direct naar inhoud van 7.1 Landbouw
Plan: Buitengebied 2011
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0757.Bp01buitengeb2011-otw2

7.1 Landbouw

De agrarische sector is de belangrijkste economische sector in het buitengebied en voortdurend aan verandering onderhevig, niet in de laatste plaats door recente ingrijpende beleidswijzigingen als de reconstructie en de geurwet.
Het reconstructieplan legt een stevig pakket beleidsuitgangspunten op het buitengebied (en dan met name op de intensieve veehouderijsector), die in dit bestemmingsplan worden doorvertaald.

Om in te kunnen spelen op de beleidslijnen en dynamiek van de sector zal onderscheid worden gemaakt in de volgende sectoren binnen de land- en tuinbouw:

  • intensieve veehouderijbedrijven;
  • overige agrarische bedrijven (zowel grondgebonden als overig niet-grondgebonden
    agrarische bedrijven).

Intensieve veehouderij = agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in
overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij.

Niet-grondgebonden agrarisch bedrijf = een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet
in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde
grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven. Een voorbeeld van overig nietgrondgebonden bedrijven zijn intensieve kwekerijen zoals champignonkwekerijen.


Grondgebonden agrarische bedrijf = een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel
of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven en paardenhouderijen zijn doorgaans ook grondgebonden.

7.1.1 Toekenning agrarische bouwkavels algemeen

Bestaande bedrijven zijn op basis van vergunde rechten in kaart gebracht.

Om in aanmerking te komen voor een agrarische bedrijfsbestemming moet er sprake zijn van agrarische bedrijfsactiviteiten. Dat wil zeggen dat er sprake is van agrarische (primaire plantaardige en/of dierlijke) productie. Bovendien moet deze activiteit bedrijfsmatig worden uitgeoefend. Bij de vraag omtrent toekenning van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' (hierna ook wel kortweg bouwblokken genoemd) hanteert de Gemeente Boxtel in bestemmingsplan Buitengebied 2006 de volgende indeling:

  • 0-9 nge: burgerwoning;
  • 9-30 nge: eng begrensd agrarisch bouwblok; aan de hand van de grenzen van de huidige bebouwing.
  • >30 nge : volwaardig agrarisch bouwblok.

Alle stallen moeten voldoen aan het Besluit huisvesting, waarin algemene technische eisen staan voor stallen om de uitstoot van ammoniak te beperken.

Het vertrekpunt bij het toekennen van de bouwblokken is het respecteren van in (actuele) bestemmingsplannen toegekende bouwrechten. Voor Boxtel geldt dat de bouwrechten uit het geldende bestemmingsplan (dat gebaseerd is op het Streekplan van 1992) worden gerespecteerd inclusief de in de planperiode verkregen rechten (zoals bouwblokwijzigingen en bouwvergunningen). Concreet betekent dit dat de bestaande
rechten uit het vigerende plan zullen worden gehandhaafd, met inachtneming van het
concentratiebeginsel. Hiertoe zijn bepalingen opgenomen in de bouwregels. Wijzigingsbevoegdheden en afwijkingsbepalingen worden
uitdrukkelijk niet als onderdeel van de bestaande rechten beschouwd.

In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de retrospectieve toets gevoegd.

7.1.2 Toekenning en uitbreiding intensieve veehouderijen in extensiveringsgebied

De Verordening Ruimte heeft voor extensiveringsgebieden de volgende regels opgenomen:

  • 1. Binnen gebouwen mag hooguit één bouwlaag gebruikt worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • 2. Uitbreiding van bebouwing binnen het bestaande bouwblok van intensieve veehouderijen is maar mogelijk tot 1 oktober 2010. Vanaf die datum geldt als maximum omvang de bestaande bebouwing op die datum of in de in aanbouw of vergunde bebouwing ("slot op de muur");
  • 3. Het bestaand stedelijk gebied maakt geen deel uit van het reconstructieplan. In de verordening zijn de regels voor intensieve veehouderijen, gelegen in dat gebied, gelijk gesteld met die voor de extensiveringsgebieden. Deze regels zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

7.1.3 Toekenning en uitbreiding intensieve veehouderij in verwevingsgebieden

Voor de toekenning van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf in verwevingsgebieden geldt dat voor de vaststelling van een bouwblok van een intensieve veehouderij de bouwrechten uit het geldende bestemmingsplannen (gebaseerd op het Streekplan 1992) worden gerespecteerd, inclusief de in de planperiode verkregen rechten (zoals bouwblokwijzigingen en bouwvergunningen).


Duurzame locaties

In de verwevingsgebieden is sprake van een menging van functies van onder meer
landbouw, wonen en natuur. In deze gebieden is vanuit reconstructiedoelstellingen
nieuwvestiging van intensieve veehouderijen niet wenselijk maar moet hervestiging en
uitbreiding wel mogelijk zijn op die plaatsen waar de ruimtelijke kwaliteit of aanwezige
functies zich daartegen niet verzetten. Om de hiervoor noodzakelijke afweging te maken wordt het begrip duurzame locatie gehanteerd. Een duurzame locatie is een bestaand bouwblok met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieuoogpunt als vanuit ruimtelijk oogpunt verantwoord is om ter plaatse door te laten groeien.
Uit onderzoek moet blijken dat er een ruimtelijk-economische noodzaak is voor
hervestiging, omschakeling of uitbreiding. Zuinig ruimtegebruik dient hierbij het
uitgangspunt te zijn. Dit betekent dat verantwoord moet worden dat de uitbreiding van het bouwblok in verhouding staat tot het voorgenomen initiatief en dat geen onnodige ruimte aan het bouwblok wordt toegevoegd. Daarnaast is de integrale omgevingstoets cruciaal. Uit deze toets zal moeten blijken dat de ontwikkeling zowel uit milieuoogpunt als uit ruimtelijk oogpunt verantwoord is. Voor iedere uitbreiding van het bouwblok zal een omgevingstoets gedaan moeten worden en overwogen moeten worden of er sprake is van een duurzame locatie.


In onderhavig bestemmingsplan is het begrip duurzame locaties opgenomen in de
begripsbepalingen. Er is alleen maar sprake van een duurzame locatie wanneer dit vanuit het oogpunt vanuit ruimte, milieu en volksgezondheid aanvaardbaar is. Onderdelen van die toets zijn o.a.:

  • 1. Een toets aan de dan actuele milieunormen – en regels die gelden voor intensieve veehouderijen, zoals (anno 2011) de Wet geurhinder en Veehouderij, de Natuurbeschermingswet (inclusief de provinciale Verordening Stikstof en Natura 2000) en normen m.b.t. de luchtkwaliteit.
  • 2. Een evenredige verdeling van de milieuruimte.
  • 3. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarbij ook een toets aan de cumulatieve milieubelasting (bijvoorbeeld geurhinder) van belang is.
    Tot nu toe is bij de beoordeling of een locatie duurzaam is, gebruik gemaakt van de handleiding duurzame locaties van de provincie. In de verordening Ruimte is een definitie opgenomen voor het begrip duurzame locatie: Een locatie voor een intensieve veehouderij is duurzaam als:
    • a. aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn die noodzaken tot hervestiging, omschakeling of uitbreiding ter plaatse;
    • b. zuinig ruimtegebruik wordt toegepast door aan te sluiten bij bestaande bebouwing of, al dan niet door herschikking, optimaal gebruik te maken van de beschikbare ruimte;
    • c. de beoogde ontwikkeling zowel vanuit milieuoogpunt, in het bijzonder wat betreft ammoniak, geur, fijnstof en gezondheid voor mensen, als vanuit ruimtelijk oogpunt, in bijzonder wat betreft natuur, landschap en cultuurhistorie, aanvaardbaar is.
7.1.4 Toekenning en uitbreiding overige agrarische bedrijven

Voor de toekenning van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf in verwevingsgebieden geldt dat voor de vaststelling van een bouwblok van een overig agrarisch bedrijf de bouwrechten uit het geldende bestemmingsplannen (gebaseerd op het Streekplan 1992) worden gerespecteerd, inclusief de in de planperiode verkregen rechten (zoals bouwblokwijzigingen en bouwvergunningen).


Ten aanzien van de uitbreiding van de bouwblokken wordt in grote lijnen het provinciaal beleid gevolgd. Het provinciaal beleid heeft voor grondgebonden agrarische bedrijven geen maxima opgenomen. De gemeente staat onder voorwaarden uitbreiding toe tot 2 ha. Overige nietgrondgebonden bedrijven (niet zijnde intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijven) kunnen uitbreiden tot maximaal 1,5 hectare. Deze maximale oppervlakten zijn exclusief de differentiatievlakken 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen'(zie ook paragraaf 7.1.7). In agrarische gebieden met meerwaarde stelt de gemeente bij uitbreiding voorwaarden waarmee de aanwezige waarden worden beschermd.

Wel is in primair agrarische gebieden buiten de groenblauwe mantel omschakeling naar overige niet grondgebonden bedrijf onder voorwaarden mogelijk. Hiertoe is als voorwaarde voor de wijziging bepaald dat het bouwblok met tenminste twee zijden grenst aan de bestemming Agrarisch.

7.1.5 Nieuwvestiging

Onder nieuwvestiging wordt verstaan: het toekennen van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf op een locatie waar die bestemming nu niet ligt. Ook aangaande nieuwvestiging van bouwblokken is het van belang onderscheid te maken in intensieve veehouderijen en overige agrarische bedrijven; dit in verband met de specifieke beleidsuitgangspunten voor de intensieve veehouderij die uit het Reconstructieplan voortvloeien.

De verwachting is dat in de komende jaren op een aantal agrarische bedrijfslocaties de agrarische bedrijfsactiviteiten door de huidige ondernemer gestaakt worden. In de behoefte aan locaties voor nieuwe of te verplaatsen bedrijven kan worden voorzien door gebruik te maken van deze agrarische bouwblokken (zie paragraaf 7.1.6). Nieuwe agrarische bouwblokken zijn niet meer van deze tijd. Nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf is uitgesloten.

7.1.6 Hervestiging en omschakeling

In verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden is hervestiging van en
omschakeling naar intensieve veehouderij in principe toegestaan op een duurzame locatie.
Deze dient bij te dragen aan de afwaartse beweging van de intensieve veehouderij, zoals omschreven in het Reconstructieplan. Ook dient er voldaan te worden aan de volgende eisen:

In verwevingsgebieden is hervestiging of omschakeling alleen mogelijk mits er sprake is van een duurzame locatie. Dit betekent dat aangetoond wordt dat er sprake is van:

  • 1. aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn die noodzaken tot hervestiging of omschakeling ter plaatse;
  • 2. zuinig ruimtegebruik wordt toegepast door aan te sluiten bij bestaande bebouwing of, al dan niet door herschikking, optimaal gebruik te maken van de beschikbare ruimte;
  • 3. de beoogde ontwikkeling zowel vanuit milieuoogpunt, in het bijzonder wat betreft ammoniak, geur, fijnstof en gezondheid voor mensen, als vanuit ruimtelijk oogpunt, in bijzonder wat betreft natuur, landschap en cultuurhistorie, aanvaardbaar is.

In ieder geval geldt voor de verwevingsgebieden dat binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;

De omvang van het bouwblok wordt vervolgens aangepast conform de nieuwe bestemming.
Omschakeling naar intensieve veehouderij is onderdeel van de flexibiliteitsbepalingen van dit bestemmingsplan buitengebied.

Omschakeling op een agrarisch bouwblok naar een grondgebonden bedrijf is altijd rechtstreeks mogelijk.

Omschakeling naar een niet-grondgebonden bedrijf (niet zijnde
intensieve veehouderij of glastuinbouw ) is alleen onder voorwaarden mogelijk in de
primair agrarische gebieden buiten de groenblauwe mantel. Hiertoe is als voorwaarde voor de wijziging bepaald dat het bouwblok met tenminste twee zijden grenst aan de bestemming Agrarisch.

7.1.7 Teeltondersteunende voorzieningen en kassen

De tuinbouwsector maakt in toenemende mate gebruik van teeltondersteunende
voorzieningen. Teeltondersteunende voorzieningen zijn voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de
productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden.


Voorbeelden zijn: aardbeiteelttafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken,
hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kassen, schaduwhallen en vraatnetten. Het bestemmingsplan is in overeenstemming gebracht met de provinciale Verordening die aansluit bij de beleidsnota Teeltondersteunende Voorzieningen uit 2007. Er is onderscheid tussen permanente teeltondersteunende voorzieningen (teeltondersteunende kassen en overige permanente teeltondersteunende voorzieningen) en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.

7.1.7.1 Permanente teeltondersteunende voorzieningen

Permanente voorzieningen zijn teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd worden gebruikt. Deze bestaan uit teeltondersteunende kassen en overige permanente voorzieningen als bakken op stellingen (aardbeien) en containervelden. De permanente teeltondersteunende kassen en overige voorzieningen mogen in beginsel alleen op het bouwblok.


Teeltondersteunende kassen zijn na afwijken van de bouwregels op het bouwblok tot 5000 m2 toegestaan, met uitzondering van de bouwblokken binnen de groenblauwe mantel.Rechtstreeks is maximaal 1000 m2 aan teeltondersteunende kassen toelaatbaar.


In de gemeente ligt een aantal bedrijven waar gebruik wordt gemaakt van overig
permanente teeltondersteunende voorzieningen. De ligging van deze voorzieningen buiten het bouwvlak is aangegeven met een apart differentiatievlak op de verbeelding. Een agrarisch bedrijf kan dus naast de 1,5 ha voor het agrarische bedrijf ook een
differentiatievlak toegewezen hebben gekregen voor de teeltondersteunende voorzieningen.


Permanente teeltondersteunende voorzieningen kunnen een behoorlijke impact hebben op het landschap. Uitbreiding van een differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen is onder mogelijk met dit bestemmingsplan. Binnen de groenblauwe mantel (dus de bestemmingen Agrarisch met Waarden) mag na de wijziging de omvang van het aanduidingvlak 'specifieke vorm van agrarisch – teeltondersteunende voorzieningen' niet meer bedragen dan 1,5 hectare, waarbij tenminste 10% van het bestemmingsvlak (grootte na wijziging) wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing.

7.1.7.2 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Naast permanente voorzieningen zijn er ook nog tijdelijke voorzieningen (onder andere
folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten). Onder tijdelijk wordt verstaan dat deze teeltondersteunende voorzieningen op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zolang de teelt dit vereist, met een maximum van ongeveer 6 maanden.


Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. De oprichting van deze voorzieningen kan buiten het bouwblok plaatsvinden. De impact
van tijdelijke voorzieningen is namelijk minder dan van permanente voorzieningen. Het ligt aan het soort gebied of daar een omgevingsvergunning voor is vereist. Op lokaal niveau moet een afweging plaatsvinden of de aanwezige waarden niet in het gedrang komen bij een tijdelijke voorziening. Dit kan het beste afgewogen worden door de gemeente. In de Verordening ruimte is daaromtrent geen regeling opgenomen.

Hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn met het bestemmingsplan niet mogelijk buiten de agrarische bouwvlakken. Uitsluitend lage, al dan niet na een omgevingsvergunning (voormalige aanlegvergunning). De bouwregels bouwregels laten bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een max. hoogte van 1 m. toe. Dit geldt dus ook voor de teeltondersteunende voorzieningen. Boomteelthekken zijn niet nodig in dit gebied.

Tijdelijke voorzieningen zijn buiten het bouwblok mogelijk, voor de duur van de teeltperiode tot een maximum van 6 maanden.

Het feit dat de voorzieningen buiten het bouwblok zijn toegestaan, betekent dat de volgende zaken belangrijk worden:

  • 1. de aanwezige natuur en landschapswaarden mogen niet worden geschaad. In bestaande natuurgebieden zijn tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen niet toegestaan.
  • 2. in primair agrarisch gebied worden behalve de hoogte geen verdere eisen gesteld.
  • 3. de tijdelijkheid van het gebruik is belangrijk en dit moet goed in de gaten worden gehouden om te voorkomen dat tijdelijke voorzieningen een permanente situatie worden.

7.1.8 Agrarische bedrijfswoning

Bestaande bedrijfwoningen zijn in het plan positief bestemd binnen de bestemming "Agrarisch – Agrarisch bedrijf ". Een bedrijfswoning is noodzakelijk voor een goede agrarische bedrijfsvoering. Woningen die in het verleden als tweede bedrijfswoning zijn gebouwd, worden in principe ook als zodanig in het plan aangemerkt. Hiermee wordt voorkomen dat bij een bedrijf de bouw van extra woningen mogelijk wordt gemaakt die in de loop der jaren aan het agrarisch gebruik worden onttrokken.


Momenteel zijn er uitgebreide mogelijkheden voor communicatie op afstand en snel transport. Daarom is het, ook op de grotere bedrijven, niet langer noodzakelijk dat twee hoofdberoepskrachten op het bedrijf wonen. Vandaar dat er in dit plan geen mogelijkheden zijn opgenomen voor een tweede bedrijfswoning. Mocht een tweede bedrijfswoning toch noodzakelijk zijn, dan zal hiervoor een aparte procedure moeten worden opgestart.

7.1.9 Nevenactiviteiten

In de huidige agrarische sector is een tendens waar te nemen dat de agrariër naast de uitoefening van het agrarische bedrijf (agrarische) nevenactiviteiten wil ontplooien.

Een specifieke vorm van verbrede landbouw is het kleinschalig kamperen (het voormalige kamperen bij de boer).


De gemeente wil deze vormen, mits passend in het buitengebied, ondersteunen. Deze nevenactiviteiten kunnen een directe relatie hebben met de agrarische functie (agro-toerisme, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten, de verkoop van streekeigen producten, zorgboerderijen of energieteelt), ook bestaat de mogelijkheid dat activiteiten min of meer los staan van de agrarische functie, maar wel goed passen in het buitengebied van Boxtel (zoals bijvoorbeeld extensieve recreatieve functies, agrarisch verwante functies, agrarisch technische hulpfuncties en binnenopslag). In dit bestemmingsplan wordt ruimte geboden aan nevenactiviteiten die een relatie hebben met de agrarische sector. Dit echter zodanig (via een afwijking) dat geen wildgroei kan ontstaan. Bovendien zullen nevenactiviteiten moeten passen bij de karakteristiek van de gemeente en de betreffende gebiedswaarden.

Kleinschalig kamperen wordt als agrarische nevenactiviteit toegestaan binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" voor zover deze bestemming voor het grootste deel grenst aan de gebiedsbestemmingen "Agrarisch met Waarden - Landschap" en/of "Agrarisch met Waarden - Natuur en Landschap".


De ontwikkeling van allerlei nevenactiviteiten is mogelijk op gronden met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf", mits de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet worden beperkt. Aandachtspunt is eveneens dat eenmaal opgestarte nevenactiviteiten geleidelijk verder worden uitgebouwd tot hoofdfunctie, waarna de agrarische activiteiten worden gestaakt. Daarom zal bij de beoordeling van een voorgenomen nevenactiviteit getoetst moeten worden of deze ook als "vervolgfunctie" in het buitengebied gewenst is.


Daarnaast zijn de bestaande nevenactiviteiten aangeduid op de verbeelding en vastgelegd in de regels. Na afwijken kunnen nieuwe nevenactiviteiten worden opgestart tot een maximale oppervlakte van 1.000m².


Van belang is eveneens dat nevenactiviteiten goed worden ingepast in de omgeving. In een inpassingsplan dat ingaat op de relatie met de omgeving en gebiedswaarden (zie de ecologische en cultuurhistorische waardenkaarten) dient te zijn aangegeven op welke wijze de aanwezige gebiedswaarden worden versterkt. Deze versterking kan bewerkstelligd worden door de aanleg van landschaps- of natuurlijke elementen, beeldkwaliteit en herstel van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en omgeving. Op deze wijze wordt een positieve bijdrage gegeven aan de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Het Groene Woud. Een toetsingscommissie (de WUBBB) zal, vaak op grond van een onafhankelijk deskundig advies, het college adviseren om wel/niet mee te werken.

7.1.10 Hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijven

Het aantal agrarische bedrijven neemt af. Deze tendens doet zich al decennia lang voor en zal zich in de toekomst voortzetten. Veel oorspronkelijke agrarische bebouwing heeft zijn agrarische functie verloren of zal deze in de toekomst verliezen. Bij beëindiging van agrarische bedrijven gaat in veel gevallen de voorkeur uit naar hergebruik van de bebouwing door andere agrarische bedrijven (zie paragraaf 7.1.5). Het bestemmingsplan biedt verder de mogelijkheid de agrarische bedrijfswoning als burgerwoning te gebruiken. Het bestemmingsplan voorziet in deze mogelijkheid door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een aanmerkelijke reductie van de oppervlakte van de (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen plaats te vinden, eveneens dient er sprake te zijn van een toename van de gebiedswaarden ter plaatse.


Omdat hergebruik door andere agrarische bedrijven of sanering van de bedrijfsbebouwing niet altijd mogelijk is, biedt het bestemmingsplan enkele alternatieve gebruiksmogelijkheden. De hoofdlijn van het beleid is dat terughoudendheid zal worden betracht bij het bieden van hergebruiksmogelijkheden in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB). Vanuit de markt zijn er bovendien nog geen signalen ontvangen dat er een sterke behoefte is aan verdergaande hergebruiksmogelijkheden. Bij hergebruik en ontwikkeling van VAB moet verbetering van de gebiedswaarden voorop staan.


De gemeente is terughoudend met het concreet aanduiden van bepaalde bedrijfstypen die in de zones toelaatbaar zijn ter vervanging van de agrarische functie. Het gevaar bestaat namelijk dat vooral wordt gekeken naar het bedrijfstype, maar niet naar de gevolgen van het bedrijf voor de ruimtelijke ordening en milieu.


Het zijn juist deze gevolgen die centraal moeten staan in de afweging of een bepaald bedrijf zich kan vestigen op een bestaande locatie. Daar komt bij dat één en hetzelfde bedrijfstype vaak een grote diversiteit aan verschijningsvormen kent door capaciteitsverschillen, verouderingsgraad en wijze van beheer en inrichting. Voorbeelden van hergebruiksmogelijkheden zijn wonen, kleinschalige vormen van recreatie (logies met ontbijt/boerderijkamers), natuur- en landschapsbeheer en -educatie (werkplaats) en binnenopslag.

In alle gevallen zal een belangenafweging plaats moeten vinden. Afhankelijk van de feitelijke situatie kan de afweging leiden tot ruimere dan wel minder ruime mogelijkheden.