Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Tongeren 48 te Boxtel
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0757.BPBTongeren48-ON01
1 Inleidende regels
  
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan “Tongeren 48 te Boxtel” met identificatienummer NL.IMRO.0757.BPBTongeren48-ON01’ van de gemeente Boxtel;
 
1.2 archeologische (verwachtings)waarde:
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis.
 
1.3 bestemmingsplan (moeder) Buitengebied 2011:
Het moederplan 'Buitengebied 2011' van de gemeente Boxtel met identificatienummer NL.IMRO.757.Bp01buitengeb2011-onh1, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Boxtel op 10 april 2012.
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regelsregels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 aan huis gebonden bedrijf:
een bedrijf, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit een bijbehorend bijgebouw wordtuitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;
 
1.7 aan huis gebonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk,juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig ofhiermee gelijk te stellen gebied, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning ofeen bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctiebehoudt;
 
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.9 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon,wiens huisvesting daar gelet op de bestemming en bedrijfsvoering van het gebouw of het terreinnoodzakelijk is.
 
1.10 bestaand:
  1. ten aanzien van bebouwing:
bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of inuitvoering is, waarvoor –indien vereist- de benodigde vergunning is verleend en voor zover niet instrijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen vandat plan, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, dievóór dat tijdstip is aangevraagd.
  1. ten aanzien van gebruik:
het gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van hetbestemmingsplan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronderbegrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.13 bijgebouw:
een (vrijstaand of aangebouwd) gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegenhoofdgebouw, dat zowel in functioneel als in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan hethoofdgebouw.
 
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten vaneen bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van eenstandplaats.
 
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.16 bouwlaag:
doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijk hoogte liggendevloeren of balklagen is begrensd.
 
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorendebebouwing is toegelaten.
 
1.18 bouwperceelsgrens:een grens van een bouwperceel.
een grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regelsbepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzijindirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.21 cultuurhistorische waarden en kenmerken:
waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met hetbouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historischgeografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.
 
1.22 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw endat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
 
1.23 extensief recreatief medegebruik:
een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in debestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden.
 
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wandenomsloten ruimte vormt.
 
1.25 huishouden:
een huishouden bestaat uit één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economischconsumptieve eenheid vormen, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in desamenstelling ervan. Vaak is een huishouden gebaseerd op bloedverwantschap enhuwelijksverbinding of een met een huwelijksverbinding gelijk te stellen samenlevingsverband.
 
1.26 landschappelijke inpassing:
een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande danwel nog teontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten, zoals weergegevenin bijlage 1.
 
1.27 loon- en cultuurtechnisch bedrijf:
een bedrijf dat in opdracht bepaalde werkzaamheden verricht op locatie(s) van opdrachtgevers endaarvoor onder andere landbouw-, grondverzet- en bosbouwmachines (met bijbehorendevakmensen) tegen betaling ter beschikking stelt al dan niet in combinatie met het leveren / innemenof afvoeren van hulp-, bouw-, grond-, of rest- (afval-)stoffen en / of producten / goederen.
 
1.28 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak,op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
 
1.29 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
Werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronderbegrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.
 
1.30 ondergeschikte detailhandel:
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verbandhouden met de bedrijfsactiviteiten.
 
1.31 opslag:
op-/overslag en handelingen met bouw-, grond-, hulp- of reststoffen gerelateerd aan debedrijfsvoering (niet zijnde dierlijke meststoffen of compostering) of goederen.
 
1.32 peil:
  • Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: de gemiddelde hoogte van de aan het water grenzende gronden.
 
1.33 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemmingwaarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
 
1.34 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft metmeer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet wordenaangemerkt.
 
1.35 vormverandering van een bouwblok
wijziging van de begrenzing van een bouwvlok zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van detotale oppervlakte;
 
1.36 voorgevellijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw, waarvan de voorkant hetdichtst is gelegen bij de openbare weg, en het verlengde daarvan.
 
1.37 wonen:
Het gehuisvest zijn of het huisvesten van personen in een woning / woonhuis.
 
1.38 woning:
Een complex van ruimten dat dient voor de huisvesting van:
  1. één huishouden, of;
  2. één huishouden plus maximaal twee individuele personen, of;
  3. maximaal 4 individuele personen.
 
1.39 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
Water en voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer,waterberging, hemelinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen,infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
 
1.40 WUBBB:
de Werkgroep Uitvoering Bestemmingsplannen Buitengebied Boxtel.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde,met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar deaard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.1.2 De breedte van een gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
 
2.1.3 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmeegelijk te stellen constructiedeel.
 
2.1.4 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van descheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.1.5 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaartsgeprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van hetbouwwerk.
 
2.2 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
  1. voor lengten in meters (m);
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (º).
 
2.3 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
 
2.4 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende dakenbuiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 m wordtoverschreden.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. extensief recreatief medegebruik;
  4. doeleinden van openbaar nut;
  5. het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en natuurwaarden, archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden en kenmerken van de gronden;
  6. mitigerende en compenserende maatregelen ten behoeve van de bedrijfsuitbreiding Tongeren 48 ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – mitigatie/compensatie’;
  7. de aanleg en instandhouding van de mitigatie/compensatie-maatregelen overeenkomstig het beplantings- en inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 van de planregels.
een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, onverharde wegen,kavelpaden, groenvoorzieningen en sloten.
 
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend wordengebouwd bouwwerken ten dienst van de bestemming, met dien verstande dat:
  1. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a schuilstallen zijn toegestaan, uitsluitend zover deze reeds legaal bestonden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, op de plaats en tot de afmetingen zoals die bestonden op genoemd tijdstip.
 
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. teeltondersteunende voorzieningen met een permanent karakter zijn niet toegestaan;
  2. voeropslagvoorzieningen zijn niet toegestaan;
  3. paardenbakken zijn niet toegestaan;
  4. poorten zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 2 m.
Artikel 4 Bedrijf
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn op het volgende adres bestemd voor de volgendeactiviteiten:
  1. een loonwerk- en cultuurtechnisch bedrijf;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – opslag’ ; opslag uitsluitend ten dienste of gelieerd aan het ter plekke gevestigde bedrijf;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, verkeers- en groenvoorzieningen,opslag, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen,
erven en dergelijke;
en tevens voor:
  1. het aanleggen, beheren en / of in stand houden van de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in het inrichtings-/landschapsplan (bijlage 1 bij planregels);
  2. aan huis gebonden beroepen in de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen, mits:
    1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    2. de (mede) daarvoor in gebruik te nemen vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen;
    3. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte detailhandel ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep, mits de te koop aangeboden goederen en/ of producten een relatie hebben met het aan huis gebonden beroep;
    4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
 
4.2 Bouwregels
Op de voor ' Bedrijf ' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken tendienste van de bestemming.
 
4.2.1 Bedrijfsgebouwen
Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
  1. het gezamenlijke bebouwd oppervlak, de goothoogte en de bouwhoogte mogen niet meerbedragen dan in onderstaande tabel opgenomen oppervlak, goothoogte respectievelijkbouwhoogte:
Adres
Huidig oppervlak
Maximaal oppervlak
goothoogte
hoogte
Tongeren 48
1.345 m
2
1.680 m
2
5,50 m
10m
 
  1. de dakhelling mag niet minder dan 25o en niet meer dan 60o bedragen;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a, b en c geldt dat indien een kleinere afstand, groter bebouwd oppervlak of een andere dakhelling legaal aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan, deze afstand respectievelijk deze bebouwde oppervlakte of deze dakhelling mogen worden gehanteerd als minimale afstand respectievelijk maximaal bebouwde oppervlakte danwel minimale of maximale dakhelling;
  3. bedrijfsgebouwen mogen enkel binnen het bouwvlak worden opgericht.
4.2.2 Bedrijfswoningen
Voor bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
  1. per bestemmingsvlak en uitsluitend binnen het bouwvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  2. de inhoud mag niet meer dan 750 m3 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere inhoud inclusief bij- en aanbouwen legaal aanwezig was, in welk geval die grotere inhoud is toegestaan en als maximum geldt;
  3. de goothoogte mag niet meer dan 6 m bedragen;
  4. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  5. ondergrondse gebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning mogen uitsluitend worden gebouwd onder de oppervlakte van de bedrijfswoning.
 
4.2.3 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden bovendien de volgende regels:
  1. de gezamenlijke grondoppervlakte mag niet meer dan 100 m2 bedragen;
  2. de goothoogte mag niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen.
 
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde de volgende regels gelden:
  1. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  2. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – opslag’ een bouwhoogte van 4 meter;
  3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m bedragen.
 
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
  1. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen;
  3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
 
4.3.2 Afwegingskader
De in 4.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
  1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;
  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;
  3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik;
  4. ten behoeve van de milieusituatie;
  5. ten behoeve van de verkeersveiligheid;
  6. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Geringere dakhelling gebouwen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.1 onder b ten behoevevan een geringere dakhelling, onder de voorwaarde dat dit voor een doelmatige bedrijfsvoeringnoodzakelijk en/of gewenst is.
 
4.4.2 Inhoud bedrijfswoning vergroten via bonussloopregeling
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.2 onder b ten behoevevan het vergroten van de inhoud van de woning, onder de voorwaarden dat:
  1. binnen het bestemmingsvlak zelf of elders bestaande gebouwen worden gesloopt en de inhoud van de woning per 100 m2 sloop met niet meer dan 50 m3 mag worden vergroot tot een maximum inhoud van 850 m3;
  2. verzekerd is dat de elders gesloopte oppervlakte aan gebouwen daar niet opnieuw kan worden gebouwd.
 
4.4.3 Oppervlakte aan bijgebouwen vergroten via bonussloopregeling
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.3 onder a ten behoevevan een grotere oppervlakte aan bijgebouwen bij de bedrijfswoning, onder de voorwaarden dat:
  1. binnen het bestemmingsvlak zelf of elders bestaande gebouwen worden gesloopt. Daarbij geldt dat maximaal 100 m2 als bijgebouw bij de woning is toegestaan, met dien verstande dat wanneer de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen meer bedraagt dan 100 m2 ten hoogste 20% van deze meerdere oppervlakte behouden of vervangen mag worden tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 250 m2;
  2. verzekerd is dat de elders gesloopte oppervlakte aan gebouwen daar niet opnieuw kan worden gebouwd.
 
4.4.4 Hogere erfafscheidingen/hekwerken voor de voorgevel
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.4 onder a ten behoevevan een grotere hoogte voor erfafscheidingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw, onder devoorwaarden dat:
  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m;
  2. de stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
 
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor huisvesting van werknemers en de direct daarmee in verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook en wasgelegenheid;
  2. het bewonen dan wel laten bewonen van bijgebouwen of bedrijfsgebouwen, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is verleend;
  3. het gebruiken van gronden ten behoeve van buitenopslag met uitzondering ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – opslag’;
  4. opslag van brand- en explosie gevaarlijke stoffen, die niet tot de reguliere bedrijfsvoering behoren, zijn niet toegestaan.
 
4.5.2 Voorwaardelijke verplichtingen
Gebruik van de gronden die ten tijde van de vaststelling van het plan niet voor bedrijfsdoeleinden(bestemming Bedrijf) in gebruik zijn overeenkomstig het bepaalde in lid 4.1 is slechts toegestaan,mits de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het in Bijlage 1 Landschappelijke inpassing vande regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan, uiterlijk binnen één jaar na het in werkingtreden van het bestemmingsplan is gerealiseerd. De landschappelijke inpassing dient na realisatieduurzaam te worden beheerd en in stand gehouden.
Gebruik van de gronden die ten tijde van de vaststelling van het plan niet voor bedrijfsdoeleinden(bestemming Bedrijf) in gebruik zijn overeenkomstig het bepaalde in lid 4.1 is slechts toegestaanindien er binnen het plangebied minimaal 291 m3 aan berging van hemelwater wordt gerealiseerd endeze , na realisatie duurzaam wordt beheerd en in stand wordt gehouden.
 
4.6 Afwijken van de gebruiksregels4.6.1 Andere bedrijven
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.1 voor het toestaan vanandere bedrijven, opslag en installaties als bedoeld in de categorieën 1 en 2 van de Bijlage 2Bedrijvenlijst alsmede bedrijven in een hogere categorie welke daarmee naar aard en milieuinvloedvergelijkbaar zijn, onder de voorwaarden dat:
  1. de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische of archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast
  2. het nieuw te vestigen bedrijf geen grotere publieks- en/of verkeersaantrekkende werking heeft dan oorspronkelijk bedrijf;
  3. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  4. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijkeRegels elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorischeelementen aan gebouwen en/of omgeving.
 
4.6.2 Mantelzorg
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.5.1 onder b, uitsluitendvoor zover een bedrijfswoning aanwezig is, voor het gebruik van aangebouwde en vrijstaandebijgebouwen of een deel van het bedrijfsgebouw als afhankelijke woonruimte onder de voorwaardendat:
  1. aangetoond wordt dat een afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg; deze noodzaak behoeft niet te worden aangetoond wanneer de zorgbehoevende de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
  2. de afhankelijke woonruimte in beginsel plaatsvindt in de woning; wanneer wordt aangetoond dat inwoning in het hoofdgebouw onredelijke bezwarend is of niet haalbaar is, kan, met inachtneming van alle overige bepalingen, een afhankelijke woonruimte in een bijgebouw of een deel van een bedrijfsgebouw gerealiseerd worden;
  3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2 en een maximale inhoud van 240 m3. Deze maatvoering geldt ook wanneer de afhankelijke woonruimte in een deel van een bedrijfsgebouw wordt gerealiseerd;
  4. het bijgebouw of het deel van het bedrijfsgebouw waarbinnen de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd op maximaal 30 m van het hoofdgebouw staat en qua ligging een ruimtelijke eenheid met het hoofdgebouw vormt;
  5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  6. per woning kan op enig moment slechts één omgevingsvergunning voor het gebruik als afhankelijke woonruimte van kracht zijn;
Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in, zodra de bij het verlenen van devoor de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meeraanwezig is.
 
4.6.3 Advies
Met betrekking tot de toepassing van de in 4.6.1 genoemde bevoegdheid wordt advies ingewonnenbij de WUBBB ten aanzien van de vraag of de gebiedswaarden in voldoende mate worden versterktbij uitvoering van het ingediende landschapversterkingsplan (voor zover deze voorwaarde bij deafwijkingsbevoegdheid is opgenomen), waarbij de WUBBB zich zo nodig baseert op eendeskundigenrapport;
 
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf' wijzigen in de bestemming ' Agrarisch- Agrarisch bedrijf ' met de aanduiding ‘niet-grondgebonden' toevoegen voor de vestiging van eenniet-grondgebonden bedrijf, onder de voorwaarden dat:
  1. de gronden met tenminste twee zijden grenzen aan de bestemming 'Agrarisch';
  2. sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, dan wel dat het bedrijf zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt;
  3. het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot en bedraagt na wijziging maximaal 1,5 hectare;
  4. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  5. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;
  6. artikel 4.7.5 in acht worden genomen.
 
4.7.2 Wonen
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen', aldan niet in combinatie met de bestemmingen Agrarisch met waarden - Landschap' of debestemmingen 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap', 'Natuur' en/of 'Bos' (voor zoveropgenomen in het moederplan), en al dan niet met de aanduiding 'specifieke bouwaanduidinguitgesloten - bebouwing', onder de voorwaarde dat:
  1. het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het aantal bestaande bedrijfswoningen;
  2. bestaande bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt, waarbij geldt dat 100 m2 als bijgebouw bij de woning is toegestaan. Indien de bestaand aan bedrijfsgebouwen meer bedraagt dan 100 m² ten hoogste 20% van deze meerdere oppervlakte behouden of vervangen mag worden tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 250 m²;
  3. het bestemmingsvlak wordt verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven en verhardingen;
  4. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  5. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving.
 
4.7.3 Recreatie-Dagrecreatie
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Recreatie -Dagrecreatie' (conform regels van moederplan) ten behoeve van kleinschalige vormen van recreatie,natuur- en landschapsbeheer en -educatie, onder voorwaarde dat:
  1. het hergebruik qua aard en omvang past bij de specifieke kwaliteit en schaal van de omgeving;
  2. het hergebruik geen onevenredige (extra) hinder of belemmeringen mag veroorzaken voor omliggende (agrarische) bedrijven of woningen;
  3. de activiteit qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
  4. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
  5. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden
  6. het in opzet en ontwikkelingsperspectief gaat om een kleinschalige activiteit met in beginsel slechts enkele werknemers;
  7. detailhandel en horeca alleen is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
  8. buitenopslag niet is toegestaan;
  9. de oppervlakte aan gebouwen die voor de activiteit wordt aangewend niet meer bedraagt dan 400 m2;
  10. overtollige gebouwen worden gesloopt;
  11. de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Recreatie - Dagrecreatie' mag nooit meer bedragen dan 0,5 ha. en dient verkleind te worden voor zover dat voor een doelmatige inrichting en gebruik van de hergebruiksfunctie mogelijk is;
  12. de wijziging milieuhygiënisch verantwoord is;
  13. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en /of omgeving.
 
4.7.4 Bonussloopregeling
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf' geheel of gedeeltelijk wijzigen in debestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap', al dan niet met de aanduiding 'specifiekebouwaanduiding uitgesloten - bebouwing', onder de voorwaarde dat op de betreffende grondensloop heeft plaatsgevonden zoals bedoeld in 4.4.2, 4.4.3 en gelijktijdig het maximaal oppervlak in detabel in 4.2.1 wordt verkleind.
 
4.7.5 Advies
Met betrekking tot de toepassing van de in 4.7.1, 4.7.2 en 4.7.3 genoemde bevoegdheden wordtadvies ingewonnen bij:
  1. de WUBBB ten aanzien van de vraag of de gebiedswaarden in voldoende mate wordenversterkt bij uitvoering van het ingediende landschapversterkingsplan (voor zover dezevoorwaarde bij de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen), waarbij de WUBBB zich zo nodigbaseert op een deskundigenrapport;

Artikel 5 Groen
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen en landschapselementen;
  2. landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in het inrichtings-/landschapsplan (bijlage 1 bij planregels);
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. extensief recreatief medegebruik. een en ander met daarbij behorende voorzieningen.
 
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geengebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, ten dienste van de bestemming, met dien verstande datde bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
Artikel 6 Waarde - Leefgebied soorten van half-open cultuurlandschap
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Leefgebied soorten van half-cultuurlandschap' aangewezen gronden zijn, behalvevoor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel ende ontwikkeling van het leefgebied van soorten van half-open cultuurlandschap, waaronderbegrepen agrarische gronden met een half-open karakter en de daarbij behorendenatuurkwaliteiten, extensief gebruikte perceelsranden en overhoekjes.
 
6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden
6.2.1 Verbod
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde – Leefgebied soorten van half-opencultuurlandschap' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijndebouwwerken, zonder een omgevingsvergunning uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven en egaliseren van gronden;
  2. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanleggen van een drainagestelsel en het aanbrengen van onderbemaling, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaand drainagestelsel door een gelijkwaardig stelsel, waaronder een peilgestuurd stelsel;
  3. het aanleggen, dempen of wijzigen van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  4. het verwijderen of rooien van bos- , natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  5. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover groter dan 200 m2 per ingreep;
  6. aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedraagt;
  7. verwijderen of wijzigen van perceelsgrenzen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, landschapselementen en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
  8. het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen met een tijdelijk karakter.
 
6.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het in artikel 6 lid 2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
  2. het normale agrarisch gebruik betreffen;
  3. plaatsvinden in het kader van landschapsontwikkeling of- beheer inclusief de compenserende en mitigerende maatregelen;
  4. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
 
6.2.3 Afwegingskader
De in artikel 6 lid 2.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien door de werken ofwerkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen geenonevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.
Onder de waarde van deze gronden wordt onder meer verstaan de waarde als leefgebied voorsoorten van halfopen cultuurlandschap, zoals deze waarde tot uitdrukking komt in de aanwezigheidvan weide- en akkervogels, akkerland, natte of vochtige, matig voedselrijke kruidenrijke graslanden,slootranden en wegbermen en opgaande beplanting
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daarvoorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in degrond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
 
7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunning
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden, legt een rapport over op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Een onderzoek als bedoeld in sub a is ook niet vereist indien door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de esdekdiepte;
  4. Het bevoegde gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    3. de verstoringsdiepte minder diep reikt dan de esdekdiepte;
    4. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
 
7.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
  1. In de situatie als bedoeld in 7.2.1 onder d kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
    4. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, pas te starten nadat het nader archeologisch onderzoek afgerond is en de eventueel te treffen maatregelen ter bescherming van de archeologische resten bepaald en getroffen zijn dan wel veiliggesteld zijn.
  2. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
 
7.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in 7.2.1 en 7.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 125 m²;
  2. en bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  5. mogen worden uitgevoerd kracht een reeds verleende vergunning.
 
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden
7.3.1 Verbod
Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden, zonder of inafwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werkzaamheden of werken, niet zijndebouwwerken uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en - woelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,50 m bedragen;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen van heide- of natuurgebieden.
 
7.3.2 Uitzonderingen
  1. Het bepaalde in 6.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
    1. maximaal 0,50 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 7.3.1 sub h of l;
    2. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 125 m²;
    3. minder breed zijn dan 5 m;
    4. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    5. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    6. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
    7. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie betreffen waarbij de verstoringsoppervlakte van het perceel per saldo gering is;
    8. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 1,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    9. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    10. mogen worden uitgevoerd kracht een reeds verleende vergunning.
  1. Het verbod als bedoeld in 7.3.1 is ook niet van toepassing indien:
    1. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de akkerdekdiepte, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld in sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
    2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld in sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
 
7.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in 7.3.1 die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Het bevoegde gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
 
7.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde,en werkzaamheden
  1. In de situatie als bedoeld in 7.3.3 onder c. kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden :
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
    4. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, pas te starten nadat het nader archeologisch onderzoek afgerond is en de eventueel te treffen maatregelen ter bescherming van de archeologische resten bepaald en getroffen zijn dan wel veiliggesteld zijn.
  2. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
 
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
7.4.1 Wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie' te wijzigen doorde voor aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor beschermingen veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeeldingte verwijderen, onder de voorwaarden dat:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waardenaanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dathet bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waardevoorziet.
3 Algemene regels
 
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoeringis gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buitenbeschouwing.
  
Artikel 9 Algemene bouwregels
 
9.1 In acht te nemen afstand
Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dienen, wanneer gebouwen worden gebouwd opgronden grenzend aan de gronden bestemd voor verkeersdoeleinden de volgende afstanden uit deas van de op de verbeelding nader onderscheiden wegen in acht genomen:
bestemming: afstand uit de wegas:Verkeer - Verkeer 20 meterVerkeer - Railverkeer 20 meter
Verkeer - Onverhard en Verkeer - Voet-/fietspad 10 meter
 
9.2 Afwijken in acht te nemen afstand
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 9.1 , onder de voorwaardedat uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, deverkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat.
 
9.3 Geluidszones langs spoorwegen
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:
  1. 100 meter ter weerszijden van het Duits lijntje;
  2. 400 meter ter weerszijden van het traject Boxtel- 's Hertogenbosch;
  3. 700 meter ter weerszijden van het traject Boxtel-Tilburg;
  4. 800 meter ter weerszijden van het traject Boxtel-Eindhoven;
mogen toegelaten geluidsgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming vande ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 4 lid 1 van het Besluit geluidhinderof een vastgestelde hogere grenswaarde.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maatvoeringen, afmetingen, inhoudsmaten en percentages tot niet meer dan 10% van die maatvoeringen, afmetingen, inhoudsmaten en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van waterlopen of wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien waterhuishoudkundige aspecten en/of de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoeaanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, onder de voorwaarden dat de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de technisch betere realisering van de bestemmingen of bouwwerken;
  4. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht met een bouwhoogte van niet meer dan 10 m, met dien verstande dat deze afwijking niet geldt voor terrein- en erfafscheidingen;
  5. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, onder de voorwaarde dat de bestemmingsvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, luchtwassers en lichtkappen;
  7. het bepaalde in 4.2.4 ten behoeve van een windturbine met een bouwhoogte van niet meer dan 15 m, onder de voorwaarden dat:
    1. vergunning alleen wordt verleend voor gronden die zijn gelegen op een afstand van niet meer dan 100 m van de A2, een spoorlijn (het Duits lijntje daaronder niet begrepen) of een bedrijventerrein;
    2. rekening wordt gehouden met de externe veiligheid van leidingen.
 
10.2 Afwegingskader
De in artikel 10 lid 1 sub a tot en met g bedoelde vergunning wordt slechts verleend, onder devoorwaarden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid, waaronder begrepen leidingbelangen en de belangen van de leiding volgens artikel 6 'Leiding - gas' niet worden geschaad;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de landschappelijke en natuurwaarden, archeologische, cultuurhistorische of aardkundige waarden
Artikel 11 Algemene procedureregels
 
Bij het stellen van nadere eisen wordt de volgende procedure gevolgd:
  1. het voornemen tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op electronische wijze;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in dat belanghebbenden schriftelijk of electronisch hun zienswijzen kunnen indienen gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. degenen die tijdig hun zienswijzen;
  5. schriftelijk of electronisch hebben ingediend worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen mondeling nader toe te lichten;
  6. het bevoegd gezag deelt aan hen die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.
 
Artikel 12 Overige regels
 
12.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidenop het moment van vaststelling van het plan.
 
12.2 Prioriteit van (dubbel)bestemmingen
  1. waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
  2. waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de regels van de bestemming 'Leiding - Gas' (voor zover van toepassing);
    2. in de tweede plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie'.
4 Overgangs- en slotregels
    
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. met eenomgevingsvergunning afwijken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk alsbedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstipvan inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder of in afwijking van eenvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen deovergangsbepaling van dat plan.
 
13.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Tongeren 48 te Boxtel’.