallen prijzen tot de NHG grens van €405.000 (prijspeil 1 januari 2023). Alle woningen (15) vallen binnen deze categorie. De woningen zijn verdeeld over de twee woongebouwen en zijn variërend in type en grootte waardoor er binnen de categorie betaalbaar gevarieerd wordt met de verkoopprijzen (laag, midden, hoog). Zodoende is er voor diverse doelgroepen binnen de betaalbare koop een woning beschikbaar.
Conclusie
Het plan past met de van 11 grondgebonden rijwoningen en 4 boven- en benedenwoningen binnen de 'Woonvisie 2016-2025' en het woningmarktonderzoek.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Lankelma Ingenieursbureau een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek, Postelstraat 16-20 te Esch" (10 april 2019, 1700548). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 1. Hierna zijn een samenvatting en de conclusies uit de rapportage opgenomen.
Grond
In grondmengmonster MM1 en MM2 is analytisch een licht verhoogd gehalte met lood, PAK of zink aangetoond. Deze concentraties overschrijden de achtergrondwaarde, doch overschrijden de interventiewaarde niet. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit kan de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem indicatief als klasse wonen dan wel industrie beschouwd worden. In grondmengmonster MM4 is analytisch geen van de onderzochte parameters in verhoogde mate aangetoond. Allen liggen onder de achtergrondwaarden. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit kan de milieuhygiënische kwaliteit van deze bodemlaag indicatief als klasse AW2000 beschouwd worden.
In de grondmengmonster MM3 is analytisch een matig verhoogd gehalte met PAK aangetoond. Ten behoeve van inkadering van de matige verontreiniging zijn de grondmonsters separaat onderzocht op de parameter PAK. Hieruit blijkt dat ter plaatse van boring B12 de grond licht verontreinigd is. Ter plaatse van boring B8 is een sterke verontreiniging met PAK aangetroffen. Rondom deze boring zijn vier extra boringen (B8A en B101 t/m B103) geplaatst, waarvan de grondmonsters zijn onderzocht op de parameter PAK. Hieruit blijkt dat de bodem ter plaatse van de aanvullende boringen licht verontreinigd is met PAK. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit kan de milieuhygiënische kwaliteit van deze bodemlaag indicatief als klasse industrie beschouwd worden. Hiermee is de PAK verontreiniging afdoende ingekaderd.
Grondwater
In het grondwater is analytisch een licht verhoogd gehalte met barium aangetoond. Deze overschrijdt de streefwaarde echter niet de interventiewaarde.
Asbest
Op het maaiveld zijn visueel en analytisch asbesthoudende materialen aangetroffen. Op basis hiervan is een verkennend onderzoek naar asbest in grond uitgevoerd. Hierbij zijn zowel visueel als analytisch geen asbesthoudende materialen in de grond aangetroffen. De concentratie asbest ligt onder de detectiegrens. Op basis hiervan wordt gesteld dat de grond als niet-asbestverdacht kan worden beschouwd.
Toetsing hypothese en nader bodemonderzoek
De hypothese ‘heterogeen diffuus verdacht’ dient op basis van de resultaten formeel gezien te worden aanvaard. Op basis van voornoemde samenvatting en conclusies is nader bodemonderzoek vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien niet aan de orde.
De verontreiniging met PAK is middels boringen B8A en B101 t/m B103 zowel verticaal als horizontaal afgeperkt tot op of onder de achtergrondwaarde. Uitgaande van een oppervlak van circa 10 m² en een maximaal dieptetraject van 0,5 meter (0,0-0,5 m-mv), wordt de omvang van de sterke verontreiniging geschat op circa 5 m³. Derhalve is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, zoals bedoeld in de Wet bodembescherming. Daar de verontreiniging vermoedelijk voor 1987 is ontstaan, is de zorgplicht hier niet van toepassing.
In de huidige situatie geldt geen saneringsplicht. Echter daar men voornemens is de locatie te ontwikkelen in het kader van woningbouw, wordt geadviseerd de sterke verontreiniging te saneren middels volledige ontgraving. Bij ontgravingen van historische bodemverontreinigingen (ontstaan voor 1 januari 1987, voor asbest 1993), niet zijnde een ernstig geval, is het formeel niet vereist dat de begeleiding wordt uitgevoerd door conform de SIKB BRL 6000 c.q. 7000 erkende bedrijven.
Lankelma adviseert echter wel om de sanering uit te laten voeren door erkende bedrijven, teneinde te borgen dat de de (grond)werkzaamheden en het bemonsteren van de controle-monsters conform de wet- en regelgeving worden uitgevoerd. Geadviseerd wordt om het bevoegd gezag (gemeente Haaren) middels verslaglegging (plan van aanpak en evaluatie) te verwittigen van de voorgenomen graafwerkzaamheden ter plaatse van de sterk verontreinigde grond, zijnde geen geval van ernstige bodemverontreiniging, teneinde de (veiligheid)aspecten te borgen.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan. De vervuilde gronden (PAK) kunnen tegen geringe kosten worden verwijderd. Daarmee zijn er qua bodemkwaliteit geringe (financiële) risico's.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Omgevingstype
In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht. Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een rustige woonwijk. In de omgeving is slechts van beperkte functiemenging sprake en er is weinig verstorend verkeer.
Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.
bedrijf | categorie | richtafstand | werkelijke afstand |
Postelstraat 14: kleding verhuur en workshopruimte | 1 | 10 m | 3 m |
Postelstraat 19a: school | 2 | 30 m | > 50 m |
Dorpsstraat 5a t/m 5c: dorpshuis | 2 | 30 m | > 45 m |
De milieugevoelige objecten van het plan liggen alleen binnen de richtafstand van de kledingverhuur/workshopruimte aan Postelstraat 14. De afstand van de perceelsgrens tot aan de dichtstbijzijnde woning bedraagt slechts 3 meter.
Echter, de mogelijk hinderveroorzakende activiteiten, zoals verblijf in de tuin en de parkeerplaats, liggen wel buiten de richtafstand voor dit bedrijfstype (10 m). Daarnaast zorgt de bestaande schuur voor extra afscherming naar de nieuwe woningen. Er wordt geen hinder voor de toekomstige bewoners verwacht.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.
Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Bron | Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico |
Inrichtingen (Bevi) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. |
Buisleidingen (Bevb) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Transportroutes (Bevt) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
Werkdocument Verantwoording Groepsrisico Haaren
De voormalige gemeente Haaren heeft met het Werkdocument Verantwoording Groepsrisico Haaren beschreven hoe de gemeente omgaat met externe veiligheidsvraagstukken binnen haar gemeente. Dit werkdocument dient aanvullend op de landelijke wetgeving betrokken te worden bij de beoordeling van de externe veiligheidsrisico’s.
Het plan omvat nieuwe kwetsbare objecten. Onderstaande Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten (inrichtingen, buisleidingen en transportroutes).
UITSNEDE RISICOKAART MET PLANGBEBIED
Beschouwing risicobronnen
Met behulp van de risicokaart is gekeken of risicobronnen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn, welke een risico vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Rondom het plangebied liggen een aantal hogedrukaardgasleidingen. Het invloedsgebied van het groepsrisico van deze leidingen bedraagt circa 145 meter. Deze zone reikt niet tot de grens van het plangebied. Daarmee is nader onderzoek niet noodzakelijk.
Daarnaast ligt het plangebied op een afstand tussen circa 700 m van de spoorlijn ’s-Hertogenbosch - Boxtel. Over dit spoordeel vindt momenteel ‘incidenteel’ transport van gevaarlijke stoffen plaats. Echter met de realisatie van het programma hoogfrequent spoor (PHS) zal het transport van gevaarlijke stoffen over dit spoordeel aanzienlijk toenemen. In een externe veiligheidsonderzoek voor het PHS (Meterenboog) is aangegeven, welke categorie gevaarlijke stoffen over dit spoordeel zullen worden vervoerd. Hieruit blijkt dat de bepalende stof voor het
invloedsgebied groepsrisico toxisch gas is (stofcategorie B3, invloedsgebied 995 meter). Het plangebied is hier geheel binnen gelegen.
Toetsing
Plaatsgebonden risico
Het plangebied is niet gelegen binnen de PR-10-6 contour (plaatsgebonden risico) van de spoorlijn.
Groepsrisico
De spoorlijn ’s-Hertogenbosch – Eindhoven, spoordeel Vught - Boxtel bevindt zich op een afstand van 600 meter van het plangebied. Dit spoordeel is opgenomen als Basisnetroute in de Regeling Basisnet. Momenteel vindt nog geen significant transport van gevaarlijke stoffen plaats over dit spoordeel. In de toekomst zullen over de spoordeel echter gevaarlijke stoffen vervoerd worden uit de stofcategorie B3. Deze stofcategorie heeft conform de HART een invloedsgebied van 995 meter. Het plangebied zal in de nabije toekomst dan ook volledig binnen het invloedsgebied van dit spoordeel komen te vallen. De overige stofcategorieën, welke vervoerd worden over de spoorlijn zijn niet relevant, omdat het invloedsgebied hiervan niet over het plangebied ligt. Conform het Bevt dient voor een plan binnen het invloedsgebied van een transportroute een verantwoording van het groepsrisico uitgevoerd te worden. Aangezien het plan niet binnen 200 meter van de transportroute ligt, kan volstaan worden met beperkte verantwoording (artikel 8, lid 1 en artikel 7, Bevt).
Werkdocument Verantwoording Groepsrisico Haaren
Het plangebied valt binnen de zone 3 (200 - 1.500 meter) van de zonering voor spoorlijnen, welke benoemd zijn in het ’Werkdocument verantwoording groepsrisico Haaren’. Deze zone heeft de volgende kenmerken:
Voor de zone dient een type verantwoording niveau 3a afgelegd te worden. Verantwoordingsniveau 3a is het lichtste verantwoordingsniveau en bestaat uit een standaard verantwoordingstekst.
STANDAARD VERANTWOORDING GROEPSRISICO NIVEAU 3A UIT WERKDOCUMENT
Verantwoording groepsrisico
Conform artikel 8, lid 1 en artikel 7 van het Bevt is, vanwege de ligging van het plangebied binnen het (toxisch) invloedsgebied groepsrisico van de spoorlijn ’s-Hertogenbosch – Eindhoven, spoordeel Vught - Boxtel, een beperkte verantwoording van het groepsrisico benodigd. Hierbij is de Veiligheidsregio conform artikel 9 van het Bevt om advies gevraagd. Het advies is verwerkt in de verantwoording.
Mogelijkheden bestrijdbaarheid van een calamiteit
In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting en zijn afhankelijk van het maatgevende scenario.
Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden. Vanuit de hierboven geschetste mogelijkheden is het dus van belang dat het plangebied:
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Het plangebied ligt binnen het (toxisch) invloedsgebied groepsrisico voor het transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn ’s Hertogenbosch- Eindhoven, spoordeel Vught- Boxtel. Het groepsrisico is beperkt verantwoord en wordt aanvaardbaar geacht. De volgende overwegingen spelen daarbij een rol:
De Veiligheidsregio ziet geen aanleiding tot het geven van een nader advies over de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Daarnaast voldoet het plan voldoet aan de voorwaarden uit het ‘werkdocument verantwoording groepsrisico Haaren’.
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het toetsingskader voor de omgevingsvergunning milieu voor het aspect geurhinder van dierenverblijven van veehouderijen. Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen overmatige geurhinder.
In dit plan worden geurgevoelige objecten opgericht op ca. 250 meter van een agrarisch bedrijf (Postelstraat 21, Esch). Hier moet nader naar gekeken worden.
Door de gemeente Haaren is een gemeentelijk geurverordening vastgesteld met afwijkende normen ten opzichte van de Wgv. De normstelling vindt dan tevens plaats op basis van de gemeentelijke geurverordening.
Op grond van artikel 3 uit het de gemeentelijke geurverordening gelden afwijkende afstandsnormen tussen geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom en een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld. Deze afwijkende afstandsnormen zijn afhankelijk van het aantal dieren binnen de veehouderij. Voor het betreffende bedrijf geldt een afstandsnorm van 100 meter. Hiermee wordt voldaan aan de geurafstand van 100 meter uit de gemeentelijke geurverordening.
De bij de geurverordening opgestelde gebiedsvisie concludeert dat de locatie is gelegen in een gebied waarbij voldaan wordt aan de gestelde normen. Er is dus sprake van een gezond woon- en leefklimaat. Aan de andere kant mogen ook de bestaande veehouderijen niet in hun ontwikkeling worden geschaad. In dit geval is het zo dat er reeds op korte afstand van de bestaande bedrijven geurgevoelige objecten aanwezig zijn. Deze veehouderij wordt bij zijn ontwikkelingsmogelijkheden reeds in de bedrijfsvoering belemmerd door deze bestaande woningen.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.
Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is. De stappen dienen stuk voor stuk te worden doorlopen en beantwoord om na te gaan of er knelpunten worden gevonden en of advisering door de GGD wenselijk is. De uiteindelijke keuze om wel of geen medewerking te verlenen aan een ontwikkeling is een afweging die wordt gemaakt door de gemeente.
Stappenplan
Stap 1 Endotoxinen
Op basis van de Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid (Endotoxine toetsingskader 1.0) kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1000 meter rondom het plangebied zijn geen pluimveeveehouderijen actief. Wel is binnen 250 meter van het plangebied één andere veehouderij (Postelstraat 21; melkrundvee) aanwezig. Omdat het één veehouderij betreft, de afstand circa 220 meter bedraagt tot het plangebied en er sprake is van een aanzienlijke hoeveelheid tussenliggende bebouwing is het aannemelijk dat er sprake is van een gezonde leefomgeving ten aanzien van endotoxinen. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden.
Stap 2 Emissies
De ontwikkeling leidt niet tot een toename in de emissie voor geur en/of fijnstof en/of ammoniak
Stap 3a Geur, toetsen aan aanvaardbaar woon-/leefklimaat a.d.h.v. wettelijk kader
Dit aspect is beoordeeld in paragraaf van de toelichting van het bestemmingsplan. Uit de betreffende paragraaf blijkt dat wordt voldaan aan de wet- en regelgeving voor wat betreft agrarische geur.
Stap 3b Geur, toetsen aan aanvaardbaar woon-/leefklimaat a.d.h.v. gezondheidskundige advieswaarde
De geurbelasting voldoet aan de gezondheidskundige advieswaarde van 5,0 ouE/m³.
Stap 4a Binnen een veehouderij (1 adres of 1 ondernemer) worden bedrijfsmatig meerdere diersoorten gehouden.
Niet van toepassing
Stap 5a Geitenhouderij
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. Binnen 2 km van het plangebied (circa 1.700 meter) ligt een geitenhouderij (Hal 17A, 3859 geiten). Met onderhavig plan worden extra woningen gerealiseerd waarmee mogelijk sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico. Er dient derhalve een belangenafweging gemaakt te worden of het volksgezondheidsrisico aanvaardbaar is. In de huidige situatie is er sprake van een bedrijfsbestemming met een bepaalde milieu-uitstraling op de directe woonomgeving. Met doorgang van onderhavig plan, sanering van het aannemersbedrijf, vindt er ter plekke een verbetering plaats van het woon- en leefklimaat. De gemeente dient ten aanzien van de geitenhouderij een zorgvuldige afweging te maken of sprake is van een aanvaardbaar volksgezondheidsrisico. Aangezien het hier gaat om het toevoegen van 15 woningen op een afstand van circa 1.700 meter van de dichtstbijzijnde geitenhouderij, kan mogelijk worden meegenomen dat de milieuwinst ter plaatse van de planlocatie groter is dan dat er sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico.
Stap 5b Pluimveebedrijven
Het plangebied is niet gelegen binnen een afstand van 1 kilometer van een pluimveebedrijf.
Stap 5c Overige veehouderijen
De planlocatie is gelegen binnen een afstand van 250 meter van een overige veehouderij: Postelstraat 21 (melkrundvee). Voor deze veehouderij zijn geur en endotoxine de hindergevende aspecten. In de beschrijving bij stap 1 en 3 zijn deze aspecten behandeld.
Stap 6. Is er sprake van mestbe- of verwerking
Niet van toepassing.
Stap 7. Bij omwonenden is sprake van ongerustheid over de volksgezondheid
Of in (de omgeving van) het plangebied sprake is van ongerustheid over de volksgezondheid zou kunnen volgen uit de klachtenregistratie bij de gemeente. Daaruit blijkt dat in ieder geval de afgelopen 5 jaar op dit punt geen klachten zijn ingediend bij de gemeente Boxtel.
Conclusie stappenplan Handreiking veehouderij en volksgezondheid
Uit de beperkte toetsing op afstanden blijkt dat de stappen 5a en 5c zou leiden tot de conclusie dat advies dient te worden opgevraagd bij de GGD. Omdat middels de onderbouwing van het aspect geur is onderbouwd dat stap 5c geen belemmering vormt voor de nieuwbouw wordt een GGD advies hierover niet noodzakelijk geacht.
Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.
Analyse
De gronden rondom het plangebied zijn niet in gebruik voor woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Analyse
De dichtstbijzijnde hoogspanningsverbinding ligt ruim 9 kilometer van het plangebied. Het plangebied ligt dan ook niet binnen de magneetveldzone van de hoogspanningsverbinding.
Er is geen nader onderzoek nodig.
Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten. De akoestische situatie dient nader bekeken te worden.
Verkeerslawaai
Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van wegen. Er is geen akoestisch onderzoek nodig in het kader van de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de omliggende 30 km/uur wegen wel beoordeeld. Uit de geluidkaarten van de gemeente Haaren (incinity.nl) blijkt dat de geluidbelasting ter hoogte van het plangebied niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB die geldt voor zoneplichtige wegen. Met een wettelijk vastgelegde minimale geluidwering van de uitwendige scheidingconstructie voor nieuwbouwwoningen van 20 dB wordt te allen tijde in de nieuwe woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat behaald. Aangezien de geluidbelastingen binnen de plan locatie lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai, mag gesteld worden dat ook in de tuinen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden behaald. Er is daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan omvat 15 woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Goed woon- en leefklimaat
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.
Het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Rijkswaterstaat: 27364178_733618'.
categorie | grenswaarde | 2021 | 2030 | ||
jaargemiddelde concentratie NO2 | 40 µg/m³ | 16,2 | 12,7 | ||
jaargemiddelde concentratie PM10 | 40 µg/m³ | 17,0 | 14,5 | ||
jaargemiddelde concentratie PM2.5 | 25 µg/m³ | 10,1 | 7,6 | ||
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10 | 35 | 6,0 | 6,0 |
Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij het besluit van 21 februari 2011 is het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer in lijn brengen van het besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.(beoordeling). Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.
Vanaf 16 mei 2017 is de Herziening van de m.e.r- wetgeving in werking getreden. Als een project (activiteit die voorkomt in Bijlage D van het Besluit m.e.r.) nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben moet een initiatiefnemer dit melden bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet dan binnen 6 weken beslissen of een m.e.r.-plicht geldt.
Met dit bestemmingsplan worden 15 woningen in het plangebied mogelijk gemaakt. Voor de beoogde ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is als bijlage 2 van de toelichting opgenomen.
Er heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
De gemeente Boxtel heeft een Nota vastgesteld waarin het archeologisch beleid is opgenomen. In deze nota (Nota gemeentelijk archeologiebeleid Boxtel) is een kaart met een classificatie opgenomen. De classificatie gaat in op de mogelijkheid tot het aantreffen van archeologische vondsten. De gemeente Boxtel heeft in het bestemmingsplan ''Esch 2020'' deze classificaties door vertaald in dubbelbestemmingen. Dat houdt in dat de bescherming van eventuele archeologische waarden voorrang heeft op de onderliggende bestemming.
Ter plaatse van het plangebied gelden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ en 'Waarde - Archeologie 3'.
Deze drempelwaarden worden met dit bestemmingsplan overschreden. Nader archeologisch onderzoek is dan ook uitgevoerd. Om de huidige archeologische waarden inzichtelijk te maken heeft Vestigia diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd.
Bij de start van het project is in 2008 een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek (door middel van verkennende/ karterende boringen) uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat het plangebied een verhoogde archeologische verwachting heeft op het aantreffen van archeologische vindplaatsen uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd, waarna vervolgonderzoek door middel van proefsleuven is geadviseerd.
Dit proefsleuvenonderzoek is door Vestigia uitgevoerd op 22 augustus 2017. De rapportage (kenmerk V1532, datum 19 december 2017) is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. Hierna volgt de samenvatting en de conclusies.
Het werk heeft bestaan uit het aanleggen van drie proefsleuven: een proefsleuf met de afmetingen 25 x 4 meter (werkput 1); een sleuf met de afmetingen 35 x 4 meter (werkput 2) en een sleuf met de afmetingen 6 x 2 meter (werkput 3). In totaal is 252 m2 aan proefsleuven aangelegd, hetgeen neerkomt op 9,3% van het plangebied.
In de drie proefsleuven die op het terrein zijn aangelegd, zijn naast recente verstoringen en enkele langbedden/moesbedden die gekoppeld kunnen worden aan het gebruik van dit gedeelte van het plangebied als tuin aan het eind van de 19e, begin 20e eeuw, geen sporen van menselijke activiteit waargenomen. Op basis van deze bevindingen kan de verwachting voor het plangebied bijgesteld worden van ‘middelhoog/hoog’ naar ‘laag’.
Het advies van Vestigia luidt dan ook geen verder vervolgonderzoek verplicht te stellen en het plangebied vrij te geven. Op 28 augustus 2017 is een briefrapport opgeleverd met daarin vergelijkbare conclusies en advies als dit rapport, dat in eerste concept op 30 augustus 2017 is opgeleverd. Het bevoegd gezag, de gemeente Haaren, heeft bij de beoordeling van het conceptrapport op 26 september 2017 ingestemd met het advies dat geen verder archeologisch onderzoek hoeft worden uitgevoerd ten behoeve van het opstellen van het bestemmingsplan en de aanvraag van de omgevingsvergunning.
De meldingsplicht van een archeologische toevalsvondst of waarneming blijft van kracht (Erfgoedwet, artikel 5.10 Archeologische toevalsvondst). Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische ‘toevalsvondst’ wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Haaren, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
De Erfgoedwet is per 1 juli 2016 ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. In een ruimtelijke onderbouwing dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Het is daarmee dus verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal.
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en de ecologische hoofdstructuur. Het dichtsbijzijnde Natura 2000 gebied 'Kampina & Oisterwijkse Vennen' ligt op circa 3 kilometer afstand. De dichtstbijzijnde ecologische hoofdstructuur ligt op circa 500 meter afstand. Voorliggend ontwikkeling zorgt niet voor directe verstoring van beschermde gebieden.
Verstorende effecten
Voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura2000-gebieden te groot is en dat de mate van deze verstoringsfactoren niet zullen leiden tot een toename. Tevens zorgen de tussen gelegen percelen, woningen en infrastructuur voor voldoende bufferwerking om deze (eventuele) effecten te ondervangen. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland is externe werking geen toetsingskader.
Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Een toename in stikstofdepositie kan een effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Van de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied is het gebied 'Kampina & Oisterwijkse Vennen' (op circa 3 kilometer afstand) het dichtstbij gelegen gebied met kwetsbare en gevoelige habitattypen (pas.natura2000.nl).
Stikstofdepositie
Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen.
Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar. Om de effecten van het project op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen heeft Kragten een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport (13 juli 2023, 20230713-VKL076-STD-RAP 1.0) is als bijlage 4 bijgevoegd. Uit de uitgevoerde berekeningen van de aanleg- en gebruiksfase blijkt dat de stikstofdepositie geen relevante significante cumulatieve effecten zal veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van de woningen.
Soortenbescherming
Bij ontwikkeling van het initiatief kunnen door de sloop van de bebouwing en begroeing beschermde soorten verstoord worden. Middels een quickscan natuurwaarden is onderzocht of er een belemmering is voor voorliggende ontwikkeling. De beoordeling van het plan ten aanzien van de soortenbescherming is uitgevoerd door Staro BV rapport "Toets flora en fauna - Postelstraat te Esch", (22 mei 2019, P19-0205). Het onderzoeksrapport is als bijlage 5 bijgevoegd.
Staro concludeert dat uit het veldonderzoek is gebleken dat de bestaande schuur (voormalig bijgebouw Postelstraat 16) het gebied mogelijk verblijfsplaatsen biedt aan beschermde soorten. Voor dat het gebouw gesloopt wordt moet met het volgende rekening gehouden worden:
Voorts geldt:
Naar aanleiding van bovenstaande conclusies heeft Twisk Ecologisch Onderzoek een schureninspectie uitgevoerd, rapport: ''Uitgebreide inspectie schuren Postelstraat 18, Esch'' (23 september 2022, 2022-41). Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 bijgevoegd.
Twisk Ecologisch Onderzoek concludeert dat de twee schuren niet gebruikt worden door soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming.
Mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan mag worden aangenomen dat bij de sloop van de twee schuren en het verder inrichten van de locatie Postelstraat 18 te Esch ten behoeve van woningbouw de Wet natuurbescherming niet wordt overtreden:
Inmiddels is er een sloopvergunning aangevraagd welke is verleend.
Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.
Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap De Dommel. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk verplicht, in het kader van het Besluit Ruimtelijke Ordening, een watertoets te verrichten. In de toelichting bij ruimtelijke besluiten en plannen, waarop bovengenoemd besluit van toepassing is, is het noodzakelijk een beschrijving te geven van de manier waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.
In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap de Dommel het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht behoort te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen “hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer”.
De waterhuishoudkundige situatie van het plangebied is onderzocht in het kader van de watertoets. In het waterhuishoudkundige onderzoek is uitgebreid aandacht besteed aan de huidige bodemkundige- en (geo)hydrologische situatie, de gehanteerde uitgangspunten en randvoorwaarden, en de (on)mogelijkheden om neerslag in de toekomstige situatie te bergen en te infiltreren. Het onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden.
Het waterbeleid in Nederland wordt van Europees niveau vertaald via rijks-, provinciaal en waterschapsbeleid, naar gemeentelijk beleid om samen de waterproblematiek in Nederland aan te pakken. Dit resulteert in de verplichting een watertoets uit (te) laten voeren bij ontwikkelingen. De voorschriften zijn vastgelegd in onder andere de Europese Kaderrichtlijn Water) en zijn verder geïmplementeerd in het Rijksbeleid om tot een duurzaam waterbeheer te komen.
Naast het beleidskader is in het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027 van de Provincie Noord-Brabant de provinciale doelstellingen, ambities en aanpak rond water en bodem opgenomen, zodat de provincie doelmatig kan voorbereiden op de klimaatverandering. De ambitie van dit nieuwe RWP is dat Brabant in 2050 een klimaatbestendig en veerkrachtig water- en bodemsysteem heeft dat bestand is tegen extremen. Dit vraagt om een integrale aanpak van de opgaven veilig, schoon en voldoende water,
klimaatadaptatie en een vitale bodem in de provincie Noord-Brabant.
Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap De Dommel. De doelen van het waterschap voor 2022-2027 staan beschreven in het Waterbeheerprogramma en zijn gericht op een veilig en bewoonbaar beheergebied, voldoende, schoon, natuurlijk en recreatief water. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap een aantal uitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder.
Het Waterschap is verantwoordelijk voor het waterkeringenbeheer, het waterbeheer en het transporteren en zuiveren van afvalwater. In aansluiting op het landelijke beleid hanteert het Waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen onderzocht dient te worden hoe omgegaan wordt met het schone hemelwater. Het uitgangspunt is om ontwikkelingen hydrologisch neutraal uit te voeren. Kortom, het initiatief mag niet leiden tot een verandering in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en in de directe omgeving.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels voor de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de Keur zijn Algemene regels en een aantal Beleidsregels opgesteld. Als voldaan wordt aan de voorwaarden, is geen vergunning benodigd voor bepaalde werkzaamheden in het watersysteem. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is.
Door samenwerking met de verschillende bevoegde gezagen (Gemeente, Provincie, Waterschap, Rijk) wordt gestreefd naar een duurzaam watersysteem. Het gemeentelijk beleid van Boxtel is overeenkomstig met het beleid van het waterschap. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen op een evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten.
Om er voor te zorgen dat o.a. de riolering aan de eisen van deze tijd voldoet en goed blijft functioneren in de toekomst, wordt eens per vijf jaar een Gemeentelijk Rioleringsplan opgesteld. In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2020-2024 (GPR) van Boxtel staat beschreven waar de komende jaren aan gewerkt zal worden om te komen tot een veilige en gezonde inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van afvalwater, hemelwater en grondwater. Het GRP geeft een basis om te kunnen oordelen over de rioleringszorg voor de gemeente en dient als leidraad voor de uitvoering van werkzaamheden. Het gemeentelijk stelsel is over het algemeen goed. Klimaatadaptatie is voornamelijk het aandachtspunt voor de komende jaren.
Samen met de gemeente Sint-Michielsgestel en Waterschap De Dommel heeft de gemeente Boxtel een Watervisie opgesteld. Het plan biedt een overzicht van de maatregelen die genomen moeten worden voor een goed waterbeheer. De Watervisie van de gemeente Boxtel is een afgeleide van het Waterplan en vormt als zodanig het kader voor de nadere uitwerking van onderliggende plannen, waaronder het Rioleringsplan. De thema’s en streefbeelden uit het Waterplan zijn geëvalueerd en waar nodig in de visie geactualiseerd. De gemeente Boxtel kiest er bewust voor om hemelwater in het openbaar gebied te verwerken en niet voor verwerking op particulier terrein. Op deze manier wordt goed gebruik gemaakt van de deskundigheid van de gemeente en blijft het systeem beheersbaar.
Op planniveau is het voor de realisatie van de woningen hemelwatercompensatie vereist. Het GRP sluit aan bij hemelwatercompensatie eis waterschap, maar gemeente eist dit vanaf 250 m2. Voor een toename van het verhard oppervlak van tenminste 250 m2 en maximaal 10.000 m2 is een rekenregel uitgewerkt. In de Algemene Regel (Artikel 15: Afvoer hemelwater door verhard oppervlak), behorend bij de vernieuwde Keur, kan de vereiste compensatie voor een specifieke locatie berekend worden.
De gemeentelijke normering uit het GRP zal worden gehanteerd voor de berekening van de benodigde waterberging:
Om de infiltratiecapaciteit van de bodem te bepalen heeft Lankelma Geotechniek Zuid B.V. een geohydrologisch grondonderzoek uitgevoerd: rapport "Watertoetsadvies Nieuwbouw 12 woningen, Postelstraat 16-20 te Esch" (24 oktober 2017, 1700572XG). Het onderzoeksrapport is als bijlage 7 toegevoegd.
Bodemopbouw
Uit het onderzoek kan het volgende worden afgeleid ten aanzien van de doorlatendheid van de bodem:
Infiltratiecapaciteit
Teneinde de geschiktheid van de bodem voor infiltratie van hemelwater vast te stellen zijn de onderzoeksgegevens getoetst aan de richtlijnen uit ISSO-publicatie nr. 70-1, Hemelwater binnen de perceelsgrens. Deze richtlijn stelt dat de bodem mogelijkheden biedt voor infiltratie indien de k-waarde van de zandige bodem groter is dan 0,4 m/dag èn de gemiddeld hoogte grondwaterstand dieper is dan 0,7 m - mv. Uitgaande van deze richtlijnen biedt de bovengrond mogelijkheden voor infiltratie van hemelwater.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.
Voor bebouwing wordt over het algemeen een ontwateringsniveau van 0,7 m noodzakelijk geacht, bij toepassing van kruipruimten, en 0,5 m zonder kruipruimte. Uitgaande van een GHG niveau van 5,0 m + NAP, wordt met het huidige maaiveld (circa 6,0 m + NAP) voldaan aan de ontwateringseis.
Rekening houdend met het hiervoor beschrevene kunnen de volgende randvoorwaarden worden geformuleerd ten aanzien de waterhuishouding:
Voor alle verharding wordt uitgegaan van betonstenen. Samen met de bebouwing resulteert het plan in 2.114 m² verhard oppervlak. Hierbij is uitgegaan van verharde parkeerplaatsen en 100% verharde tuinen. Rekening houdend met een bui van 60 mm betekent dit dat er een voorziening van 2.114 m² x 0,06 m = 127 m³ gemaakt moet worden.
Verharding in plan | Oppervlak | Eenheid |
rijbaan | 724 | m² |
parkeren | 344 | m² |
tuin (100%) | 301 | m² |
bebouwing (woning) | 670 | m² |
bebouwing (berging) | 75 | m² |
TOTAAL | 2.114 | m² |
Op basis van de toegevoegde verharding dient er 127 m³ geborgen te worden. De voorziening bestaat uit hoofdzakelijk uit berging en infiltratie middels een waterbergende fundering (bijvoorbeeld Aquaflow) onder de verharding. Hiervoor is er circa 685 m² aan verharding beschikbaar zoals op onderstaande afbeelding is te zien. Met een dikte van het pakket van 50 cm en een waterbergend vermogen van 40%, resulteert dat in een waterbergend vermogen van 137 m³. Indien het pakket dikker wordt neemt de capaciteit toe.
Daarnaast wordt zo veel mogelijk hemelwater op het groen afgewaterd. De brandgangen worden aangesloten op waterbergende fundering Binnen het plan is voldoende (technische) ruimte om een voldoende groot bergend en infiltrerend vermogen te creëren. Middels een logisch verhang zal de noodoverstort oppervlakkig afstromen naar de Postelstraat (en het beekdal).
STEDENBOUWKUNDIG PLAN MET ROOD GEARCEERD GEBIED WAAR WATERBERGENDE FUNDERING KOMT (CIRCA 685 M²)
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden. Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Postelstraat geloosd worden.
Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.
Het aspect 'water' vormt geen planologische belemmering voor het plan.
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggende omgevingsvergunning opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet verplicht.
De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.
Op woensdag 21 juni 2023 heeft er een omgevingsdialoog plaatsgevonden. Tijdens een informatieavond is het plan aan de direct omwonenden gepresenteerd. Een verslag van de informatieavond is als bijlage 8 bijgevoegd.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de betrokken instanties. De reacties op het plan zijn verwerkt.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 29 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode is de mogelijkheid gegeven middels zienswijze te reageren op voorliggend plan. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen.
Het bestemmingsplan is op 16 april 2024 ongewijzigd vastgesteld.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De indeling van de planregels is als volgt.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen opgenomen (enkel- en dubbelbestemmingen). De opbouw van de bestemmingen is als volgt (met dien verstande dat een specifieke bestemming niet alle genoemde elementen hoeft te bevatten):
De in het plangebied aanwezige bestemmingen zijn met bestemmingsvlakken op de verbeelding aangegeven. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Ook kunnen aanduidingen die betrekking hebben op het gebruik (functieaanduidingen) zijn opgenomen. Middels deze functieaanduidingen is een specifiek gebruik ter plaatse bestemd of uitgesloten. Daarnaast wordt in de regels per bestemming bepaald waar en onder welke voorwaarden gebouwen mogen worden gebouwd. Dit wordt eventueel met een bouwvlak en aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering (maximale goot- en of bouwhoogte, bebouwingspercentage) op de verbeelding aangeven. In de volgende paragraaf worden de in het plan opgenomen bestemmingen per bestemming nader beschreven.
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit de volgende bestemmingen:
Verkeer (artikel 3)
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten, wandel - en fietspaden, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Wonen (artikel 4)
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor aaneengebouwde en gestapelde woningen. Het totaal aantal woningen bedraagt maximaal 15. Ook zijn toegestaan bijbehorende gebouwen en bouwwerken, tuinen en erven en daarnaast aan huis gebonden beroepen.
Op de verbeelding zijn bouwvlakken aangegeven, waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gesitueerd. Hoofdregel is dat het hoofdgebouw het volledige bouwvlak mag beslaan. Om stedenbouwkundig ongewenste situaties te voorkomen, zijn in de regels wel enkele situeringseisen opgenomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels (artikel 6)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van bestaande maatvoeringen, bestaande bebouwing en ondergronds bouwen.
Algemene gebruiksregels (artikel 7)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.
Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.
Algemene wijzigingsregels (artikel 9)
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Deze wijzigingen betreffen onder meer het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen.
Overige regels (artikel 10)
In dit artikel is de regeling omtrent parkeren opgenomen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 11)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.
Slotregel (artikel 12)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.