Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Roderweg 37a, Liempde
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0757.BP07Roderweg37a-OTW1
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘Roderweg 37a, Liempde’ met identificatienummer NL.IMRO.0757.BP07Roderweg37a-
OTW1 van de gemeente Boxtel;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 afhankelijke woonruimte
een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt
met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
 
1.6 agrarisch bedrijf
bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het
houden van dieren;
 
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.8 bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal
mag worden bebouwd;
 
1.9 bed & breakfast
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf
en ontbijt aan een beperkt aantal personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.10 bedrijf aan huis
bedrijfsmatige activiteiten, die door hun beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de
woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt,
en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.11 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan,
installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroepen aan huis
daaronder niet begrepen;
 
1.12 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.13 bedrijfswoning/dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een
persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
1.14 beroep aan huis
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende
mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in
overeenstemming is, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee
gelijk te stellen dienstverlenende beroepen;
 
1.15 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis c.q. een
(dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en
dergelijke;
 
1.16 bestaand
voor zover dit betrekking heeft op bebouwing, gaat het om de oppervlakte van de bebouwing, zoals
aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden
gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
voor zover dit betrekking heeft op het gebruik van grond en opstallen, gaat het om het gebruik zoals
dat aanwezig was op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
 
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.19 Bevi
inrichtingen welke vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
 
1.20 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend
hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander
bouwwerk, met een dak;
 
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk;
 
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing
is toegestaan;
 
1.24 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.25 bouwverordening
bouwverordening als bedoeld in artikel 8 van de Woningwet;
 
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen
en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.27 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.28 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.29 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of
leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in
de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.30 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord
wordt gestaan en geholpen;
 
1.31 discotheek
een bedrijf dat is gericht op het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek
en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren
 
1.32 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
 
1.33 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van
porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
 
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten
ruimte vormt;
 
1.35 geluidbelasting vanwege een industrieterrein
de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de
gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de
inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet
geluidhinder;
 
1.36 geluidgevoelige functies
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit
grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen
en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
 
1.37 geluidgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de
Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit
grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
 
1.38 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de
Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden
vastgesteld;
 
1.39 gevellijn
de als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd;
 
1.40 groepsrisico
het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen aan per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden
als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon
voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken
is;
 
1.41 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of
leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan bedrijven, instellingen of personen ter aanwending in
een of andere beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.42 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of
toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig
zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is;
 
1.43 horecabedrijf
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of
waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie,
met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie en een discotheek;
 
1.44 mantelzorg
het bieden van hulp bij het dagelijks functioneren, die vrijwillig en onbetaald, buiten organisatorisch verband,
wordt verleend aan personen uit het sociale netwerk die – door welke oorzaak dan ook – vrij ernstige fysieke,
verstandelijke of psychische beperkingen hebben. Voor personen die 65 jaar en ouder zijn, wordt geen
indicatie noodzakelijk geacht;
 
1.45 omgevingsvergunning
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo);
 
1.46 omgevingsvergunning voor het afwijken
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing
van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1
sub a onder 1 van de Wabo;
 
1.47 openbaar toegankelijk gebied
wegen, water en openbaar groen (parken, plantsoenen en speelveldjes) die het gehele jaar - of een groot deel
daarvan - voor het publiek algemeen toegankelijk zijn;
 
1.48 overkapping
een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten ruimte van
lichte constructie. Indien een overkapping aangebouwd is aan een gebouw mag een overkapping maximaal 2
niet eigen wanden hebben. Eigen wanden zijn dan niet toegestaan. Indien een overkapping niet is aangebouwd
aan een gebouw mag een overkapping maximaal 1 eigen wand hebben;
 
1.49 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is
verbonden;
 
1.50 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en
duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
 
1.51 peil
a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte
van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de
hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te
houden waterpeil);
 
1.52 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.53 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden en bouwwerken dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming
waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
 
1.54 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard
plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal,
sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan
niet in combinatie met elkaar;
 
1.55 stacaravan
een kampeermiddel, dat als een gebouw valt aan te merken;
 
1.56 verticale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;
 
1.57 voorgevel
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;
 
1.58 voorgevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;
 
1.59 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet
geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden
binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
 
1.60 voorzieningen van algemeen nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het
telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
 
1.61 vrijstaande woningen
woningen waarbij het hoofdgebouw vrijstaat van naast gelegen hoofdgebouwen;
 
1.62 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als
deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede
wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden
aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
 
1.63 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Vanuit een
woning mag geen detailhandel, horeca of groothandel plaatsvinden. Tevens mag er geen seksinrichting en/of
escortbedrijf worden opgericht;
 
1.64 winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de
detailhandel;
 
1.65 winkelvloeroppervlakte
het voor het winkelend publiek toegankelijke deel van de bruto vloeroppervlakte van een detailhandelsbedrijf,
inclusief etalages en de ruimte achter toonbanken en kassa's;
 
1.66 zijdelingse perceelsgrens
de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
2.2 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel;
 
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee
gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.4 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het
gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
 
2.6 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.7 afstand tot de zijdelingse perceelgrens
De afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de
perceelsgrens gelegen punt van het gebouw op 1 meter boven peil en haaks op de perceelsgrens.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. extensief recreatief medegebruik;
  4. doeleinden van openbaar nut;
  5. het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en natuurwaarden, archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden en kenmerken van de gronden;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, onverharde wegen, kavelpaden, groenvoorzieningen en sloten.
 
3.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van
de bestemming, met dien verstande dat:
  1. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a schuilstallen zijn toegestaan, uitsluitend voor zover deze reeds legaal bestonden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, op de plaats en tot de afmetingen zoals die bestonden op genoemd tijdstip.
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. teeltondersteunende voorzieningen met een permanent karakter zijn niet toegestaan;
  2. voeropslagvoorzieningen zijn niet toegestaan;
  3. paardenbakken zijn niet toegestaan;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (waaronder erf- en terreinafscheidingen) bedraagt niet meer dan 1 m;
  5. poorten zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 2 m.
3.3 Nadere eisen
 
3.3.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
  1. de situering, de oppervlakte en de bouwhoogte van bebouwing;
  2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen.
3.3.2 Afwegingskader
De in 3.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
  1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;
  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;
  3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik;
  4. ten behoeve van de milieusituatie;
  5. ten behoeve van de verkeersveiligheid;
  6. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten na beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering;
  3. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten die gepaard gaan met evenementen en een onevenredige verkeersaantrekkende werking.
Artikel 4 Tuin
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor
  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gelegen hoofdgebouwen,
met de daarbij behorende:
  1. erven;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. overige verhardingen.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van voor de voorgevellijn van en aansluitend aan woningen gelegen:
    1. erkers, serres en andere gebouwen op de begane grond;
    2. luifels en dakoverstekken;
    3. balkons;
  2. onder de volgende voorwaarden:
    1. de breedte bedraagt aan de voorzijde maximaal 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw tot maximaal 3,5 meter;
    2. de maximale bouwhoogte bedraagt het vloerpeil van de eerste verdieping + 0,25 meter van het hoofdgebouw;
    3. de maximale diepte gemeten vanaf de voorgevel bedraagt 25% van de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens, met een maximum van 1,5 meter;
    4. op een uitbouw is een afscheiding toegestaan met een hoogte van 1 meter gemeten vanaf bovenkant uitbouw.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevellijn maximaal 1 meter mag bedragen;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mag, in het geval van tuinen die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot 3 meter achter de voorgevellijn maximaal 1 meter bedragen;
  3. de maximale bouwhoogte van een overkapping bedraagt 3 meter, met dien verstande dat de maximale oppervlakte 30 m² bedraagt en de overkapping niet voor de voorgevellijn is toegestaan;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 meter bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 11 wordt in ieder geval gerekend:
  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 5 Wonen
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, al dan niet in combinatie met kamerbewoning en/of de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 80 m²;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen en erven;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. maximaal één hoofdgebouw;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’, vrijstaande woningen;
  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  5. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 meter.
5.2.2 Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. de bijbehorende bouwwerken zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan;
  2. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 meter;
  3. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 meter bedragen;
  5. buiten het bouwvlak bedraagt het maximum bebouwingspercentage 50%, waarbij het gezamenlijk bebouwd oppervlak niet meer mag bedragen 20% van de oppervlakte van het bouwperceel met een minimum van 50 m² per hoofdgebouw tot een maximum van 150 m² per hoofdgebouw:
  6. de minimale afstand tot de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt 3 meter.
5.2.3 Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevellijn maximaal 1 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 meter bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Aangebouwd bijbehorend bouwwerk
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 5.2.2 voor een hoger aangebouwd bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:
  1. het een bijbehorend bouwwerk betreft dat is aangebouwd aan het hoofdgebouw;
  2. het bijbehorend bouwwerk ten minste 3 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
5.3.2 Erfafscheiding
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 5.2.3 sub a voor een hogere erfafscheiding voor de voorgevellijn, met dien verstande dat:
  1. de hoogte niet meer bedraagt dan 2 meter.
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 11 wordt in ieder geval gerekend:
  1. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft;
  2. bewoning als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van kamerbewoning;
  3. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  4. bed & breakfast;
  5. bedrijf aan huis;
  6. seksinrichtingen.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
5.5.1 Bedrijf aan huis
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 5.4 sub e voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:
  1. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  2. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    1. het afwijken niet mogelijk is voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
    4. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
    5. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
    6. detailhandel mag alleen plaatsvinden als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het bedrijf aan huis;
    7. detailhandel is uitsluitend op de begane grondvloer toegestaan;
    8. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 80 m².
5.5.2 Mantelzorg
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 5.4 sub a en b voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of een bijbehorend bouwwerk bij een woning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
  1. aangetoond wordt dat een afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg; deze noodzaak behoeft niet te worden aangetoond wanneer de zorgbehoevende de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
  2. op het perceel al een woning aanwezig is;
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  4. per woning maximaal één keer mag worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van inwoning voor mantelzorg;
  5. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben; het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is of niet haalbaar, dit laatste met inachtneming van alle overige bepalingen;
  6. maximaal 80 m² en 240 m³ van hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  7. de mantelzorgwoning / afhankelijke woonruimte bewoond dient te worden door de zorgbehoevende.
5.5.3 Bed & breakfast
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 5.4 sub d voor het gebruik van een deel van de woning als bed & breakfast, met dien verstande dat:
  1. een bed & breakfast uitsluitend toegestaan is bij grondgebonden woningen;
  2. er maximaal 4 slaapplaatsen worden aangeboden;
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven; het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  5. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  6. er per kamer één parkeerplaats op eigen terrein aanwezig dient te zijn;
  7. maximaal 50 m² van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een bed & breakfast in gebruik mag zijn.
Artikel 6 Verkeer - onverhard
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer - onverhard' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. onverharde wegen en paden, met dien verstande dat zij halfverhard mogen zijn indien en voor zover zij reeds halfverhard waren op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;
  2. het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en natuurwaarden, archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden en kenmerken van de gronden;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals bermen en bermsloten, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
6.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Verkeer - Onverhard' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming.
 
6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
  2. de bouwhoogte voor overige bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
 
6.3.1 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het verharden of halfverharden van paden.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
6.4.1 Verkeer - Verkeer of Verkeer - Voet-/fietspad
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Verkeer - Onverhard' wijzigen in de bestemming 'Verkeer - Verkeer' en de bestemming 'Verkeer - Voet-/fietspad' onder de voorwaarde dat de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische waarden en kenmerken van de gronden niet onevenredig worden aangetast.
 
6.4.2 Voorwaarden wijziging
Ten aanzien van de in 6.4.1 genoemde bevoegdheid geldt dat:
  1. door de wijziging de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische of archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  2. ter plaatse van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - Categorie 2' en 'Waarde - Archeologie - Categorie 3' dat na wijziging voor het gewijzigde deel niet de uitzondering geldt, genoemd in 7.2.3 onder d en 8.2.3 onder d.
6.4.3 Advies
Met betrekking tot de toepassing van de in 6.4.1 genoemde bevoegdheid wordt advies ingewonnen bij het waterschap ten aanzien van de vraag of de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 7 Waarde - Archeologie Categorie 2
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde – Archeologie Categorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
 
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Omgevingsvergunning
  1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk die betrekking heeft op de voor 'Waarde- Archeologie Categorie 2' aangewezen gronden, legt een rapport over op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Een onderzoek als bedoeld onder a is ook niet vereist indien door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de esdekdiepte;
  4. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    3. de verstoringsdiepte minder diep reikt dan de esdekdiepte;
    4. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
7.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
  1. in de situatie als bedoeld in 7.2.1. onder c kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. indien het bepaalde onder 7.2.2 onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
7.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in 7.2.1 en 7.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
  2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 m;
  4. een bouwwerk binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Bedrijf', 'Bedrijf - Nutsvoorziening', 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen', 'Bedrijf - Waterzuiveringsinstallatie', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie - Dagrecreatie', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', 'Recreatie - Volkstuin', 'Sport', 'Sport - Manege' en 'Wonen';
  5. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  6. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.3.1 Verbod
Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie Categorie 2' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en -woelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige partijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden teelt van houtgewas met agrarische productiefunctie, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,50 m bedragen;
  11. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
 
7.3.2 Uitzondering
  1. het verbod als bedoeld in 7.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
    1. maximaal 0,50 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld en daarbij een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 50 m²;
    2. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    3. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    4. het normale agrarisch waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,50 m onder maaiveld wordt geroerd;
    5. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie betreffen waarbij de verstoringsoppervlakte van het perceel per saldo gering is;
    6. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    7. plaatsvinden binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Bedrijf', 'Bedrijf - Nutsvoorziening', 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen', 'Bedrijf - Waterzuiveringsinstallatie', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie - Dagrecreatie', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', 'Recreatie - Volkstuin', 'Sport', 'Sport - Manege' en 'Wonen';
    8. in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
    9. het aanleggen van een onverhard pad van maximaal 1 meter breed en 80 meter lang;
  2. het verbod als bedoeld in 7.3.1 is ook niet van toepassing indien:
    1. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de esdekdiepte, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 7.3.1 onder h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
    2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 7.3.1 onder h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de
  3. betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
 
7.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
  1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in 7.3.1 die betrekking heeft op de voor 'Waarde – Archeologie Categorie 2' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
7.3.4. Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden
  1. in de situatie als bedoeld onder 7.3.3 onder c kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
7.4 Wijziging
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ' Waarde - Archeologie - Categorie 2 ' te wijzigen door de voor 'Waarde - Archeologie - Categorie 2' aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, onder de voorwaarden dat:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
 
9.1 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt en er geen plangrenzen worden overschreden.
 
9.2 Bestaande afstanden en maten
  1. indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. in die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  3. in het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde onder sub a en b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
9.3 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
 
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van het afwijken van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  4. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
 
Het is verboden de in hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
11.1 Afwijken
 
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
  4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, luchtwassers en lichtkappen, mits:
    1. de maximale oppervlakte van de verhoging maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    2. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
  5. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter.
11.2 Zend- en ontvang- en/of sirenemasten
 
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van zend- en ontvang- en/of sirenemasten. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
  1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
    1. op gebouwen, niet zijnde woningen;
    2. langs snelwegen (in de nabijheid van bruggen, viaducten of benzinestations);
    3. op bedrijventerreinen (in de nabijheid van bruggen, viaducten of benzinestations) op sportparken.
  2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
    1. indien het (radiografisch) onderbouwd is;
    2. indien het landschappelijk ingepast is;
    3. indien de keuze voor de mast (vakwerkmast of prikmast) en de hoogte gemotiveerd is;
    4. op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;
    5. tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein en er geen plangrenzen worden overschreden.
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geeft.
De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
13.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.1.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 13.1.1 met maximaal 10%.
 
13.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
13.2 Overgangsrecht gebruik
 
13.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
13.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
13.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 13.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
13.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Roderweg 37a, Liempde’.