direct naar inhoud van Regels
Plan: Woonlocatie Hamsestraat-Roderweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0757.BP07WoonLHamstr-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Woonlocatie Hamsestraat-Roderweg met identificatienummer NL.IMRO.0757.BP07WoonLHamstr-VA01 van de gemeente Boxtel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een gestapelde woning, waarbij ieder hoofdgebouw met ten minste één gevel aan een ander hoofdgebouw aaneengebouwd is;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.8 bed & breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan een beperkt aantal personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.9 bedrijf aan huis:

bedrijfsmatige activiteiten, die door hun beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt, en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.10 beroep aan huis:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen dienstverlenende beroepen;

1.11 bestaand:
  • a. voor zover dit betrekking heeft op bebouwing, gaat het om de oppervlakte van de bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. voor zover dit betrekking heeft op het gebruik van grond en opstallen, gaat het om het gebruik zoals dat aanwezig was op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk, met een dak;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 extensief recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.24 geschakelde woning:

een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijbehorend bouwwerk verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op een perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 huishouden:

een huishouden bestaat uit één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Vaak is een huishouden gebaseerd op bloedverwantschap en huwelijksverbinding of een met een huwelijksverbinding gelijk te stellen samenlevingsverband;

1.28 landschappelijke waarde:

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap en de natuurwaarden, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;

1.29 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.30 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.31 overkapping:

een bouwwerk, bestaande uit maximaal twee wanden, waarvan maximaal 1 eigen wand;

1.32 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.33 perceelsgrens:

de grens van een kadastraal perceel;

1.34 permanente bewoning:

het in gebruik nemen van een gebouw als hoofdverblijf, zijnde de vaste woon- en verblijfsplaats, waarbij de woning voor de bewoners het reële hoofdverblijf vormt en derhalve niet een adres is waar men tijdelijk recreatief verblijft;

1.35 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;

1.36 rug aan rugwoning:

woning, waarvan de achtergevel van het hoofdgebouw tegen de achtergevel van een ander hoofdgebouw is gebouwd;

1.37 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.38 straatmeubilair:

openbare voorzieningen van geringe afmetingen, zoals banken, bloem- en plantenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, straatverlichting, wegbebakening en -bewijzering en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.39 twee-aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen, waarvan de hoofdgebouwen aaneengebouwd zijn;

1.40 voorgevel:

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw of indien geen openbare weg en/of fietspad aanwezig is, de gevel waar de voordeur of hoofdingang van de woning is gelegen of in laatste instantie de zijde waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gesitueerd;

1.41 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;

1.42 voorste (bouw)perceelsgrens:

de naar de weg gekeerde grens van het perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg gekeerd zijn, wijst het bevoegd gezag een voorste perceelsgrens aan;

1.43 vrijstaande woningen:

woningen waarbij het hoofdgebouw vrij staat van naast gelegen hoofdgebouwen;

1.44 water:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;

1.45 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater;

1.46 wonen:

het gehuisvest zijn of het huisvesten van personen in een woning/woonhuis;

1.47 woning:

een complex van ruimten dat dient voor de huisvesting van:

  • één huishouden, of;
  • één huishouden plus maximaal twee individuele personen, of;
  • maximaal 4 individuele personen;
1.48 zijdelingse perceelsgrens:

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de bouwperceelsgrens:

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw op 1 meter boven peil en haaks op de perceelsgrens;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uizondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. bermen en beplanting;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen, inclusief ondergrondse kabels en leidingen;
  • h. straatmeubilair, afvalcontainers, ondergrondse containers, kunstwerken en hondentoiletten.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van voorzieningen van algemeen nut.

3.2.2 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m;
  • b. de maximale oppervlakte bedraagt 15 m².

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met uitzondering van verlichtingsarmaturen, vlaggenmasten, speelvoorzieningen en kunstwerken, waarvan de maximale bouwhoogte 6 meter mag bedragen;
  • b. de oppervlakte en bouwhoogte van een afvalcontainer mogen maximaal 4 m² en 2 meter bedragen (bij bovengronds plaatsen).

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Het verharden van gronden binnen deze bestemming is uitsluitend toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er dient te zijn aangetoond dat de toename van de afvoer van afstromend regenwater ten gevolge van een toename van verhard oppervlak binnen dit plan gecompenseerd wordt conform de eisen van het waterschap en voorzien is een waterberging met voldoende capaciteit;
  • b. de compensatie dient ten minste naar evenredigheid van de realisatie van toename van verhardingen gerealiseerd te worden;
  • c. de compensatie bedraagt ten minste 60 mm per m2 verharding;
  • d. de onder a. tot en met c. bedoelde compensatie dient uiterlijk bij ingebruikname van de betreffende voorzieningen te zijn gerealiseerd en dient na realisatie in stand te worden gehouden.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • d. recreatief medegebruik;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. voet- en fietspaden, calamiteitenroutes;
  • g. nutsvoorzieningen, inclusief ondergrondse kabels en leidingen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van voorzieningen van algemeen nut.

4.2.2 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m;
  • b. de maximale oppervlakte bedraagt 15 m².

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 meter mag bedragen.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Verbod

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven en egaliseren van gronden alsmede het indrijven van voorwerpen in de grond;
  • b. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover groter dan 200 m² per ingreep;
  • c. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedraagt;
  • e. het verwijderen of wijzigen van perceelsgrenzen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden, landschapselementen en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
  • f. het aanbrengen van onderbemaling;
  • g. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen alsmede het aanleggen van een drainagestelsel.

4.3.2 Uitzonderingen op het verbod

Het in 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning;
  • c. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Wet natuurbescherming;
  • d. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan.

4.3.3 Afwegingskader

De in 4.3.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

4.3.4 Waarden

Onder de in 4.3.3 genoemde waarden worden verstaan:

  • a. ten aanzien van de in 4.3.1 onder a genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de gronden voor behoud, beheer en herstel van watersystemen;
  • b. ten aanzien van de in 4.3.1 onder b t/m g genoemde werken of werkzaamheden: de waarden als bedoeld in 4.1.

4.3.5 Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3.1 onder a, b, f en/of g wordt het betrokken waterschapsbestuur gehoord.

Artikel 5 Woongebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' tevens voor ontsluitingswegen met maximaal 2x1 rijstrook;

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. woonstraten;
  • e. voet- en fietspaden, stoepen;
  • f. in- en uitritten, brandgangen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
  • k. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, met dien verstande dat:
    • 1. het aantal woningen binnen de bestemming 'Woongebied' niet meer dan 112 mag bedragen;
    • 2. het maximum aantal wooneenheden per bouwvlak, zoals bedoeld in de aanhef, met maximaal 1 woning mag worden verhoogd, waarbij te allen tijden aan het bepaalde onder 1. moet worden voldaan;
    • 3. indien het conform de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven maximum aantal woningen binnen een bouwvlak meer dan 8 bedraagt, mag in afwijking van het bepaalde onder 2. het betreffende maximum aantal wooneenheden met maximaal 5 woningen worden verhoogd. Hierbij dient te allen tijden te worden voldaan aan het bepaalde onder 1;
  • c. uitsluitend de volgende woningtypen mogen worden gebouwd:
    • 1. vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
    • 2. twee-aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen';
    • 3. aaneengebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd';
    • 4. rug-aan-rugwoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rug aan rug-woningen';
  • d. de maximale diepte van de hoofdgebouwen bedraagt:
    • 1. 14 meter bij vrijstaande woningen;
    • 2. 12 meter bij twee-aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen;
    • 3. 10 meter bij aaneengebouwde woningen en rug aan rug woningen;
  • e. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:
    • 1. minimaal 3 meter aan beide zijden bij vrijstaande woningen;
    • 2. minimaal 2 meter aan één zijde bij twee-aaneengebouwde en vrijstaand geschakelde woningen;
  • f. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  • g. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • h. het maximale bebouwingspercentage van hoofdgebouwen per bouwperceel bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande woningen:
      • 35% bij bouwpercelen <500 m²;
      • 25% bij bouwpercelen van 500 m² tot 750 m²;
      • 15% bij bouwpercelen >750 m²;
    • 2. 55% bij twee-aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen;
    • 3. 60% bij aaneengebouwde woningen;
    • 4. 90% bij rug aan rug woningen.

5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend in een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 meter;
  • c. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 meter bedragen;
  • e. het gezamenlijk bebouwd oppervlak van bijbehorende bouwwerken mag gezamenlijk niet meer dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen, met dien verstande dat het toelaatbaar bebouwd oppervlak bijbehorende bouwwerken ten minste 50 m² en maximaal 150 m² per bouwperceel bedraagt;
  • f. de minimale afstand tot de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt 1 meter.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevellijn maximaal 1 meter mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag, in het geval van tuinen die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot 3 meter achter de voorgevellijn maximaal 1 meter bedragen;
  • c. de maximale bouwhoogte van een overkapping bedraagt 3 meter, met dien verstande dat de maximale oppervlakte 30 m² bedraagt en de overkapping niet voor de voorgevellijn is toegestaan;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 meter bedragen.

5.2.4 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 m;
  • b. de maximale oppervlakte bedraagt 15 m².

5.2.5 Aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd'
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd' is, ongeacht het bepaalde in 5.2.1 tot en met 5.2.4 geen bebouwing toegestaan, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen met een maximale bouwhoogte van 1 meter.
  • b. De onder a. bedoelde gronden worden niet aangemerkt als 'erf', zoals bedoeld in het Besluit omgevingsrecht, Bijlage II, artikel 1.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 5.2.1 sub e voor het verkleinen van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat:

  • a. dit stedenbouwkundig aanvaardbaar wordt bevonden;
  • b. geen sprake is van een belemmering voor de verkeersveiligheid.

 

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning van een bijbehorend bouwwerk;
  • b. kamerbewoning;
  • c. bedrijf aan huis;
  • d. bed & breakfast;
  • e. seksinrichtingen.

5.4.2 Beroep aan huis

Het uitoefenen van een beroep aan huis is togestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 80 m².

5.4.3 Woonerven

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - woonerf' gelden de volgende regels:

  • a. per aanduidingsvlak, zoals bedoeld in de aanhef, is maximaal één aantakking van een woonstraat op de ontsluitingsweg ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' toegestaan; calamiteitenroutes worden hierbij niet meegerekend;
  • b. per aanduidingsvlak, zoals bedoeld in de aanhef, dient ten minste één aaneengesloten groenvoorziening met een oppervlakte van ten minste 300 m² te worden gerealiseerd, welke kan bestaan uit de volgende functies:
    • 1. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
    • 2. voet- en fietspaden, stoepen;
    • 3. maximaal één calamiteitenroute per aanduidingsvlak;
    • 4. speelvoorzieningen;
    • 5. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
    • 6. voorzieningen van algemeen nut.
  • c. de onder b. bedoelde aaneengesloten groenvoorziening dient uiterlijk één jaar na ingebruikname voor de doeleinden als bedoeld in 5.1 sub a van het eerste bouwperceel binnen het betreffende aanduidingsvlak te zijn gerealiseerd.

5.4.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Alvorens de gronden in gebruik genomen worden voor de doeleinden als bedoeld in 5.1 sub a tot en met d, dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:

  • a. er dient te zijn aangetoond dat de toename van de afvoer van afstromend regenwater ten gevolge van een toename van verhard oppervlak binnen dit plan gecompenseerd wordt conform de eisen van het waterschap en voorzien is een waterberging met voldoende capaciteit;
  • b. de compensatie dient ten minste naar evenredigheid van de realisatie van toename van verhardingen gerealiseerd te worden;
  • c. de compensatie bedraagt ten minste 60 mm per m2 verharding.

5.4.5 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitsverbetering
  • a. Het in gebruik nemen van woningen ter plaatse van de bestemming 'Woongebied' is alleen toegestaan indien de benodigde ruimtelijke kwaliteitsbijdrage ter plaatse van de bestemming 'Natuur', zoals omschreven in Bijlage 9 bij de toelichting, gerealiseerd en in stand gehouden wordt;
  • b. De onder a. bedoelde ruimtelijke kwaliteitsbijdrage dient uiterlijk binnen één jaar na ingebruikname van de eerste woning ter plaatse van de bestemming 'Woongebied' te zijn gerealiseerd.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 5.4.1 onder sub c voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. het afwijken niet mogelijk is voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
    • 4. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
    • 5. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
    • 6. detailhandel mag alleen plaatsvinden als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het bedrijf aan huis;
    • 7. detailhandel is uitsluitend op de begane grondvloer toegestaan;
    • 8. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 80 m².

Artikel 6 Waarde - Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden), alsmede voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen ten dienste van de bestemming 'Woongebied' is niet toegestaan.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Bij toename van het verhard oppervlak is 'hydrologisch neutraal bouwen' het uitgangspunt. Voor een toename van het verharde (bebouwings)oppervlak van 100 m² of meer is een advies van het waterschap vereist.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod
  • a. Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
  • b. verzetten van grond van meer dan 100 m² of op een diepte van meer dan 60 cm onder maaiveld een en ander voorzover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
  • c. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • d. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m², met uitzondering van wandel- en onderhoudspaden.

6.4.2 Uitzonderingen op het verbod

Het onder artikel 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die:

  • a. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
  • b. het normale agrarische gebruik betreffen;
  • c. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

6.4.3 Onderzoek

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 wordt het waterschap gehoord.

6.4.4 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 mag alleen worden verleend indien door die werken en/of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, luchtwassers en lichtkappen, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de verhoging maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    • 2. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
  • e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter.
8.2 Zend- en ontvang- en/of sirenemasten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, onder de voorwaarden dat:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

en met dien verstande dat:

  • b. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
    • 1. op gebouwen, niet zijnde woningen;
    • 2. langs snelwegen (in de nabijheid van bruggen, viaducten of benzinestations);
    • 3. op bedrijventerreinen (in de nabijheid van bruggen, viaducten of benzinestations);
    • 4. op sportparken;
  • c. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
    • 1. indien het (radiografisch) onderbouwd is;
    • 2. indien het landschappelijk ingepast is;
    • 3. indien de keuze voor de mast (vakwerkmast of prikmast) en de hoogte gemotiveerd is;
    • 4. op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;
    • 5. tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

9.2 Bestaande afstanden en maten
  • a. Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden;
  • c. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde onder sub a en b uitsluitend van toepassing indien de heroprichting gebruik maakt van dezelfde fundering.
9.3 Parkeren
9.3.1 Algemeen
  • a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen;
  • b. De onder a bedoelde ruimten voor het parkeren van personenauto's moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare personenauto's;
  • c. Er wordt in voldoende mate voorzien in parkeerruimte als wordt voldaan aan de normen in de gemeentelijke beleidsregels behorende bij het beleidsdocument Parkeernormen Gemeente Boxtel, vastgesteld op 20 maart 2007, met dien verstande dat bij vrijstaande woningen ten minste 2 parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden aangelegd;
  • d. Indien het beleidsdocument als bedoeld onder sub c. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met de wijziging.

9.3.2 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 9.3.1 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
  • b. het bepaalde in lid 9.3.1 voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Geluidzone - wegverkeer

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - wegverkeer' is het oprichten van woningen uitsluitend toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. door middel van een door het bevoegd gezag goedgekeurd akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, dient te zijn aangetoond dat ten minste één gevel van de woning van de betreffende woning geluidluw is
  • b. door middel van een door het bevoegd gezag goedgekeurd akoestisch onderzoek, dient te zijn aangetoond dat de volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van de betreffende woning niet kleiner is dan het verschil tussen de in het besluit tot vaststelling van een hogere waarde opgenomen hoogst toelaatbare geluidsbelasting en 28 dB.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Algemeen
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
    • 1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
    • 2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
  • b. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Woonlocatie Hamsestraat-Roderweg'.