Plan: | Aanpassing aardgastransportleiding in Boxtel |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0757.BP01gasleiding1-onh1 |
Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
Bureauonderzoek archeologie
Voor het plangebied van de aardgastransportleiding is een archeologisch bureauonderzoek verricht (zie Bijlage 4). Dit onderzoek geeft een indicatie geven van de in het plangebied aanwezige archeologische waarden en het effect van de beoogde ontwikkelingen op deze waarden. Hieronder zijn de conclusies alsmede het advies weergegeven.
Conclusies
Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) wordt het noordelijke deel van het onderzoeksgebied gekenmerkt door een lage archeologische trefkans. Het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied wordt gekenmerkt door een middelhoge en hoge trefkans. Binnen het plangebied bevinden zich geen AMK-terreinen. Ten noorden van het plangebied bevindt zich monument 4185. Dit betreft een terrein met sporen van een versterking (redoute) uit de 19de eeuw. Ten oosten van het plangebied zien we monument 16803. Dit is de oude kern van Boxtel. Binnen het plangebied en het onderzoeksgebied (straal van 500 meter) bevinden zich geen vondstmeldingen. Binnen het onderzoeksgebied (straal van 500 meter) bevinden zich twee waarnemingen.
Archeologische verwachting
In het hele plangebied kunnen er archeologische resten voorkomen uit het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd in de bovenste 2 meter beneden het maaiveld. De kans op het voorkomen van deze resten is echter voor alle perioden laag in het noordelijke en centrale deel van het plangebied.
Op grond van de verzamelde archeologische en aardwetenschappelijke informatie blijkt echter dat vooral de zuidelijke zone van het plangebied een middelhoge en hoge archeologische verwachting heeft. Vanaf het Paleolithicum is deze zone gunstig geweest voor jagers-verzamelaars en vanaf het Neolithicum was deze zone gunstig voor landbouwers.
Advies
Het bestemmingsplan Buitengebied 2011 bepaalt dat:
Voor het plangebied is nog niet aangetoond dat archeologische resten in de bodem aanwezig zijn. Ze worden hier wel (in mindere of meerdere mate) verwacht. Bepaalde delen van het plangebied dienen dan ook nader te worden onderzocht.
Booronderzoek archeologie
Er is een inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (verkennende en karterende fase) uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn toegevoegd als Bijlage 5.
Conclusies
Uit het verkennende veldonderzoek blijkt het tracé grotendeels in een relatief natte dekzandvlakte met enkele beekdalen ligt. Ter hoogte van deze gebieden komen gooreerdgronden, enkeerdgronden en zwarte beekeerdgronden voor. Op sommige locaties binnen de lagere, nattere delen van het tracé zijn de oorspronkelijke bodemprofielen verstoord geraakt, vermoedelijk ten behoeve van een verbeterde
drainering van het gebied.
In het paleolandschap zijn twee dekzandwelvingen binnen het tracé aangetroffen met bijbehorende (deels afgetopte) laarpodzolbodems. Uit het karterende veldonderzoek voor de twee locaties waar dekzandwelvingen voorkomen blijkt dat ter plekke van de boringen 14 tot en met 19 geen aanwijzingen zijn voor een vindplaats. De aanwezigheid van bouwpuin in combinatie met houtskool grenzend aan een boerenerf, dat staat aangegeven op de eerste kadastrale kaart uit omstreeks 1830, kan duiden op een bijgebouw/stal ter hoogte van de boringen 9, 10 en 33. Mogelijk dateert deze stal/dit bijgebouw reeds uit de late middeleeuwen. De eventueel aanwezige resten van een stal/bijgebouw zullen zich op basis van het aangetroffen bouwpuin concentreren nabij de historische Voorstraat.
Op basis van bovenstaande gegevens kan, met uitzondering van een circa 75 meter lange strook ten westen van de historische Voorstraat, het gehele tracé archeologisch gezien een lage verwachting voor alle perioden toegekend worden.
Aanbevelingen
In het onderzoeksrapport wordt geadviseerd om bodemverstorende activiteiten die dieper reiken dan 30 cm -mv binnen de locatie met een hoge verwachting te vermijden. Indien dit niet mogelijk wordt geadviseerd ter plekke van dit gebied een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven (IVO-P) uit te voeren (strook van circa 75 m). In het onderzoeksrapport wordt geadviseerd om voor de gebieden met een lage archeologische verwachting geen verder vervolgonderzoek uit te voeren.
Bovenstaand advies sluit niet uit dat er bij graafwerkzaamheden (niet voorspelbare) toevalsvondsten kunnen worden aangetroffen, zoals bedoeld in paragraaf 7, artikel 53 van de Monumentenwet. In dat geval moet hiervan melding worden gedaan bij het Bevoegd Gezag.
Selectieadvies gemeente Boxtel
Op 28 augustus 2012 heeft de gemeente Boxtel een selectieadvies uitgebracht voor het bovenstaande booronderzoek.
De gemeente Boxtel adviseert tot een proefsleuvenonderzoek ter hoogte van de boringen 9,10 en 33 in verband met de mogelijke vindplaats nabij de historische weg. Voor het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) opgesteld welke is goedgekeurd door het bevoegd gezag. Voor de rest van het tracé hoeft geen vervolgonderzoek te worden uitgevoerd in verband met de van oorsprong natte omstandigheden van het gebied.
Proefsleuvenonderzoek
Er is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd voor de hierboven genoemde locatie. De resultaten hiervan zijn opgenomen in Bijlage 6. Er is één proefsleuf gegraven. Het onderzoek is uitgevoerd op de hoek van de Kapelweg en Bakhuisdreef.
Resultaten
In het plangebied, gelegen in een dekzandvlakte, is een verstoorde en vochtige podzolbodem aangetroffen. De bodem is overal verstoord tot in de C-horizont.
De archeologische sporen bevinden zich direct onder de bouwvoor, op een diepte van ca. 40-50 cm - Mv.
Met betrekking tot de sporen kan de sleuf van oost naar west in 4 stukken worden verdeeld: (1) een deel met greppels, enkele kuilen en kleine paalsporen; (2) een zone met zeer grote kuilen (3) een grote sloot en (4) een gebied met enkele kleinere verstoringen.
Afbeelding 11: archeologische sporen
Het is aannemelijk dat de archeologische grondsporen samenhangen met een boerderij die op een kadasterkaart uit de periode 1811-1832 juist ten noorden van het plangebied staat afgebeeld.
De sloot, grote kuilen en de greppels in het oosten hebben namelijk dezelfde oriëntatie als de boerderij gebouwen en de grens tussen twee percelen ten zuiden van de boerderij. Bovendien ligt de sloot precies op de perceelgrens. Verondersteld wordt dat enkele kuilen en kleine paalkuiltjes rondom de greppels ook tot de boerderij behoren.
In algemene zin lijken de sporen te duiden op activiteiten op het 'achtererf' van een boerderij: het gaat mogelijk om de resten van een moestuin, kleine structuren (zoals een kippenhok?) en wellicht ontwateringsgreppeltjes.
Aanbevelingen
Op basis van de criteria van de KNA (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) wordt de vindplaats als niet behoudenswaardig aangemerkt. Daarom wordt er geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.
Op basis van de uitgevoerde archeologische onderzoeken kan het gehele plangebied uit archeologisch oogpunt worden vrijgegeven.