Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied 2011, herziening Bosscheweg 80: De Groene Poort
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0757.BP01GroenePoort-VST1
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
het bestemmingsplan "Buitengebied 2011, herziening Bosscheweg 80: De Groene Poort" van de gemeente Boxtel;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0757.BP01GroenePoort-VST1 met de bijbehorende regels inclusief bijlagen;
 
1.3 aardkundige waarden
waarden van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen danwel anderszins vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt;
 
1.4 archeologische (verwachtings)waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
 
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.6 bestaande (bedrijfs)gebouwen
bouwwerken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan bestaan dan wel worden gebouwd of kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.7 bestaand
voor zover dit betrekking heeft op bebouwing, gaat het om de oppervlakte van de bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
voor zover dit betrekking heeft op het gebruik van grond en opstallen, gaat het om het gebruik zoals dat aanwezig was op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
 
1.8 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.9 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; indien en voorzover twee bestemmingsvlakken middels de aanduiding ‘relatie’ met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;
 
1.10 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.11 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.12 bouwlaag
doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;
 
1.13 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Indien en voorzover twee bouwpercelen middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel;
 
1.14 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
 
1.15 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.16 cultuurhistorische waarden en kenmerken
waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;
 
1.17 dagrecreatie
bedrijfsmatige uitoefening van diensten op het gebied van recreatie, sport, educatie of cultuur welke geheel of in overwegende mate in de openlucht worden aangeboden, met de daarbij behorende voorzieningen;
 
1.18 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.19 diepploegen
grondbewerking dieper dan 40 cm, waartoe wordt gerekend het vermengen, woelen en keren van (alle) lagen in het bodemprofiel;
 
1.20 extensief recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
 
1.21 gebiedswaarden
de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden van het gebied, zoals deze tot uiting komen in de omschrijvingen van de bestemmingen en dubbelbestemmingen;
 
1.22 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.23 geluidgevoelige functies
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.24 geluidgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.25 horeca(bedrijf)
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;
 
1.26 landschappelijke waarde
gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap en de natuurwaarden, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;
aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
 
1.27 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
 
1.28 peil
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: de gemiddelde hoogte van de aan het water grenzende gronden;
1.29 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
 
1.30 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
water en voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Gebouwen en bouwwerken
 
2.1.1 De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.1.2 De breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
 
2.1.3 De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.1.4 De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.1.5 De inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.1.6 De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.2 Ondergeschikte bouwdelen:
 
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2.3 Maatvoering
 
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
  1. voor lengten in meters (m);
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke, natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden, archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden en kenmerken van de gronden;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’: een parkeerterrein;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur – dagrecreatief medegebruik ten behoeve van De Groene Poort’;
  4. infrastructurele voorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder het winterbed van de waterlopen;
  6. extensief recreatief medegebruik in de vorm van voet-, fiets- en/of ruiterpaden alsmede kanoën;
  7. agrarisch natuurbeheer.
een en ander met daarbij behorende voorzieningen.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen, tenzij het betreft:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van informatievoorziening waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,50 m;
  2. in het landschap passende hekwerken ten behoeve van vee- en wildbeheersing, in welk geval de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van kunstwerken, dinosaurussen en hekwerken (anders dan ten behoeve van vee- en wildbeheersing) ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur – dagrecreatief medegebruik ten behoeve van De Groene Poort’.
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
3.3.1 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden voor en het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:
  1. grondwerkzaamheden zoals het vergraven en egaliseren van gronden;
  2. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanleggen van een drainagestelsel en het dempen van kleine geïsoleerde wateren;
  3. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover groter dan 200 m2 per ingreep, met uitzondering van de van toepassing zijnde aanduidingen.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.4.1 Verbod
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven en egaliseren van gronden alsmede het indrijven van voorwerpen in de grond;
  2. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover groter dan 200 m2 per ingreep;
  3. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  4. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedraagt;
  5. het verwijderen of wijzigen van perceelsgrenzen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden, landschapselementen en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
  6. het aanbrengen van onderbemaling;
  7. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen alsmede het aanleggen van een drainagestelsel.
3.4.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  2. in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning;
  3. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Natuurbeschermingswet;
  4. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheers- of bestemmingsplan.
3.4.3 Afwegingskader
De in 3.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.
 
3.4.4 Waarden
Onder de in 3.4.3 genoemde waarden worden verstaan ten aanzien van de in 3.4.1 onder a t/m g genoemde werken of werkzaamheden: de waarden als bedoeld in 3.1.
 
Artikel 4 Recreatie - Dagrecreatie
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Recreatie – Dagrecreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. dagrecreatie;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – horeca uitgiftepunt’: een horeca uitgiftepunt en een informatie- en educatief centrum met met een oppervlakte van niet meer dan 60 m2;
  3. het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en natuurwaarden, archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden en kenmerken van de gronden;
met daarbij behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, terrassen, terreinen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen.
 
4.2 Bouwregels
 
Op de voor ‘Recreatie – Dagrecreatie’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
 
4.2.1 Gebouwen
Voor gebouwen gelden de volgende regels:
  1. deze zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – horeca uitgiftepunt’;
  2. de bebouwingsoppervlakte mag niet meer bedragen dan 60 m2;
  3. de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m;
  4. de goothoogte mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 3,5 m.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
 
4.3.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
  1. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen;
  3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
4.3.2 Afwegingskader
De in 4.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
  1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;
  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;
  3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik;
  4. ten behoeve van de milieusituatie;
  5. ten behoeve van de vverkeersveiligheid;
  6. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor huisvesting van werknemers en de direct daarmee in verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook en wasgelegenheid;
  2. het bewonen dan wel laten bewonen van bijgebouwen of bedrijfsgebouwen, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.
Artikel 5 Waarde - Attentiegebied EHS
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Attentiegebied EHS' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).
 
5.2 Specifieke gebruiksregels
 
Bij toename van het verhard oppervlak is ‘hydrologisch neutraal bouwen’ het uitgangspunt. Voor een toename van het verharde (bebouwings)oppervlak van 250 m2 is een advies van het waterschap vereist.
 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.3.1 Verbod
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
  1. verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 cm onder maaiveld een en ander voorzover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
  2. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  3. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaand drainagestelsel door een gelijkwaardig stelsel, waaronder een peilgestuurd stelsel;
  4. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2.
5.3.2 Uitzonderingen op verbod
Het onder artikel 5.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die:
  1. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
  2. het normale agrarische gebruik betreffen;
  3. plaatsvinden binnen de bestemming ‘Recreatie – Dagrecreatie’;
  4. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
5.3.3 Onderzoek
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 wordt het waterschap gehoord.
 
5.3.4 Afwegingskader
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 mag alleen worden verleend indien door die werken en/of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.
  
Artikel 6 Waarde - Landgoed
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Landgoed’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige samenhangende cultuurhistorische waarden waaronder begrepen de wegen/lanenstructuur, zandwegen, historisch groen en bijbehorende bebouwing.
 
6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
 
6.2.1 Verbod
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde – Landgoed’ aangewezen gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het verwijderen of rooien van bos- , natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  2. het aanleggen, verwijderen en verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover groter dan 200 m2 per ingreep;
  3. het verwijderen of wijzigen van perceelsgrenzen, zoals tot uiting komend in landschapselementen en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
  4. het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen met een tijdelijk karakter.
6.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 6.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen, daaronder begrepen bosexploitatie;
  2. het normale agrarische gebruik betreffen;
  3. plaatsvinden binnen de bestemming ‘Recreatie – Dagrecreatie’;
  4. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
6.2.3 Afwegingskader
De in 6.2.3 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.
Bij deze afweging wordt ook de herstelbaarheid van de betreffende waarden betrokken.
 
Onder de waarden van deze gronden wordt onder meer verstaan de waarden van de samenhangende historisch-geografische elementen, zoals deze tot uiting komen in de wegen/lanenstructuur, zandwegen, historisch groen en bijbehorende bebouwing.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.
 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
 
9.1.1 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maatvoeringen, afmetingen, inhoudsmaten en percentages tot niet meer dan 10% van die maatvoeringen, afmetingen, inhoudsmaten en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van waterlopen of wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien waterhuishoudkundige aspecten en/of de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, onder de voorwaarden dat de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de technisch betere realisering van de bestemmingen of bouwwerken;
  4. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht met een bouwhoogte van niet meer dan 10 m, met dien verstande dat deze afwijking niet geldt voor terrein- en erfafscheidingen;
  5. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, onder de voorwaarde dat de bestemmingsvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, luchtwassers en lichtkappen;
9.1.2 Afwegingskader
De in 9.1.1 onder a tot en met bedoelde vergunning wordt slechts verleend, onder de voorwaarden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de milieuhygienische uitvoerbaarheid, waaronder begrepen leidingbelangen;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de landschappelijke en natuurwaarden, archeologische, cultuurhistorische of aardkundige waarden.
Artikel 10 Overige regels
 
10.1 Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
 
10.2 Prioriteit van (dubbel)bestemmingen
  1. waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
  2. waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de regels van de bestemming'Waarde - Attentiegebied EHS';
    2. in de tweede plaats de regels van de bestemmingen'Waarde - Landgoed’.
10.3 Uitsluiten aanvullende werking Bouwverordening
 
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en
  6. de ruimte tussen bouwwerken.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Bouwwerken
 
1.1.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijkingen naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld 11.1.1 met maximaal 10%.
 
11.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder of in afwijking van een vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
11.2 Gebruik
 
11.2.1 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Vogel- en Habitatrichtlijnen (richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 en richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992) beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaand gebruik.
 
11.2.2 Wijziging gebruik
Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
11.2.3 Onderbreken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 11.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. In het geval van meerjarige teelt is geen sprake van onderbroken gebruik, mits het gebruik is hervat aan het eind van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de teelt is gestaakt.
 
11.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011, herziening Bosscheweg 80: De Groene Poort"