direct naar inhoud van Regels
Plan: Wijzigingsplan Hamsestraat 5 Liempde
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0757.BP03Hamsestraat5-WP01

Regels

Hoofdstuk 1 Algemene regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het 'Wijzigingsplan Hamsestraat 5 Liemde' 2018 van de gemeente Boxtel;


1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobject als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.xxxx.BpHAMSESTRAAT 5LIEMPDE_ONTW met de bijbehorende regels inclusief bijlagen;

1.3 AAB

Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

1.4 aan-huis-verbonden-bedrijf

een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend, en waarbij deze activiteit door de bewoner van de woning wordt uitgeoefend.

1.5 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, en waarbij deze activiteit door de bewoner van de woning wordt uitgeoefend;

1.6 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht en qua afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.7 agrarisch bedrijf

bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren;

1.8 agrarisch grondgebruik

het weiden van vee en/ of het verbouwen van gewassen, boomgaardfruitteelt en teelt van houtgewas met agrarische productiefunctie daaronder begrepen, met uitzondering van het verbouwen van gewassen in een volkstuincomplex;

1.9 agrarisch-technisch hulpbedrijf

een bedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verlenen van diensten waarbij gemachiniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin, bos- of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking;

1.10 agrarisch verwant bedrijf

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking;

1.11 akkercomplex

door gelijksoortig gebruik in het verleden samengevoegde bolakkers;

1.12 archeologische (verwachtings)waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingscluster

een vlakvormige verzameling van gebouwen buiten bestaand stedelijk gebied;

1.15 bebouwingsconcentratie
een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster;

1.16 bed&breakfast

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan een beperkt aantal personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.17 bedrijf

een bedrijfseconomische eenheid, gericht op het behalen van winst;


1.18 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;


1.19 bedrijfsmatige exploitatie

het met een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid deelnemen aan het maatschappelijk productieproces (voortbrengen van goederen en diensten) met het oogmerk om daarmee winst te behalen, waarbij voor bedrijfsmatige exploitatie van recreatiebedrijven in het bijzonder geldt dat voor de recreatiewoningen permanent wisselende recreatieve (nachts)verblijfsmogelijkheden worden aangeboden;

1.20 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;


1.21 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;


1.22 bestaand stedelijk gebied

gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies;


1.23 bestaande (bedrijfs)gebouwen

bouwwerken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan bestaan dan wel worden gebouwd of kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;


1.24 bestaand

  • a. voor zover dit betrekking heeft op bebouwing, gaat het om de oppervlakte van de bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. voor zover dit betrekking heeft op het gebruik van grond en opstallen, gaat het om het gebruik zoals dat aanwezig was op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.25 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;


1.26 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; indien en voorzover twee bestemmingsvlakken middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;


1.27 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;


1.28 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;


1.29 bouwlaag

doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;


1.30 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Indien en voorzover twee bouwpercelen middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel;


1.31 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;


1.32 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.33 cultuurhistorische waarden en kenmerken

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;


1.34 dagrecreatie

bedrijfsmatige uitoefening van diensten op het gebied van recreatie, sport, educatie of cultuur welke geheel of in overwegende mate in de openlucht worden aangeboden, met de daarbij behorende voorzieningen;


1.35 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;


1.36 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.37 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;


1.38 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.39 diepploegen

grondbewerking dieper dan 40 cm, waartoe wordt gerekend het vermengen, woelen en keren van (alle) lagen in het bodemprofiel;


1.40 duurzame locatie intensieve veehouderij

gronden met de bestemming ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ' met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieu oogpunt, in het bijzonder voor wat betreft ammoniak, geur, fijnstof en gezondheid van mensen, als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en cultuurhistorie) verantwoord is om het ter plaatse uit te breiden;

1.41 duurzame ontwikkeling

een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen;

1.42 ecologische verbindingszone

een langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd;

1.43 extensief recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.44 gebiedswaarden

de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden van het gebied, zoals deze tot uiting komen in de omschrijvingen van de bestemmingen en dubbelbestemmingen;

1.45 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.46 gebruiksgerichte paardenhouderij

een grondgebonden bedrijf waar de nadruk ligt op het africhten van paarden dan wel het bieden van verblijf aan paarden (bijvoorbeeld paardenpensions). Een beperkte publieks- en verkeersaantrekkende werking kan hierbij behoren. Het houden, fokken en africhten is hier mede onder begrepen;

1.47 geluidgevoelige functies

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.48 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.49 gevaarlijke stoffen

gevaarlijke stoffen en gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.50 grondgebonden agrarisch bedrijf

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende niet in gebouwen plaatsvindt;


1.51 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend;


1.52 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.53 horeca(bedrijf)

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;

1.54 intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij;

1.55 kleinschalige activiteiten

activiteiten die geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben, die geen elektronisch opgewekt geluid produceren en waaraan maximaal 40 personen deelnemen, zoals workshops, lezingen, wandelingen en dergelijke;

1.56 landschappelijke waarde

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap en de natuurwaarden, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;

1.57 landschapsversterkingsplan

een rapportage waarin is aangegeven op welke wijze een bepaalde ontwikkeling leidt tot een substantiele versterking van de gebiedswaarden. De rapportage bevat versterkingsmaatregelen als het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;

1.58 manege

een bedrijf met een publieksgericht karakter, dat is gericht op het bieden van gelegenheid tot het stallen van paarden en/of pony's en het berijden en verzorgen van paarden en pony's, waaronder mede begrepen het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen;

1.59 milieucategorie

milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, Den Haag 2009;

1.60 milieuhygiënische uitvoerbaarheid

overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, natuur, etcetera, aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden;

1.61 nevenactiviteiten

activiteiten die ondergeschikt zijn aan de primair aan de gronden toegekende functie;


1.62 n.g.e.

nederlandse grootte-eenheden, zoals gehanteerd door het Landbouw-Economisch Instituut;


1.63 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt;


1.64 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;


1.65 onderbouw

een ruimte die beneden peil is gelegen;


1.66 onderkomens

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;


1.67 overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven

een niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of een glastuinbouwbedrijf;


1.68 paardenbak

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;


1.69 peil

  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: 
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: 
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    de gemiddelde hoogte van de aan het water grenzende gronden;

1.70 recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.71 reëel agrarisch bedrijf

reëel een agrarisch (glastuinbouw)bedrijf met een bedrijfsomvang van tenminste 10 n.g.e en waarvan de continuïteit aannemelijk is;

1.72 recreatiewoning

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.73 relatie

een op de verbeelding blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemmingsvlakken of bouwpercelen met elkaar verbonden zijn en die een eenheid vormen;

1.74 risicovolle inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.75 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.76 stacaravan

een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grotere afstanden, als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, en dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.77 verblijfsrecreatieve doeleinden

het (nacht)verblijf van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.78 vlaamse schuur

een bestaande demontabele, traditionele schuur met een relatief groot dakoppervlak, riet- of strogedekt, met een zijlangsdeel waarvan de inrit zich aan één zijkant bevindt en loopt van een korte gevel naar een uitrit in de tegenoverliggende korte gevel;

1.79 voeropslagvoorziening

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedoeld voor de opslag van diervoeders;

1.80 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.81 voormalige agrarische bedrijfslocatie

een agrarisch bouwblok waarop in het verleden een agrarisch bedrijf werd uitgeoefend, waarvan de bedrijfsgebouwen nog geheel of gedeeltelijk bestaan;

1.82 vormverandering van een bouwblok

wijziging van de begrenzing van een bouwvlok zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte;

1.83 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.84 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

1.85 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

water en voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.86 WUBBB

de Werkgroep Uitvoering Bestemmingsplannen Buitengebied Boxtel;

1.87 zorgboerderij

een (functionerend) agrarisch bedrijf waar zorgactiviteiten gecombineerd worden met agrarische activiteiten. Op de locatie wordt op kleine schaal opvang geboden aan zorgvragers die op therapeutische basis meehelpen en/of aanwezig zijn bij (onderdelen van) met name agrarische werkzaamheden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.2 De breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.1.3 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.4 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.5 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.5 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.


2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).


Hoofdstuk 2 Algemene regels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarische bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. per bestemmingsvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf is toegestaan;
    • 2. intensieve veehouderijbedrijven uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
    • 3. groenvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'groenvoorziening' moet worden uitgevoerd conform 'Erfinrichtingsplan Hamsestraat 5 te Liempde 2018';
    • 4. aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven zijn toegestaan in de hoofd- en bijgebouwen tot een vloeroppervlakte van 50 m2;
  • b. het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en natuurwaarden, archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden en kenmerken van de gronden;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van een doelmatig, reëel agrarisch bedrijf waarbij geldt dat overtollige of leegstaande bebouwing en reeds verstrekte vergunningen worden betrokken bij de beoordeling van de doelmatigheid en de noodzaak van de bebouwing;
3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • b. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • c. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in 50.1 Bebouwingsgrenzen ;
  • d. een gebouw mag ten hoogste één bouwlaag bevatten voor het stallen van dieren

3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden bovendien de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag ten hoogste 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de inhoud mag niet meer dan 750 m3 bedragen, tenzij op het tijdstip van 
    terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere inhoud legaal aanwezig was, in welk geval die grotere inhoud is toegestaan en als maximum geldt;
  • c. ondergrondse gebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning mogen uitsluitend worden gebouwd onder de oppervlakte van de bedrijfswoning;

3.2.3 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden bovendien de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke grondoppervlakte mag niet meer dan 100 m2 bedragen;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen;

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kunstmest- en voedersilo's mag niet meer dan 15 m bedragen;
  • b. de goothoogte van mestsilo's mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer dan 2,50 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer gedragen dan 3 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2,50 m bedragen; indien deze overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen.

3.3 Nadere eisen

3.3.1 Nadere eisen

3.3 Nadere eisen


Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.

3.3.2 Afwegingskader

De in 3.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

  • a. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;
  • c. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik;
  • d. ten behoeve van de milieusituatie;
  • e. ten behoeve van de verkeersveiligheid;
  • f. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders in woonunits

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2 ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders in woonunits, onder de voorwaarden dat:

  • a. de tijdelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte op het betreffende agrarisch bedrijf en waarbij inpandige huisvesting de voorkeur heeft en structurele voorzieningen ten behoeve van tijdelijke huisvesting in het stedelijk gebied ontbreken;
  • b. huisvesting binnen bestaande bebouwing, waarvoor op grond van artikel 3.6.2  omgevingsvergunning kan worden verleend, is aantoonbaar niet mogelijk gebleken;
  • c. de huisvesting uitsluitend betrekking heeft op arbeiders die alleen werkzaam zijn binnen het bedrijf waar ze tijdelijk zijn gehuisvest;
  • d. de bewoning per individuele gehuisveste persoon niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar mag bedragen;
  • e. het bedrijfshoofd, om een goede controle op het verblijf te bewerkstelligen, een nachtregister bijhoudt dat wordt vastgesteld door burgemeester en wethouders;
  • f. in verband met noodzakelijk toezicht een bedrijfswoning aanwezig is die ook daadwerkelijk door het verantwoordelijke bedrijfshoofd wordt bewoond;
  • g. er geen sprake is van zelfstandige wooneenheden;
  • h. de huisvesting plaatsvindt in maximaal 2 woonunits met een gezamenlijke vloeroppervlakte van maximaal 150 m² en niet meer dan 15 m2 per werknemer;
  • i. de bouwhoogte van woonunits niet meer bedraagt dan 3 meter;
  • j. de woonunit(s) zoveel mogelijk worden geplaatst uit het zicht vanaf de openbare weg of het omringende landschap;
  • k. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige waarden;
  • l. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • m. de afwijking milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • n. het gebruik geen onevenredige beperking oplevert voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • o. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en óf het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving.
  • p. indien de noodzaak voor huisvesting niet meer aanwezig is, de houder van de omgevingsvergunning hiervan binnen twee maanden schriftelijk mededeling doet aan burgemeester en wethouders;
  • q. de omgevingsvergunning maximaal voor een periode van 3 jaar wordt verleend, verlenging is mogelijk op basis van een nieuw AAB-advies;
  • r. de woonunits na afloop van de onder q genoemde periode worden verwijderd.

Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening van de omgevingsvergunning of indien in strijd met de omgevingsvergunning wordt gehandeld.

3.4.2 Goothoogte gebouwen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder d tot niet meer dan 6 m, onder de voorwaarde dat dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is.

3.4.3 Geringere dakhelling gebouwen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder f ten behoeve van een geringere dakhelling, onder de voorwaarde dat dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk en/of gewenst is.

3.4.4 Inhoud bedrijfswoning vergroten via bonussloopregeling

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 onder b ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning, onder de voorwaarden dat:

  • a. binnen het bestemmingsvlak zelf of elders bestaande gebouwen worden gesloopt en de inhoud van de woning per 100 m2 sloop met niet meer dan 50 m3 mag worden vergroot tot een maximum inhoud van 850 m3;
  • b. verzekerd is dat de elders gesloopte oppervlakte aan gebouwen daar niet opnieuw kan worden gebouwd. Voor zover gesitueerd binnen het plangebied dient de aanvraag voor omgevingsvergunning te worden gecombineerd met de wijzigingsbevoegdheid.

3.4.5 Oppervlakte aan bijgebouwen vergroten via bonussloopregeling

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.3 onder a ten behoeve van een grotere oppervlakte aan bijgebouwen bij de bedrijfswoning, onder de voorwaarden dat:

  • a. binnen het bestemmingsvlak zelf of elders bestaande gebouwen worden gesloopt. Daarbij geldt dat maximaal 100 mals bijgebouw bij de woning is toegestaan, met dien verstande dat wanneer de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen meer bedraagt dan 100 m2 ten hoogste 20% van deze meerdere oppervlakte behouden of vervangen mag worden tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 250 m2;
  • b. verzekerd is dat de elders gesloopte oppervlakte aan gebouwen daar niet opnieuw kan worden gebouwd. Voor zover gesitueerd binnen het plangebied dient de aanvraag voor omgevingsvergunning te worden gecombineerd met de wijzigingsbevoegdheid.

3.4.6 Grotere hoogte silo's

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.5 onder a ten behoeve van een grote bouwhoogte, tot niet meer dan 20 meter, onder de voorwaarde dat dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is.

3.4.7 Hogere erfafscheidingen/hekwerken voor de voorgevel

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.5 onder e ten behoeve van een grotere hoogte voor erfafscheidingen en hekwerken vóór de voorgevel van het hoofdgebouw, onder de voorwaarden dat:

  • a. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m;
  • b. de stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

3.4.8 Bouwverbod intensieve geiten- of schapenhouderij vervallen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder j voor het bouwen ten behoeve van een intensieve geiten- of schapenhouderij, onder de voorwaarde dat het verbod in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011, artikel 9.8, is komen te vervallen.

3.4.9 Afwegingskader

Een in 3.4.1 t/m 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld, met dien verstande dat bij de belangenafweging ook aspecten van beeldkwaliteit worden betrokken.

3.4.10 Advies

Met betrekking tot de toepassing van de in 3.4.1 t/m 3.4.1 genoemde bevoegdheden wordt advies ingewonnen bij:

  • a. de WUBBB ten aanzien van de vraag of de gebiedswaarden in voldoende mate worden versterkt bij uitvoering van het ingediende landschapsversterkingsplan (voor zover deze voorwaarde bij de afwijkingsevoegdheid is opgenomen), waarbij de WUBBB zich zo nodig baseert op een deskundigenrapport;
  • b. de AAB voor zover sprake is van een bedrijfseconomisch advies en/of belang alsmede inzake het onderdeel tijdelijke huisvesting van werknermers voor zover het betreft de noodzaak van het aantal werknemers en de huisvestingsperiode.


3.5 Specifieke gebruiksregels


3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten na beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten die gepaard gaan met evenementen en een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor huisvesting van werknemers en de direct daarmee in verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook en wasgelegenheid;
  • e. het bewonen dan wel laten bewonen van bijgebouwen of bedrijfsgebouwen, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.

3.5.2 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval niet gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor (co-)vergisting van mest, voor zover de capaciteit van de (co-)vergistingsinstallatie minder dan 100.000 kg per dag bedraagt waarbij het bedrijf uitsluitend eigen geproduceerde mest verwerkt en van het eigen bedrijf en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
  • b. het leveren van energie die vrijkomt bij het onder a bedoelde proces van co-vergisting;

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3 onder a sub 4 ten behoeve van nevenactiviteiten, onder de voorwaarden dat:

  • a. de nevenactiviteit ondergeschikt blijft aan het bestaand agrarisch gebruik van het perceel;
  • b. de nevenactiviteiten qua aard en omvang passen bij de specifieke kwaliteit en schaal van de omgeving;
  • c. de omvang van de nevenactiviteiten past bij de functie van de nevenactiviteit, met dien verstande dat:
    • 1. inpandige opslag van statische goederen is toegestaan tot 1.000 m2;
    • 2. agrarisch technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven zijn toegestaan tot een oppervlakte van 400 m2;
    • 3. recreatieve doeleinden zijn toegestaan tot een oppervlakte van 750 m2;
    • 4. niet-agrarische bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 250 m2;
    • 5. verkoop van ter plaatse vervaardigde producten is toegestaan tot een bedrijfsvloeroppervlakte van niet meer dan 100 m2;
    • 6. de oppervlakte aan nevenactiviteiten in totaal niet meer bedraagt dan 1.000 m2;
    • 7. kleinschalige ondergeschikte horeca is toegestaan tot een oppervlakte van 35 m2;
    • 8. buitenopslag en opslag van niet-statische goederen niet is toegestaan.
  • d. de nevenactiviteit geen onevenredige (extra) hinder of belemmeringen mag veroorzaken voor omliggende (agrarische) bedrijven of woningen;
  • e. de nevenactiviteiten qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
  • f. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
  • g. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
  • h. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving.

3.6.1 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders in gebouwen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.1  onder a sub 5 ten behoeve van het gebruik van bedrijfsgebouwen voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders, onder de voorwaarden dat:

  • a. de tijdelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte op het betreffende agrarisch bedrijf waarbij inpandige huisvesting de voorkeur heeft en structurele voorzieningen ten behoeve van tijdelijke huisvesting in het stedelijk gebied ontbreken;
  • b. de huisvesting uitsluitend betrekking heeft op arbeiders die alleen werkzaam zijn binnen het bedrijf waar ze tijdelijk zijn gehuisvest;
  • c. de bewoning per individuele gehuisveste persoon niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar mag bedragen;
  • d. de huisvesting plaatsvindt in binnen het bouwvlak gebouwde bebouwing;
  • e. het bedrijfshoofd, om een goede controle op het verblijf te bewerkstelligen, een nachtregister bijhoudt dat wordt vastgesteld door burgemeester en wethouders;
  • f. in verband met noodzakelijk toezicht een bedrijfswoning aanwezig is die ook daadwerkelijk door het verantwoordelijke bedrijfshoofd wordt bewoond;
  • g. er geen sprake is van zelfstandige wooneenheden;
  • h. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • i. de afwijking milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • j. het gebruik geen onevenredige beperking oplevert voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • k. de omgevingsvergunning maximaal voor een periode van 3 jaar wordt verleend, verlenging is mogelijk op basis van een nieuw AAB-advies;

Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening van de omgevingsvergunning of indien in strijd met de omgevingsvergunning wordt gehandeld.

3.6.2 Mantelzorg

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.5.1  voor het gebruik van aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen of een deel van het bedrijfsgebouw als afhankelijke woonruimte onder de voorwaarden dat:

  • a. aangetoond wordt dat een afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg; deze noodzaak behoeft niet te worden aangetoond wanneer de zorgbehoevende de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
  • b. de afhankelijke woonruimte in beginsel plaatsvindt in de woning; wanneer wordt aangetoond dat inwoning in het hoofdgebouw onredelijke bezwarend is of niet haalbaar is, kan, met inachtneming van alle overige bepalingen, een afhankelijke woonruimte in een bijgebouw of een deel van een bedrijfsgebouw gerealiseerd worden;
  • c. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2 en een maximale inhoud van 240 m3.
    Deze maatvoering geldt ook wanneer de afhankelijke woonruimte in een deel van een bedrijfsgebouw wordt gerealiseerd;
  • d. het bijgebouw of het deel van het bedrijfsgebouw waarbinnen de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd op maximaal 30 m van het hoofdgebouw staat en qua ligging een ruimtelijke eenheid met het hoofdgebouw vormt;
  • e. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • f. per woning kan op enig moment slechts één omgevingsvergunning voor het gebruik als afhankelijke woonruimte van kracht zijn;

Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in, zodra de bij het verlenen van de voor de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

3.6.3 Bed&breakfast in bestaande gebouwen

Een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.1 ten behoeve van het gebruik van bestaande bebouwing voor bed & breakfast, onder de voorwaarden dat:

  • a. maximaal aan 8 personen logies en ontbijt zal worden geboden waarbij de maximale oppervlakte voor alle voorzieningen getroffen ter realisatie van het bed & breakfast, ten hoogste 100 m2 bedraagt;
  • b. de toeristisch-recreatieve functie ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
  • c. de activiteiten plaatsvinden binnen bestaande bebouwing, waarbij heeft te gelden dat de kamers deel uitmaken van het hoofd(woon)gebouw of een architectonisch, constructief en / of functioneel ondergeschikt gebouw, gelegen op maximaal 100 m van het hoofdgebouw, zodat de nevenactiviteit en het hoofd(woon)gebouw kunnen worden gezien als een ruimtelijke eenheid;
  • d. de afwijking milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • e. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking en parkeerdruk ontstaat;
  • f. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving en/of de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.

3.6.4 Advies

Met betrekking tot de toepassing van de in 3.6.1 t/m 3.6.4 genoemde bevoegdheid wordt advies ingewonnen:

  • a. bij de WUBBB ten aanzien van de vraag of de gebiedswaarden in voldoende mate worden versterkt bij uitvoering van het ingediende landschapversterkingsplan (voor zover deze voorwaarde bij de afwijkingsbevoegdheid is opgenomen), waarbij de WUBBB zich zo nodig baseert op een deskundigenrapport;
  • b. de AAB voor zover sprake is van een bedrijfseconomisch advies en/of belang alsmede inzake het onderdeel tijdelijke huisvesting van werknermers voor zover het betreft de noodzaak van het aantal werknemers en de huisvestingsperiode.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding ' milieuzone - ecologische verbindingen ': het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2;
  • b. ter plaatse van de aanduiding ' milieuzone - beekherstel ':
    • 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2;
    • 2. het ophogen van gronden.

3.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

3.7.3 Afwegingskader

De in 3.7.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

3.7.4 Waarden

Onder de in 3.7.3 genoemde waarden worden verstaan:

ten aanzien van de in 3.7.1  onder a genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de ecologische verbindingszone voor uitwisseling van flora en fauna tussen natuurgebieden;

ten aanzien van de in 3.7.1 onder b genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de gronden voor behoud, beheer en herstel van watersystemen.

3.7.5 Advies

3.7.5 Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.7.1 onder b wordt het betrokken waterschapsbestuur gehoord.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

3.8.1 Overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'intensieve kwekerij' toevoegen voor de vestiging van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, onder de voorwaarden dat:

  • a. het bestemmingsvlak Agrarisch - Agrarisch bedrijf aan alle zijden grenst aan de Bestemming 'Agrarisch' dan wel met ten hoogste één zijde grenst aan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' of 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap';
  • b. sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, dan wel dat het bedrijf zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt;
  • c. het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot en bedraagt na wijziging maximaal 1,5 hectare;
  • d. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • e. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;
  • f. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding of grenzend aan de aanduiding 'wro-zone - natuurontwikkelingsgebied';
  • g. de artikelen 3.8.10 en 3.8.11 in acht worden genomen.

3.8.2 Vormverandering

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' en/of de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' ten behoeve van een vormverandering van het vlak met de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', onder de voorwaarden dat:

  • a. de vormverandering is noodzakelijk uit een oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering in relatie tot de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
  • b. de totale oppervlakte van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' niet mag toenemen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding ' reconstructiewetzone - extensiveringsgebied ' de vormverandering niet mag plaatsvinden ten behoeve van een intensieve veehouderij;
  • d. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • e. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving en/of de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.
  • f. de artikelen 3.8.10 en 3.8.11 in acht worden genomen.

3.8.3 Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen', al dan niet in combinatie met de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap', 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap', 'Natuur' en/of 'Bos', en al dan niet met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing', onder de voorwaarden dat:

  • a. de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik niet langer mogelijk is;
  • b. het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het aantal bestaande bedrijfswoningen;
  • c. bestaande bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt, waarbij geldt dat 100 m2 als bijgebouw per woning is toegestaan. Indien de bestaand oppervlakte aan bedrijfsgebouwen meer bedraagt dan 100 m² mag:
  • d. ten hoogste 20% van deze meerdere oppervlakte behouden of vervangen worden tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 250 m² per woning, of
  • e. de woning per 100 m2 te slopen gebouwen met niet meer dan 50 m3 worden vergroot tot een maximum inhoud van 850 m3;
  • f. het bestemmingsvlak wordt verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning(en) met bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven en verhardingen;
  • g. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • h. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving en/of de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.

3.8.4 Bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van kleinschalige vormen van binnenopslag, agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf, onder voorwaarde dat:

  • a. de mogelijkheid van agrarisch hergebruik wordt onderzocht;
  • b. het hergebruik qua aard en omvang past bij de specifieke kwaliteit en schaal van de omgeving;
  • c. het hergebruik geen onevenredige (extra) hinder of belemmeringen mag veroorzaken voor omliggende (agrarische) bedrijven of woningen;
  • d. de activiteit qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
  • e. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
  • f. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden
  • g. het in opzet en ontwikkelingsperspectief gaat om een kleinschalige activiteit met in beginsel slechts enkele werknemers;
  • h. de milieubelasting niet groter is dan die van activiteiten als bedoeld in de categorieën 1 en 2 van de Bedrijvenlijst;
  • i. detailhandel alleen is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • j. buitenopslag niet is toegestaan;
  • k. de oppervlakte aan gebouwen die voor de activiteit wordt aangewend niet meer bedraagt dan 400 m2, tenzij het een caravanstalling betreft, in welk geval bedoelde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.000 m2;
  • l. overtollige gebouwen worden gesloopt;
  • m. de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Bedrijf' mag nooit meer bedragen dan 0,5 ha. en dient verkleind te worden voor zover dat voor een doelmatige inrichting en gebruik van de hergebruiksfunctie mogelijk is;
  • n. in afwijking van het bepaalde onder m mag de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak van een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf nooit meer bedragen dan 1,5 ha.;
  • o. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • p. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of herstel van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;
  • q. de artikelen 3.8.10 en 3.8.11 in acht worden genomen.

3.8.5 Recreatie-Dagrecreatie

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' ten behoeve van kleinschalige vormen van recreatie of natuur- en landschapsbeheer en -educatie, onder voorwaarde dat:

  • a. de mogelijkheid van agrarisch hergebruik wordt onderzocht;
  • b. het hergebruik qua aard en omvang past bij de specifieke kwaliteit en schaal van de omgeving;
  • c. het hergebruik geen onevenredige (extra) hinder of belemmeringen mag veroorzaken voor omliggende (agrarische) bedrijven of woningen;
  • d. de activiteit qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
  • e. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
  • f. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden
  • g. het in opzet en ontwikkelingsperspectief gaat om een kleinschalige activiteit met in beginsel slechts enkele werknemers;
  • h. detailhandel alleen is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • i. buitenopslag niet is toegestaan;
  • j. de oppervlakte aan gebouwen die voor de activiteit wordt aangewend niet meer bedraagt dan 400 m2;
  • k. overtollige gebouwen worden gesloopt;
  • l. de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Recreatie - Dagrecreatie' mag nooit meer bedragen dan 0,5 ha. en dient verkleind te worden voor zover dat voor een doelmatige inrichting en gebruik van de hergebruiksfunctie mogelijk is;
  • m. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • n. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of herstel van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;
  • o. de artikelen 3.8.10 en 3.8.11 in acht worden genomen.

3.8.6 Bonussloopregeling

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' geheel of gedeeltelijk wijzigen in de naastgelegen bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap' of 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' al dan niet met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing', onder de voorwaarde dat op de betreffende gronden sloop heeft plaatsgevonden.

3.8.7 Advies

Met betrekking tot de toepassing van de genoemde bevoegdheden wordt advies ingewonnen bij:

  • a. de WUBBB ten aanzien van de vraag of de gebiedswaarden in voldoende mate worden versterkt bij uitvoering van het ingediende landschapversterkingsplan (voor zover deze voorwaarde bij de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen), waarbij de WUBBB zich zo nodig baseert op een deskundigenrapport;
  • b. de AAB voor zover sprake is van een bedrijfseconomisch advies en/of belang;
  • c. het waterschap ten aanzien van de vraag of de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. doeleinden van openbaar nut;
  • e. het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en natuurwaarden, archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden en kenmerken van de gronden;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, onverharde wegen, kavelpaden, groenvoorzieningen en sloten.

4.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap ' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienst van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a schuilstallen zijn toegestaan, uitsluitend zover deze reeds legaal bestonden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, op de plaats en tot de afmetingen zoals die bestonden op genoemd tijdstip.

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. teeltondersteunende voorzieningen met een permanent karakter zijn niet toegestaan;
  • b. voeropslagvoorzieningen zijn niet toegestaan;
  • c. paardenbakken zijn niet toegestaan;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (waaronder erf- en terreinafscheidingen) bedraagt niet meer dan 1 m;
  • e. poorten zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 2 m;

4.3 Nadere eisen

4.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de bouwhoogte van bebouwing;
  • b. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen.

4.3.2 Afwegingskader

De in 4.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

  • a. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van omliggende waarden;
  • c. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik;
  • d. ten behoeve van de milieusituatie
  • e. ten behoeve van de verkeersveiligheid;
  • f. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.3.3 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 12.1 van toepassing.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik of laten gebruiken gronden voor het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5.1 Verbod

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - ecologische verbindingen': het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - beekherstel':
    • 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2;
    • 2. het ophogen van gronden.
4.5.2 Uitzonderingen verbod

Het in 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

4.5.3 Afwegingskader

De in 4.5.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

4.5.4 Waarden

Onder de in 4.5.3 genoemde waarden worden verstaan:

  • a. ten aanzien van de in 4.5.1 onder a genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de ecologische verbindingszone voor uitwisseling van flora en fauna tussen natuurgebieden;
  • b. ten aanzien van de in 4.5.1 onder b genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de gronden voor behoud, beheer en herstel van watersystemen.

4.5.5 Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.5.1 onder b wordt het betrokken waterschapsbestuur gehoord.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

4.6.1 Uitbreiding intensieve veehouderij

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de aanduiding 'intensieve veehouderij' voor de uitbreiding van het agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', onder de voorwaarden dat:

  • a. de gronden grenzen aan gronden met de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de aanduiding 'intensieve veehouderij' en de wijziging plaatsvindt in het kader van uitbreiding van het agrarisch bedrijf;
  • b. sprake is van een duurzame locatie intensieve veehouderij;
  • c. geen sprake is van een intensieve geiten- of schapenhouderij;
  • d. de wijziging uit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van een reëel agrarisch bedrijf;
  • e. na wijziging de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak Agrarisch - Agrarisch bedrijf niet meer bedraagt dan 1,5 hectare, waarbij tenminste 10% van het bestemmingsvlak (grootte na wijziging) wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e mag het bestemmingsvlak Agrarisch - Agrarisch bedrijf eenmalig worden vergroot, uitsluitend onder de voorwaarden dat:
    • 1. het bouwblok op 20 maart 2010 een omvang had van ten minste 1,5 ha.;
    • 2. de vergroting noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de huisvestingseisen, voortvloeiend uit het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij en uit de op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gestelde eisen;
    • 3. de wijziging is aangevraagd voor 1 januari 2013;
  • g. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;
  • h. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • i. de artikelen 4.6.11 en 4.6.12 in acht worden genomen.

4.6.2 Uitbreiding van overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de aanduiding 'intensieve kwekerij' voor de uitbreiding van overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven, onder de voorwaarden dat:

  • a. de gronden grenzen aan gronden met de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de aanduiding 'intensieve kwekerij' en de wijziging plaatsvindt in het kader van de uitbreiding van het agrarisch bedrijf;
  • b. de wijziging uit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van een reëel agrarisch bedrijf;
  • c. na wijziging de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' niet meer bedraagt dan 1,5 hectare, waarbij tenminste 10% van het bestemmingsvlak (grootte na wijziging) wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing;
  • d. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;
  • e. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is.
  • f. de artikelen 4.6.11 en 4.6.12 in acht worden genomen.

4.6.3 Uitbreiding agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' zonder de aanduiding 'intensieve veehouderij' en zonder de aanduiding 'intensieve kwekerij' voor de uitbreiding van het agrarisch bedrijf, onder de voorwaarden dat:

  • a. de gronden grenzen aan gronden met de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' en de wijziging plaatsvindt in het kader van uitbreiding van het agrarische bedrijf dan wel ten behoeve van het dierenwelzijn;
  • b. de wijziging uit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van een reëel agrarisch bedrijf;
  • c. na wijziging de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' niet meer bedraagt dan 2 hectare, waarbij tenminste 10% van het bestemmingsvlak (grootte na wijziging) wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing;
  • d. de wijziging niet strekt tot uitbreiding van intensieve veehouderij;
  • e. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • f. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;
  • g. de artikelen 4.6.11 en 4.6.12 in acht worden genomen.

4.6.4 Vormverandering agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve van de vormverandering van het vlak met de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', onder de voorwaarden dat:

  • a. de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' grenzen aan gronden met de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
  • b. de totale oppervlakte van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' niet toeneemt;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' de vormverandering niet mag plaatsvinden ten behoeve van een intensieve veehouderij;
  • d. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • e. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;
  • f. de artikelen 4.6.11 en 4.6.12 in acht worden genomen.

4.6.5 Teeltondersteunende voorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen toegestaan' voor de uitbreiding van het agrarisch bedrijf voor permanente en/ of tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, onder de voorwaarden dat:

  • a. de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' grenzen aan gronden met de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
  • b. de wijziging noodzakelijk en/of gewenst is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
  • c. na de wijziging de omvang van het aanduidingvlak 'specifieke vorm van agrarisch – teeltondersteunende voorzieningen' niet meer bedraagt dan 1,5 hectare, waarbij tenminste 10% van het bestemmingsvlak (grootte na wijziging) wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing;
  • d. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • e. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;
  • f. de artikelen 4.6.11 en 4.6.12 in acht worden genomen.

4.6.6 Vormverandering Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de vormverandering van het vlak met de bestemming ' Wonen ', onder de voorwaarden dat:

  • a. de totale oppervlakte van de bestemming 'Wonen' niet toeneemt;
  • b. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • c. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;
  • d. de artikelen 4.6.11 en 4.6.12 in acht worden genomen.

4.6.7 Vergroting Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de vergroting van het vlak met de bestemming 'Wonen', onder de voorwaarden dat:

  • a. de oppervlakte van de bestemming 'Wonen' met maximaal 15% toeneemt;
  • b. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • c. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;
  • d. de artikelen 4.6.11 en 4.6.12 in acht worden genomen.

4.6.8 Natuurontwikkeling

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' wijzigen in de bestemming 'Natuur' en/ of 'Water' al dan niet onder het toevoegen van de dubbelbestemming 'Waarde - Leefgebied soorten van stromend water' ter plaatse van de aanduidingen 'wro-zone - natuurontwikkelingsgebied', 'milieuzone - beekherstel' en 'milieuzone - ecologische verbindingen ', onder de voorwaarden dat:

  • a. de inrichting van de gronden tot natuur of water geen onevenredige belemmering vormt voor het gebruik van de belendende agrarische percelen;
  • b. de natuurontwikkeling op deze gronden geschiedt enkel op basis van vrijwillige medewerking van de grondeigenaren.

4.6.9 Bonussloopregeling

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing'  opnemen onder de voorwaarde dat op de betreffende gronden sloop heeft plaatsgevonden.

4.6.10 Bouwverbod intensieve geiten- of schapenhouderij vervallen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de zinsnede in artikel 4.6.1  onder c schrappen, onder de voorwaarde dat het verbod in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011, artikel 9.8 is komen te vervallen.

4.6.11 Advies

Met betrekking tot de toepassing van de genoemde bevoegdheden wordt advies ingewonnen bij:

  • a. de WUBBB ten aanzien van de vraag of de gebiedswaarden in voldoende mate worden versterkt bij uitvoering van het ingediende landschapversterkingsplan (voor zover deze voorwaarde bij de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen), waarbij de WUBBB zich zo nodig baseert op een deskundigenrapport;
  • b. de AAB wanneer sprake is van een bedrijfseconomisch advies en/of belang;
  • c. het waterschap ten aanzien van de vraag of de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 5 Waarde - Attentiegebied EHS

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Attentiegebied EHS' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).

5.2 Specifieke gebruiksregels

Bij toename van het verhard oppervlak is "hydrologisch neutraal bouwen" het uitgangspunt. Voor een toename van het verharde (bebouwings)oppervlak van 250 m2 is een advies van het waterschap vereist.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3.1 Verbod

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 cm onder maaiveld een en ander voorzover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
  • b. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • c. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaand drainagestelsel door een gelijkwaardig stelsel, waaronder een peilgestuurd stelsel;
  • d. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2

5.3.2 Uitzonderingen op verbod

Het onder artikel 5.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die:

5.3.3 Onderzoek

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1  wordt het waterschap gehoord.

5.3.4 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 mag alleen worden verleend indien door die werken en/of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

Artikel 6 Waarde - Leefgebied soorten van kleinschalig cultuurlandschap

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Leefgebied soorten van kleinschalig cultuurlandschap ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het leefgebied van soorten van kleinschalig cultuurlandschap, waaronder begrepen:

  • a. houtwallen, kleine bosjes, hagen, boszomen en overgangen van bos naar agrarisch gebied, specifiek ten behoeve van het leefgebied van struweelvogels;
  • b. een afwisselend landschap met voldoende fourageermogelijkheden specifiek ten behoeve van het leefgebied van de das;
  • c. structuurrijke vegetaties met waardplanten specifiek ten behoeve van het leefgebied voor vlinders;
  • d. overwinteringsbiotopen (houtige elementen) en voortplantingsbiotopen (poelen) specifiek ten behoeve van het leefgebied voor amfibieën;

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
6.2.1 Verbod

Het is verboden om op of in de voor ' Waarde - Leefgebied soorten van leinschalig cultuurlandschap ' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanleggen van een drainagestelsel en het aanbrengen van onderbemaling, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaand drainagestelsel door een gelijkwaardig stelsel, waaronder een peilgestuurd stelsel;
  • c. het aanleggen, dempen of wijzigen van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het verwijderen of rooien van bos- , natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  • e. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover groter dan 200 m2 per ingreep;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedraagt;
  • g. het verwijderen of wijzigen van perceelsgrenzen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden, landschapselementen en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
  • h. het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen met een tijdelijk karakter;
  • i. teelt van houtgewas met agrarische productiefunctie.

6.2.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 6.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
  • b. het normale agrarisch gebruik betreffen;
  • c. plaatsvinden binnen de bestemmingen ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ';
  • d. plaatsvinden binnen de bestemmingen ' Bos ', ' Natuur ' en ' Water ';
  • e. plaatsvinden in het kader van de natuurontwikkeling of -beheer;
  • f. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

6.2.3 Afwegingskader

De in 6.2.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

Onder de waarde van deze gronden wordt ondermeer verstaan:

  • a. de waarde als leefgebied voor vlinders, zoals deze waarde tot uitdrukking komt in de aanwezigheid van bossen, bloemrijke graslanden en ruigtekruidenvegetaties, heide, moerassen en vennen;
  • b. de waarde als leefgebied voor struweelvogels, zoals deze waarde tot uitdrukking komt in de aanwezigheid van lichtbeboste heide, bosranden en struweel, bosjes, hagen en houtwallen, kruidenrijke bermen en perceelsranden;
  • c. de waarde als leefgebied voor de das, zoals deze waarde tot uitdrukking komt in de aanwezigheid van verblijfslocaties (burchten en bij burchten), primair voedselgebied (vochtige graslanden, al dan niet binnen bijvoorbeeld een hoogstamboomgaard, en bos), secundair voedselgebied (akkers waarin dassen gedurende een beperkt deel van het jaar voedsel vinden van één bepaald type, zoals maiskolven), migratieroutes (wissels, meestal langs lijnvormige landschapselementen, waarlangs dassen zich verplaatsen tussen burcht en voedselgebied). Wanneer één van deze functies wegvalt door een ruimtelijke ingreep is sprake van onevenredige aantasting van het leefgebied van de das;
  • d. de waarde als leefgebied voor amfibieën, zoals deze waarde tot uitdrukking komt in de aanwezigheid van enerzijds poelen, vennen, plassen en natte laagtes en anderzijds overhoekjes, struwelen, bosjes, hagen en houtwallen;
  • e. de kleinschaligheid van het gehele kleinschalig cultuurlandschap;
  • f. de aanwezigheid van gradientsituaties.

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling

7.1 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

7.2 Besmettingsbepaling

Bij de beoordeling van een omgevingsvergunning voor een (agrarische) bedrijfswoning of dienstwoning worden mede in aanmerking genomen bestaande woningen welke als (agrarische) bedrijfswoning of dienstwoning zijn gebouwd of als zodanig in gebruik zijn geweest, alsmede woningen die kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Woningwet. Ook bedrijfswoningen die ten gevolge van verkoop, verhuur, bedrijfssplitsing of andere transacties niet langer als (agrarische) bedrijfswoning c.q. dienstwoning fungeren, worden daartoe gerekend.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bebouwingsgrenzen

8.1.1 In acht te nemen afstand

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dienen, wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan de gronden bestemd voor verkeersdoeleinden de volgende afstanden uit de as van de op de verbeelding nader onderscheiden wegen in acht genomen:

bestemming: afstand uit de wegas:

Verkeer - Snelverkeer 100 meter

Verkeer - Verkeer 20 meter

Verkeer - Railverkeer 20 meter

Verkeer - Onverhard en Verkeer - Voet-/fietspad 10 meter

8.1.2 Afwijken in acht te nemen afstand

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.1.1 , onder de voorwaarde dat uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat.

8.2 Geluidszones langs wegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:

  • a. 250 meter ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
  • b. 400 meter ter weerszijde van een weg met drie of vier rijstroken;

mogen toegelaten geluidsgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als genoemd in artikel 82 lid 1 van de Wet geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 reconstructiewetzone - verwevingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding ' reconstructiewetzone - verwevingsgebied ' zijn specifieke regels van toepassing.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheid

11.1.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maatvoeringen, afmetingen, inhoudsmaten en percentages tot niet meer dan 10% van die maatvoeringen, afmetingen, inhoudsmaten en percentages, onder de voorwaarden dat deze afwijking niet geldt voor:
    • 1. de maximale toegestane bebouwde oppervlakte van niet-agrarische bedrijven;
    • 2. bebouwing ten dienste van intensieve veehouderijbedrijven ter plaatse van de aanduiding ' reconstructiewetzone - extensiveringsgebied ';.
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van waterlopen of wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien waterhuishoudkundige aspecten en/of de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, onder de voorwaarden dat de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de technisch betere realisering van de bestemmingen of bouwwerken;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht met een bouwhoogte van niet meer dan 10 m, met dien verstande dat deze afwijking niet geldt voor terrein- en erfafscheidingen;
  • e. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, onder de voorwaarde dat de bestemmingsvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;
  • f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, luchtwassers en lichtkappen.

11.1.2 Afwegingskader

De in 11.1.1  onder a tot en met f bedoelde vergunning wordt slechts verleend, onder de voorwaarden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieuhygienische uitvoerbaarheid, waaronder begrepen leidingbelangen;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de landschappelijke en natuurwaarden, archeologische, cultuurhistorische of aardkundige waarden.

Artikel 12 Algemene procedureregels

55.1 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen wordt de volgende procedure gevolgd:

  • a. het voornemen tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op electronische wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in dat belanghebbenden schriftelijk of electronisch hun zienswijzen kunnen indienen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. degenen die tijdig hun zienswijzen schriftelijk of electronisch hebben ingediend worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen mondeling nader toe te lichten;
  • e. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.


Artikel 13 Overige regels

13.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

13.2 Prioriteit van (dubbel)bestemmingen
  • a. waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
  • b. waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:

13.3 Uitsluiten aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en
  • f. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Bouwwerken

14.1.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijkingen naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

14.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 14.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld 14.1.1 met maximaal 10%.

14.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder of in afwijking van een vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Gebruik

14.2.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Vogel- en Habitatrichtlijnen (richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 en richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992) beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaand gebruik.

14.2.2 Wijziging gebruik

Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in 14.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.2.3 Onderbreken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 14.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. In het geval van meerjarige teelt is geen sprake van onderbroken gebruik, mits het gebruik is hervat aan het eind van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de teelt is gestaakt.

14.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

"Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2011".