direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kapelweg 57 te Boxtel
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0757.BP01kapelw57-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De locatie Kapelweg 57 te Boxtel is een voormalige intensieve veehouderij (varkenshouderij). De bedrijfsactiviteiten zijn medio 2013 gestaakt en sindsdien is de locatie in gebruik als woonperceel. De locatie heeft echter wel de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' behouden. De eigenaren van de locatie (hierna initiatiefnemer genoemd) willen het gebruik als woonperceel juridisch-planologisch borgen door de bestemming te wijzigen naar 'Wonen'.

Binnen de kaders van de bestemming ‘Agrarisch – agrarisch bedrijf' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 4.8.5) om de bestemming onder voorwaarden te wijzigen naar ‘Wonen’. De gemeente Boxtel is voornemens om medewerking aan het initiatief te verlenen en heeft aangegeven de gewenste wijziging middels een wijzigingsplan conform artikel 4.8.5 van het geldende bestemmingsplan mogelijk te maken. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in het nieuwe planologisch-juridische kader voor het plangebied waarin is aangetoond dat het initiatief op de verschillende relevante onderdelen haalbaar is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft de locatie Kapelweg 57 in Boxtel. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Boxtel, sectie I, perceelnummer 3441. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Boxtel, tussen de kern van Boxtel en buurtschap Tongeren. De Kapelweg is de doorgaande weg tussen Boxtel en Oisterwijk en is gevormd als gevolg van de spoorlijn tussen Boxtel-Tilburg. Het perceel is gelegen aan een oud bebouwingslint waarbij verschillende functies aanwezig zijn. De ligging en begrenzing van het plangebied is indicatief weergegeven op onderstaande afbeeldingen. De exacte begrenzing volgt uit de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP01kapelw57-VST1_0001.png"  
Figuur 1.1: Ligging plangebied  
afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP01kapelw57-VST1_0002.png"  
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied  

1.3 Huidig bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' het geldende juridische kader. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Boxtel op 10 april 2013.

Conform het bestemmingsplan is voor het plangebied de enkelbestemming ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf geldend, zie figuur 1.2. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - Categorie 3', 'Waarde - Leefgebieden soorten van half-open cultuurlandschap en 'Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone-extensiveringsgebied' van toepassing.

De voor 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie beschermen de mogelijk aanwezige archeologische waarden op het perceel. De overige dubbelbestemmingen zorgen voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, de (cultuurhistorische) landschappen en natuurwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP01kapelw57-VST1_0003.png"  
Figuur 1.3: Uitsnede vigerende bestemmingsplan met het plangebied  

Binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan is het feitelijk gezien alleen toegestaan te wonen in een bedrijfswoning. Dat wil zeggen dat wonen alleen is toegestaan als de huisvesting daar gelet op de bestemming van het terrein noodzakelijk is. Het is dus niet toegestaan de bedrijfswoning als burgerwoning te gebruiken. Om dat te kunnen doen is het noodzakelijk om een juridisch-planologische procedure te doorlopen. In de bestemmingsregeling voor 'Agrarisch-Agrarisch bedrijf' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 4.8.5) waarmee de bestemming gewijzigd kan worden naar wonen. Voorliggend document betreft de toelichting van het wijzigingsplan waarmee de procedure kan worden doorlopen.

1.4 Leeswijzer

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt een beschrijving van het plan in hoofdstuk 2. De beleidstoets is in hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan opgenomen. In hoofdstuk 4 worden alle relevante milieuonderwerpen behandeld en verantwoord. De juridische toelichting is in hoofdstuk 5 opgenomen en in hoofdstuk 6 is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. In hoofdstuk 7 is tenslotte de maatschappelijke haalbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie


Het plangebied ligt aan de Kapelweg in het buitengebied van de gemeente Boxtel, ten westen van de kern Boxtel en het buurtschap Kalksheuvel. De Kapelweg is een doorgaande weg tussen Boxtel en Oisterwijk. Langs de weg zijn verschillende functies aanwezig, met name agrarische bedrijven en woonpercelen. Ten zuiden van het plangebied is het stroomgebied van de Kleine Aa aanwezig, dit betreft een kleinschalig agrarisch cultuurlandschap.

In het plangebied was voorheen een intensieve veehouderij (varkenshouderij) met bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning aanwezig. De bedrijfsactiviteiten zijn gestaakt en het grootste gedeelte van de bedrijfsbebouwing is gesloopt. Momenteel is de bedrijfswoning alsmede een gedeelte van de voormalige bedrijfsbebouwing (220 m2) nog aanwezig. De voormalige bedrijfsbebouwing is in gebruik als bijgebouw bij de woning. Het plangebied is landschappelijk ingericht met beukenhagen, solitaire bomen en singels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP01kapelw57-VST1_0004.png"  
Figuur 2.1: Weergave huidige situatie  

2.2 Voorgenomen ontwikkeling

Initiatiefnemer is voornemens de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te wijzigen naar 'Wonen', zodat de bestemming van de locatie overeenkomt met het daadwerkelijke gebruik, namelijk wonen. Hierbij blijven de bestaande (bedrijfs)woning en bijgebouwen gehandhaafd. Met de gewenste ontwikkeling worden geen andere ruimtelijke ingrepen mogelijk gemaakt.

In de huidige situatie is reeds sprake van een goede landschappelijke inpassing. In overleg met de gemeente is dan ook bepaald dat de huidige situatie wordt vast gelegd in het landschappelijk inpassingsplan. Zo wordt de instandhouding van de landschapselementen geborgd, zie figuur 2. Initiatiefnemer is een gedeelte van het bijgebouw te slopen en 136 m2 van het bijgebouw te behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP01kapelw57-VST1_0005.png"  
Figuur 2.2: Schematische weergave van het plangebied en landschappelijke inpassing  

2.3 Toetsing aan voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

Zoals in paragraaf 1.3 is aangegeven wordt in dit geval gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid zoals die is opgenomen in bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' van de gemeente Boxtel. De wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in artikel 4.8.5.


4.8.5 Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen', al dan niet in combinatie met de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap', 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap', 'Natuur' en/of 'Bos', en al dan niet met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing', onder de voorwaarden dat:

  • a. de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik niet langer mogelijk is;

De agrarische intensieve bedrijfsvoering ter plaatse is al sinds 2013 beëindigd en een groot gedeelte van de bedrijfsbebouwing is destijds gesloopt. Het plangebied vormt daardoor geen duurzame economische ontwikkelingslocatie voor agrarisch hergebruik.

  • b. het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het aantal bestaande bedrijfswoningen;

Er is sprake van één (bedrijfs)woning in het plangebied.

  • c. bestaande bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt, waarbij geldt dat 100 m2 als bijgebouw per woning is toegestaan. Indien de bestaand oppervlakte aan bedrijfsgebouwen meer bedraagt dan 100 m² mag:
    • 1. ten hoogste 20% van deze meerdere oppervlakte behouden of vervangen worden tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 250 m² per woning, of
    • 2. de woning per 100 m2 te slopen gebouwen met niet meer dan 50 m3 worden vergroot tot een maximum inhoud van 850 m3;

De overgebleven bedrijfsbebouwing is in gebruik als bijgebouw bij de woning. Op basis van bovenstaande voorwaarde mag 124 m2 gehandhaafd blijven en moet 14 m2 gesloopt worden. De gemeente ziet vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen aanleiding om de schuur verder in te perken gezien de kleine afwijking en de onevenredige zware financiële last die met zich meebrengt wanneer de schuur dient te worden aangepast of te worden afgebroken.

  • d. het bestemmingsvlak wordt verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning(en) met bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven en verhardingen;

Gezien het relatief kleine oppervlakte van de bestemming 'Agrarisch-Agrarisch Bedrijf' wordt het gehele bestemmingsvlak omgezet naar 'Wonen'. Dit betreft een logische situering van de bestemming.

  • e. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;

In hoofdstuk 4 van dit wijzigingsplan wordt verantwoord dat de beoogde wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is.

  • f. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving en/of de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.

Met de functie wijziging wordt de instandhouding van de bestaande lanschappelijke kwaliteiten juridisch-planologisch geborgd.

Hoofdstuk 3 Beleidstoets

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (vastgesteld op 13 maart 2012) staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt dat een aanpak dient te ontstaan waarmee Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig wordt gemaakt. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan.

  • Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een Rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en ge-meenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Deze zijn geografisch weergegeven via de Nationale hoofdstructuur.


Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt niet binnen een van de Nationale hoofdstructuren. De SVIR heeft geen specifieke betekenis voor dit bestemmingsplan.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied
Zoals al in voorgaande paragraaf bij de SVIR is aangegeven, is er geen sprake van nationale belangen in het plangebied. Het Barro bevat daarom ook geen kaderstellende uitspraken voor het plangebied.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: "De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn.

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).

Doorwerking plangebied
Dit plan voorziet in de functiewijziging van een voormalige intensieve veehouderij met bedrijfswoning naar een woonlocatie. Alle agrarische activiteiten zijn reeds sinds medio 2013 gestaakt. Het feitelijke gebruik van het plangebied wijzigt daardoor niet, ook worden er met dit wijzigingsplan geen nieuwe ruimtelijke ingrepen mogelijk gemaakt. Gezien de aard van de ontwikkeling is er geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling', zoals omschreven in artikel 1.1.1 van het Bro. Het initiatief heeft geen verdere verstedelijking tot gevolg, zodat geconcludeerd kan worden dat het initiatief past binnen het streven naar duurzaam ruimtegebruik.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Brabant 2010 (partiële herziening 2014)
De Structuurvisie Ruimtelijke ordening (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 1 oktober 2010) geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Op 7 februari 2014 hebben de Provinciale Staten de Structuurvisie 2010, partiële herziening 2014 vastgesteld. Hierin is een aantal wijzigingen opgenomen ten aanzien van de Structuurvisie uit 2010.

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. Samen vormen deze structuren de provinciale ruimtelijke structuur. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk.

De vier structuren zijn:

  • de groenblauwe structuur;
  • de infrastructuur;
  • het gemengd landelijk gebied;
  • de stedelijke structuur.


Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Boxtel en is aangeduid als 'Groenblauwe mantel'.

Groenblauwe mantel
De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. De provincie is erop gericht dat de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt. De waarden in de groenblauwe mantel zijn vaak gekoppeld aan landschapselementen (zoals houtwallen en heggen), het watersysteem (zoals de aanwezigheid van kwel) en het voorkomen van bijzondere planten en dieren. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuur-historisch waardevolle) landschap. De versterking van de binnen de groenblauwe mantel aanwezige leefgebieden voor plant- en diersoorten vraagt daarbij specifieke aandacht.

Doorwerking plangebied
De Groenblauwe mantel voorziet voornamelijk in behoud en versterking van aanwezige natuur-, water- en landschapswaarden. De Groenblauwe mantel biedt mogelijkheden voor onderhavig initiatief mits bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties gerespecteerd en versterkt worden. Met dit initiatief wordt een milieubelastende bestemming gewijzigd naar wonen waarbij tevens de landschappelijke inpassing wordt vastgelegd. Hierdoor is het initiatief in lijn met de Structuurvisie van de provincie Noord-Brabant.

Verordening Ruimte 2014
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld, en de Verordening Ruimte 2014 is per 15 juli 2015 in werking getreden. De provincie heeft enkele herzieningen van de Verordening ruimte vastgesteld en verwerkt in een geconsolideerde versie die per 1-1-2017 digitaal ter beschikking is gesteld.

In de verordening staan onderwerpen uit de provinciale structuurvisie, waarbij is aangegeven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. Deze verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Doorwerking plangebied
De Verordening heeft het plangebied aangewezen als 'Groenblauwe mantel'. Onderstaand is uitsluitend de voor het onderhavige plan relevante regelgeving vanuit de Verordening ruimte beschreven.

In artikel 6 van de Verordening zijn regels opgenomen voor ontwikkelingen in de groenblauwe mantel. In artikel 6.7 zijn specifieke regels ten aanzien van wonen opgenomen, waarbij onder 6.7.5 wordt ingegaan op het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning:

In afwijking van het eerste lid en artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) kan een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat:

  • a. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
  • b. overtollige bebouwing wordt gesloopt.


Naast de specifieke regels zijn de algemene regels met betrekking tot de zorg en de verbetering van de kwaliteit van het landschap van de Verordening van toepassing. In artikel 3 van de Verordening ruimte is aangegeven dat bij elke ontwikkeling sprake dient te zijn van een zorgplicht ten aanzien van landschappelijke kwaliteiten. Afhankelijk van de ontwikkeling is een investering in de landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke, hydrologische of recreatieve waarden noodzakelijk.

Doorwerking plangebied
Het plan voldoet aan de voorwaarden van artikel 6.7.5 van de Verordening Ruimte. De overtollige bedrijfsbebouwing is reeds al gesloopt en er worden in planologisch opzicht geen extra wooneenheden toegevoegd. De instandhouding van de bestaande landschappelijke kwaliteiten worden juridisch-planologisch geborgd wat bijdraagt aan de landschappelijke kwaliteiten van het gebied en daarmee tegemoetkomt aan de algemene regels ten aanzien van de zorg en verbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Verordening.

Onderhavig initiatief is in lijn met de Verordening ruimte

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Verfrissend Boxtel
In juli 2011 heeft de gemeenteraad van Boxtel de Structuurvisie Verfrissend Boxtel voor het gemeentelijk grondgebied vastgesteld. Hierin wordt een integrale visie gegeven op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie bestaat ten eerste uit een Atlas, hierin wordt een inventarisatie van het huidige beleid gemaakt en een beschrijving van het huidige Boxtel gegeven. Vervolgens is een analyse gemaakt op vier integrale thema's: wonen en leven, beleven, ondernemen en verbinden. Daaropvolgend zijn een agenda, welke de belangrijkste vraagstukken bevat, en een bedrijfsplan gemaakt. De vier thema's vormen de rode draad van de visie. In het thema 'wonen en leven' wordt een voorwaardenkaart voor aangenaam leven geschetst, in het thema 'beleven' wordt een troevenkaart van Boxtel gegeven, in het thema 'ondernemen' wordt een kansenkaart voor vitaliteit geschetst en in het thema 'verbinden' wordt een vervlechtingskaart van duurzame relaties gegeven.

In de structuurvisie wordt de nadruk gelegd op de ligging van Boxtel en de omringende dorpen in het Nationale Landschap Het Groene Woud. Beide entiteiten zijn onmiskenbaar aan elkaar gekoppeld, het wonen en werken kunnen daar direct van profiteren. Ondanks de wenselijke verschillen tussen de bebouwde kommen en het buitengebied, wordt juist ook gezocht naar overeenkomsten. Hierbij wil de gemeente Boxtel de omgeving niet grondig in aanzien veranderen, maar de bestaande sterke punten van de gemeente beter benutten. Hiertoe worden in de structuurvisie onder andere een aantal concentratiegebieden aangegeven waar de voor de visie belangrijke projecten worden geplaatst.

Voor het buitengebied streeft Boxtel naar:

  • Behouden én versterken van de essentiële cultuurhistorische waarde van het natuurrijke cultuur-landschap. Bebouwing en erfinrichting moeten in maat en vorm zoveel mogelijk aansluiten bij de kleinschaligheid en de cultuurhistorie van het landschap. De historische (land)wegen, structuur en waardevolle morfologie moeten zoveel mogelijk worden behouden evenals de bestaande groenstructuren en perceelsscheidingen;
  • Het beschermen en versterken van de natuurwaarden. Beheer van bos moet zoveel mogelijk op ecologische basis plaatsvinden. Biodiversiteit moet zoveel mogelijk worden vergroot;
  • Het verbeteren van de recreatieve gebruiksmogelijkheden (waarbij vooral wordt gedacht aan 'groene' vormen van recreatie). De gemeente wil actief meewerken aan bevordering van extensief recreatief gebruik via de ontsluiting van het gebied voor voetgangers en fietsers;


Doorwerking plangebied
De structuurvisie richt zich met name op nieuwe woningbouwlocaties en gaat niet nader in op functie-veranderingen (wijziging van (agrarische) bedrijfswoningen naar burgerwoningen). Het wegbestemmen van een niet duurzame agrarisch bedrijfslocatie draagt bij aan de hogere kwaliteit van het landschap en de leefomgeving. Onderhavig initiatief komt tegemoet aan de beleidsdoelstellingen zoals opgenomen in de structuurvisie van de gemeente Boxtel.

Boxtel 2020, duurzaam en dynamisch centrum in het Groene Woud
In deze strategische visie (29 juni 2009) is aangegeven in welke richting Boxtel zich in de periode 2010-2020 verder wil ontwikkelen. De strategische visie is verwoord in zes ambities. De ambities zijn ondersteund in de vele gesprekken die hebben plaatsgevonden en moeten worden voortgezet.
De zes ambities zijn:

  • 1. Boxtel blijft voorop met duurzaamheid;
  • 2. Boxtel ontwikkelt toerisme en recreatie tot een volwaardige bedrijfstak;
  • 3. Boxtel versterkt zijn positie als werkgelegenheidsgemeente;
  • 4. Boxtel werkt aan een sterk centrum;
  • 5. Boxtel is ook in 2020 een prima woongemeente;
  • 6. Boxtel heeft een modern bestuur.


Deze ambities zijn toegelicht in de zes hoofdstukken. Voor dit bestemmingsplan is ambitie vijf van belang. In de navolgende alinea wordt deze ambitie nader toegelicht.

Boxtel, een prima woongemeente
Tot 2020 groeit de eigen bevolking van Boxtel nog met 700 inwoners tot een totaal van 30.900. Voor deze groei alleen zijn ongeveer 300 woningen nodig. Een veel groter aantal, plusminus 900 woningen, is nodig om de nog steeds doorgaande gezinsverdunning op te vangen. De gemiddelde woningbezetting bedroeg in 2008 namelijk 2,47 en zal dalen naar ongeveer 2,30 in 2020. Voor de eigen bevolking zijn er dus opgeteld zo'n 1.200 woningen nodig.

Doorwerking plangebied  
In dit geval wordt een agrarisch perceel gewijzigd naar wonen. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere burgerwoning. Het initiatief heeft dan ook geen invloed op het woningbouwprogramma van de gemeente Boxtel.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording

Er bestaat een duidelijke relatie tussen het milieubeleid en de ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien het ruimtelijk en milieubeleid naar elkaar in de vorm van omgevingsbeleid. De milieukwaliteit is derhalve een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. In dat verband dient bij de afweging bij de ontwikkeling van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te worden onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op alle milieuaspecten.

4.1 M.e.r.-beoordeling

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet de gemeente beoordelen of een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht geldt voor activiteiten die zijn opgenomen in het Besluit m.e.r. bijlage D. Voor deze activiteiten bepaalt het bevoegd gezag of een milieueffect-rapport moet worden gemaakt. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r.-procedure nodig is. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen milieueffectrapportage noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een milieueffectrapportage worden opgesteld.

Met dit bestemmingsplan wordt een agrarische bestemming gewijzigd naar een woonbestemming. Dit kan leiden tot een m.e.r.(beoordelings)-plicht. Of een m.e.r.-procedure of m.e.r-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. overschrijdt.

Doorwerking plangebied
De functiewijziging van een agrarisch bouwvlak naar wonen, waarbij de bestaande bedrijfswoning wordt aangewezen als burgerwoning, valt niet onder categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r. (stedelijk ontwikkelingsproject). Het kan echter zijn dat de ontwikkeling wel kan worden beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject. Volgens de Raad van State (201609536/1/A1) is het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.

De concrete omstandigheden in dit geval is het wegbestemmen van een agrarische bedrijfslocatie ten behoeve van een woonbestemming, waarbij het feitelijke gebruik van de gronden niet wijzigt. Voorts ligt de locatie niet in of nabij een beschermd natuurgebied en is er geen risico op verontreiniging. Ook leidt de ontwikkeling niet tot hinder voor omliggende functies maar zelfs tot een verbetering voor de milieuomstandigheden en leefomgeving. Er worden geen gevaarlijke stoffen gebruikt en/of -technologieën toegepast, waardoor er geen sprake is van risico op ongevallen. Ook blijkt uit dit wijzigingsplan dat er geen sprake is van nadelige gevolgen voor het milieu.

Voorgaande maakt dat de ontwikkeling in het plangebied niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingstraject in de zin van categorie 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Derhalve is het niet noodzakelijk een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

4.2 Cultuurhistorie & Archeologie

De kaders voor bescherming van de cultuurhistorische en archeologische waarden wordt gevormd door de Erfgoedwet en het Bro. De Erfgoedwet is per 1 juli 2016 ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. In het Bro is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving dient te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Het is daarmee dus verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal.

Cultuurhistorie
De spoorlijn ten noorden van het plangebied is aangemerkt als lijn van redelijk hoge waarden. Voor de Kapelweg zijn geen cultuurhistorische waarden aangemerkt. Verder ligt het plangebied in de regio 'De Meijerij'. De Meijerij bestaat uit verschillende dekzandruggen, beekdalen en dekzandvlaktes. Over grote oppervlakten ligt Brabants leem in de ondergrond. Het water van de beken (Essche Stroom, Beerze, Dommel en Aa) stroomt in de richting van 's-Hertogenbosch, waar een doorgang in de dekzandrug aanwezig is. In het verleden leidde deze situatie hier en daar tot problemen met de waterafvoer, waardoor natte broekgebieden, vennen en kleine veengebieden ontstonden. De Meierij wordt gekenmerkt door een kleinschalig mozaïek van oude en jonge ontginningslandschappen en woeste gronden. De Meierij wordt gekarakteriseerd door veel kleine dorpen, met ieder hun eigen karakter en relatie met het landschap. Ook zijn een aantal plattelandsdorpen uitgegroeid tot middelgrote steden of industriekernen. Het plangebied betreft een agrarische bedrijfslocatie, maar is al geruime tijd in gebruik als regulier woonperceel. Met onderhavig planvoornemen wijzigt enkel de functie van het perceel (agrarisch naar wonen) en vinden er geen ingrepen in het plangebied of aan de bebouwing plaats. Tevens vinden er verder geen ingrepen plaats aan de spoorlijn of Kapelweg. Het planvoornemen heeft derhalve geen negatieve invloed op de lijn van redelijk hoge waarden. Om deze reden zal het initiatief de cultuurhistorische waarden van de regio ook niet belemmeren.

Archeologie
De gemeente Boxtel heeft een Nota vastgesteld waarin het archeologisch beleid is opgenomen. In deze nota (Nota gemeentelijk archeologiebeleid Boxtel) is een kaart met een classificatie opgenomen. De classificatie gaat in op de mogelijkheid tot het aantreffen van archeologische vondsten. De gemeente Boxtel heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' deze classificaties doorvertaald in dubbelbestemmingen. Dat houdt in dat de bescherming van eventuele archeologische waarden voorrang heeft op de onderliggende bestemming. Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Categorie 3'.

Omdat onderhavig wijzigingsplan geen nieuwe ruimtelijke ingrepen mogelijk maakt is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De dubbelbestemmingen zijn in onderhavig wijzigingsplan overgenomen zodat de mogelijk aanwezige archeologische waarden planologisch beschermd blijven.

De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Vanaf 1 januari 2017 geldt de nieuwe Wet natuurbescherming. Deze wet heeft drie wetten vervangen, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, Boswet en de Flora- en faunawet. Er is een verschuiving opgetreden in de tabellen voor soortenbescherming. Sommige soorten worden beter beschermd, sommige soorten komen in een lager beschermingsregime of worden nieuw toegevoegd. De algemene zorgplicht blijft daarbij bestaan voor alle inheemse flora- en fauna. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur).

Doorwerking plangebied
Met onderhavig wijzigingsplan wordt enkel de functie van het plangebied gewijzigd. De agrarische bedrijfswoning wordt betiteld als burgerwoning conform het feitelijke gebruik. Omdat de feitelijke functie van het plangebied niet wijzigt is er ook geen sprake van negatieve effecten op beschermde gebieden. Daarnaast voorziet dit wijzigingsplan niet in ruimtelijke ingrepen. De voormalige bedrijfsbebouwing is al enige jaren geleden gesloopt. Hierdoor is op voorhand uit te sluiten dat het plan negatieve invloed op beschermde soorten heeft.

4.4 Waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets te doorlopen. Hierin dient inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente (water)advies in te winnen bij de waterbeheerder. De gemeente en het waterschap kunnen praktische afspraken maken over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk plan is opgenomen.

Voor ieder ruimtelijk plan is een formele watertoets noodzakelijk. De watertoets is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen op een evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Door samenwerking met de verschillende bevoegdheden (Gemeente, Provincie, Waterschap, Rijk) wordt gestreefd naar een duurzaam watersysteem.

Waterschap De Dommel
Sinds maart 2015 is een gezamenlijke Keur door de Brabantse Waterschappen opgesteld. Op grond van de Keur zijn Algemene regels (Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2015) en een aantal Beleidsregels opgesteld. Door samenwerking met de verschillende bevoegdheden (Gemeente, Provincie, Waterschap, Rijk) wordt gestreefd naar een duurzaam watersysteem.

Waterbeheerplan 'Waardevol Water'
Naast het beleidskader is in het Provinciaal Milieu- en Waterplan Noord-Brabant (2016 - 2021) ook het toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water opgenomen. Het 'PMWP' staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Voorts zijn er in Nederland diverse waterschappen die zich richten op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. De waterbeheerders werken daarom integraal samen met gemeenten, die het beheer over de ruimtelijke ordening en openbare ruimte hebben, om deze doelstellingen te halen.

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap De Dommel. De doelen van het waterschap voor de periode van 2016 tot 2021 staan beschreven in het waterbeheerplan "Waardevol Water" en zijn gericht op een veilig en bewoonbaar beheergebied, voldoende, schoon, natuurlijk en recreatief water. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap een aantal uitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder.

Het Waterschap is verantwoordelijk voor het waterkeringenbeheer, het waterbeheer en het transporteren en zuiveren van afvalwater. In aansluiting op het landelijke beleid hanteert het Waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen onderzocht dient te worden hoe omgegaan wordt met het schone hemelwater. Het uitgangspunt is om ontwikkelingen hydrologisch neutraal uit te voeren. Kortom, het initiatief mag niet leiden tot een verandering in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en in de directe omgeving. Daarnaast is het streven om het schone en het verontreinigde water zoveel mogelijk te scheiden.

Gemeente Boxtel
Het gemeentelijk beleid van Boxtel is overeenkomstig met het beleid van het waterschap. Het gemeentelijk water en rioleringsbeleid van Boxtel is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019. De belangrijkste aanpassing hierin ten opzichte van voorgaande gemeentelijke rioleringsplannen komt voort uit het in werking treden van de Wet verankering en bekostiging Gemeentelijk Watertaken. Gemeenten hebben daarin de verplichting om naast de zorgplicht voor inzamelen en transporteren van huishoudelijk afvalwater, ook de grondwater- en hemelwaterzorgplicht uit te werken en een plaats te geven. In de gemeente Boxtel wordt afvalwater en hemelwater in de meeste gebieden gemengd via de riolering afgevoerd. In nieuwere gebieden wordt neerslag bij hoge neerslagintensiteiten via een verbeterd gescheiden stelsel afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Bij lage intensiteiten wordt het afgevoerd naar de zuivering. In enkele gebieden in Boxtel is (een deel van) het verhard oppervlak afgekoppeld van het rioolstelsel en wordt het opgevangen regenwater geïnfiltreerd in de bodem of gebufferd in oppervlaktewater. Samen met de gemeente Sint-Michielsgestel en Waterschap De Dommel heeft de gemeente Boxtel een Watervisie opgesteld. Het plan biedt een overzicht van de maatregelen die genomen moeten worden voor een goed waterbeheer. Daarbij gaat het om maatregelen op de korte en de lange termijn.

De Watervisie Boxtel is een afgeleide van het Waterplan en vormt als zodanig het kader voor de nadere uitwerking van onderliggende plannen, waaronder het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP). De thema's en streefbeelden uit het Waterplan zijn geëvalueerd en waar nodig in de visie geactualiseerd. Dit betekent onder meer dat er 'hydrologisch neutraal' moet worden gebouwd, conform de Hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen.

Op planniveau geldt voor de herontwikkeling met een bijkomend verhard oppervlak kleiner dan 2.000 m² een vrijstelling voor de realisatie van de compensatie vanuit het waterschap maar kan door de gemeente een specifieke invulling afhankelijk van de mogelijkheden ter plaatse geëist worden.

De gemeente kiest er bewust voor hemelwater in openbaar gebied te verwerken en niet te kiezen voor verwerking van hemelwater op particulier terrein. Op deze manier wordt goed gebruik gemaakt van de deskundigheid van de gemeente en blijft het systeem beheersbaar. Bovendien wordt de particulier op deze manier ontzorgd. Eventuele compensatie geëist door de gemeente dient plaats te vinden volgens de voorkeursvolgorde: infiltreren, retentie binnen plangebied, retentie buiten plangebied of berging in bestaand watersysteem. Deze watertoets dient derhalve aangeleverd te worden ter goedkeuring aan het waterschap. Als een voorziening wordt aangelegd, kan een (indicatief) onderzoek naar de infiltratiecapaciteit van de bodem noodzakelijk zijn. In eerste instantie is de perceeleigenaar zelf verantwoordelijk voor de verwerking op zijn/haar terrein.

Doorwerking plangebied
Dit wijzigingsplan heeft als doel de agrarische bestemming te wijzigen naar wonen. Het plangebied is al sinds 2011 feitelijk gebruik als woonperceel. Er vinden daarom geen ruimtelijke ingrepen plaats en er wordt geen verharding verwijderd of toegevoegd. Het plan heeft dus geen invloed op de verwerking van het hemelwater. Tevens is er al een aansluiting op het DWG-riool en is er binnen het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig.

Omdat het enkel een functiewijziging betreft heeft het planvoornemen geen invloed op de wateraspecten (afvalwater, grondwater, oppervlaktewater en hemelwater).

4.5 Bodem

Bij de verkenning van de mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico’s voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie.

Doorwerking plangebied
Onderhavige ontwikkeling voorziet in de wijziging van (agrarisch) bedrijf naar wonen. Dit betekent dat het gebruik gevoeliger wordt en een bodemonderzoek moet aantonen of de bodemkwaliteit geschikt is voor de functie wonen. Door Aeres Milieu is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Beide onderzoeken zijn als bijlage bij dit wijzigingsplan opgenomen. Hier volgen de resultaten van de bevindingen.

Uit het verkennend bodemonderzoek is gebleken dat er sterk verhoogde gehalte aan minerale olie aanleiding aanwezig zijn. Dit betekent dat de milieuhygiënische conditie van de bodem een belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling. Daarnaast kan de aanwezigheid van asbestverdacht materiaal in de bodem gezien de aanwezigheid van asbestverdachte dakbedekking op de schuur niet uitgesloten worden. Om de aanwezigheid van asbest in de bodem uit te sluiten en de milieuhygiënische conditie van de bodem verder in beeld te brengen is het aanvullende bodemonderzoek uitgevoerd.

Uit de resultaten van het uitgevoerde aanvullende onderzoek naar asbest in de bodem blijkt dat op het maaiveld en in de grove fractie van het uitgegraven bodemmateriaal visueel geen asbestverdacht materiaal is waargenomen. In de beide mengmonsters van de fijne fractie is een licht verhoogde concentratie aan asbest aangetoond. De indicatieve asbestconcentratie ligt echter beneden de helft van de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s.. Het uitvoeren van een nader onderzoek naar asbest in bodem wordt niet noodzakelijk geacht. Uit de resultaten van het afperkend grondonderzoek blijkt dat in geen van de onderzochte grondmonsters een verhoogd gehalte aan minerale olie is vastgesteld. Het eerder aangetoonde sterk verhoogde gehalte aan minerale olie wordt niet bevestigd.

De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt gezien de resultaten van het aanvullend onderzoek geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering van de VNG. In de tabel behorende bij de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG, zijn functies opgenomen die zijn ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per functie is aangegeven wat de indicatieve afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn (de zogenaamde afstandentabel). Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan (enigszins) van afgeweken worden in situaties waarin geen sprake is van een rustige woonwijk, of waar door onderzoek is aangetoond dat geen sprake is van een overbelaste situatie. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Doorwerking plangebied
De VNG-publicatie verstaat onder gemengd gebied het volgende: “Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Daarnaast gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.” Het plangebied is onderdeel van lintbebouing naast een weg die tot de regionale hoofdinfrastructuur behoort. Op basis daarvan kan sprake zijn van gemengd gebied. Echter is er in de omgeving een dusdanige functiescheiding dat rustige woonwijk/buitengebied beter past. Daarnaast wordt in de nabije toekomst een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd (Verbindingsweg Ladonk Kapelweg) waardoor de Kapelweg ter hoogte van het plangebied wordt afgewaardeerd tot erftoegangsweg. De omgeving betreft dus een rustig buitengebied.

Met dit wijzigingsplan wordt de functiewijziging van een bedrijfswoning naar burgerwoning (agrarisch naar wonen) mogelijk gemaakt. Een bedrijfswoning is voor omliggende bedrijven een milieugevoelig object, de feitelijke situatie in het plangebied wijzigt daardoor niet. Er blijft sprake van één woning in plangebied. Voor de volledigheid worden wel de in de nabije omgeving aanwezige bedrijven beschouwd. Ten westen van het plangebied is op de locatie Kapelweg 57a een bedrijf aanwezig. Deze inrichting betreft een rozenkwekerij en heeft milieucategorie 2, met een grootste richtafstand van 30 meter. De woning in het plangebied ligt op een afstand van ca. 35 meter, daarmee wordt voldaan aan de richtafstand. Ten noorden van het plangebied ligt de locatie Tongeren 7, waar een varkenshouderij is gevestigd. Deze inrichting heeft milieucategorie 4.1, met een grootste richtafstand van 200 meter. Deze afstand geldt voor het aspect geur. Echter voor geur is aparte regelgeving van toepassing die is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij, zie hiervoor paragraaf 4.7. Voor de overige omgevingsaspecten geldt een grootste afstand van 50 meter. De woning in het plangebied ligt op een afstand van ca. 100 meter, daarmee wordt voldaan aan de richtafstand.

Er is geen sprake van een belemmering voor omliggende bedrijvigheid en tevens sprake van een goed woon- en leefklimaat in het plangebied.

4.7 Geurhinder

De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv is bedoeld om mensen te beschermen tegen geuroverlast vanuit veehouderijbedrijven. In principe bepaalt de Wgv de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijbedrijven op het gebied van geurbelasting. In de Wgv wordt alleen de ontwikkeling of belemmering van veehouderijbedrijven gereguleerd. De Wgv vormt daarmee het toetsingskader van de veehouderijbedrijven, de wet vormt geen toetsingskader van de toelaatbaarheid van andere functies. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is aangegeven dat sprake dient te zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. Het is daarom noodzakelijk om tweeledig naar dit aspect te kijken. Enerzijds mag de ontwikkeling niet leiden tot een belemmering van veehouderijbedrijven, en anderzijds dient sprake te zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Doorwerking plangebied
In de Wgv is een definitie opgenomen voor geurgevoelige objecten. Deze definitie, in combinatie met verschillende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, heeft tot gevolg dat gesteld kan worden dat alle bebouwing waar mensen kunnen verblijven en ook als zodanig bestemd is als gevoelig object beschouwd kunnen worden. Hierdoor kan gesteld worden dat de woning in het plangebied als geurgevoelig aangemerkt kan worden.

Belemmering veehouderijen
De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (in dit geval een woning). Vanuit de Wgv is sprake van zogenaamde afstandsdieren (bijvoorbeeld melkkoeien) en dieren met een geuremissiefactor (bijvoorbeeld varkens). Voor deze laatste dieren dient een berekening te worden uitgevoerd om te kijken hoe groot de geurhinder bij geurgevoelige objecten is. Voor afstandsdieren geldt een vaste afstand.

Om te voorkomen dat de omgeschakelde woning een belemmering vormt voor de uitbreidingsmogelijkheden van omliggende veehouderijbedrijven mag Conform de Wgv de geurbelasting op de gevel van de woning in beginsel niet meer bedragen dan 14 ouE/m³ (odeurunits). Dat betekent dat een individueel veehouderijbedrijf niet meer dan 14 ouE/m³ op geurgevoelige objecten mag uitstoten.

Echter, ten opzichte van sommige geurgevoelige objecten gelden echter uitsluitend minimumafstanden, in plaats van maximale waarden voor geurbelasting. Dit betreft o.a. een voormalige bedrijfswoning die op of na 19 maart 2000 geen deel meer uitmaakt van een andere veehouderij. Deze minimumafstand staat in artikel 3/4 lid 2 van de 'Wet geurhinder en veehouderij' en in bijlage 2 van de regeling geurhinder en veehouderij:

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP01kapelw57-VST1_0006.png"

Het gaat daarbij om de afstand van het emissiepunt van een dierenverblijf tot de buitenzijde (gevel) van een geurgevoelig object. De voormalige bedrijfswoning in het plangebied valt onder voornoemde uitzonderingsregeling (omschakeling op of na 19 maart 2000). De milieuvergunning voor de veehouderij in het plangebied is op 6 maart 2013 ingetrokken.

Omdat de woning buiten de bebouwde kom is gelegen, geldt een vaste afstand van 50 meter tussen de gevel van de woning en het varkensbedrijf Tongeren 7. De afstand van de woning in het plangebied tot het varkensbedrijf bedraagt ca. 100 meter en voldoet daarmee aan de vereiste afstand. Daarmee vormt het agrarische bedrijf geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en worden omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig aangetast in de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van de voorgenomen bestemmingswijziging. Tot slot wordt volledigheidshalve genoemd, dat meerdere woningen dichterbij de voornoemde veehouderijen zijn gelegen dan de woning in het plangebied. Het plangebied is daarmee niet de maatgevende geurgevoelige functie in relatie tot ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven.

Acceptabel woon- en leefklimaat
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de geurgevoelige objecten. Het woon- en leefklimaat wordt binnen de gemeente Boxtel bepaald door de achter- en voorgrondbelasting samen.

Achtergrondbelasting 
De achtergrondbelasting wordt gevormd door de geurbelasting van alle veehouderijen samen. De geuremissie is afkomstig van dieren waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een omrekeningsfactor is vastgesteld, zoals varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten. Bij een onderzoek naar de achtergrondbelasting worden alle veehouderijen binnen een straal van twee kilometer van het plangebied betrokken. In 2013 heeft de gemeente Boxtel haar geurbeleid geëvalueerd en daarvoor een gebiedsvisie opgesteld. Deze gebiedsvisie diende als onderlegger ten aanzien van de geurverordening. In deze gebiedsvisie zijn de geurhindercontouren van 2008 en 2013 weergegeven. Tevens is de correlatie achtergrondbelasting en leefklimaat opgenomen. De resultaten zijn gepresenteerd als geurcontouren. Hierbij is ook de correlatie met het percentage van kans op geurhinder en de beoordeling van het leefklimaat volgens het RIVM opgenomen.

Achtergrondbelasting (mogelijke kans op geurhinder beoordeling leefklimaat RIVM):

0 – 10 ouE/m³   0 – 12 %   zeer goed – redelijk goed  
10 – 14 ouE/m³   12 – 15 %   redelijk goed  
14 – 20 ouE/m³   15 – 20 %   matig  
20 – 32 ouE/m³     tamelijk slecht - slecht  
>32 ouE/m³   >27 %   slecht – extreem slecht  

In figuur 4.1 is een uitsnede weergegeven van de gecumuleerde geurbelasting die is gemaakt in april 2019. Hierin is te zien dat ter plaatse van het plangebied de gecumuleerde geurbelasting 5 - 10 ouE/m³ is, waardoor sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP01kapelw57-VST1_0007.png"  
Figuur 4.1: Uitsnede vigerende bestemmingsplan met het plangebied  



Voorgrondbelasting
De gemeenteraad van Boxtel heeft op 20 mei 2014 de Verordening geurhinder en veehouderij 2014 vastgesteld. Het doel van deze verordening is om een goed woon- en leefklimaat binnen de gemeente te waarborgen en om de uitbreiding van agrarische bedrijven mogelijk te maken.

In de geurverordening is opgenomen, dat voor het gebied Tongeren – Nergena een afwijkende geurnorm met een waarde van 10,0 odour units per kubieke meter lucht geldt (zie het paarse vlak in onderstaande figuur). Voor alle overige gebieden is geen afwijkend beleid geformuleerd en is de landelijke Wet geurhinder en veehouderij van toepassing. Dat betekent, dat een individueel veehouderijbedrijf niet meer dan 14 ouE/m³ op geurgevoelige objecten in het buitengebied mag uitstoten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP01kapelw57-VST1_0008.png"  
Figuur 4.2: weergave voorgrondbelasting omgeving van het plangebied  


Conclusie
Veehouderijbedrijven worden niet belemmerd door de wijziging. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat wordt geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Het woon- en leefklimaat is daarmee acceptabel. De ontwikkeling kan, voor wat betreft het aspect geurhinder doorgang vinden.

4.8 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die zorgen voor een belemmering van het initiatief. Er zijn voor zover bekend ook geen kabels en leidingen in het plangebied gelegen die een beschermingszone vereisen en die in dit bestemmingsplan geregeld moet worden. Wanneer graafwerkzaamheden worden uitgevoerd zal een klic-melding worden aangevraagd om ervoor te zorgen dat geen kabels worden beschadigd. Aanvragen hiervoor dienen rechtstreeks ingediend te worden bij de nutsbedrijven.

4.9 Akoestiek

Woningen zijn geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.


Doorwerking plangebied
Dit wijzigingsplan voorziet in de functiewijziging van de bestaande woning in het plangebied. Er wordt geen nieuw geluidgevoelig object mogelijk gemaakt en er vinden geen ingrepen aan de Kapelweg plaats. De Wet geluidhinder stelt dan ook geen restricties aan dit plan. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.10 Verkeer en parkeren

Het toevoegen of veranderen van een functie heeft in veel gevallen een effect op het aantal verkeersbewegingen. Het is daarom van belang om te kijken welke veranderingen op treden en of dit een effect heeft op het wegverkeer en parkeren.

Doorwerking plangebied
De feitelijke functie in het plangebied (wonen) wordt niet gewijzigd en er worden geen nieuwe functies ontwikkeld. Dit wijzigingsplan heeft dan ook geen invloed op de verkeers- en parkeerafwikkeling.

4.11 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouw-locaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Woon- en leefklimaat
Om te bepalen of er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat is de achtergrondwaarde voor fijn stof en stikstofdepositie bepaald met behulp van de Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland. In onderstaande tabel zijn de achtergrondwaarden en de normen weergegeven.

  Totale concentratie (µg/m3) NO2   Totale concentratie (µg/m3) PM10   Totale concentratie (µg/m3) PM2,5  
2016   25-30   20-22   12-14  
2025   15-20   18-20   10-12  
Norm   40   40   25  

Doorwerking plangebied
Wanneer sprake is van minder dan 1.500 woningen bij minimaal 1 ontsluitingsweg wordt de toename in verslechtering van de luchtkwaliteit gezien als 'niet in betekende mate'. Met onderhavig plan blijft het aantal woningen in het plangebied ongewijzigd en worden er verder geen functies ontwikkeld. Geconcludeerd wordt dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ook is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Een luchtkwaliteitsonderzoek is niet noodzakelijk.

4.12 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico (dat aan activiteiten verbonden is) voor niet bij de activiteit betrok-ken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere LPG-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, vaarwegen) en buisleidingen (onder andere aardgas en brandbare vloeistoffen).

De wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Structuurvisie buisleidingen, het Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobronnen en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid (meer personen toevoegen aan een gebied) kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onaf-gebroken en onbeschermd) op een bepaalde plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Boxtel
Het doel van de Beleidsvisie externe veiligheid (2010) is duidelijkheid verschaffen aan burgers en bedrijven over de wijze waarop de gemeente omgaat met het ruimtelijke scheiden van risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten. Er wordt in de visie invulling gegeven aan de omgang met risiconormen en richtlijnen voor drie verschillende gebiedstypen:

  • risicoluw gebied;
  • gemengd gebied en
  • intensief gebied.


Doorwerking plangebied
Voorliggend plangebied kan worden gekenmerkt als gemengd gebied. In het gemengd gebied wordt de aanwezigheid van bepaalde risicobronnen als vanzelfsprekend gezien. Door historische ontwikkelingen heeft er een mengeling van verschillende activiteiten plaatsgevonden. Bestaande risicovolle activiteiten blijven toegestaan. Nieuwe risicovolle activiteiten zijn alleen toegestaan voor zover expliciet aangegeven. Ruimtelijke ontwikkelingen nabij risicovolle infrastructuur zijn eveneens toegestaan, mits wordt voldaan aan de wettelijke normen en de verantwoordingsplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP01kapelw57-VST1_0009.png"

Aan het bovenstaande ambitieniveau wordt voldaan. Het restrisico wordt bestuurlijk aanvaardbaar geacht. De omgeving betreft een zeer dun bevolkt gebied waardoor kan worden aangenomen dat het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. De omzetting van bedrijfswoning naar burgerwoning heeft geen effect op het groepsrisico.

Binnen externe veiligheid zijn twee aspecten te onderscheiden: externe veiligheidsaspecten van inrichtingen en leidingen en van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Onderstaande kaart toont een overzicht van de aanwezige risicovolle inrichtingen, leidingen en transportroutes in de omgeving van het plangebied. Op grond van de risicokaart is vastgesteld dat er geen risicovolle inrichtingen, transport-routes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen die het plangebied doorsnijden. Wel liggen er enkele transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleiding in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP01kapelw57-VST1_0010.png"  
Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart, plangebied is aangegeven met de rode figuur.  

De nabijgelegen hoge druk aardgasleidingen en het spoor hebben geen PR 10-6 contour. Wel bevindt de woning in het plangebied zich binnen het plasbrandaandachtsgebied van het spoor, binnen de 100% letaliteitszone van de hoge druk aardgasleiding Z-520-38, binnen de 1% letaliteitszone van de hoge druk aardgasleiding A-525-01 en net buiten het invloedsgebied van de hoge druk aardgasleiding A-525-05. Met onderhavig planvoornemen wordt de functie van de bestaande woning gewijzigd, maar blijft het aantal woningen ongewijzigd. Dit betekent dat het plan geen invloed heeft op de personendichtheid in het plangebied. Omdat de woning wel binnen de invloedsgebieden van buisleidingen en een spoorlijn ligt vindt een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats.

Beperkte verantwoording groepsrisico risicovolle transportroute
Het maatgevend scenario bij het spoor is een plasbrand. Maatgevend scenario bij de hoge druk aardgasleiding is een fakkelbrand. In het kader van de standaard verantwoording wordt ingegaan op eventuele maatregelen en de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij deze scenario's.

Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen: Beperken ruimtelijke ontwikkeling
Het planvoornemen behelst het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. De enige manier om de ruimtelijke ontwikkeling te beperken, is het saneren van de woning en de bijgebouwen. Dit is niet realistisch.

Afstand tussen risicobron en (kwetsbare) objecten vergroten
Het betreft een voormalige bedrijfslocatie met een bestaande woning. Verplaatsing van de woning is niet realistisch.

Bronmaatregelen
De grootste faalkans van ondergrondse leidingen wordt gevormd door de kans op beschadiging als gevolg van werkzaamheden van grondroerders. Deze kans kan gereduceerd worden door maatregelen. Mogelijke maatregelen zijn:

  • 1. Verhoging van de gronddekking
  • 2. Aanbrengen van waarschuwingen onder het maaiveld
  • 3. Markeringen boven het maaiveld.


Het verhogen van gronddekking of het aanbrengen van betonplaten moet hier over een lang traject toegepast worden. De maatregel geeft relatief hoge kosten. Het is daarmee een drastische maatregel die niet in verhouding staat met de risicoreductie (gegeven ook het lage groepsrisico-niveau van deze locatie) en de aangevraagde ontwikkeling.

Object gerelateerde veiligheidsmaatregelen
Veiligheidsmaatregelen aan de risico-ontvangende objecten kunnen de veiligheid verhogen. Mogelijke object gerelateerde veiligheidsmaatregelen zijn:

  • 1. bouwtechnische veiligheidsmaatregelen;
  • 2. interne vluchtwegen afstemmen op externe veiligheid;
  • 3. alarmering verbeteren;
  • 4. rampoefeningen houden.


Optie 1 en 2 zijn niet realistisch omdat het om een bestaande woning gaat. In geval van een incident met gevaarlijke stoffen verloopt de waarschuwing via het Waarschuwings- en Alarmering Systeem (WAS) en NL-Alert. Personen worden dan gewaarschuwd en afhankelijk van de omstandigheden te vluchten of binnen te blijven (of naar binnen te gaan) en ramen en deuren te sluiten. Binnen het gebied kan er voor worden gekozen om, aanvullend, aanwezigen (die zich zowel binnen als buiten bevinden) te wijzen op het gewenste handelingsperspectief (schuilen of vluchten) in geval van een calamiteit. Actieve risicocommunicatie vergroot de kans dat tijdens een incident op een juiste wijze wordt gehandeld door aanwezigen.

Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. In dit geval gaat het om één woning. Over het algemeen zullen aanwezigen in grote mate bekend zijn met de omgeving voor het scenario vluchten, zoals bij een plasbrand en fakkelbrand, is een goede infrastructuur van belang, waarbij meerzijdig van de bron af gevlucht kan worden. Er zijn in dit geval voldoende mogelijkheden om van de bron af te vluchten.

Bestrijdbaarheid
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario's vragen allen een ander aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen). Bij een fakkelbrand liggen de mogelijkheden voor de bestrijding in eerste instantie in het blussen van (eventuele) secundaire branden en het verder voorkomen van (het ontstaan van nieuwe) branden. Binnen het plangebied dient voldoende bluswater beschikbaar te zijn om secundaire branden te bestrijden.

De Veiligheidsregio is in dit verband om advies gevraagd. Dit advies is als bijlage bij dit wijzigingsplan opgenomen. De Veiligheidsregio concludeert dat de zelfredzaamheid wordt niet negatief beïnvloed en tevens zijn er geen belemmeringen in de bestrijdbaarheid van incidenten doordat er geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Om deze reden heeft de Veiligheidsregio geen bezwaar tegen de voorgenomen wijziging.


Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemene opzet

Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).

Onderhavig wijzigingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
Een planbeschrijving, beleidsverantwoording en een toets aan de relevante milieuhygiënische en ruimtelijke aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten.

De regels
Een van toepassingsverklaring van de regels van het moederplan, aangevuld met een wijziging op de verbeelding.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen en aanduidingen weergegeven, zoals beschreven wordt in paragraaf 5.2.

De opzet van het plan
Een wijzigingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Bij het opstellen van het onderhavige wijzigingsplan zijn de regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011 Boxtel' onverkort van toepassing verklaard. Alleen de verbeelding is gewijzigd, zoals hierna wordt toegelicht.

5.2 Toelichting op de verbeelding

Het wijzigingsplan bevat een verbeelding. Deze vervangt de verbeelding van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ voor zover het betreft onderhavig plangebied. Op de verbeelding is de bestemming ‘Wonen’ opgenomen. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie - Categorie 3’ en ‘Waarde - Leefgebied soorten van half-open cultuurlandschap' overgenomen conform het moederplan ‘Buitengebied 2011’.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Binnen het plangebied zijn de navolgende bestemmingen opgenomen. De regels van het moederplan ‘Buitengebied 2011’ worden van overeenkomstige toepassing verklaard. Het toegestane gebruik binnen de bestemmingen wijzigt dan ook niet. Hieronder volgt een beknopte beschrijving van de gebruiksmogelijkheden.

Wonen
Binnen deze bestemming is wonen toegestaan. Tevens zijn de daarbij behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen toegestaan.

Waarde – Archeologie - Categorie 3
Deze bestemmingen voorzien in het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Waarde – Leefgebied soorten van half-open cultuurlandschap
Deze bestemming voorziet in het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het leefgebied van soorten van half-open cultuurlandschap, waaronder begrepen agrarische gronden met een half-open karakter en de daarbij behorende natuurkwaliteiten, extensief gebruikte perceelsranden en overhoekjes.

5.4 Toelichting op de regels

Voor dit wijzigingsplan worden de regels van bestemmingsplan ‘Buitengebied Boxtel, Ontwikkelplan 2013’ van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel is omschreven wat in onderhavig plan onder de begrippen ‘plan’ en ‘wijzigingsplan’ wordt verstaan.

Van toepassing verklaring
In dit hoofdstuk worden de regels van bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ van de gemeente Boxtel van overeenkomstige toepassing verklaard en wordt de wijziging op de verbeelding genoemd.

Hoofdstuk 2 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze regel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Hoofdstuk 3: Overgangs- slotregels
Overgangsbepalingen
In deze bepaling is de op grond van de Wro verplichte regeling voor het overgangsrecht van bouwwerken en gebruik opgenomen.

Slotbepaling
Als laatste wordt de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor de realisatie van de plannen komen voor rekening van de initiatiefnemer, die daarvoor de benodigde budgetten heeft gereserveerd. Met het wijzigingsplan wordt enkel het mogelijk gemaakt de bestaande situatie te handhaven. Daarmee is geen sprake van verdere verruiming van de planologische mogelijkheden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een wijzigingsplan zijn door de wetgever geregeld. Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het ontwerp wijzigingsplan is voor een termijn van 6 weken ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen tegen het plan ingediend. Dat betekent dat het plan zonder wijzigingen is vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders.