Plan: | Luissel 19 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0757.WZ02Luissel19-VST1 |
De eigenaren van het perceel Luissel 19 zijn voornemens de oude varkensstal op hun perceel te verbouwen ten behoeve van een Bed and Breakfast en een groepsruimte ten behoeve van dagrecreatie. Dit gebruik past echter niet binnen de huidige mogelijkheden van het bestemmingsplan. Om deze reden dient het bestemmingsplan te worden gewijzigd.
Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Luissel. Het perceel is omringd met agrarische gronden. Daarnaast ligt op een afstand van ongeveer 200 m, aan de overzijde van de Kapelweg en het spoor een groot natuurgebied, de Kampina.
(bron: www.maps.google.nl)
Het bestemmingsplan Buitengebied 2011 van de gemeente Boxtel is van toepassing op het perceel Luissel 19. Daarnaast is in 2013 een wijzigingsplan vastgesteld voor het perceel. In dit wijzigingsplan is vastgelegd dat 1.050 m2 aan stalruimte wordt gesloopt ten behoeve van de uitbreiding van een woning en bijgbouwen op de locatie Liempdsesweg 24 te Boxtel.
Het perceel aan de Luissel 19 is op basis van het bestemmingsplan en het wijzigingsplan voorzien van een agrarische bestemming. In artikel 4 lid 4.8 sublid 4.8.7 van het bestemmingsplan Buitengebied 2011 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie'. Deze wijzigingsbevoegdheid is overgenomen in het wijzigingsplan in artikel artikel 4 lid 4.7 sublid 4.7.4. Deze wijzigingsbevoegdheid wordt in dit wijzigingsplan toegepast.
Uitsnede vigerende bestemmings- en wijzigingsplannen (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In hoofdstuk 2 is de huidige en de toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Vervolgens is in hoofstuk 3 een beschrijving opgenomen van de relevante beleidsstukken. In hoofdstuk 4 is getoetst of het initiatief aan de Luissel 19 past binnen de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 4 lid 4.8 sublid 4.8.7 van het bestemmingsplan Buitengebied 2011. Tot slot is in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Eind jaren ‘70 is de eerste varkensstalstal met het woonhuis gebouwd. Later is er nog een 2e varkensstal bijgebouwd. Beide stallen hebben tot eind jaren '90 dienst gedaan als varkensstal en daarna zijn er paarden gestald. Met het vertrek van de laatste paarden werden de stallen niet meer gebruikt en deed het verval zijn intrede.
Inmiddels is ca 1000 m2 van de stallen gesloopt. Er is 600 m2 verharding opgebroken en er is een totale oppervlakte van 1.620 m2 asbesthoudende golfplaten verwijderd. Het gedeelte van de stal dat is blijven staan is voorzien van een nieuw golfplatendak van geisoleerde eko panelen waardoor het aanzicht van de stal hetzelfde is gebleven. Om te kunnen slopen is een kapvergunning aangevraagd.
De twee kleine boomgaardjes zijn opgekapt en aangevuld met 2 laagstam pruimbomen. Daarnaast is er een kleine moestuin aangelegd en zijn er 3 bessenstruiken geplaatst. Om het geheel van het zicht naar de straat en de overbuurman te onttrekken, is aan de slootkant de bestaande struikenhaag uitgebreid. Daar waar de stallen gesloopt zijn is nieuwe grond gestort. Deze grond is opnieuw ingezaaid met weidegras.
Op het perceel wordt ruimte gecreeerd voor een Bed and Breakfast en een groeprsruimte ten behoeve van dagrecratie. Eén ruimte van de huidige stal van ca. 40 m2 wordt verbouwd tot Bed & Breakfast. Het concept is een Bed & Fridge waarbij de klant zelf de sleutel krijgt en een gevulde koelkast. De eigenaaren zullen dus niet zelf het ontbijt verzorgen. De Bed & Breakfast heeft een eigen ingang, douche en toilet en biedt onderdak aan maximaal 4 personen.
Eén ruimte de huidige stal van ca. 100 m2 wordt omgebouwd tot groepsruimte. Ook de groepsruimte heeft een eigen ingang en toilet. De groepsruimte is bedoeld voor dagrecreatie en kunnen de volgende activiteiten worden georganiseerd:
Aangezien Luissel grenst aan de Kampina, de Dommel en een landelijke omgeving is dit bij uitstek een geschikte ruimte voor groepen om zich creatief te ontplooien en ontspannen.
Voor bijvoorbeeld yoga, hobbyclubjes en zanggroepen.
De eigenaren hebben uitgewerkte thema's voor kinderfeesten. Hierbij wordt gedacht aan feestjes die op locatie plaatsvinden, zowel binnen als buiten. Ook is er de mogelijkheid tot speurtochten door de Kampina.
Fiets- en wandeltochten.
Na de verbouwing zal de stal conform de navolgende afbeelding zijn ingericht.
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. De eerste trede bevat de vraag of er (regionale) behoefte is aan de ontwikkeling. De tweede trede vraagt of (een deel van) deze behoefte op te vangen is in bestaand stedelijk gebied. De laatste trede vraagt (indien het antwoord op de tweede vraag negatief is) of de beoogde locatie multimodaal ontsloten is of kan worden.
Het mogelijk maken van een Bed and Breakfast en dagrecreatieve voorzieningen op deze schaal is geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1. lid 1 sub i van het Besluit ruimtelijke ordening. Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet nodig.
Het relevante provinciaal beleid is vastgelegd in 'Verordening ruimte 2014' en 'Wijziging Verordening ruimte 2014, actualisatie 2017'.
Groenblauwe mantel
Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Voor het water wordt vooral ingezet op kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen.
De groenblauwe mantel biedt daarbij ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de 'ja-mitsbenadering' . Het is in eerste instantie aan de gemeenten om te beoordelen welke huidige waarden er in een gebied aanwezig zijn en of de beoogde ontwikkeling een bijdrage levert aan de kwaliteit daarvan. Daarbij is vooral de versterking van leefgebieden voor plant- en diersoorten in de groenblauwe mantel van belang. De groenblauwe mantel biedt in beginsel geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal-)intensieve vormen van recreatie en landbouw (zoals de bouw van kassen, (bezoekers-)intensieve recreatie, of concentratiegebieden voor intensieve landbouwfuncties).
Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid kan binnen het bouwperceel voorzien in een niet-agrarische functie overeenkomstig artikel 6.10 tot en met artikel 6.13. Het plan biedt geen ruimte aan een (kapitaal-)intensieve vorm van recreatie, maar slechts een extensieve vorm van rereatie. Hiertoe zijn de regels uit artikel 6.11 relevant.
De toegestane omvang van de bebouwing van een recreatiebedrijf in de groenblauwe mantel bedraagt ten hoogste 1,5 hectare. In dit artikel is bewust gekozen om de omvang van de bebouwing vast te leggen en niet de omvang van het bouwperceel. Bijvoorbeeld een golfbaan of een park met recreatiewoningen omvat vaak een grotere oppervlakte dan 1,5 hectare. Een dergelijke ontwikkeling is goed inpasbaar in de groenblauwe mantel zolang de ontwikkeling niet te grootschalig wordt. Door een maatvoering te geven voor de toelaatbare omvang van de bebouwing wordt enerzijds voorkomen dat er een grootschalige ontwikkeling ontstaat, terwijl anderzijds de ontwikkeling op extensieve wijze, passend in het landschap ontwikkeld kan worden. Juist daardoor wordt de ruimtelijke kwaliteit van de ontwikkeling bevorderd.
Het voorliggende plan maakt geen uitbreiding van bebouwing mogelijk. Na gebruikmaking van de sloopbonusregeling is zo'n 1000 m2 gesloopt en 350 m2 bebouwing gehandhaafd. Er is sprake van hergebruik van de bestaande schuur van 350 m2 voor een extensieve recreatie functie. Hiermee wordt voldaan aan de regels uit artikel 6.11.
Ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap
Ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied moeten landschappelijk worden ingepast en moeten, daar waar een waardevermeerdering van de gronden plaatsvindt, op enigerlei wijze worden gecompenseerd. Daarnaast bepaalt artikel 3.2 Verordening ruimte 2014 dat het effect op de financiële waarde van de gronden binnen het plangebied verantwoord moet worden. Op basis van een dergelijke berekening kan worden aangetoond wat de meer- of minderwaarde is van een nieuwe ontwikkeling. Er is bijvoorbeeld sprake van meerwaarde als een agrarische of natuurlijke bestemming wordt gewijzigd naar een stedelijke functie (wonen of bedrijvigheid). Van deze meerwaarde dient een percentage te worden gecompenseerd. Het kan dan zijn dat er een financiële bijdrage wordt geleverd aan een gemeentelijk groenfonds.
Bij (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap, als bedoeld in artikel 3.2 Verordening ruimte 2014 (zie ook hierna hoofdstuk 4), kan in het bijzonder worden gedacht aan concrete tegenprestaties gericht op de verbetering van de volgende landschapsaspecten: bodem (aardkunde) en water, natuur- en landschapselementen, cultuurhistorische elementen, inclusief archeologie, recreatieve toegankelijkheid van het landschap, sloop en ontstening. Investeringen in het landschap betreffen nieuw te ontwikkelen structuren en elementen en/of het herstel van bestaande structuren en elementen. Ook kan een koppeling worden gelegd met de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones. Bij hergebruik van voormalige agrarische (zoals in onderhavig plan) en niet-agrarische bedrijfslocaties is sloop van overtollige bebouwing uitgangspunt.
Uit het landschappelijk versterkingsplan dient te blijken dat de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling de natuur- en landschappelijke waarden ter plaatse niet schaden. Dit plan voorziet in een ontwikkeling in natura, waarmee aan de voorwaarden wordt voldaan die de provincie en gemeente stellen aan ontwikkelingen in het buitengebied.
Met het landschappelijk inpassingsplan wordt aangesloten op de bestaande situatie en de potentiële waarden en kwaliteiten in en rond het plangebied. Verantwoord is hoe de gewenste ontwikkeling op een duurzame manier in de bestaande situatie kan worden geïntegreerd. De initiatiefnemer heeft een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Voor het landschappelijk inpassingsplan en de uitwerking landschappelijke kwaliteitsverbetering wordt verwezen naar de kaart met uitwerking en toelichting welke is opgenomen als bijlage.
In de beleidsregel ‘Kwaliteitsverbetering van het landschap’ heeft de gemeente Boxtel haar ambitie voor de kwaliteitsverbetering van het landschap verwoord en zijn kaders geformuleerd voor de uitwerking van artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014 (landschapsinvesteringsregel).
Uitgangspunt van de beleidsregel is de verbetering van de kwaliteit van het Boxtelse buitengebied, door de geboden ruimte voor ontwikkelingen te koppelen aan investeringen in het landschap.
Boxtel hecht veel waarde aan het behoud van de verwevenheid van landbouw, natuur, wonen, watersystemen en recreatie in het buitengebied. Daarnaast is realisatie van Nationaal Landschap Het Groene Woud een belangrijke gemeentelijke doelstelling. De
belangrijkste beleidsuitgangspunten hiervoor zijn het versterken van de identiteit, de cultuurhistorische waarden en de natuurwaarden en het verkrijgen van een aantrekkelijk groen buitengebied, dat aantrekkelijk is voor recreanten en toeristen en waar het goed wonen en werken is. Deze beleidsuitgangspunten waren uitgangspunt voor het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2006’ en zijn overgenomen in het actuele bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’. In de praktijk blijkt de ambitie zoals geformuleerd in het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2006’ moeizaam tot stand te komen, omdat duidelijke, objectieve kaders ontbreken. In de beleidsregel ‘Kwaliteitsverbetering van het landschap’ zijn de kaders voor kwaliteitsverbetering daarom geconcretiseerd en geobjectiveerd.
De beleidsregel gaat - overeenkomstig de afspraken uit het Regionaal Ruimtelijke Overleg Noordoost-Brabant - uit van een pragmatisch en doelgericht toepassingsbereik van artikel 3.2 van de Verordening ruimte: een toepassingsbereik dat enerzijds recht doet aan de ontwikkeling van de kwaliteit van het landschap, maar anderzijds initiatiefnemers en de gemeente niet nodeloos of onevenredig confronteert met extra werk en kosten. Gezocht is naar een evenwicht tussen de impact van de ruimtelijke ontwikkeling en de tegenprestatie die moet worden geleverd in de vorm van kwaliteitsverbetering van het landschap. In de beleidsregel is daartoe een indeling in drie categorieën gemaakt:
Toetsing initiatief
Het initiatief betreft de functiewijziging van agrarisch naar dagrecreatie, zonder dat dit gepaard gaat met verruiming van de bouwmogelijkheden. Het initiatief valt in categorie 2: investering van de kwaliteitsverbetering van het landschap is niet aan de orde, maar er dient wel te worden voorzien in een landschappelijke inpassing. Als op een locatie al erfbeplantingselementen aanwezig zijn, kunnen deze in de landschappelijke inpassing worden opgenomen: indien de locatie al goed is ingepast, hoeft dus geen extra inpassing plaats te vinden.
Voor de functiewijziging is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt. Een bepaling (voorwaardelijke verplichting) is
opgenomen in de planregels om te waarborgen dat het landschappelijke inpassingsplan wordt gerealiseerd. Dit landschappelijk inpassingsplan is als bijlage opgenomen bij de planregels.
Hiermee wordt voldaan aan de beleidsregel ‘Kwaliteitsverbetering van het landschap’.
In dit wijzigingsplan wordt de agrarische bestemming gewijzigd in de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie'. Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid dient te worden voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden welke zijn opgenomen in artikel 4.7.4 van het bestemmingsplan Buitengebied 2011, wijziging Luissel 19. Deze voorwaarden luiden als volgt:
In het vervolg van dit hoofdstuk wordt getoetst of aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan.
De mogelijkheid van agrarisch hergebruik wordt onderzocht.
De vormalige varkensstallen hebben tot eind jaren '90 dienst gedaan als varkensstal en daarna zijn er paarden gestald. Met het vertrek van de laatste paarden werden de stallen niet meer gebruikt en deed het verval zijn intrede. Inmiddels is ca 1000 m2 van de stallen gesloopt. Agrarisch hergebruik ligt niet meer in de rede.
Het hergebruik qua aard en omvang past bij de specifieke kwaliteit en schaal van de omgeving.
Er is sprake van een kleinschalige ontwikkling. Het gebruik voor dagrecreatie vindt plaats binnen bestaande gebouwen en heeft geen of nauwelijks impact op de omgeving, behalve wat extra verkeersbewegingen en wat intensiever gebruik van het terrein ten opzichte van de bestaande situatie.
Het hergebruik geen onevenredige (extra) hinder of belemmeringen mag veroorzaken voor omliggende (agrarische) bedrijven of woningen.
Aan de Luissel 18 is een melkveehouderij gevestigd. De Bed and Breakfast en de dagrecratieve voorzieningen zijn geurgevoelige objecten en kunnen een belemmering zijn voor de melkveehouderij aan de Luissel 18.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De afstand van de Bed and Breakfast en de dagrecreatieve voorzieningen tot het bedrijf aan de Luissel 18 bedraagt 50 m. Door deze afstand wordt het bedrijf aan de Luissel 18 niet gehinderd.
De functieverandering aan de Luissel 19 naar de bestemming 'Recratie - Dagrecreatie' vormt geen belemmering voor de melkveehouderij aan de Luissel 18.
De activiteit qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur.
De activiteit vindt plaats binnen de bestaande bebouwing. Deze bebouwing is reeds ontsloten op de bestaande infrastructuur.
Geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit.
De oppervlakte bebouwing ten behoeve van de recreatieve activiteit bedraagt circa 320 m2. Bij de berekening van het totale aantal gegenereerde ritten in de plansituatie is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie. Uitgaande van de richtlijnen voor verkeersgeneratie, zoals aangegeven in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW publicatie 317) bedraagt de verkeersgeneratie vanwege de functiewijziging 3,9 - 5,7 motorvoertuigen/etmaal (uitgaande van arbeidsextensieve/ bezoekersextensieve bedrijvigheid) per 100 m2 bvo, exclusief vrachtwagenverkeer. Dat resulteert in gemiddeld 15 motorvoertuigen/etmaal; een totale afname van 14-20 ritten ten opzichte van de autonome situatie (32).
Parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden
Uit het landschappelijke inpassingsplan blijkt dat op eigen terrein voldoende gelegenheid is tot parkeren. Ter onderbouwing zijn in de schets in paragraaf 2.2 de parkeervoorzieningen zijn ingetekend. Er is sprake van een afnemende parkeerbehoefte ten opzichte van de autonome situatie.
Het in opzet en ontwikkelingsperspectief gaat om een kleinschalige activiteit met in beginsel slechts enkele werknemers.
De bewoners en eigenaren van het perceel aan de Luissel 19 gaan de recreatieve voorzieningen exploiteren. Er worden geen andere werknemers aangetrokken.
Detailhandel alleen is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit.
Detailhandel wordt niet mogelijk gemaakt in het wijzigingsplan.
Buitenopslag niet is toegestaan.
Buitenopslag wordt niet mogelijk gemaakt in het wijziginsplan.
De oppervlakte aan gebouwen die voor de activiteit wordt aangewend niet meer bedraagt dan 400 m2.
De oppervlakte bebouwing ten behoeve van de recreatieve activiteit bedraagt circa 350 m2.
Overtollige gebouwen worden gesloopt.
Er is geen sprake (meer) van overtollige bebouwing. De recreatieve functies worden mogelijk gemaakt binnen de gebouwen die op het perceel aanwezig zijn. Er is geen overtollige agrarische bebouwing meer aanwezig die voor sloop in aanmerking zou kunnen komen, omdat deze reeds zijn gesloopt.
De oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Recreatie - Dagrecreatie' mag nooit meer bedragen dan 0,5 ha. en dient verkleind te worden voor zover dat voor een doelmatige inrichting en gebruik van de hergebruiksfunctie mogelijk is.
De oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak Recreatie - Dagrecreatie bedraagt circa 2960 m2.
De wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is.
Geluid
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten. De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Vakantiewoningen die naar hun aard niet bestemd zijn voor bewoning in de zin van de Wet geluidhinder doch voor recreatief verblijf hoeven niet bij de besluitvorming te worden betrokken. ABRvS 30 mei 2000, nr. 199901166/1,Geluid, september 2000
Een recreatieve verblijfsrecreatie is volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dus geen geluidgevoelige functie. Uit jurisprudentie blijkt echter dat desondanks in de ruimtelijke planvorming wel degelijk rekening dient te worden gehouden met het aspect geluidhinder:
"Het ligt echter in de rede, mede gelet op de omstandigheid dat recreatiewoningen veelal worden bewoond juist om rust te vinden, de normen die gelden voor de hoogst toelaatbare geluidbelasting voor woningen, vanwege een industrieterrein, zoveel mogelijk overeenkomstig op recreatiewoningen toe te passen" (KB 90.023432 10-12-1990, AB 1991, nr. 201)
In een latere uitspraak van de ABRvS (E01.98.0423, d.d. 14 augustus 2000 over de onthouding van goedkeuring vanwege een geluidbelasting van meer dan 50 dB(A) op de gevel) werd ten aanzien van wegverkeerslawaai het volgende vermeld:
"De Afdeling is van oordeel dat het ook bij geluidsbelasting van wegen in de rede ligt de normen die gelden voor woningen zo veel mogelijk overeenkomstig toe te passen op recreatiewoningen teneinde een aanvaardbaar verblijfsklimaat te garanderen. Hieraan kan niet afdoen dat de mensen die in de recreatiewoningen verblijven, in dit geval mogelijk niet zozeer komen om rust te vinden. Verweerders hebben in dit geval niet ten onrechte betekenis gehecht aan de grens van de 50 dB(A)-contour van de weg".
Het beschermingsniveau voor nieuw te realiseren geluidsgevoelige bestemmingen in de zone van een spoorweg is vastgelegd in art. 4.9 Bgh (voorkeursgrenswaarde) en artikelen 4.10 t/m 4.12 (hoogst toelaatbare geluidsbelasting). Vaak sluit men bij recreatieve bestemmingen aan bij het toetsingskader uit de Wgh voor nieuwe woningen in een buitenstedelijke situatie, wat betreft de toets uit de Wro aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Behoudens artikel 4.10 is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een spoorweg, van de gevel van de nieuwe recreatiewoning 55 dB.
Voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een spoorweg kan een hogere waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 68 dB niet te boven mag gaan.
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een geluidkaart vastgesteld. Hierop zijn met geluidcontouren inzicht gegeven in de geluidbelasting in de woonomgeving. De meest recente geluidkaart geeft de situatie in 2011 weer. De gemiddelde geluidbelasting gedurende een etmaal bedraagt 60-64 dB ter plaatse van het plangebied. De maximum ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Gelet hierop, kan gesteld worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de bed&breakfast.
Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv is bedoeld om mensen te beschermen tegen geuroverlast vanuit veehouderijbedrijven. In principe bepaald de Wgv de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijbedrijven op het gebied van geurbelasting. In de Wgv wordt alleen de ontwikkeling of belemmering van veehouderijbedrijven gereguleerd. De Wgv vormt daarmee het toetsingskader van de veehouderijbedrijven, de wet vormt geen toetsingskader van de toelaatbaarheid van andere functies. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met een verspreidingsmodel.
Vanuit de Wgv zijn er afstandsdieren (bijvoorbeeld melkkoeien) en dieren met een geuremissiefactor (bijvoorbeeld varkens). Voor deze laatste dieren dient een berekening te worden uitgevoerd om te kijken hoe groot de geurhinder bij geurgevoelige objecten is.
Acceptabel woon- en leefklimaat
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de geurgevoelige objecten. Het woon- en leefklimaat wordt berekend doormiddel van odeurunits. De achter- en voorgrondbelasting wordt berekend en daaruit kan afgeleid worden of sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Belangen van derden
Aan Luissel 18 is een melkveehouderij gevestigd met meer dan 200 dieren (melding activiteitenbesluit van 19 mei 2014). Dit bedrijf mag niet worden gehinderd door de nieuwe het nieuwe geurgevoelige object (dag recreatieve functies).
Achtergrondbelasting
De achtergrondbelasting wordt gevormd door de geurbelasting van alle veehouderijen samen. De geuremissie is afkomstig van dieren waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een omrekeningsfactor is vastgesteld, zoals varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten. Bij een onderzoek naar de achtergrondbelasting worden alle veehouderijen binnen een straal van twee kilometer van het plangebied betrokken. Op basis van veehouderijgegevens uit de provinciale database Web-BVB4 zijn de relevante veehouderijen geselecteerd en is de totale geuremissie per veehouderij bepaald. De achtergrondbelasting is berekend met het verspreidingsmodel V-Stacks Gebied. De achtergrondbelasting is weergegeven op de kaart hieronder. De achtergrondbelasting is weergegeven in verschillende klassen (zeer goed – extreem slecht) van het woon- en verblijfsklimaat. Het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van het plangebied aan Luissel is 'redelijk goed tot goed'. De maximale waarde voor de achtergrondbelasting op het plangebied bedraagt minder dan 10 ouE/m³.
Voorgrondbelasting
In de omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijen gelegen met dieren waarvoor emissiefactoren voor geur gelden.
Naast geurnormen stelt de Wgv ook eisen aan de (vaste) afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. De afstanden gelden voor dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld, zoals melkrundvee, vrouwelijk jongvee en paarden. De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. Deze afstanden gelden ongeacht het aantal dieren dat er gehouden wordt en worden gemeten vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt van een stal waarin de betreffende dieren worden gehouden.
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid de standaard aan te houden afstanden aan te passen middels een gemeentelijke verordening. In de geurverordening 2014 heeft de gemeente Boxtel voor het gehele grondgebied aangepaste afstanden vastgesteld.
Voor bedrijven met dieren waarvoor geen emissiefactoren zijn vastgesteld (melkvee, paarden, overige landbouwhuisdieren) gelden de volgende normen:
• een afstand van 50 meter moet worden aangehouden van het bedrijf tot een geurgevoelig object in het buitengebied;
• een afstand van 100 meter moet worden aangehouden van het bedrijf tot een geurgevoelig object in de bebouwde kom.
In afwijking hiervan is in de geurverordening opgenomen dat bij maximaal 56 dieren de afstand ten minste 50 meter moet bedragen tot een geurgevoelig object in de bebouwde kom. Voor bedrijven met maximaal 200 dieren geldt een vaste afstand van ten minste 25 meter tot objecten buiten de bebouwde kom en 50 meter bedragen tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (gevel-gevel afstand).
De afstand van de dagrecreatieve voorziening tot het bouwvlak van de melkveehouderij aan de Luissel 18 bedraagt 50 meter. De werkelijke afstand tot de gevel van de dichtstbijzijnde stal is 72 meter.
Conclusie
Het perceel aan Luissel 19 in Boxtel ligt in dit gebied waarvoor de gemeente Boxtel een afstand van 50 meter geldt (voor geurgevoelige objecten buiten een bebouwde kom en een melkveehouderij met meer dan 200 dieren). Daarnaast moet de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf (onafhankelijk van de diersoort die er gehouden wordt) minimaal 25 meter bedragen tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom. De dag recreatieve voorzieningen is een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en daarvoor geldt een afstand van minimaal 50 meter.
Door deze afstand kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd voor de voorgenomen functies op de Luissel 19 en wordt het bedrijf aan de Luissel 18 niet in hun belangen geschaad.
Luchtkwaliteit
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit. De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 ìg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend wijzigingsplan wordt uitgegaan van de functiewijziging van circa 320 m2 bestaande bedrijfsbebouwing.
Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ten aanzien van luchtkwaliteitsgevoelige bestemmingen (anders dan scholen, kinderopvang en bejaardenhuizen) zoals woningen. Met behulp van de site http://geodata.rivm.nl/gcn/ is bekeken wat de achtergrondconcentratie is ter plaatse van het plangebied met betrekking tot fijn stof (PM10, grenswaarde 40 µg/m³ op jaarbasis), zwaveldioxide (SO2, grenswaarde 125 µg/m³ op jaarbasis), benzeen (C6H6, grenswaarde 5 µg/m³ op jaarbasis), koolmonixide (CO, grenswaarde 10.000 µg/m³ op jaarbasis) en stikstofdioxide (NO2, grenswaarde 40 µg/m³ op jaarbasis). Uit de kaart, zoals opgenomen op de site, blijkt dat de achtergrondconcentratie met betrekking tot fijn stof 20,77 µg/m³ bedraagt. De achtergrondconcentratie met betrekking tot stikstofdioxide bedraagt 13,6 µg/m³, zwaveldioxide 2,0 µg/m³, benzeen 0,6 µg/m³ en koolmonoxide 240 µg/m³ . Daarmee kan geconcludeerd worden dat de achtergrondconcentratie ruim onder de grenswaarde blijft, waardoor sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Ten behoeve van de functieverandering op het perceel aan de Luissel 19 te Boxtel is een Verkennend Bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een mogelijke bodemverontreiniging. In de grond wordt voor geen van de parameters de achtergrondwaarde overschreden. In het grondwater worden barium, koper en molybdeen in concentraties boven de streefwaarden gemeten. Dit betreft van nature verhoogde achtergrondwaarden. Deze resultaten vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik van het perceel. Het bodemonderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd.
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat functiewijziging van het perceel aan de Luissel 19 ten aanzien van milieuhygiëne uitvoerbaar is. Er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen om het perceel te voorzien van de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie'.
De gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of herstel van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving.
Ten behoeve van de functieverandering naar recreatie is een landschapsinpassingsplan opgesteld. In dit landschapsinpassingsplan is opgenomen dat een houtsingel, gemengde hagen, knip-scheerhaag, knotbomen, hoogstamfruitbomen, landschapsbomen en het bloemrijk grasland die op het perceel worden aangelegd bijdragen aan de ontwikkeling en versterking van dit kleinschalige cultuurlandschap.Het landschapsinpassingsplan is als Bijlage 1 bijgevoegd.
De artikelen 4.7.6 en 4.7.7 in acht worden genomen
In artikel 4.7.6 en 4.7.7. zijn voorwaarden voor de wijziging opgenomen.
Door de wijziging mogen de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische of archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast en ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Categorie 4' geldt dat na wijziging voor het gewijzigde deel niet de uitzondering geldt, genoemd in 5.2.3 onder d.
Ter plaatse is sprake van 'waardevolle vegetaties'. Door het plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de waardevolle vegetaties kunnen aantasten.
Met betrekking tot de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden wordt advies ingewonnen bij de WUBBB ten aanzien van de vraag of de gebiedswaarden in voldoende mate worden versterkt bij uitvoering van het ingediende landschapversterkingsplan (voor zover deze voorwaarde bij de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen), waarbij de WUBBB zich zo nodig baseert op een deskundigenrapport, de AAB voor zover sprake is van een bedrijfseconomisch advies en/of belang en het waterschap ten aanzien van de vraag of de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast.
Het landschappelijk inpassingsplan wordt aan de WUBBB voorgelegd. Het waterschap wordt in het kader van het vooroverleg betrokken bij de planvorming en de AAB is niet relevant gelet op het huidige gebruik.
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat voldaan wordt aan de voorwaarden uit artikel 4.7.4. Er zijn geen belemmeringen om de bestemming van het perceel aan de Luissel 19 te wijzigen naar de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie'.
Planschade
Om de economische uitvoerbaarheid te waarborgen, dient inzicht te worden verkregen of in onderhavige situatie sprake is van planschade. Eventuele tegemoetkomingen in de planschade die uit het wijzigingsplan voortvloeien, zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Exploitatie
Wanneer sprake is van een ‘aangewezen bouwplan’ conform 6.2.1. Bro, dan moeten er op grond van dat artikel kosten verhaald worden. Omdat er in onderhavige situatie geen sprake is van een dergelijk bouwplan, is er een overeenkomst voor planschade en landschappelijke inpassing gesloten. Behoudens kosten voor ambtelijke voorbereiding en begeleiding van de (project)omgevingsvergunningprocedure zijn er voor de uitvoerbaarheid van de voorgestane ontwikkeling geen andere kosten voor de gemeente in de exploitatiesfeer. De ontwikkeling bevindt zich op particulier terrein en komt buiten de directe invloedssfeer van de gemeente tot stand. Alle kosten verbonden aan de realisatie van het bouwplan komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Landschappelijke inpassing
Voor de ontwikkeling is het beheer en de instandhouding van de landschapsversterking en landschappelijke inpassing geborgd door deze overeenkomst ‘planschade en landschappelijke inpassing’. In deze overeenkomst zijn initiatiefnemer en gemeente overeengekomen dat de landschappelijke inpassing wordt uitgevoerd en na realisatie ervan de landschappelijke inpassing in stand wordt gehouden en onderhouden. Op deze wijze is ook de landschappelijke inpassing in de overeenkomsten geborgd.
De landschappelijke inpassing van de ontwikkelingen is – naast de gesloten overeenkomsten – ook geborgd in het wijzigingsplan zelf middels een voorwaardelijke verplichting in de planregels.
In de planregels is de voorwaardelijke verplichting opgenomen, inhoudende dat de nieuwe ontwikkeling niet eerder in gebruik mag worden genomen dan nadat de landschappelijke inpassing van het plangebied overeenkomstig het in de bijlage bij de regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan is gerealiseerd en hieraan blijvend wordt voldaan. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het plan geen financiële consequenties heeft voor de gemeente Boxtel.
Het ontwerp wijzigingsplan is met ingang van vrijdag 14 juli 2017 voor een periode van zes weken ter visie gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend.