Plan: | Kerkweide-Oost, Liempde |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0757.BP07KerkweideOost-OTW1 |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Kerkweide-Oost, Liempde" van de gemeente Boxtel.
Op de locatie tussen de Kerkheiseweg, Bergstraat en de Boxtelseweg is thans binnen de bestemming 'Wonen' een grotendeels onverhard terrein gesitueerd. Dit gebied is tot een recent verleden in gebruik geweest als akkerland. De meest oostelijke strook wordt gebruikt als tuin, behorende bij de omliggende woningen en/of dierenweide. De initiatiefnemer is voornemens om op deze gronden 20 grondgebonden woningen (waarvan 18 twee-onder-een-kap en twee vrijstaand) en 8 beneden-bovenwoningen te realiseren.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan “Bestemmingsplan Liempde", omdat de noodzakelijke bouwvlakken ontbreken. De gemeente Boxtel heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan. Het opstellen van een bestemmingsplan is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Voorliggend bestemmingsplan omvat de toelichting en de regels voor het realiseren van 20 grondgebonden woningen en 8 beneden-bovenwoningen op de locatie tussen de Kerkheiseweg, Bergstraat en de Boxtelseweg.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Boxtel, sectie E, nummers 4262, 4263, 4264 (gedeeltelijk), 5716 (gedeeltelijk) en 6161, 6203. De oppervlakte van het plangebied bedraagt .circa 7.300 m². De gronden zijn particulier in eigendom
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Liempde", vastgesteld door de gemeenteraad op 17 december 2013. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
De gronden in het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Liempde' bestemd als 'Wonen'. Ter plaatse van de bestemming wonen zijn de gronden onder meer aangewezen voor.de functie wonen. Binnen deze bestemming zijn hoofdgebouwen toegestaan binnen een in de verbeelding opgenomen bouwvlak.
Daarnaast geldt voor de gronden binnen het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' De dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ beschermd de mogelijk aanwezige archeologische waarden op het perceel. De bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - open bebouwing’ bepaalt dat de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 5 meter moet zijn.
Conclusie
Het initiatief betreft het realiseren van 20 grondgebonden woningen en 8 beneden-bovenwoningen op de locatie tussen de Kerkheiseweg, Bergstraat en de Boxtelseweg. Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan “Bestemmingsplan Liempde", omdat de noodzakelijke bouwvlakken ontbreken. Het opstellen van een bestemmingsplan in noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.
Onderstaande afbeelding en de foto's geven de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.
DIRECTE OMGEVING
Het plangebied bevindt zich op een inbreidingslocatie in het noordwesten van Liempde. Liempde is een dorp in de gemeente Boxtel en is in de vroege middeleeuwen ontstaan op een dekzandrug aan het beekdal van de Dommel. Er was nog geen sprake van een dorpskern, alleen van verspreid gesitueerde buurtschappen, zoals Loeind, Kasteren, Vrilkhoven en De Berg. Op het snijpunt van verbindingswegen tussen deze buurtschappen is geleidelijk de dorpskern Liempde ontstaan. De geschiedenis van Liempde is nog steeds goed zichtbaar in de dorpskern. De monumenten en beeldbepalende panden zijn verspreid over de kern gesitueerd met grotere concentraties aan de Kapelstraat, Dorpsstraat en rond het Raadhuisplein. Dit zijn de oudste linten van het dorp.
De ruimtelijke structuur van Liempde is gebaseerd op de historische pleinen, monumenten, beeldbepalende panden en de kleinschalige uitbreidingen die, zowel voor als na de Tweede Wereldoorlog, in de linten hebben plaatsgevonden. Liempde heeft daardoor een informele en ongedwongen en langgerekte dorpsstructuur. De Kerkheiseweg is eveneens een oud lint van het dorp en tot de kruising met de Bergstraat behoort de Kerkheiseweg tot de historische structuur van het dorp. De woningen in de directe omgeving zijn met name vrijstaande of twee-onder-een-kap woningen die ruim zijn opgezet op groen ingerichte percelen. Naast woningen zijn er tevens enkele kleinere bedrijven in de omgeving van het plangebied aanwezig.
Het plangebied betreft een onbebouwd perceel te midden van woonpercelen en kan derhalve worden aangemerkt als inbreidingslocatie. Het plangebied is bijna geheel onverhard. Het plangebied is momenteel grotendeels in gebruik als akkerland. De meest westelijke en oostelijke strook binnen het plangebied zijn in gebruik als tuinen en/of dierweide behorende bij diverse woningen.
Onderstaande afbeeldingen geven de bestaande situatie van het plangebied weer.
![]() |
![]() |
![]() |
|
BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED |
Het plangebied is gelegen op een inbreidingslocatie tussen de Kerkheiseweg, Bergstraat en de Boxtelseweg. In de bestaande situatie is er een ontsluiting op de Kerkheiseweg aanwezig.
Het plangebied betreft een onverhard perceel dat in de huidige situatie als akkerland in gebruik is. De meest westelijke strook binnen het plangebied is voorzien van groen in de vorm van een wei. Er is geen oppervlaktewater aanwezig.
In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren, groen en water en duurzame en gezonde leefomgeving. Onderstaande afbeelding geeft de boogde toestand van het plangebied weer, zie ook bijlage 1.
INRICHTINGSSCHETSPLAN
Het initiatief betreft het realiseren van 20 grondgebonden woningen (waarvan 18 twee-onder-een-kap en twee vrijstaand) en 8 beneden-bovenwoningen op een inbreidingslocatie tussen de Kerkheiseweg, Bergstraat en de Boxtelseweg. Van de twee vrijstaande woningen wordt één woning in het westen van het plangebied gerealiseerd en zal op het woongebied Kerkweide-west aansluiten. In het oosten van het plangebied is een bouwkavel ten behoeve van één vrijstaande woning gelegen. Alle grondgebonden woningen worden voorzien van een voor- en achtertuin/patio. De twee-onder-een-kap-woningen worden levensloopbestendig ingericht, waarbij de slaapkamer en de badkamer op de begane grond worden gerealiseerd. De beneden-bovenwoningen zijn in het noorden van het plangebied gelegen en worden voorzien van een tuin of frans balkon. De beneden-bovenwoningen beschikken allemaal over een berging. De bergingen zijn achter het gebouw gelegen.
Ten behoeve van de bereikbaarheid van de woningen wordt een woonstraat aangelegd. Deze woonstraat wordt ontsloten op de Kerkheiseweg en sluit aan op de woonstraat van Kerkweide-West. De entree van het plangebied bevindt zich tussen twee bestaande woningen op de Kerkheiseweg. De beneden-bovenwoningen en de twee-onder-een-kapwoningen zijn aan deze woonstraat gelegen. Het oostelijk gelegen bouwkavel ten behoeve van de vrijstaande woning is gelegen aan de entree van het plangebied en de westelijk gelegen vrijstaande woning ligt op grens van het woongebied Kerkweide-west.
Binnen het plangebied worden twee centrale parkeerkoffers gerealiseerd ten behoeve van 35 openbare parkeerplaatsen.
Alle woningen krijgen eigen containers die op eigen perceel worden gestald. Voor de afvalinzameling zijn 2 container opstelplaatsen in de inrichtingsschets aangegeven, één nabij de parkeerkoffer en één aan de toegangsweg.
In de Welstandnota is het bestaande welstandsthema ter plaatse 'Historische kernen, linten en gemengde bebouwing' (zie onderstaande afbeelding). De Welstandsnota geeft aan dat in het gebied sprake is van één tot twee bouwlagen met kap. In de criteria wordt aangegeven dat de kappen vergelijkbaar met de omgeving moeten zijn. In het voorgestane plan zijn woningen in maximaal 2 lagen voorzien. De welstandscriteria zijn daarom niet op voorhand beperkend, gelet op de voorgestelde bouwregels.
KAART WELSTANDSNOTA DEELGEBIEDEN (PLANGEBIED TPV BLAUWE STIP)
Op onderstaande afbeeldingen is de voorziene beeldkwaliteit van de woningen te zien.
IMPRESSIE BENEDEN-BOVEN WONINGEN
IMPRESSIE TWEEKAPPERS
IMPRESSIE VRIJSTAANDE WONING WESTZIJDE PLANGEBIED
IMPRESSIE BINNENSTRAAT
Het realiseren van 28 woningen heeft invloed op de verkeersgeneratie. De publicatie "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'' van het CROW bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Boxtel wordt als 'niet stedelijk' aangeduid, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Boxtel tot het restgebied van de bebouwde kom behoort.
De nieuwe woningen betreffen 20 grondgebonden woningen, waarvan 2 vrijstaande en 18 twee-onder-een-kapwoningen, en 8 beneden-bovenwoningen. Om de verkeersaantrekkende werking van voorliggend initiatief te bepalen worden de vrijstaande woningen als 'Koop, huis, vrijstaand' aangeduid. De 18 twee-onder-een-kapwoningen worden als 'Koop, huis, twee-onder-een-kap' aangeduid en de 8 beneden-bovenwoningen worden als 'Koop, appartement, goedkoop' aangeduid. Daarnaast wordt binnen het plangebied 1 bouwperceel gerealiseerd. Dit bouwperceel wordt meegenomen in het berekenen van de verkeersgeneratie en wordt als 'Koop, huis, vrijstaand' aangeduid. De onderstaande tabel betreft de berekening van de verkeersaantrekkende werking voor motorvoertuigen in de toekomstige situatie.
Onderdeel | Verkeersgeneratie | Aantal | Totaal |
Koop, huis, vrijstaand | 7,8 - 8,6 | 2 woningen | 15,6 - 17,2 |
Koop, huis, twee-onder-een-kap | 7,4 - 8,2 | 18 woningen | 133,2 - 147,6 |
Koop, appartement, goedkoop | 3,7 - 4,5 | 8 woningen | 29,6 - 36 |
Totaal | 178,4 - 200,8 |
Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de beoogde ontwikkeling, in een worst case-scenario, zorgt voor circa 200 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Conclusie
Middels voorliggend initiatief neemt het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal met circa 200 motorvoertuigen toe ten opzichte van de huidige situatie. De capaciteit van de Kerkheiseweg. en omliggende straten is voldoende om het verkeer te kunnen verwerken.
Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het besluitgebied en voorkomt overlast voor de omgeving. Op 20 maart 2007 heeft de gemeenteraad de nota 'Parkeernormen Gemeente Boxtel'vastgesteld.
De nieuwe woningen betreffen 20 grondgebonden woningen, waarvan 2 vrijstaande en 18 twee-onder-een-kapwoningen, en 8 beneden-bovenwoningen. Om de parkeerbehoefte van voorliggend initiatief te bepalen worden de vrijstaande woningen als 'woning duur, vrijstaand' aangeduid. De 18 twee-onder-een-kapwoningen worden als 'woning duur, twee-onder-een-kap' aangeduid en de 8 beneden-bovenwoningen worden als 'woning goedkoop' aangeduid. In de in bijlage 2 opgenomen parkeerbalans is berekend wat de parkeerbehoefte in de toekomstige situatie is.
Op basis de parkeerberekening kan worden gesteld dat de toekomstige parkeerbehoefte minimaal 52 parkeerplaatsen bedraagt.
Uitgaande van de reductiefactoren ten aanzien van parkeren op eigen terrein dient in dit plan gerekend te worden met plaats voor 16,9 parkeerplaatsen op eigen terrein (zie ook bijlage 2). Dit betekent dat er nog (52-16,9)= 35 parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd dienen te worden.
Hiervan dient minimaal 5% te worden uitgevoerd als mindervalidenparkeerplaats. Dit betreffen in dit geval 2 parkeerplaatsen.
In het inrichtingsplan zijn in het openbaar gebied 35 pp (waarvan 2 mindervalidenparkeerplaatsen) opgenomen. Het voldoet hiermee aan de normen uit de Parkeernota.
Conclusie
Het plan voldoet aan voldoet aan de normen uit de Parkeernota.
Ten behoeve van een vertraagde infiltratie van het hemelwater wordt binnen het plangebied groen voorzien in de vorm van zelf in te richten voor- en achtertuinen en openbaar groen. Aan de noordoostkant van het plangebied wordt openbaar groen gerealiseerd in de vorm van gras ten noorden van de parkeerplaatsen. Daarnaast wordt aan de zuidkant van het plangebied langs de nieuwe woonstraat parkeerplaatsen met grasraattegels gerealiseerd. Tevens worden op diverse plekken binnen het plangebied bomen geplant in plantvakken.
Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.
Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.
Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:
Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.
Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.
De NOVI is op 11 september 2020 ondertekend en inmiddels in werking treden. De NOVI is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, en de overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:
Analyse
Het initiatief betreft het realiseren van 20 grondgebonden woningen (waarvan 18 twee-aan-een-kap en twee vrijstaand) en 8 beneden-bovenwoningen op een inbreidingslocatie tussen de Kerkheiseweg, Bergstraat en de Boxtelseweg.
Deze ontwikkeling draagt bij aan de opgave om tussen 2020 en 2035 circa 1,1 miljoen woningen toe te voegen aan de bestaande Nederlandse woningvoorraad. Middels deze ontwikkeling wordt zorg gedragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften in Nederland. Hierbij worden kwaliteit en bereikbaarheid onder meer als uitgangspunten genomen, waardoor een goede leefomgevingskwaliteit gerealiseerd kan worden. Daarnaast wordt bij het realiseren van de woonwijk rekening gehouden met het veranderende klimaat en wordt middels diverse maatregelen ervoor gezorgd dat er sprake is van een klimaatbestendige ontwikkeling. Op deze manier draagt het planvoornemen bij aan de nationale doelstelling om de gebouwde omgeving in 2050 CO2-arm, klimaatbestendig en natuurinclusief te maken. Bovendien blijkt uit diverse uitgevoerde onderzoeken ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling, dat deze ontwikkeling geen negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid heeft. Hiermee wordt een gezonde en veilige fysieke leefomgeving gewaarborgd.
Conclusie
Het plan geeft invulling aan het beleid, zoals omschreven in de Nationale Omgevingsvisie.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte genoemd, is op 30 december 2011 voor een groot deel in werking getreden en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. Het Barro bevat regels voor de borging van veertien nationale belangen. Het gaat hierbij om de volgende belangen:`
Analyse
De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Voorliggend plangebied ligt niet in een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is
Conclusie
Het Barro is niet van toepassing op voorliggend plan.
Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Ten aanzien van de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro. In de literatuur wordt bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329, r.o. 6.3).
Betekenis voor het plangebied
Dit plan voorziet in de toevoeging van 28 wooneenheden op een inbreidingslocatie in de dorpskern Liempde. Er is daarmee sprake van een ‘stedelijke ontwikkeling’, zoals omschreven in artikel 1.1.1 van het Bro. De Ladder voor duurzame verstedelijking dient doorlopen te worden.
Verantwoording
De beoogde ontwikkeling aan de Kerkheiseweg in Liempde betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit blijkt uit de volgende gegevens:
Er is recentelijk door Companen in opdracht van onder andere de gemeente een woningmarktonderzoek uitgevoerd (zie ook paragraaf 4.3.3.2).
Conclusie
Het plan voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze nota's getoetst.
In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.
De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:
Analyse
Voorliggend bestemmingsplan omvat de toelichting en de regels voor het realiseren van 20 grondgebonden woningen en 8 beneden-bovenwoningen op de locatie tussen de Kerkheiseweg, Bergstraat en de Boxtelseweg.
ad 1. | De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe woningen binnen het plangebied zullen minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor de woningen. Daar komt dan ook de verduurzaming van de energie aan bod |
ad 2. | Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt (zie paragraaf 5.3). Het ontwerp van de woningen en de inrichting van de woonpercelen kunnen voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Dit wordt in het bouwplan nader uitgewerkt. |
ad 3. | Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. De 28 woningen worden gerealiseerd binnen het stedelijk gebied, binnen de kern Liempde. Dit betekent dat het bestaand stedelijk gebied niet wordt vergroot. Het is zaak om bij woningbouw eerst te onderzoeken of dit kan gebeuren binnen bestaand stedelijk gebied. Hieraan wordt voldaan binnen dit plan. |
ad 4. | Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Door een zorgvuldige inpassing van de woningen wordt een bijdrage geleverd aan de leefomgeving en daarmee aan het vestigingsklimaat. |
Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
De Interim Omgevingsverordening (geconsolideerde versie 15 april 2022) bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):
Het plangebied is onderdeel van het stedelijke gebied. In beginsel zijn daar conform artikel 3.42 woningen toegestaan, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden. Hieronder is dit artikel overgenomen en wordt aan de voorwaarden getoetst.
''Artikel 3.42 - duurzame stedelijke ontwikkeling"
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Ter plaatse van het plangebied geldt het gebiedskenmerk 'Stalderingsgebied'. Het artikel 3.52 stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.
Ter plaatse van het plangebied geldt ook het gebiedsnorm 'Norm Wateroverlast stedelijk gebied'. Hieronder is dit artikel overgenomen en wordt aan de voorwaarden getoetst.
"Artikel 4.2 Norm wateroverlast Stedelijk gebied"
Lid 1
Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt binnen Stedelijk gebied, als norm een overstromingskans van:
Lid 2
De norm, bedoeld in het eerste lid, betreft een inspanningsverplichting.
De bergings- en afvoercapaciteit zoals hierboven gesteld is meegenomen in de watertoets zoals beschreven in paragraaf 5.12 en bijlage 13. Bij de verdere planuitwerking is rekening gehouden met de stromingsrichtingen waarbij hemelwater van de panden afstroomt naar de tuin en het openbaar gebied en niet naar buurpercelen. Hemelwater wordt afgeleid naar de HWA-voorziening waar het kan infiltreren in de bodem. Door het aanhouden van een bouwpeil boven dit bergingsniveau is er geen kans op water in de woningen en bijgebouwen te verwachten.
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.
Er is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen het bestaand stedelijke gebied van Liempde. Door de nieuwe woningen te realiseren op een inbreidingslocatie, wordt zorgvuldig met de ruimte omgegaan.
De situering van de woningen sluiten aan bij de verkavelingsstructuur in directe omgeving. Er wordt hierin aansluiting gezocht bij de omliggende percelen.
Het planvoornemen leidt tot de toevoeging van 8 beneden-bovenwoningen, 18 twee-onder-een-kapwoningen en twee vrijstaande woningen op een inbreidingslocatie binnen de kern Liempde, waarbij de woningen aansluiten bij de doelstellingen geformuleerd in de gemeentelijke woonvisie (paragraaf 4.3.3 ). Er is daarmee tevens een waardecreatie in het algemeen belang.
Conclusie
Het plan past binnen het beleid van de Interim Omgevingsverordening.
In juli 2011 heeft de gemeenteraad van Boxtel de Structuurvisie Verfrissend Boxtel voor het gemeentelijk grondgebied vastgesteld. Hierin wordt een integrale visie gegeven op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie bestaat ten eerste uit een Atlas, hierin wordt een inventarisatie van het huidige beleid gemaakt en een beschrijving van het huidige Boxtel gegeven. Vervolgens is een analyse gemaakt op vier integrale thema’s: wonen en leven, beleven, ondernemen en verbinden. Daaropvolgend zijn een agenda, welke de belangrijkste vraagstukken bevat, en een bedrijfsplan gemaakt. De vier thema’s vormen de rode draad van de visie. In het thema ‘wonen en leven’ wordt een voorwaardenkaart voor aangenaam leven geschetst, in het thema ‘beleven’ wordt een troevenkaart van Boxtel gegeven, in het thema ‘ondernemen’ wordt een kansenkaart voor vitaliteit geschetst en in het thema ‘verbinden’ wordt een vervlechtingskaart van duurzame relaties gegeven.
In de structuurvisie wordt de nadruk gelegd op de ligging van Boxtel en de omringende dorpen in het Nationale Landschap Het Groene Woud. Beide entiteiten zijn onmiskenbaar aan elkaar gekoppeld, het wonen en werken kunnen daar direct van profiteren. Ondanks de wenselijke verschillen tussen de bebouwde kommen en het buitengebied, wordt juist ook gezocht naar overeenkomsten. Hierbij wil de gemeente Boxtel de omgeving niet grondig in aanzien veranderen, maar de bestaande sterke punten van de gemeente beter benutten. Hiertoe worden in de structuurvisie onder andere een aantal concentratiegebieden aangegeven waar de voor de visie belangrijke projecten worden geplaatst.
De woonomgeving in Boxtel is gevarieerd. De opgave voor het woningaanbod is te komen tot meer differentiatie en variatie. Onder andere via het organiseren van goed verspreide zorgvoorzieningen. De woningvraag in Boxtel leidt niet tot grootschalige uitbreidingen, maar eerder tot ‘afronden’ (met kleinschalige uitbreidingen) en ‘inbreiden’ en herstructureren. De leefomgeving kan nog beter worden uitgenut, onder andere door de openbare ruimte direct in te richten op het wonen.
Analyse
In de structuurvisie ‘Verfrissend Boxtel’ uit 2011 is de opgave geformuleerd om te komen tot meer differentiatie en variatie binnen het woningaanbod. In de structuurvisie worden de concrete doelstellingen en projecten, zoals geformuleerd in de rapportage integraal dorpsontwikkelingsplan Liempde (iDOP), overgenomen. Er dient onder meer speciale aandacht te zijn voor het vernieuwen en verbeteren van de seniorenhuisvesting. De woningbouw in de kern Liempde moet zich daarbij met name te concentreren op een klein aantal inbreidingslocatie en één grootschalige uitbreidingslocatie aan de rand (Hamsestraat). Aangezien voorliggend initiatief een inbreidingslocatie is en ook als zodanig is aangemerkt, voldoet het
planinitiatief aan deze richtlijn.
Conclusie
Het plan past binnen de ambities zoals geschetst in de structuurvisie Verfrissend Boxtel.
In deze strategische visie (29 juni 2009) is aangegeven in welke richting Boxtel zich in de periode 2010-2020 verder wil ontwikkelen. De strategische visie is verwoord in zes ambities. De ambities zijn ondersteund in de vele gesprekken die hebben plaatsgevonden en moeten worden voortgezet.
De zes ambities zijn:
Deze ambities zijn toegelicht in de zes hoofdstukken. Voor dit bestemmingsplan is ambitie één en vijf van belang. In de navolgende alinea wordt deze ambitie nader toegelicht.
Boxtel blijft voorop met duurzaamheid
De gemeente is vooruitstrevend op het gebied van duurzaam bouwen. Dit komt onder andere tot uiting in het stellen van hogere eisen aan nieuwbouwwoningen dan wettelijk voorgeschreven, waar het gaat om materiaal- en energieverbruik.
Boxtel, een prima woongemeente
Tot 2020 groeit de eigen bevolking van Boxtel nog met 700 inwoners tot een totaal van 30.900. Voor deze groei alleen zijn ongeveer 300 woningen nodig. Een veel groter aantal, plusminus 900 woningen, is nodig om de nog steeds doorgaande gezinsverdunning op te vangen. De gemiddelde woningbezetting bedroeg in 2008 namelijk 2,47 en zal dalen naar ongeveer 2,30 in 2020. Voor de eigen bevolking zijn er dus opgeteld zo'n 1.200 woningen nodig.
Analyse
Met dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan een inbreidingslocatie aan de Kerkheiseweg - Boxtelseweg door het mogelijk te maken van 28 woningen op te richten, onderverdeeld in diverse woontypologieën. Het initiatief speelt in op de woonbehoefte binnen de kern Liempde in de gemeente Boxtel. Er wordt gestreefd naar een plan met een hoog duurzaamheidsgehalte o.a. door uit te gaan van een EPC van 0 om mee te gaan in de nieuwste trends met betrekking tot de duurzaamheid. Daarmee is het plan in lijn met de strategische visie.
Conclusie
Het plan past binnen de ambities zoals geschetst in de strategische visie Boxtel 2020, duurzaam en dynamisch centrum in Het Groene Woud.
Deze woonvisie vormt het vervolg op de woonvisie 2010-2014. Voor een belangrijk deel zijn de doelen bereikt door nieuwbouw en locatieontwikkeling, zij het niet altijd volledig door de economische crisis, stagnatie op de woningmarkt en tijd die het vroeg om plannen vlot te trekken.
Boxtel legt in de deze woonvisie de prioriteiten van het woonbeleid vast voor de periode 2016-2025. Naast een beschrijving van de plancapaciteit in de gemeente Boxtel analyseert de woonvisie ook de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van de verschillende wijken.
Het woningbestand van Liempde bestaat grotendeels uit vrijstaande en half vrijstaande woningen op ruimte percelen. Het aandeel woningen voor kleine huishoudens is klein. De gemeente wil sturen op het vergroten van de mogelijkheden voor starters en jonge gezinnen om zich te vestigen, en beperkt op de doelgroep senioren. Het toevoegen van woningen in de huursector en woningen voor kleine huishoudens zal zorgen voor een evenwichtigere opbouw van de woningvoorraad. De aangegeven accenten in de woningbouwprogrammering zijn:
Analyse
Met dit plan wordt deels voldaan aan de woonvisie 2016-2025 met de toevoeging van minimaal 5 tot maximaal 8 sociale huur woningen. De semibungalows betreffen geen betaalbare koopwoningen, maar wel levensloopbestendige koopwoningen waarmee de toekomstbestendigheid van de woningen wordt vergroot en de woningen voor een grotere doelgroep geschikt zijn.
Inmiddels is ook een woningmarktonderzoek uitgevoerd die iets andere resultaten laat zien. De woonvisie zal op basis van dit onderzoek in 2023 worden geactualiseerd.
Hierna zijn de conclusies uit het woningmarktonderzoek beschreven en beoordeeld of voorliggend plan daarin passend is.
De gemeente Boxtel is gestart met het opstellen van de nieuwe/vernieuwde woonvisie en woonzorgvisie. De woonzorgvisie Boxtel wordt in het tweede kwartaal van 2023 vastgesteld. Om zicht te krijgen op de verhoudingen tussen vraag en aanbod (nu en in de nabije toekomst) en op de behoefte aan wonen met zorg, heeft de gemeente Companen een woningmarktonderzoek (Woningmarktonderzoek en onderzoek wonen met zorg, 19 september 2022) laten uitvoeren. Het onderzoek geeft inzicht in de woningbehoefte binnen de gemeente voor de perioden 2021 tot 2025 en 2025 tot 2030, zowel in aantallen als in gevraagde kwaliteiten.
Prognoses
Op basis van de provinciale prognose, rekening houdend met het inlopen van het woningtekort naar 2% in 2030, is er in Boxtel een extra woningbehoefte van 455 woningen in de periode 2022 tot 2025 en van nog eens 525 woningen in de periode 2025 tot 2030. De totale extra woningbehoefte over de periode tot 2030 bedraagt daarmee 980 woningen op basis van de provinciale prognose.
Volgens de Trendprognose neemt het aantal huishoudens in Boxtel in de periode 2022 tot 2025 echter toe met 425 en in de periode 2022 tot 2030 met 1.125. Dit ligt hoger dan waar de provinciale prognose vanuit gaat: een groei van 725 huishoudens in de periode 2022 – 2030. De woningbehoefte komt voort uit de ontwikkeling van het aantal huishoudens en het inlopen van het huidige woningtekort van 3,5% nu naar 2% in 2030.
De Trendprognose, gebaseerd op de werkelijke ontwikkeling van het aantal huishoudens in de gemeente in de afgelopen jaren, komt inclusief de inloop van het woningtekort neer op het toevoegen van zo’n 185 woningen per jaar. Dit zijn 1.480 woningen in de periode tot 2030, waarvan 705 in de periode tot 2025 en 775 in de periode van 2025 tot 2030.
De kwantitatieve woningbehoefte voor Liempde bedraagt van 2022 tot 2030 190 woningen.
In de periode tot 2030 zitten voor Liempde 31 woningen in de harde plancapaciteit en de harde plancapaciteit is daarmee veel kleiner dan de kwantitatieve behoefte.
Kwalitatieve woningbehoefte
In vrijwel alle woningmarktsegmenten zijn extra woningen nodig, voor het inlopen van het huidige woningtekort en om te voorzien in de groei van de woningbehoefte. Alleen bij grondgebonden huurwoningen in de vrije huursector ontstaat mogelijk juist ruimte.
In onderstaande tabel is te zien dat dit ook voor Liempde geldt. Hierbij dient wel genuanceerd te worden dat de vraag naar dure koopwoningen uitgaat van oude bouwprogramma. Bij de trendprognose is de ontwikkeling van de behoefte deels gevolg van modelmatig extrapoleren van de nieuwbouw in de afgelopen jaren. Omdat daar veel dure eengezinswoningen bij zaten komt dit ook in de trendprognose naar voren als een te verwachten vraag. Naar verwachting zal dit in de woonvisie niet worden overgenomen. Eerder zal er meer ingezet worden op de categorieën Betaalbare Koop en Sociale Huur.
KWALITATIEVE WONINGBEHOEFTE PER KERN EN WIJK, 2022 TOT 2030
Companen doet naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek de volgende beleidsaanbevelingen:
De druk op de woningmarkt in Boxtel is de afgelopen jaren toegenomen. In de sociale voorraad zijn de wachttijden toegenomen. En in de koopvoorraad is het vanwege de prijsstijgingen lastiger geworden een woning te kopen. Het verhogen van de bouwproductie is daarom van belang om de druk op de markt te verminderen en de huishoudensgroei te kunnen faciliteren. Dat is extra belangrijk omdat het in Boxtel de afgelopen jaren niet is gelukt flinke aantallen woningen toe te voegen.
De belangrijkste opgaven zijn hierna samengevat:
Analyse
Omdat er in de harde plancapaciteit niet voldaan kan worden aan de woningbehoefte is het toevoegen van woningen binnen Liempde gewenst.
Binnen het plan wordt voorzien in 8 beneden-bovenwoningen, (minimaal 5 sociale huur, maximaal 3 middeldure huur), 19 semibungalows (> € 335.000,00 v.o.n.) en 1 vrije kavel (dure koop > € 335.000,00 v.o.n.) ).
Er lopen gesprekken met woningstichting JOOST over de overname van deze sociale huurwoningen waarmee deze woningen voor minimaal 10 jaar na datum eerste ingebruikneming als sociale huurwoning beschikbaar blijven.
Gezien de woonvisie en het woningmarktonderzoek zouden woningen die in de categorie dure koop vallen niet binnen het ideale woningbouwprogramma passen. De woningen worden echter als levensloopbestendige woningen gerealiseerd (een woning is een levensloopbestendig/ nultredenwoning als de woonkamer van de woning of de woonruimte vanaf de straat te bereiken is zonder traplopen (externe toegankelijkheid) én vanuit de woonkamer de keuken, het toilet, de badkamer en ten minste 1 slaapkamer zonder traplopen te bereiken)
Levensloopbestendige woningen zijn juist weer heel wenselijk omdat deze inspelen op de vergrijzing waarbij men zo lang mogelijk op zichzelf kan blijven wonen. Daarnaast wordt door de uitstraling van het plan (lijkt op een hofje) ingespeeld op de wens om meer contact met elkaar te hebben. Dit wordt zeer gewaardeerd door senioren. De indeling van de woningen sluit echter de bewoning door andere doelgroepen dan senioren niet uit waarmee ook ingespeeld wordt op ge gewenste flexibiliteit.
Conclusie
Het plan past met de realisatie van sociale/middeldure huurwoningen en levensloopbestendige woningen binnen de Woonvisie 2016-2025 en het woningmarktonderzoek.
Ten behoeve van de ontwikkeling van voorliggende locatie dienen diverse uitvoeringsaspecten onderzocht te worden.
Eerder is een andere stedenbouwkundige verkaveling voor het plangebied opgesteld op basis waarvan diverse milieuaspecten reeds zijn onderzocht, zoals bodem, quickscan natuurwaarden en archeologie. Voor deze onderzoeken zijn geen actualisaties uitgevoerd. Hierdoor zijn in de rapportages nog oude verkavelingsplannen opgenomen. De aanpassingen aan de situering en de toevoegingen van enkele woningen hebben op de deze milieuaspecten echter geen milieuhygiënische consequenties. De wijzigingen leiden niet tot geheel nieuwe situaties ten opzichte van het vorige plan.
De wijziging van de stedenbouwkundige verkaveling en toevoeging van enkele woningen heeft wel consequenties voor uitvoeringsaspecten geluid, stikstof en water. Deze uitvoeringsaspecten zijn opnieuw onderzocht. Daarnaast zijn ook enkele aanvullende onderzoeken uitgevoerd.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Inpijn Blokpoel Milieu BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek achter de Kerkheiseweg 10-20 te Liempde" (10 december 2018, 14P002687). Het onderzoeksrapport is als bijlage 3 van deze toelichting toegevoegd.
Inpijn Blokpoel Milieu BV concludeert dat het geheel aan onderzoeksresultaten geen overwegende aanleiding geeft de gestelde hypothese te verwerpen. Het criterium voor nader onderzoek wordt voor de onderzochte parameters niet overschreden. De uitvoering van een nader bodemonderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
De aanwezige schuurtjes bevatten geen asbesthoudend materiaal. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.
Omgevingstype
In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als rustige woonwijk. De VNG-publicatie verstaat onder gemengd gebied het volgende: “Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Daarnaast gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.”
Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.
Door de verkeersbewegingen in en uit het plangebied en het parkeren is er kans op geluid- en lichthinder door dichtvallende autoportieren en koplampen. Inzake deze aspecten ter plaatse van de toegangsweg vindt er overleg plaats met de omwonenden om te komen tot een oplossing hiervoor. De parkeerplaatsen voor de bewoners binnen het plangebied zijn op grote afstand van de omliggende bestaande woningen gelegen en tussen de parkeerplaatsen en de woningen zijn erfasfcheidingen en/of groenelementen voorzien welke de lichtinstraling en het geluid van de voertuigen beperkt. Middels de voorziene maatregelen wordt de mogelijke geluid -en lichthinder beperkt.
Ivloed omliggende inrichtingen op plan
Industrielawaai
Door Kragten is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de eventuele beperkingen vanuit geluidtechnisch oogpunt voor het plangebied. In bijlage 6 is de rapportage 'Akoestisch onderzoek industrielawaai Kerkweide Oost Liempde' (14 december 2022, BXT020-0001) opgenomen.
Onderzoek is uitgevoerd naar de invloed van de omgeving op het plangebied. Centraal hierin staat enerzijds de vraag of, en onder welke voorwaarden, er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat en anderzijds of omliggende bedrijven in hun akoestische bedrijfsvoering en/of milieurechten worden beperkt. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels uit de Handleiding meten en rekenen industrielawaai van 1999.
Ten behoeve van de ruimtelijke procedure dient te worden aangetoond dat er een akoestisch voldoende leefklimaat gegarandeerd is. Hiertoe is aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ten gevolge van de planologische rechten van het bedrijfsperceel bedraagt ter plaatse van het bouwplan ten hoogste 45 dB(A) etmaalwaarde. Ter plaatse van alle woningen wordt voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
Het maximaal geluidniveau (LAmax) ten gevolge van de planologische rechten van het bedrijfsperceel bedraagt ter plaatse van het bouwplan ten hoogste 66 dB(A) ‘etmaalwaarde’. Ter plaatse van (een deel van) de woningen wordt niet voldaan aan de richtwaarde van 65 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Maximale geluidniveaus van meer dan 65 dB(A) treden enkel op ter plaatse van de westelijke en zuidelijke grens van het westelijke bouwvlak met aanduiding [vrij]. Voor wat betreft dit bouwvlak kan worden aangesloten bij de richtwaarde van 70 dB(A) uit stap 3 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
Maatregelen aan de bron en/of in de overdracht zijn vanwege stedenbouwkundige reden niet mogelijk.
Deze geluidniveaus zijn in de concrete situatie acceptabel aangezien:
Zowel de langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) als de maximaal geluidniveau (LAmax) ten gevolge van de planologische rechten van het bedrijfsperceel voldoen ter plaatse van het bouwplan aan de grenswaarden uit het voorschrift uit artikel 2.17 lid 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De ter plaatse van de bedrijfspercelen aanwezige of te vestigen bedrijven zullen niet in hun akoestische bedrijfsvoering en/of milieurechten worden beperkt.
Agrarische geur
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
In paragraaf 5.4 en bijlage 5 is de onderbouwing opgenomen ten aanzien van Agrarische geur.
De voorgrondgeurbelasting vanwege de veehouderij aan de Boxtelseweg 2 bedraagt ter plaatse van de woningen binnen het plangebied ten hoogste 2,5 OUE/m3 en ter plaatse van de randen van het plangebied ten hoogste 3,0 OUE/m3. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de voorgrondgeurbelasting te classificeren als ‘goed’ ter plaatse van de woningen binnen het plangebied en ter plaatse van de randen van het plangebied.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.
Het plan voegt nieuwe kwetsbare objecten toe en het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft neemt toe. Het is daarom noodzakelijk nader in te gaan op het aspect externe veiligheid.
Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.
Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Bron | Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico |
Inrichtingen (Bevi) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. |
Buisleidingen (Bevb) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Transportroutes (Bevt) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.
UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND
UITSNEDE KAART MET INVLOEDSZONES
Risicovolle inrichtingen
Er liggen geen risicovolle inrichtingen op korte afstand van het plangebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. De risico's als gevolg van inrichtingen vormen geen aandachtspunt voor het project waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.
Transportrouters over water
Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water zijn uitsluitend waterwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan.
Op basis van de afstanden die in tabel 1 zijn genoemd, blijkt dat het maximale invloedsgebied van gevaarlijke stoffen die over water vervoerd worden, circa 1.070 meter bedraagt (GT3-stoffen). Er ligt in de nabijheid van het projectgebied, binnen het invloedgebied, geen water waarover gevaarlijke stoffen worden gevoerd. Dit betekent dat er geen invulling dient te worden gegeven aan een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Transport over wegen
Over de rijksweg A2 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de Regeling basisnet blijkt dat de
A2 geen plaatsgebonden risico 10-6 contour (PR 10-6), plasbrandaandachtsgebied (PAG) en/of veiligheidszone heeft. Wel heeft de rijksweg een maximaal invloedsgebied van 880 meter. De planlocatie bevindt zich op ca. 740 meter. Volgens het Bevt kan daarmee worden volstaan met een beperkte verantwoording. Een beperkte verantwoording gaat – conform artikel 7 van het Bevt – in op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Verantwoording groepsrisico
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van de ramp. Voor dit onderdeel en het onderdeel zelfredzaamheid is (verplicht) advies ingewonnen bij de Brandweer Brabant-Noord (zie bijlage 4). Voor de bestrijdbaarheid is het van belang het (de) relevante scenario(’s) te onderscheiden. Gezien de afstand van het plangebied tot de A2 is het vrijkomen van een toxische wolk het maatgevende scenario.
Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval de tankwagen lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.
Transport over spoorwegen
Ook ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het projectgebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor zijn uitsluitend spoorwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan.
Er ligt in de nabijheid van het plangebied, binnen het invloedsgebied, geen spoorweg waarover gevaarlijke stoffen worden gevoerd. Dit betekent dat er geen invulling dient te worden gegeven aan een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Buisleidingen
Eventuele risico's van buisleidingen zijn pas relevant indien de effecten van een ongeval het projectgebied kunnen bereiken. Om inzicht te krijgen in de bandbreedte van het invloedsgebied van buisleidingen is het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen-Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen (geactualiseerde versie 2016) geraadpleegd. Hieronder is de 1%-letaliteitsgebieden in relatie met de afstand tot het plangebied van deze leidingen.
1%-letaliteitsgebieden | Werkelijke afstand in meters | ||
A525 | 430 m | 610 m | |
A526 | 490 m | 610 m |
De ontwikkeling is niet gelegen binnen de 1% letaliteitszone van een hogedruk aardgastransportleiding. Een beperkte verantwoording is dan ook niet noodzakelijk.
Het bestemmingsplan voldoet aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Uit het voorgaande blijkt dat het groepsrisico geen belemmering hoeft te zijn voor het plangebied en er geen negatieve gevolgen zijn voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
Enerzijds kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening door de gemeente medewerking verleend worden aan het voornemen indien veehouderijen door de voorgenomen planontwikkeling niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Anderzijds dient ter plaatse van het nieuw te realiseren geurgevoelig object sprake te zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat voor het aspect geur.
In het door Kragten uitgevoerde 'Agrarsich geuronderzoek' (21 september 2022, 20220921-BXT020-RAP-AGG 1.0) (zie bijlage 5) is onderzocht of kan worden uitgesloten dat sprake is van inbreuk op de milieurechten van bestaande veehouderijen aan de Boxtelseweg 2 en 6 en of de planontwikkeling geen inbreuk veroorzaakt op de planologische geurruimte van deze bestaande veehouderijen. Tevens is in dit onderzoek het woon- en leefklimaat inzichtelijk gemaakt. Hiervoor is de voorgeurbelasting berekend. Het bevoegd gezag kan op basis hiervan een afweging maken of er ter plaatse van de planontwikkeling sprake is van een voldoende woon- en leefklimaat als gevolg van de voorgrondgeurbelasting.
Kragten concludeert het volgende:
Beoordeling milieurechten en planologische rechten
De planontwikkeling maakt geen inbreuk op de milieurechten en planologische geurruimte van omliggende veehouderijen aan de Boxtelseweg 2 en 6.
Volledigheidshalve is de voorgrondgeurbelasting vanwege de veehouderij aan de Boxtelseweg 2 berekend. Op basis van de vigerende vergunning (2012) bedraagt de berekende geurbelasting ter plaatse van de randen van het plangebied 2,8 OUE/m3 en ter plaatse van de beoogde bebouwing ten hoogste 2,5 OUE/m3. Hiermee wordt voldaan aan de normstelling van 3 OU voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom (artikel 3 lid a) uit de Wet geurhinder en veehouderij. Daarnaast is ook de beoogde toekomstige situatie berekend.
Uit deze berekening volgt dat de voorgrondgeurbelasting ter plaatse van de randen van het plangebied 3,0 OUE/m3 en ter plaatse van de beoogde bebouwing ten hoogste 2,5 OUE/m3 bedraagt. Hiermee wordt eveneens voldaan aan de normstelling van 3 OU voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom (artikel 3 lid a) uit de Wet geurhinder en veehouderij. Geconcludeerd wordt dat de planontwikkeling geen inbreuk maakt op de vigerende milieurechten en de beoogde situatie voor het aspect geur.
Beoordeling woon- en leefklimaat
De voorgrondgeurbelasting vanwege de veehouderij aan de Boxtelseweg 2 bedraagt ter plaatse van de woningen binnen het plangebied ten hoogste 2,5 OUE/m3 en ter plaatse van de randen van het plangebied ten hoogste 3,0 OUE/m3. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de voorgrondgeurbelasting te classificeren als ‘goed’ ter plaatse van de woningen binnen het plangebied en ter plaatse van de randen van het plangebied.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.
Verkeerslawaai
Het plan is niet gelegen binnen de wettelijke geluidzone van wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de relevante 30 km/uur-wegen in de directe nabijheid van het plan in het onderzoek betrokken.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
30 km/uur-wegen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is getoetst aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder die geldt voor gezoneerde wegen, maar die formeel niet gelden voor (niet gezoneerde) 30 km/uur-wegen.
De geluidbelasting ten gevolge van de Boxtelseweg, Nieuwstraat, Bergstraat en Kerkheiseweg respecteerde ter plaatse van het gehele plangebied de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Geconcludeerde kan worden dat ten gevolge van deze wegen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Ten gevolge van de nieuw te realiseren binnenplanse weg bedraagt de geluidbelasting in een worst-case situatie maximaal 50 dB. Dit is ter plaatse van de gevels die direct aan de binnenplanse weg liggen. De geluidbelasting ter plaatse van de overige gevels van de woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Maatregelen voor het verlagen van de geluidbelasting zijn beschouwd en stuiten op overwegende bezwaren. Alle woningen beschikken over een geluidluwe gevel en buitenruimte. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Cumulatie
De ongecorrigeerde cumulatieve geluidbelasting bedraagt 50-56 dB ter plaatse van de gevels van de woningen die direct aan de binnenplanse weg liggen. Ter plaatse van de gevels die niet direct aan de binnenplanse weg liggen bedraagt de ongecorrigeerde cumulatieve geluidbelasting 36-48 dB. Volgens de methode van Miedema is deze geluidbelasting als respectievelijk “redelijk/matig” en “goed” te classificeren. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Industrielawaai
In paragraaf 5.2 is de onderbouwing ten aanzien van het aspect industrielawaai opgenomen.
Daaruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn te verwachten.
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.
Onderhavig plan omvat 28 woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Goed woon- en leefklimaat
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.
De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Boxtelseweg, Boxtel; 221684'.
categorie | grenswaarde | 2020 | 2030 |
jaargemiddelde concentratie NO2 | 40 µg/m³ | 13,9 | 11,3 |
jaargemiddelde concentratie PM10 | 40 µg/m³ | 16,5 | 14,5 |
jaargemiddelde concentratie PM2.5 | 25 µg/m³ | 9,3 | 7,7 |
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10 | 35 | 6,0 | 6,0 |
Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Uit het geuronderzoek (zie bijlage 5) blijkt dat er ook vanuit agrarische geurhinder geen slechte luchtkwaliteit is te verwachten en er een goed woon-en leefklimaat heerst.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.
Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.
Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.
Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1000 meter rondom het plangebied zijn geen pluimveeveehouderijen actief. Wel zijn binnen 250 meter van het plangebied 2 andere veehouderijen (zeugen en melkrundvee) aanwezig. Uit het geuronderzoek(zie poaragraaf 5.4) blijkt dat het woon- en leefklimaat op basis van de voorgrondbelasting als 'goed' te classificeren is. Daarmee kan worden geconcludeerd dat er geen geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen hoeft plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van endotoxinen.
Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van geitenhouderijen.
Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.
Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 5,5 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.
Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij het besluit van 21 februari 2011 is het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer in lijn brengen van het besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.(beoordeling). Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.
Vanaf 16 mei 2017 is de Herziening van de m.e.r- wetgeving in werking getreden. Als een project (activiteit die voorkomt in Bijlage D van het Besluit m.e.r.) nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben moet een initiatiefnemer dit melden bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet dan binnen 6 weken beslissen of een m.e.r.-plicht geldt.
Met dit bestemmingsplan worden 28 woningen in het plangebied mogelijk gemaakt. Voor de beoogde ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is als bijlage 8 van de toelichting opgenomen.
Er heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
De gemeente Boxtel heeft een Nota vastgesteld waarin het archeologisch beleid is opgenomen. In deze nota (Nota gemeentelijk archeologiebeleid Boxtel) is een kaart met een classificatie opgenomen. De classificatie gaat in op de mogelijkheid tot het aantreffen van archeologische vondsten. De gemeente Boxtel heeft in het bestemmingsplan ‘Liempde’ deze classificaties door vertaald in dubbelbestemmingen. Dat houdt in dat de bescherming van eventuele archeologische waarden voorrang heeft op de onderliggende bestemming. Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’, bij bodemingrepen met een verstoringsoppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 0,4 meter beneden maaiveld is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Deze drempelwaarde wordt met dit bestemmingsplan overschreden. Nader archeologisch onderzoek is dan ook uitgevoerd.
Verkennend booronderzoek
Aeres Milieu B.V. heeft een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd: rapport: "Archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek door middel van boringen: Zonneweide Oost-Kerkweide te Liempde" (definitief 21 oktober 2019; AM19101). Het rapport is als bijlage 9 bijgevoegd.
Op basis van het uitgevoerde verkennend booronderzoek kan worden gesteld dat binnen het plangebied sprake is van een grotendeels intacte bodem. Archeologische resten kunnen worden aangetroffen vanaf de B-horizont tot in (overgang naar) de C-horizont. De middelhoge archeologische verwachting zoals geformuleerd in het bureauonderzoek, blijft daarom gehandhaafd.
Programma van Eisen proefsleuvenonderzoek
Op basis van bovenstaande wordt voor het plangebied vervolgonderzoek geadviseerd. Dit gaat plaats vinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Hiertoe dient voorafgaand een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld dat dient te worden goedgekeurd door de bevoegde overheid in dit geval de gemeente Boxtel. Deze zal vervolgens een besluit nemen over de vervolgprocedure. Tot die tijd kan zal er nog niet begonnen worden met bodemverstorende activiteiten of activiteiten die voorbereiden op bodemverstoringen.
Om de intacte bodem te onderzoeken dient een proefsleuvenonderzoek te worden uitgevoerd. Voorafgaand hieraan, wordt een Programma van Eisen opgesteld dat ter goedkeuring aan bevoegd gezag voorgelegd. Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden is een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen. In deze regeling is een onderzoeksverplichting opgenomen.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
De Erfgoedwet is per 1 juli 2016 ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. In een ruimtelijke onderbouwing dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Het is daarmee dus verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal.
De Kerkheiseweg is aangemerkt als lijn van hoge waarden. Daarnaast ligt het plangebied in de regio ‘De Meijerij’ en Nationaal Landschap Het Groene Woud. Nationaal Landschap Het Groene Woud bestaat uit verschillende dekzandruggen, beekdalen en dekzandvlaktes. Over grote oppervlakten ligt Brabants leem in de ondergrond. Het water van de beken (Essche Stroom, Beerze, Dommel en Aa) stroomt in de richting van 's-Hertogenbosch, waar een doorgang in de dekzandrug aanwezig is. In het verleden leidde deze situatie hier en daar tot problemen met de waterafvoer, waardoor natte broekgebieden, vennen en kleine veengebieden ontstonden. Nationaal Landschap het Groene Woud wordt gekenmerkt door een kleinschalig mozaïek van oude en jonge ontginningslandschappen en woeste gronden. Nationaal Landschap het Groene Woud wordt gekarakteriseerd door veel kleine dorpen, met ieder hun eigen karakter en relatie met het landschap. Ook zijn een aantal plattelandsdorpen uitgegroeid tot middelgrote steden of industriekernen. Het plangebied grenst enkel ten zuiden met de inrit aan de Kerkheiseweg. Verder is het plangebied geheel omsloten door tuinen/dierweiden behorende bij de bestaande woningen en grotendeels in gebruik als akkerland.
Al met al is getracht met een hoge dichtheid toch zoveel mogelijk ruimtelijke kwaliteit in het plan te brengen en het groen te concentreren om een duidelijk en kwalitatief gebaar te kunnen maken. In de architectuur van de woningen kan voor meer identiteit per woning worden gezorgd om het dorpse karakter ook in uitstraling tot uitdrukking te laten komen. Het initiatief zal de versterking van cultuurhistorische waarden van de regio dan ook niet belemmeren. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Verstorende effecten
Om na te gaan of voorliggend plan verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland, heeft BRO een ecologische quickscan uitgevoerd: rapport "Quickscan flora en fauna 'Kerkweide Oost te Liempde" (15 maart 2019; P00411). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 10 opgenomen.
BRO concludeert dat Natura 2000-gebieden op een te grote afstand met daarnaast tussenliggende demping van landschap en bebouwing liggen. Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden zijn niet aan de orde.
Het dichtstbijzijnde NNB-gebied ligt op ca. 700 meter. Er vindt geen ruimtebeslag plaats op een NNB-gebied. Het plan zal niet leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden, omdat de werkzaamheden niet zullen reiken tot het NNB-gebied. Verder vindt er ook geen externe werking op het NNB-gebied plaats. Negatieve effecten zijn daarom uitgesloten.
Stikstofdepositie
Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen.
Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar. Om de effecten van het project op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen heeft Kragten een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport (6 oktober 2022; 20221006-BXT020-RAP-STD 2.0) is als bijlage 12 bijgevoegd. Uit de uitgevoerde berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat de stikstofdepositie geen relevante significante cumulatieve effecten zal veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van de woningen.
Soortenbescherming
Om een indruk te verkrijgen van de (mogelijk) aanwezige beschermde planten- en diersoorten binnen het onderzoeksgebied heeft BRO een ecologische quickscan uitgevoerd: rapport: "Quickscan flora en fauna 'Kerkweide Oost te Liempde" (15 maart 2019; P00411). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 10 opgenomen.
BRO concludeert dat:
De realisatie van de woningen binnen het plangebied kan negatieve gevolgen hebben voor de steenuil, die een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming betreffen. Daarom zal middels soortgericht vervolgonderzoek eerst inzichtelijk moeten worden of in de huidige situatie essentieel leefgebied aanwezig is van de steenuil. Een vervolgonderzoek naar steenuil loopt van half februari tot en met half april, en bestaat uit 3 avonden territoriaal geluid van de steenuil afspelen om zo territoria van de steenuil te kunnen aantonen dan wel uitsluiten.
Bij de daadwerkelijke aanwezigheid van essentieel leefgebied van de steenuil zal door het treffen van maatregelen; zoals het inrichten van een deel van het plangebied voor de steenuil, de functionaliteit van de nestlocatie(s) behouden moeten blijven.
Nader ecologisch onderzoek
In de ecologische quickscan uitgevoerd door BRO (veldbezoek d.d. 6 maart 2019) is geconcludeerd dat op voorhand de aanwezigheid van de steenuil (Athene vidalii) niet uitgesloten kan worden en waarvoor nader onderzoek nodig is. Daarnaast is op advies van een ecologisch deskundige van Averti Ecologie naar aanleiding van een potentie-inschatting van het projectgebied voor andere beschermde natuurwaarden in het voorjaar van 2022 ook nader onderzoek uitgevoerd naar zomer- en paarverblijfplaatsen en foerageergebied van vleermuizen en leefgebied van de huismus (Passer domesticus), kleine marterachtigen en de steenmarter (Martes foina). Hiermee behoeft het onderdeel soortenbescherming in de eerder uitgevoerde ecologische quickscan van BRO verder geen nadere actualisatie.
Hierna zijn de conclusies en implicaties volgend uit het door Averti uitgevoerde nader ecologisch nader onderzoek (5 november 2022, kenmerk 20.22.02) opgenomen. De rapportage is opgenomen als bijlage 11.
Conclusies
Op basis van het nader onderzoek blijkt dat het projectgebied essentieel leefgebied van de steenmarter en één paarverblijf van de gewone dwergvleermuis bevat. Daarnaast bevindt zich een klein gedeelte van het foerageergebied van de huismus in het projectgebied. Mits natuurinclusief gewerkt wordt voor deze soort, zal een tijdelijke verslechtering van dit kleine oppervlak geen effect hebben op de lokale staat van instandhouding. Een overtreding van de Wet Natuurbescherming is in dat geval voor de huismus niet aan de orde.
Tijdens het nader onderzoek zijn verder geen indicaties van de steenuil of andere dan hierboven beschreven beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied of de directe omgeving hiervan aangetroffen.
Implicaties
Voor het uitvoeren van de beoogde werkzaamheden is een ontheffing van de Wet Natuurbescherming ten aanzien van artikel 3.5, tweede en vierde lid (voor het opzettelijk verstoren van vleermuizen en voor het beschadigen of vernielen van een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis), en artikel 3.10, eerste lid onder b (voor het beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaats of rustplaats van de steenmarter), noodzakelijk.
Indien de boom met de paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis behouden blijft en de functie van het paarterritorium in stand gehouden wordt, kan een overtreding ten aanzien van artikel 3.5 mogelijk worden voorkomen.
Ten aanzien van vogelsoorten moet bij de werkzaamheden te allen tijde rekening gehouden worden met de aanwezigheid van broedende vogels waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Dit kan worden bewerkstelligd door de uitvoering van werkzaamheden gedurende het broedseizoen (globaal lopende van 15 maart tot 15 juli) te vermijden.
Daarnaast is het van belang dat het aanwezige leefgebied van de huismus niet aangetast of verstoord wordt. Om deze functie te waarborgen, geldt het advies om de wijk zo groen mogelijk in te richten, bijvoorbeeld door natuurinclusief te bouwen (plaatsen van huismuskasten of een vogelgalerij) en zo kansen voor meer biodiversiteit te creëren. Verder moet een plan voor het openbaar groen opgesteld worden, waarbij een ter zake kundige op het gebied van de huismus dient te oordelen of dit voldoet. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het creëren van lijnvormige groenstructuren in de vorm van inheemse en besdragende soorten haagplanten, zoals de beuk, hazelaar, hondsroos, liguster, meidoorn en sleedoorn met daaronder bodembedekkers, zoals de bosaardbei, gevlekte dovenetel, kleine maagdenpalm, longkruid en ooievaarsbek. Dit kan tevens bijdragen aan de mitigerende maatregelen ten behoeve van de aanwezigheid van de steenmarter.
Bescherming van houtopstanden
Binnen het plangebied is er geen sprake van het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.
Om te onderzoeken of voorliggend plangebied tot het leefgebied van de steenuil, vleermuis, huismus of steenmarter behoort is een soortgericht vervolgonderzoek uitgevoerd. Hieruit volgt dat ten aanzien van de huismus natuurinclusief gebouwd dient te worden en een ontheffing van de Wet Natuurbescherming ten aanzien van artikel 3.5, tweede en vierde lid (voor het opzettelijk verstoren van vleermuizen en voor het beschadigen of vernielen van een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis), en artikel 3.10, eerste lid onder b (voor het beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaats of rustplaats van de steenmarter), noodzakelijk is. Indien de boom met de paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis behouden blijft en de functie van het paarterritorium in stand gehouden wordt, kan een overtreding ten aanzien van artikel 3.5 mogelijk worden voorkomen.
Middels een voorwaardelijke verplichting Natuurwaarden is het natuurinclusief bouwen en aanvragen van deze ontheffing geborgd. Hiermee zijn er geen planologisch belemmeringen voor deze ontwikkeling.
Sinds1 november 2003 is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets te doorlopen. Hierin dient inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente wateradvies in te winnen bij de waterbeheerder. De gemeente en het waterschap kunnen praktische afspraken maken over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk plan is opgenomen.
Voor ieder ruimtelijk plan is een formele watertoets noodzakelijk. De watertoets is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen op een evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Door samenwerking met de verschillende bevoegdheden (Gemeente, Provincie, Waterschap, Rijk) wordt gestreefd naar een duurzaam watersysteem.
In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk verplicht, in het kader van het Besluit Ruimtelijke Ordening, een watertoets te verrichten. In de toelichting bij ruimtelijke besluiten en plannen, waarop bovengenoemd besluit van toepassing is, is het noodzakelijk een beschrijving te geven van de manier waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.
In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap de Dommel het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht behoort te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen “hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer”.
De waterhuishoudkundige situatie van het plangebied is onderzocht in het kader van de watertoets. In het waterhuishoudkundige onderzoek is uitgebreid aandacht besteed aan de huidige bodemkundige- en (geo)hydrologische situatie, de gehanteerde uitgangspunten en randvoorwaarden, en de (on)mogelijkheden om neerslag in de toekomstige situatie te bergen en te infiltreren. Het onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden.
Het waterbeleid in Nederland wordt van Europees niveau vertaald via rijks-, provinciaal en waterschapsbeleid, naar gemeentelijk beleid om samen de waterproblematiek in Nederland aan te pakken. Dit resulteert in de verplichting een watertoets uit (te) laten voeren bij ontwikkelingen. De voorschriften zijn vastgelegd in onder andere de Europese Kaderrichtlijn Water) en zijn verder geïmplementeerd in het Rijksbeleid om tot een duurzaam waterbeheer te komen.
Naast het beleidskader is in het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027 van de Provincie Noord-Brabant de provinciale doelstellingen, ambities en aanpak rond water en bodem opgenomen, zodat de provincie doelmatig kan voorbereiden op de klimaatverandering. De ambitie van dit nieuwe RWP is dat Brabant in 2050 een klimaatbestendig en veerkrachtig water- en bodemsysteem heeft dat bestand is tegen extremen. Dit vraagt om een integrale aanpak van de opgaven veilig, schoon en voldoende water,
klimaatadaptatie en een vitale bodem in de provincie Noord-Brabant.
Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap De Dommel. De doelen van het waterschap voor 2022-2027 staan beschreven in het Waterbeheerprogramma en zijn gericht op een veilig en bewoonbaar beheergebied, voldoende, schoon, natuurlijk en recreatief water. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap een aantal uitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder.
Het Waterschap is verantwoordelijk voor het waterkeringenbeheer, het waterbeheer en het transporteren en zuiveren van afvalwater. In aansluiting op het landelijke beleid hanteert het Waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen onderzocht dient te worden hoe omgegaan wordt met het schone hemelwater. Het uitgangspunt is om ontwikkelingen hydrologisch neutraal uit te voeren. Kortom, het initiatief mag niet leiden tot een verandering in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en in de directe omgeving.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels voor de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de Keur zijn Algemene regels en een aantal Beleidsregels opgesteld. Als voldaan wordt aan de voorwaarden, is geen vergunning benodigd voor bepaalde werkzaamheden in het watersysteem. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is.
Door samenwerking met de verschillende bevoegde gezagen (Gemeente, Provincie, Waterschap, Rijk) wordt gestreefd naar een duurzaam watersysteem. Het gemeentelijk beleid van Boxtel is overeenkomstig met het beleid van het waterschap. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen op een evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten.
Om er voor te zorgen dat o.a. de riolering aan de eisen van deze tijd voldoet en goed blijft functioneren in de toekomst, wordt eens per vijf jaar een Gemeentelijk Rioleringsplan opgesteld. In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2020-2024 (GPR) van Boxtel staat beschreven waar de komende jaren aan gewerkt zal worden om te komen tot een veilige en gezonde inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van afvalwater, hemelwater en grondwater. Het GRP geeft een basis om te kunnen oordelen over de rioleringszorg voor de gemeente en dient als leidraad voor de uitvoering van werkzaamheden. Het gemeentelijk stelsel is over het algemeen goed. Klimaatadaptatie is voornamelijk het aandachtspunt voor de komende jaren.
Samen met de gemeente Sint-Michielsgestel en Waterschap De Dommel heeft de gemeente Boxtel een Watervisie opgesteld. Het plan biedt een overzicht van de maatregelen die genomen moeten worden voor een goed waterbeheer. De Watervisie van de gemeente Boxtel is een afgeleide van het Waterplan en vormt als zodanig het kader voor de nadere uitwerking van onderliggende plannen, waaronder het Rioleringsplan. De thema’s en streefbeelden uit het Waterplan zijn geëvalueerd en waar nodig in de visie geactualiseerd. De gemeente Boxtel kiest er bewust voor om hemelwater in het openbaar gebied te verwerken en niet voor verwerking op particulier terrein. Op deze manier wordt goed gebruik gemaakt van de deskundigheid van de gemeente en blijft het systeem beheersbaar.
Op planniveau is het voor de realisatie van de woningen hemelwatercompensatie vereist. Het GRP sluit aan bij hemelwatercompensatie eis waterschap, maar gemeente eist dit vanaf 250m2. Voor een toename van het verhard oppervlak van tenminste 250 m2 en maximaal 10.000 m2 is een rekenregel uitgewerkt. In de Algemene Regel (Artikel 15: Afvoer hemelwater door verhard oppervlak), behorend bij de vernieuwde Keur, kan de vereiste compensatie voor een specifieke locatie berekend worden.
De gemeentelijke normering uit het GRP zal worden gehanteerd voor de berekening van de benodigde waterberging:
Om de toekomstige waterhuishoudkundige situatie te beoordelen, heeft Aeres Milieu een waterhuishoudkundig onderzoek uitgevoerd, waarin aandacht wordt besteed aan de huidige bodemkundige en (geo)hydrologische situatie, de gehanteerde uitgangspunten en de randvoorwaarden, en de mogelijkheden om (afgekoppelde) neerslag in de toekomstige situatie te bergen en te infiltreren: rapport "Waterparagraaf Kerkweide-Oost te Liempde" (AM22082 ; 15 november 2022). Deze waterparagraaf is als bijlage 13 opgenomen. In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies vermeld.
De uiteindelijke verwerkingswijze en nadere planuitwerking van de HWA-en DWA-stelsels dient en zullen in overleg met het bevoegd gezag gedetailleerd in een uiteindelijk planontwerp vastgelegd te worden conform de geldende normen (ook gezien de verwachte overname van het openbaar gebied).
Het oostelijk plandeel van inbreidingsgebied ‘Kerkweide’ voorziet in de gewenste bouw van vrijstaande woningen, tweekappers en beneden-bovenwoningen. In onderstaande tabel zijn de veranderingen betreffende toe- en/of afname van verharde oppervlakken binnen het plangebied samengevat. Hierbij is rekening gehouden met 90% verharding van het bouwperceel.
Uit de tabel is af te leiden dat door de herontwikkeling het totaal verhard oppervlak in de toekomst naar verwachting ca. 6.275 m2 zal bedragen.
Door te voldoen aan de milieuhygiënische randvoorwaarden (dubo-materialen etc., zie hoofdstuk 4) wordt de opgevangen neerslag schoon gehouden en kan deze rechtstreeks via (mol)goten, lijnafwatering of ander traditioneel afvoermateriaal naar een hemelwatervoorziening stromen. Bij de nieuwbouw wordt een gescheiden stelsel aangelegd. De voorkeur gaat uit naar een centrale, zichtbare hemelwaterverwerking in het openbaar gebied.
Ter plaatse is een goede verspreiding / infiltratie in de onverzadigde bodem te verwachten aangezien ter plaatse momenteel ook geen wateroverlast bekend is en er geen oppervlaktewater aanwezig is. Wel dient bij de verdere planuitwerking rekening gehouden te worden met de verwachte GHG op 8,8-9 m +NAP.
Ter plaatse van het plangebied wordt momenteel voldaan aan de benodigde ontwateringsdiepte. De woningen dienen minimaal 20 cm hoger dan de toekomstige weg / het bestaand maaiveld aangelegd te worden.
Het opgevangen hemelwater kan lokaal infiltreren en stroomt bij voorkeur oppervlakkig af. De gemeente Boxtel geeft de voorkeur aan een gezamenlijke hemelwatervoorziening in plaats van kleinere particuliere voorzieningen. Bij inpassing van een absolute infiltratievoorziening wordt het uitvoeren van infiltratiemetingen geadviseerd om een voldoende snelle lediging vast te stellen / te borgen.
Bij (her)ontwikkelingen dient vanuit het waterschap een hemelwatervoorziening aangelegd te worden van 60 mm per toename verhard oppervlak. De gemeente hanteert in het kader van klimaatbestendigheid voor nieuwe HWA-stelsels als ontwerpeis een norm van bui 09 met 30 cm waking (ondergronds) en 70 mm/u bovengronds. Zodoende worden de kwetsbaarheden in beeld gebracht. Voor het totaal verhard oppervlak dient ter plaatse ondergronds in totaal ca. (6.275 m2 x 70 mm=) 439,3 m3 hemelwater verwerkt te worden.
Bij ontwikkelingen kan hergebruik voor toiletspoeling of besproeiing van de tuin altijd overwogen worden. Dit is niet verplicht maar wordt wel sterk geadviseerd. Naast hergebruik geeft het toepassen van vegetatiedaken een verminderde en sterk vertraagde afvoer van neerslag. De toepassing van groendaken kan mogelijk op de bergingen of het dak van de appartementen toegepast worden. Bij voldoende opbouwhoogte kan dit oppervlak als onverhard oppervlak beschouwd worden.
Verder kan overwogen worden om als compenserende maatregel bijvoorbeeld grasbetontegels toe te passen ter plaatse van de parkeerplaatsen en oprit in plaats van hier een dichte verharding aan te leggen. Aandachtspunt hierbij is het benodigde onderhoud.
Het voornemen is om het hemelwater ondergronds in het openbaar gebied te verwerken ter plaatse van de rijbaan middels een open steenfundering (35% holle ruimte) en ter plaatse van de parkeerplaatsen middels Rockflow (95% holle ruimte). Het bergend vermogen wordt boven de GHG aangelegd.
Bij de verdere planuitwerking is rekening gehouden met de stromingsrichtingen waarbij hemelwater van de panden afstroomt naar de tuin en het openbaar gebied en niet naar buurpercelen. Hemelwater wordt afgeleid naar de HWA-voorziening waar het kan infiltreren in de bodem. Een planinvulling en dwarsdoorsnede met toekomstige maaiveldprofielen is opgenomen in bijlage 2 bij de watertoets in bijlage 13.
De wateropgave die aangelegd wordt, bedraagt ca. 441,3 m3. Ter plaatse is een infiltratie onderzoek uitgevoerd waarbij in de berekening van de leegloop voor de horizontale infiltratie een k-waarde van 1,1 m/dag (inclusief veiligheidsfactor van 2) aangehouden is. Op basis van het planontwerp, de voorgenomen voorziening en de doorlatendheid van de bodem is een leeglooptijd van ca. 15u berekend. Door de inpassing van deze hemelwatervoorziening wordt ter plaatse de benodigde waterberging aangelegd. Door het aanhouden van een bouwpeil boven dit bergingsniveau is er geen kans op water in de woningen en bijgebouwen te verwachten.
De aandachtspunten ten aanzien van de toekomstige waterstromen zijn in beeld gebracht. Door de verplichte hemelwaterverwerking op eigen perceel en rekening te houden met de genoemde aandachtspunten wordt klimaatbestendig ontwikkeld. De uiteindelijke verwerkingswijze en nadere planuitwerking van de HWA-en DWA-stelsels dient en zullen in overleg met het bevoegd gezag gedetailleerd in een uiteindelijk planontwerp vastgelegd te worden conform de geldende normen (ook gezien de verwachte overname van het openbaar gebied).
Verantwoordelijkheden van o.a. onderhoud moeten van te voren worden vastgelegd zodat de werking van de voorzieningen in stand gehouden wordt. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures waaronder het Omgevingsloket aangevraagd te worden.
Geconcludeerd wordt wanneer voldaan wordt aan de gestelde randvoorwaarden het aspect ‘water’ niet zorgt voor belemmeringen bij uitvoering van onderhavig initiatief.
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en de initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is daarom 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.
Gemeentelijke grondexploitatie
Uit de gemeentelijke grondexploitatie volgt dat voldoende middelen aanwezig zijn om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.
De initiatiefnemer heeft contact gehad de direct omwonenden/grondeigenaren en zal heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. Een verslag hiervan is in bijlage 14 opgenomen.
Daarin is te lezen dat in november 2021 de woningeigenaren zijn aangeschreven om een huisbezoek te brengen. Deze huisbezoeken hebben eind 2021 plaatsgevonden.
De omwonenden waar men op bezoek is geweest vinden het uiteraard jammer dat het grasveldje plaats gaat maken voor woningen maar snappen goed dat dit nabij het centrum van het dorp reëel is. De plannen voor woningbouw zijn er al zo lang. Ze verwachten dat er iets komt. Ze hebben allen natuurlijk liever een grasveld maar als er dan toch iets komt dan heel graag het plan zoals dat door ons gepresenteerd is. Deze omwonenden kiezen er voor om goede afspraken te maken en tot dusver heeft nog niemand aangegeven bezwaar te maken.
Met diverse omwonenden zijn specifieke afspraken gemaakt.
Alle omwonende worden via de mail geïnformeerd over de voortgang van het plan.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de betrokken instanties.
Enexis, Rijkswaterstaat, Gasunie, BrabantWater en Tennet hebben allen aangegeven dat voorliggend plan geen conflicten of belemmeringen ten aanzien van hun belangen zijn te verwachten. Het wettelijk vooroverleg met provincie is zoals gebruikelijk gestart met het aanmelden van het project.
Waterschap De Dommel heeft enkele opmerkingen gemaakt ten aanzien van de wijze waarop omgegaan werd met het aspect water binnen het plan, de rapportage van de waterparagraaf en de regels in het bestemmingsplan.
In overleg met het Waterschap is de de waterhuishoudkundige situatie opnieuw beoordeeld en de waterberging opnieuw berekend. De voorwaardelijke verplichting in de regels is herzien.
Het plan doorloopt daarnaast de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. De resultaten van deze procedures zullen te zijner tijd in deze toelichting worden vermeld.
Het bestemmingsplan Kerkweide-Oost, Liempde is door burgemeester en wethouders vastgesteld d.d. xxxxxxx.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
Bouwplannen worden niet alleen getoetst aan de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van:
maar worden daarnaast, voor zover van toepassing per geldend welstandsniveau, getoetst aan het gemeentelijk welstandsbeleid ten aanzien van:
De indeling van de planregels is als volgt.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen opgenomen (enkel- en dubbelbestemmingen). De opbouw van de bestemmingen is als volgt (met dien verstande dat een specifieke bestemming niet alle genoemde elementen hoeft te bevatten):
De in het plangebied aanwezige bestemmingen zijn met bestemmingsvlakken op de verbeelding aangegeven. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Ook kunnen aanduidingen die betrekking hebben op het gebruik (functieaanduidingen) zijn opgenomen. Middels deze functieaanduidingen is een specifiek gebruik ter plaatse bestemd of uitgesloten. Daarnaast wordt in de regels per bestemming bepaald waar en onder welke voorwaarden gebouwen mogen worden gebouwd. Dit wordt eventueel met een bouwvlak en aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering (maximale goot- en of bouwhoogte, bebouwingspercentage) op de verbeelding aangeven. In de volgende paragraaf worden de in het plan opgenomen bestemmingen per bestemming nader beschreven.
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit de volgende bestemmingen:
Groen (artikel 3)
De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen en onder andere voor water(lopen), bermen, speelvoorzieningen en paden. Er mogen geen gebouwen gebouwd worden, met uitzondering van gebouwen voor algemeen nut. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen niet hoger dan 3 meter zijn, een aantal uitzonderingen zoals verlichtingsarmaturen daargelaten.
Tuin (artikel 4)
De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor (voor)tuinen behorende bij de hoofdgebouwen die op de aangrenzende woonbestemming zijn gelegen. Er morgen erven, parkeervoorzieningen en overige verhardingen aangelegd worden. De bouwmogelijkheden van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn beperkt.
Verkeer – Verblijfsgebied (artikel 5)
De gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor woonstraten en pleinen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, waterlopen, waterpartijen en waterberging. Er mogen geen gebouwen gebouwd worden, met uitzondering van gebouwen voor algemeen nut. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen niet hoger dan 4 meter zijn, tenzij deze ten behoeve van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer staan.
Wonen (artikel 6)
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in een woning, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 80 m², met de daarbij behorende tuinen en erven, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. De hoofdgebouwen (woningen) mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd en moeten overeenkomen met het opgenomen woningtype (bijvoorbeeld twee-aaneen, vrijstaand of gestapeld). Ook zijn regels opgenomen met betrekking tot bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en kan onder voorwaarden afgeweken worden voor een bedrijf aan huis, mantelzorg en Bed & Breakfast.
Waarde – Archeologie 4 (artikel 7)
De gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere bestemmingen die daar voorkomen (zoals ‘Groen’, 'Tuin', 'Wonen’ of 'Verkeer-Verblijfsgebied') bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond te verwachten archeologische waarden. Vandaar dat een omgevingsvergunning bij bepaalde ingrepen aangevraagd moet worden, die alleen verleend wordt als de archeologische waarden niet onevenredig geschaad worden.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 8)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene gebruiksregels (artikel 9)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.
Algemene bouwregels (artikel 10 )
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.
Algemene afwijkingsregels (artikel 11)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.
Algemene wijzigingsregels (artikel 12)
Deze regels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 13)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.
Slotregel (artikel 14)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.