Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Wijzigingsplan Onrooi 13
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0757.wponrooi13-ONT1
Hoofdstuk 1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Aan de Onrooi 13 te Boxtel is een voormalig veehouderij bedrijf met bedrijfswoning aanwezig. De bedrijfsmatige uitoefening van de agrarische functie is sinds enige tijd gestaakt en fiscaal beëindigd. De bedrijfspanden verkeren in een verloederde staat. Tot voor kort werd de bedrijfswoning nog bewoond door de rustende boer(in). Initiatiefnemer heeft de locatie gekocht en is voornemens om de locatie om zetten naar een woonperceel. Hiervoor zal het grootste deel van de agrarische bedrijfsbebouwing worden gesaneerd en is het de wens om (bedrijfs)woning inpandig te vergroten. De oorspronkelijke monumentale boerderij Onrooi 13 zal hierbij behouden blijven.
 
De gewenste woonfunctie past niet rechtstreeks binnen de geldende bestemming van het perceel. Om medewerking te kunnen verlenen aan het initiatief is dan ook een nieuwe planologische procedure noodzakelijk. Dit betreft een wijzigingsprocedure op basis van artikel 4.8.5 van het bestemmingsplan Buitengebied 2011 van de gemeente Boxtel. Voorliggende toelichting bevat de onderbouwing ten behoeve van deze procedure om de woonfunctie mogelijk te maken.
 
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
De planlocatie is gelegen in het buitengebied ten oosten van de kern Boxtel. De omgeving bestaat uit agrarische bedrijven met daartussen verspreid liggende (bedrijfs)woningen. De boerderij ligt direct voorop het perceel aan de Onrooi (kadastraal bekend: gemeente Boxtel, sectie R, nummer 246). De ligging van het plangebied is op onderstaande figuur globaal en bij benadering weergegeven. Het initiatief betreft een planologische omzetting van het voormalige agrarische bedrijf naar een woonfunctie. Het plangebied blijft dan ook begrensd door de bestaande omvang van het erf.
 
[image]
Globale ligging plangebied (bron: GoogleEarth)
 
[image]
Ligging plangebied (Bron; GoogleEarth)
 
1.3 Vigerend bestemmingsplan
De planlocatie is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan Buitengebied 2011 dat op 10 april 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld.
 
Volgens het vigerende bestemmingsplan is de geldende bestemming op het gehele perceel: 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' (artikel 4). De gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van een grondgebonden agrarisch bedrijf (niet zijnde een intensieve veehouderij of intensieve kwekerij) en het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en natuurwaarden, archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden en kenmerken van de gronden.
 
Ter plaatse is voor de oorspronkelijke boerderij de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' opgenomen. Hiervoor geldt dat de cultuurhistorische waarde van de bebouwing behouden blijft of verstrekt of hersteld dient te worden.
 
Daarnaast zijn de gronden bestemd voor bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen medebestemd.
 
In de bouwregels is aangegeven dat per bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning, met een maximale inhoud van 750 m3 is toegestaan. Verder is bepaald dat de inhoud van agrarische bedrijfswoningen mag worden vergroot door de verbouw van het inpandig stalgedeelte van een voormalige boerderij tot woonruimte, onder de voorwaarde dat daardoor de aard van het pand niet in onevenredige mate wordt aangetast.
 
De gewenste woonfunctie past niet rechtstreeks binnen de regels van dit bestemmingsplan. In artikel 4.8.5 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt voor het college van B&W om de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'.
 
[image]
Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 2011 (bron:ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.4 Doel van het voornemen
De bedrijfsmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf is inmiddels gestaakt en fiscaal beëindigd. De omzetting van de oorspronkelijke boerderij naar een reguliere woning (waarbij in de deel een vergroting van de woning wordt gerealiseerd) is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Om de bewoning van de boerderij, zonder dat hierbij sprake is van een agrarisch bedrijf, mogelijk te maken kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 4.8.5. Om het voornemen planologisch mogelijk te maken moet een planologische procedure worden doorlopen.
 
Voorliggend wijzigingsplan is bedoeld ter uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid. In voorliggende toelichting wordt nader onderbouwd dat voldaan kan worden aan de wijzigingsregels van het bestemmingsplan en dat het voornemen niet in strijd is met de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening. Aangegeven wordt wat de invloed op de omgeving is van voorliggend plan om de boerderij op Onrooi 13 om te zetten naar een woonhuis. Daarnaast wordt ook ingegaan op de relevante milieuaspecten, de uitvoerbaarheid en de juridisch- planologische consequenties. Op deze wijze wordt voldaan aan het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening en wordt de haalbaarheid van onderhavige planontwikkeling aangetoond.
 
1.5 Leeswijzer
De Ruimtelijke onderbouwing 'Onrooi 13 Boxtel' bestaat uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Aanleiding, de ligging van het plangebied in de omgeving.
     
  • Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie en de gewenste toekomstige situatie.
     
  • Hoofdstuk 3 Beleidskader
     
  • Hoofdstuk 4 Beschrijving van de omgevingsaspecten.
     
  • Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
     
  • Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid
     
   

 
Hoofdstuk 2 Beschrijving van de huidige en gewenste situatie
 
2.1 Huidige situatie
Het voormalige agrarische bedrijf aan de Onrooi is sinds enige tijd gestaakt en is het grootste deel van de achtergelegen bedrijfsbebouwing niet meer in gebruik. Op het perceel is een inpandige bedrijfswoning aanwezig in de oorspronkelijke boerderij. Naast de boerderij staan er drie forse schuren, een carport, een serre en een garage op het perceel. Zowel de boerderij als de meeste westelijk schuur, een zogeheten dwarsdeelschuur, zijn aangewezen als gemeentelijk monument. De bedrijfswoning wordt momenteel nog bewoond.
 
[image]
Overzicht bestaande bebouwing
 
2.2 Gewenste nieuwe situatie
Woonboerderij
 
De wens van initiatiefnemer is om de bebouwing van het voormalige agrarische bedrijf gedeeltelijk te saneren en de oorspronkelijke boerderij met woonhuis te verbouwen tot woonboerderij. Hierbij zal het bestaande hoofdgebouw Onrooi 13 intern worden verbouwd. De huidige bedrijfswoning zal worden verruimd door een gedeelte van de aangrenzende deel bij de woning te trekken. Het overige gedeelte van de deel van de boerderij zal dienst (blijven) doen als bijkeuken/berging. Het bestaande pand zal aan de buitenzijde niet worden vergroot. De aan de achterzijde gerealiseerde carport zal worden gesaneerd. De oorspronkelijke boerderij zal hierbij worden gerenoveerd.
 
Naast de sloop van de carport zal ook de op het erf aanwezige middelste schuur, inclusief de aangebouwde serre en garage worden gesaneerd.
 
Op termijn zal ook de monumentale dwarsdeelschuur ten westen van de oorspronkelijke boerderij worden opgeknapt. Hiermee zullen de oorspronkelijke boerderij en de dwarsdeelschuur in oude glorie worden terug gebracht en weer als eenheid als zodanig herkenbaar worden langs de Onrooi.
 
Landschappelijk inpassingsplan
 
Naast de functiewijziging en gedeeltelijke sanering van de bebouwing is initiatiefnemer voornemens het erf en de bijbehorende gronden opnieuw in te richten. Hiervoor is door de initiatiefnemers een inrichtingsplan opgesteld. Het inrichtingsplan is geïnspireerd op de traditionele boerenerven zoals die voor kwamen in de omgeving van het plangebied. Daarnaast worden oorspronkelijke landschapselementen die rond 1900 op en rond het plangebied aanwezig waren terug gebracht. Belangrijke elementen van het plan zijn onder andere het herstel van de erfscheiding in de vorm van een beukenhaag, de aanleg van een hoogstamboomgaard ten oosten van de boerderij en het zichtbaar maken van de historische boogvormige erfgrens. Het volledige inpassingsplan is opgenomen in de bijlage bij de toelichting (bijlage 1).
 
Het inpassingsplan is voorgelegd aan de gemeentelijke “Werkgroep Uitwerking Bestemmingsplannen Buitengebied Boxtel (WUBBB)”. De werkgroep heeft ingestemd met de voorgestelde nieuwe inrichting van de gronden.
 
[image]
Inpassingsplan Onrooi 13
 
Hoofdstuk 3 Beleidskader
 
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)' wordt het ruimtelijk beleid voor Nederland tot 2040 schetst. Uitgangspunten zijn dat Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig moet zijn. De Rijksoverheid richt zich hiermee op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Overig ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Voor kleinere ontwikkelingen heeft het rijksbeleid dan ook een te hoog abstractieniveau voor een concrete toetsing.
 
Conclusie:
 
Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor dit initiatief niet relevant.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
  1. mainportontwikkeling Rotterdam,
     
  2. kustfundament,
     
  3. grote rivieren,
     
  4. Waddenzee en waddengebied,
     
  5. defensie,
     
  6. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde,
     
  7. rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
     
  8. elektriciteitsvoorziening,
     
  9. ecologische hoofdstructuur,
     
  10. primaire waterkeringen buiten het kustfundament,
     
  11. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte),
     
  12. veiligheid rond rijksvaarwegen,
     
  13. verstedelijking in het IJsselmeer,
     
  14. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken,
     
  15. buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
     
 
Conclusie
 
Het toestaan van de omzetting van een agrarisch bedrijf naar een woonfunctie in een agrarisch gebied valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door de kleinschaligheid van het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
 
3.1.3 Ladder van duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
  1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
     
  2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
     
  3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt
     
 
Conclusie
 
Voorliggend initiatief betreft het omzetten van een agrarische bedrijfslocatie naar een woonfunctie. Uit uitspraken van Afdeling bestuursrecht van Raad van State in vergelijkbare gevallen kan worden afgeleid dat dergelijke initiatieven niet beschouwd kunnen worden als een verstedelijkingsopgave. Voorliggend initiatief is dan ook niet in strijd met de ladder van Duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Structuurvisie Noord- Brabant
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld.
 
De provincie Noord-Brabant heeft in de Structuurvisie de hoofdlijn van het ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk tot 2040, vastgelegd. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
 
In de structuurvisie zijn 14 provinciale ruimtelijke belangen geformuleerd voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie hanteert hierbij twee leidende principes.
 
1. Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid
De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie af komen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. De ruimtelijke keuzes in dit hoofdstuk geven hier op provinciaal niveau invulling aan.
 
2. Vestigings- en leefklimaat en gezondheid
De provinciale belangen en ruimtelijke keuzes moeten bijdragen aan het vestigings- en leefklimaat van Noord-Brabant. De fysieke leefomgeving, dit is zowel de bebouwde als onbebouwde omgeving met daaraan gerelateerde activiteiten, bepaalt mede de kwaliteit van leven. Omgevingsfactoren kunnen positieve en negatieve gevolgen hebben. Naast gezondheidsbescherming via milieubeleid en risicobeheersing is aandacht nodig voor gezondheidsbevordering via ruimtelijke planvorming en duurzame inrichting van steden, dorpen en het landelijk gebied.
 
De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw).
 
Dit is vertaald in de volgende 14 provinciale ruimtelijke belangen:
  1. Regionale contrasten
     
  2. Een multifunctioneel landelijk gebied
     
  3. Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem
     
  4. Een betere waterveiligheid door preventie
     
  5. Koppeling van waterberging en droogtebestrijding
     
  6. Duurzaam gebruik van de ondergrond
     
  7. Ruimte voor duurzame energie
     
  8. Concentratie van verstedelijking
     
  9. Sterk stedelijk netwerk
     
  10. Groene geledingszones tussen steden
     
  11. Gedifferentieerd aanbod aan goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen
     
  12. Economische kennisclusters
     
  13. (inter)nationale bereikbaarheid
     
  14. Beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur
     
Voorliggend initiatief sluit met name aan bij het belang ‘mulitifunctioneel landelijk gebied’. De provincie kiest voor een integrale aanpak van de opgaven, waarbij multifunctioneel gebruik van het landelijk gebied uitgangspunt is. In het landelijk gebied komt de ontwikkeling van agrarische bedrijven door schaalvergroting en intensivering namelijk steeds vaker in strijd met de doelen voor een gezonde en schone leefomgeving en behoud en ontwikkeling van natuur en landschap.
 
De transitie naar een zorgvuldige veehouderij 2020 verdient specifieke aandacht. Het is de wens om de veehouderij in evenwicht te brengen met zijn omgeving zodat een verantwoord woon-, werk- en leefklimaat wordt verkregen. Maar ook economisch is de stap naar een duurzame en innovatieve veehouderij nodig. Om de transitie naar een duurzame of zorgvuldige veehouderij te bevorderen, zijn in ieder geval maatregelen op bedrijfsniveau nodig. Daarnaast wordt bezien of ook de inrichting van het landelijk gebied bijdraagt aan een afname van overbelaste gebieden.
 
De provincie maakt daarom onderscheid in gebieden waar verschillende functies zich in evenwicht met elkaar kunnen ontwikkelen en gebieden waarin de landbouw dominant is en waarin ruimte wordt behouden voor agrarische bedrijvigheid.
 
Het plangebied is gelegen in de het deelgebied ‘Het Groene Woud’. Dit is een van de gebieden waarin de ontwikkeling van de landbouw samen moet gaan met ontwikkeling van natuur, landschap, recreatie, wonen, werken en zorg. Aangezien dit van belang is voor de plattelandseconomie, biedt de provincie hier ruimte voor menging van deze functies.
 
Binnen het gemengd landelijk gebied is de ontwikkeling van woon-, recreatie- en werkfuncties mogelijk. Ontwikkelingen passen qua aard, schaal en functie in de omgeving en houden rekening met de omgevingskwaliteiten. De noodzaak of wens tot sanering van overtollige bedrijfsbebouwing wordt betrokken bij de toepassing van de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. Er wordt rekening gehouden met (ontwikkelingsmogelijkheden van) omliggende bestaande functies, zoals volwaardige agrarische bedrijven, recreatiebedrijven of woonfuncties.
 
Groenblauwe mantel
 
Daarnaast is het plangebied onderdeel van de zogeheten Groenblauwe mantel. De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant, waaronder de ecologische hoofdstructuur, waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. Behoud en ontwikkeling van natuurwaarden in én buiten natuurgebieden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. De structuur is daarbij van belang voor een goede, aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving in Noord-Brabant.
 
Voor de ontwikkeling van de biodiversiteit zijn - naast omvang van en ruimte voor natuurgebieden - ecologische verbindingen essentieel. De groenblauwe structuur moet robuust en veerkrachtig zijn om de effecten van klimaatverandering en de veranderingen in behoeften vanuit wonen, werken en recreëren op te kunnen vangen.
 
Het voornemen betreft het omzetten van een bestaand agrarisch perceel naar een woonfunctie. Dit heeft geen (negatieve) gevolgen voor de doelstellingen voor de groenblauwe mantel. Met het wegvallen van de emissie uit het agrarisch bedrijf kan zelfs beoordeeld worden dat er voorliggend initiatief op dit punt positief bijdraagt aan de doelen van de Groenblauwe mantel.
 
Conclusie
 
De omschakeling van de agrarische functie naar wonen is niet in strijd met het beleid dat in de Structuurvisie wordt nagestreefd.
 
3.2.2 Verordening ruimte 2014
De Verordening ruimte 2014 Noord-Brabant bevat in hoofdzaak algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen. Daarnaast regelt de Verordening ruimte de organisatie van het regionaal ruimtelijk overleg waarin afspraken over woningbouw, bedrijventerreinen en kantorenlocaties worden gemaakt.
 
Op het plangebied rusten meerdere aanduidingen vanuit de verordening Ruimte 2014. Meerdere aanduidingen zijn van toepassing op agrarische functies en derhalve niet van belang voor voorliggend initiatief; de agrarische functie verdwijnt op deze locatie.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Structuurvisie Verfrissend Boxtel 2011
De Structuurvisie Verfrissend Boxtel 2011 is het beleidskader voor de ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Boxtel. Het is enerzijds een toetsingskader voor nieuwe initiatieven, anderzijds de basis voor concrete projecten en daarnaast een instrument om ondernemers en andere overheden bij de planvorming te betrekken en ze daarin te faciliteren. De plannen en ontwikkelingen op gemeentelijk niveau dienen daarnaast te matchen met de doelstellingen op rijks- en provinciaal niveau. De Structuurvisie is ook hiervoor het richtinggevende kader.
 
Verfrissend Boxtel bestaat uit drie hoofdproducten:
  1. Atlas van Boxtel: Een heldere, overzichtelijke ruimtelijke analyse van wat Boxtel is met een inventarisatie van kwaliteiten, ambities en knelpunten. Ook wordt hierin de ruimtelijke opgave gedefinieerd.
     
  2. Strategische Agenda van Boxtel: Een set van te maken integrale ruimtelijke strategische keuzes en oplossingsrichtingen (in woord en beeld).
     
  3. Bedrijfsplan van Boxtel: Een meerjaren investeringsplanning waarin tot uitdrukking komt hoe de kwaliteiten en de richtinggevende uitspraken leiden tot programma’s en financiële claims (gesegmenteerd, gefaseerd).
     
Ten aanzien van het buitengebied wordt aangegeven dat ingezet wordt op het behouden en versterken van de essentiële cultuurhistorische waarde van het natuurrijke cultuurlandschap. Daarnaast is aangegeven dat in het buitengebied functiemenging mogelijk is.
 
Conclusie
 
Met het voornemen om het agrarisch bedrijf om te zetten naar een reguliere woonfunctie zal naast de monumentale boerderij eveneens de naast gelegen cultuurhistorisch waardevolle schuur worden behouden en gerenoveerd. Hiermee draagt het plan bij aan het behoud en versterking van de cultuurhistorische waarde van het landschap te plaatse.
 
3.3.2 De Woonvisie 2010-2014
Momenteel werkt de gemeente aan de herziening van haar woonvisie. De Woonvisie 2010-2014 In deze Woonvisie beschrijft de gemeente Boxtel haar woonbeleid tot en met 2014. Deze Woonvisie geeft de richting aan waarop de gemeente het wonen in Boxtel verder vorm wil geven. Bij de totstandkoming van deze nieuwe Woonvisie zijn de woonpartners van de gemeente betrokken.
 
De nu voorliggende Woonvisie geeft een ombuiging voor de komende vier jaren aan. Deze Woonvisie laat niet het uiteindelijke eindplaatje zien. Wel wordt een beleidslijn ingezet om de ombuiging mogelijk te maken. Het is hierbij niet mogelijk ver vooruit te kijken en definitief aan te geven wat de gemeente Boxtel in de toekomst wil bereiken. Diverse maatschappelijke ontwikkelingen kunnen van invloed zijn op de woonwens. Ontwikkelingen die zich op langere termijn voordoen maar ook ontwikkelingen die op (zeer) korte termijn ontstaan. Bij dit laatste kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de kredietcrisis.
 
Al deze ontwikkelingen kunnen een verandering geven in de woonwens van de inwoners van de gemeente Boxtel. Het is daarom noodzakelijk om periodiek, bijvoorbeeld elke twee jaar, een hertoets te laten plaatsvinden. Daarnaast wordt over vier jaar opnieuw gekeken welke visie de gemeente uit wil dragen als het gaat om wonen binnen Boxtel.
 
De Woonvisie is gebaseerd op een aantal uitgangspunten. De belangrijkste zijn:
  • binnen een gedifferentieerd aanbod voldoende woningen in de nieuwbouw voor starters en senioren in koop- en huursector bouwen;
     
  • voldoende woningen voor starters en senioren in de bestaande huurwoningenvoorraad creëren. Dit door aanpassing en ‘labeling’ van daarvoor in aanmerking komende delen van de woningvoorraad;
     
  • bouwen van uitsluitend nog levensloopbestendige woningen met een hoog duurzaamheidgehalte staat hoog op de agenda;
     
  • een bestaande woningvoorraad verwezenlijken, die zoveel mogelijk voldoet aan eisen van duurzaamheid, veiligheid en het langer zelfstandig kunnen wonen;
     
  • aandacht voor een veilige en leefbare woonomgeving;
     
  • een duurzaam en gestructureerd overleg met marktpartijen en belangenorganisaties plaats laten vinden om te komen tot een goed woonbeleid.
     
Conclusie
 
De nieuw op te richten woning wordt levensloopbestendig en met een hoog duurzaamheidgehalte opgericht. Op de begane grond is voldoende ruimte om in de toekomst een volledig woonprogramma te kunnen realiseren.
 
3.3.3 Nota Duurzame Ontwikkeling Boxtel 2009-2015 ‘100 stappen in een sprong naar duurzaamheid’
Op 7 oktober 2008 heeft de raad de nota duurzame ontwikkeling Boxtel 2009-2015 vastgesteld. Met deze nota wil het bestuur van de gemeente Boxtel, als gemeente een bijdrage leveren aan een wereld waarin de mens in voldoende mate kan voorzien in zijn eigen levensonderhoud met respect voor anderen en zijn natuurlijke leefomgeving. De bijdrage die Boxtel wil leveren betreft dus een wezenlijke verbetering in leefomgeving, in begrip en in balans tussen verschillende mensengroepen onderling, mens en natuur, mens en bedrijf én bedrijf en natuur.
 
Boxtel is hierbij zoekende naar het maximale wat ze binnen haar eigen mogelijkheden kan doen en wil dit ook realiseren. De gemeente wil de acties realiseren in een periode tot en met 2015. Hierbij is de medewerking van burgers en bedrijven noodzakelijk. In de nota wordt in grote lijnen beschreven hoe aan duurzaamheid binnen de diverse beleidsvelden concreet invulling kan worden gegeven De nota geeft deze hoofdlijnen voor het beleid in principe aan voor de periode tot en met 2015.
 
De nota bestaat uit twee delen. In deel A wordt beschreven hoe de gemeente zelf duurzaam onderneemt. In deel B worden de processen, werkwijzen en middelen van de gemeente als overheidsorgaan beschreven. Achtereenvolgens komen hierbij aan de orde: ruimtelijke plannen, cultuur en maatschappij (met hierin de sociale aspecten van duurzaamheid), duurzaam bouwen, wonen en ondernemen en tenslotte natuur en recreatie.
 
Aangegeven is dat ruimtelijke plannen onder andere in gaan op bereikbaarheid, beeldkwaliteit, veiligheid, kwaliteit en cultuurhistorie. Waar mogelijk worden aspecten als veiligheid en woonkwaliteit verhoogd door het nemen van adequate en duurzame maatregelen. Groenvoorzieningen, speel- en ontspanningsvoorzieningen, maar ook milieukwaliteitsbeheer (bodem, water, lucht) zijn hierbij belangrijk en hebben directe weerslag op de mentale en fysieke gezondheid van de burgers.
 
Het streven van Boxtel is om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de biodiversiteit te bevorderen. Dit kan onder meer door de aanplant van streekeigen bomen en struiken in de eigen gemeente en de ontwikkeling van ecologische verbindingszones – stepstone functies, bomenrijen, poelen, etc. Bij de ruimtelijke plannen wordt de handhaving of verhoging van de biodiversiteit standaard beschreven door middel van concrete maatregelen. De ruimtelijke plannen bieden indien mogelijk en relevant de mogelijkheid voor alternatieve vormen van energie opwekking (Duurzame energie).
 
Conclusie
 
De omschakeling naar wonen vindt uitsluitend plaats in de bestaande bebouwing. Hiermee blijft de bestaande bebouwing geconcentreerd binnen het bestaande erf. Tevens zal met het voornemen de bestaande cultuurhistorisch waardevolle bebouwing worden hergebruik waarmee een duurzame instandhouding voor de toekomst wordt verzekerd. Het initiatief gaan niet ten koste van de aanwezige streekeigen beplanting op en rond het perceel.
 
3.3.4 Bestemmingsplan
De planlocatie is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan Buitengebied 2011 dat op 10 april 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld.
 
Volgens het vigerende bestemmingsplan is de geldende bestemming op het gehele perceel: 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' (artikel 4). De gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van een grondgebonden agrarisch bedrijf (niet zijnde een intensieve veehouderij of intensieve kwekerij) en het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en natuurwaarden, archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden en kenmerken van de gronden.
 
Ter plaatse is voor de oorspronkelijke boerderij de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' opgenomen. Hiervoor geldt dat als doel dat de cultuurhistorische waarde van de bebouwing behouden blijft of verstrekt of hersteld wordt.
 
de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen medebestemd.
 
Wijzigingsbevoegdheid
 
In artikel 4.8.5 is een wijzigingsbevoegdheid voor Burgemeester en wethouders opgenomen, die het mogelijk maakt om de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Voorwaarden hierbij zijn dat:
  1. de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik niet langer mogelijk is;
     
  2. het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het aantal bestaande bedrijfswoningen;
     
  3. bestaande bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt, waarbij geldt dat 100 m2 als bijgebouw per woning is toegestaan. Indien de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen meer bedraagt dan 100 m² mag:
    1. ten hoogste 20% van deze meerdere oppervlakte behouden of vervangen worden tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 250 m² per woning, of
       
    2. de woning per 100 m2 te slopen gebouwen met niet meer dan 50 m3 worden vergroot tot een maximum inhoud van 850 m3;
       
  4. het bestemmingsvlak wordt verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning(en) met bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven en verhardingen;
     
  5. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
     
  6. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving en/of de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.
     
 
Voorliggend initiatief voldoet als volgt aan de gestelde voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid:
  1. Het voormalige agrarische bedrijf aan de Onrooi is sinds enige jaren gestaakt en de achtergelegen bedrijfsbebouwing is niet meer in agrarisch gebruik.
     
  2. Met het voornemen zal de huidige bedrijfswoning inpandig verbouwd en vergroot door (een gedeelte van) de oorspronkelijke deel bij de woning te betrekken. Het aantal woningen op het perceel zal hiermee niet toenemen;
     
  3. 1. Een deel van de bestaande bedrijfsgebouwen zal worden gesloopt. De bestaande en nieuwe situatie ziet er als volgt uit:
     
  
Oude situatie
 
(m2)
 
Nieuwe situatie (m2)
 
verschil
 
1
 
Oorspronkelijke boerderij (monument)
 
240
 
240
 
 
2
 
Dwarsdeelschuur (Monument)
 
190
 
190
 
 
3
 
Schuur
 
100
 
0
 
 
4
 
Schuur
 
140
 
140
 
 
5
 
Carport
 
32
 
0
 
 
6
 
Garage
 
26
 
0
 
 
7
 
Serre
 
36
 
0
 
 
  
764
 
570
 
194
 
 
In het college besluit van 15 september 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten in te stemmen met extra oppervlakten aan bijgebouwen op het perceel Onrooi 13. In algemene zin is tevens besloten dat monumentale bijgebouwen (gemeentelijke monumenten, Vlaamse schuren, bakhuisjes etc.) geen onderdeel uitmaken van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning in het buitengebied. De inpandige bijgebouwen in de monumentale boerderij en de dwarsdeelschuur hoeven derhalve niet te worden meegerekend bij het bepalen van het toegestane oppervlak bijgebouwen zoals bedoeld in de regeling van de wijzigingsbevoegdheid. In totaal wordt 194 m2 gesloopt. In totaal mag er bij de woning (excl. de monumentale opstallen) dan ook (100 m2 + (0,20 x 194 =) 138,8m2 aan bijgebouwen behouden blijven. De bestaande schuur van 140m2 is een fractie groter.
 
2. er is geen sprake van een vergroting van de woning zoals bedoeld in dit lid. Het volume van de monumentale boerderij zal niet worden vergroot. De woning wordt intern vergroot door de ruimte in de oorspronkelijk deel te benutten. De inhoud van de woning zal de genoemde 850m3 niet overschrijden;
  1. In het huidige bestemmingsplan is het agrarische bouwvlak niet ruimer dan het bestaande erf. Met dit wijzigingsplan zal uitsluitend het bestaande erf (inclusief) bebouwing worden bestemd als ‘wonen’;
     
  2. In hoofdstuk 4 is aangetoond dat de gewenste wijziging milieutechnisch uitvoerbaar is;
     
  3. Met voorliggend plan krijgen de monumentale boerderij en de monumentale dwarsdeelschuur een nieuwe functie waardoor zij in standgehouden en gerenoveerd kunnen worden. Een deel van de verrommelde aan- en bijgebouwen op het erf zullen worden gesaneerd.
    Tevens is door initiatiefnemer een landschappelijk inpassingsplan, zoals reeds beschreven in §2.2., opgesteld. Hierdoor wordt het oorspronkelijke erf met boerderij en dwarsdeelschuur weer in oude glorie hersteld en als cultuurhistorische eenheid herkenbaar in het landschap Voorliggend plan draagt dan ook ruimschoots bij aan de versterking van de landschappelijke kwaliteit op het perceel.
     
 
Geconcludeerd kan worden dat het voornemen niet in strijd is met het gemeentelijk beleid en kan voldoen aan de wijzigingsregels.
 
3.4 Conclusie
Het voornemen is niet in strijd met het rijks- en provinciaal beleid. Het voornemen past binnen de geformuleerde uitgangspunten en voorwaarden uit het gemeentelijke beleid.
  

 
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, de milieuaspecten en water aan bod. Afgesloten zal worden met een korte conclusie.
 
4.1 Flora- en fauna
Natuurbeschermingswet
 
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) in werking getreden. De Nbw 1998 biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Nbw 1998 in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten.
 
Het dichtstbijzijnde natura2000-gebied is het gebied ‘Kampina & Oisterwijkse Vennen’. Dit ligt ten westen van de planlocatie, op een afstand van ruim 4 kilometer. De instandhoudingdoelstellingen van dit natura2000 gebied zijn onder andere gericht op het tegen gaan van verzuring en verdroging en het verbeteren van de waterkwaliteit.
 
Flora- en faunawet
 
Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
  • een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
     
  • een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.
     
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
 
4.1.1 Effect te vergunnen activiteiten
Onderhavig initiatief voorziet in het duurzaam beëindigen van de agrarisch bedrijf op het perceel Onrooi 13. Verder betreft het een interne verbouwing van de oorspronkelijke boerderij en de sloop van agrarische opstallen. Ten behoeve hiervan zal het bestaande boerderij niet worden gesloopt of uitgebreid. Wel zullen enkele opstallen op het erf worden gesloopt. De functie zal worden gewijzigd naar wonen. Voorgenomen initiatief zal dan ook geen (negatief) effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het natura2000gebied gebied ‘Kampina & Oisterwijkse Vennen’’.
 
Aangezien door voorgenomen renovatie van de bebouwing het huidige gebruik van het pand niet wordt gewijzigd is de kans dat deze voorgenomen activiteiten een schadelijk effect zullen hebben op mogelijk aanwezige beschermde soorten zeer beperkt. Onderhavig initiatief voorziet verder in de sloop van een bestaande opstallen. De opstallen zijn niet voorzien van een zolder en zijn enkelwandig gebouwd. Een spouwmuur en zolder zijn belangrijke criteria die een gebouw geschikt maken voor beschermde soorten. Door de afwezigheid hiervan kan op basis van de richtlijn gesteld worden dat de kans klein is dat activiteiten een schadelijk effect hebben op beschermde soorten. Nader onderzoek door een specialist wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. De kans dat met het voornemen overtredingen in kader van de wet optreden is dan ook minimaal. Een onderzoek in het kader van de flora en fauna wet hoeft dan ook niet uitgevoerd te worden.
 
De sloop werkzaamheden zullen bij voorkeur buiten het broedseizoen plaatsvinden. Indien de werkzaamheden aanvangen tijdens het broedseizoen (globaal van 15 maart tot 15 juli) zal door een ter zake kundige een inspectie uitgevoerd worden ten aanzien van eventuele broedende vogels in bomen en struiken in de directe nabijjheid van de sloopactiviteiten. Met inachtneming van deze maatregel kan worden gesteld dat geen beschermwaardige, te mitigeren of te compenseren natuurwaarden op de ontwikkelingslocatie aanwezig zijn, zodat een natuurtoets achterwege is gelaten in het kader van de Flora- en Faunawet.
  
Zorgplicht
 
De Flora- en faunawet bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. Wanneer onverhoopt toch beschermde soorten worden gevonden, dan zal hiervoor tijdig ontheffing worden aangevraagd.
 
4.1.2 Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling wanneer de hiervoor genoemde maatregelen in acht worden genomen. Bij uitvoering van het bouwplan wordt rekening gehouden met voornoemde aanbevelingen.
 
4.2 Cultuurhistorie en archeologie
 
4.2.1 Cultuurhistorie
Binnen de gemeente Boxtel zijn nog steeds kenmerkende cultuurhistorisch waardevolle landschappen en patronen te vinden die nadrukkelijk bijdragen aan de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Het Groene Woud. Tot de meest kenmerkende cultuurhistorische verschijnselen behoren de uitgestrekte open akkers (50 - 200 ha groot), vaak wat hoger en wat bol gelegen ten opzichte van het omliggende landschap. Meestal zijn deze akkers aangelegd op een natuurlijke dekzandrug die nog extra geaccentueerd wordt door de eeuwenlange plaggenbemesting. Vanwege de grote behoefte aan mineralen gebruikten de bewoners hiervoor mest vermengd met plaggen afkomstig van de heide- en broekgebieden. Via de open akkers en bolle akkers is een stuk Middeleeuwen in Boxtel elke dag beleefbaar. Het plangebied is gelegen naast een dergelijk bolle akker.
 
In het buitengebied van de Gemeente Boxtel zijn verschillende historisch-geografische ensembles te onderscheiden. Ensembles zijn verzamelingen van allerlei interessante structuren die op een of andere wijze samenhangen. Een ensemble bestaat uit samenhangende historisch-geografische elementen, die geografisch niet tot één en hetzelfde gebied behoeven te horen.
 
Op basis van landschappelijke zonering en de aanwezigheid van historisch-geografische elementen en patronen zijn ensembles onderscheiden. Het plangebied is gelegen ten westen van het deelgebied De Geelders. Dit deel is in gebruik als landbouwgrond, gelegen op enkele dekzandkoppen met oud bouwland. Het gaat hier evenwel om latere uitbreidingen van het oude cultuurland en bestaat uit vierkante kampen, omgeven door houtwallen. De terreinnamen Leemskuilen duidt op de aanwezigheid en vergraving van leem, en op natte omstandigheden. De bewoning bevindt zich vanouds in deze zone. Het gehucht Gemonde, waarvan het plangebied deel uitmaakt, is een kenmerkende nederzetting.
 
[image]
Uitsnede cultuurhistorisch waarden kaart (bron: www.boxtel.nl)
 
De oorspronkelijke boerderij en de bijbehorende dwarsdeelschuur zijn aangewezen als gemeentelijk monument.
 
Conclusie
 
Met het voornemen worden de landschappelijke kenmerken van het plangebied en de directe omgeving ervan niet gewijzigd. Met de omschakeling van agrarisch naar wonen krijgt het perceel weer een toekomstbestendige functie. Ten behoeve van de woonfunctie zullen zowel de boerderij als de stal worden opgeknapt. Hiermee wordt de monumentale waarde van de gebouwen versterkt en blijven ze duurzaam behouden voor de toekomst.
 
4.2.2 Archeologische waarden
In het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ is voor het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie - Categorie 3’ ter bescherming van de archeologische waarden opgenomen. Omdat het uitsluitend gaat om een functiewijziging en verbouwing van het bestaande pand zullen er geen ingrepen in de bodem plaatsvinden als gevolg van het initiatief. Nader onderzoek in het kader van archeologie is niet noodzakelijk.
 
Conclusie
 
Er kan worden geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling geen aantasting van cultuurhistorische of archeologische waarden tot gevolg zal hebben. Er hoeft dan ook geen verkennend onderzoek uitgevoerd te worden. Op basis van artikel 53 van de Monumentenwet geldt echter wel een meldingsplicht. Eventuele vondsten, gedaan tijdens bijvoorbeeld graafwerkzaamheden ten dienste van kabels en leidingen, dienen gemeld te worden.
 
4.3 Verkeer en parkeren
4.3.1 Verkeer
 
De planlocatie is gelegen aan de Onrooi in het buitengebied van de gemeente Boxtel. De Onrooi kent een snelheidregime van 60 km/uur. De verkeersbeweging op de weg zijn hoofdzakelijk ten behoeve van bestemmingsverkeer voor aanwezige woningen en (agrarische) bedrijven.
 
De agrarische functie op het perceel is al sinds enkele jaren gestaakt. Hiermee is het verkeer als gevolg van deze functie reeds afgenomen. De woonfunctie van de bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woonfunctie. Aangezien in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW Publicatie 317) geen onderscheid wordt gemaakt tussen de verkeersgeneratie van een bedrijfswoning of een reguliere vrijstaande woning in het buitengebied mag worden aangenomen dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van voorliggend initiatief gelijk blijft. Voorliggend initiatief zal dan ook niet leiden tot problemen met de verkeersafwikkeling in de buurt van het plangebied.
 
Conclusie
 
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige problemen.
 
4.3.1 Parkeren
Voor vrijstaande woning in het buitengebied wordt in de hierboven genoemde CROW publicatie uit gegaan van een parkeerbehoefte van circa drie auto's. Het perceel biedt voldoende ruimte op parkeren op eigen terrein mogelijk te maken. Er bestaat ook in de nieuwe situatie voldoende mogelijkheid om de parkeerbehoefte voor de woning op eigen terrein op te kunnen vangen.
 
Conclusie
 
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot parkeertechnische problemen.
 
4.4 Luchtkwaliteit
Wet milieubeheer
 
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
 
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
  1. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
     
  2. de luchtkwaliteit tengevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
     
  3. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
     
  4. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).
     
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
 
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
 
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
 
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
 
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat een verslechtering van 3% van de luchtkwaliteit (c.q. een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ kan worden beschouwd.
 
Initiatief is NIBM
 
Voor de meeste functies zijn de voertuigbewegingen die gegenereerd worden bepalend voor de bijdrage aan de luchtkwaliteit. Zoals reeds is vastgesteld zal het aantal voertuigbewegingen als gevolg van voorliggend plan niet toenemen. Geconcludeerd kan worden dan het initiatief niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
 
Woon- en leefklimaat
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook getoetst of de luchtkwaliteit ter plekke van de woning dusdanig is dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Volgens de Atlas leefomgeving van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rivm) blijven de grootschalige achtergrondconcentraties fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) en daarmee de blootstelling ter plaatse van het plangebied ruim onder de volgens de Wet milieubeheer gestelde jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m³.
 
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) was in 2015 de concentratie fijn stof (PM10) ter plaatse van het plangebied 20-22 µg/m³, en de concentratie stikstofdioxide (NO2) 20-25 µg/m³. Op basis van de kaartbeelden voor 2025 is een verdere afname van deze concentraties te verwachten. De blootstelling aan fijn stof en stikstofdioxide blijft dus ruim onder de gestelde grenswaarden.
 
[image]
Uitsneden kaarten 2015/2025 PM10 en NO2 (Bron: http://geodata.rivm.nl/gcn/)
 
Conclusie
 
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Op basis van de gegevens van het Rivm kan daarnaast geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ruim voldoende is om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
 
4.5 Bodemkwaliteit
De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
 
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Met voorliggend initiatief zal het gebruik van de gronden van het plangebied worden gewijzigd van een agrarische functie maar een woonfunctie. Door middel van een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 2) is door Milon B.V in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
De locatie is in verleden de locatie in gebruik geweest als boerderij. Momenteel is het gebruik van de locatie wonen met tuin. Op basis van een eerder uitgevoerd bodemonderzoek zijn in de grond en het grondwater geen noemenswaardige verontreinigingen aanwezig. Aangezien geen activiteiten hebben plaatsgevonden die een mogelijke verontreiniging hebben veroorzaakt van de ondergrond en het grondwater, is in overleg met het bevoegd gezag bepaald dat enkel de kwaliteit van de bovengrond vastgesteld dient te worden. Op basis van het vooronderzoek wordt ter plaatse van de onderzoekslocatie geen bodemverontreiniging verwacht. Daarom is conform NEN 5740 de hypothese ‘onverdachte locatie’ opgesteld. De totale oppervlakte van de onderzoekslocatie bedraagt circa 1.200 m2.
 
Onderzoeksresultaten
 
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn in de bovengrond bijmengingen waargenomen met puin. Voor het overige zijn geen bijzonderheden waargenomen die duiden op een mogelijke verontreiniging van de bodem. Er is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
 
Conclusie en aanbevelingen
 
Het verkennend bodemonderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Een noemenswaardige verontreiniging is niet aangetroffen. Wat betreft de milieuhygiënische bodemkwaliteit bestaat er geen belemmering voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin) van de locatie. Vervolgonderzoek naar het licht verhoogde gehalte wordt niet zinvol geacht.
 
4.6 Geluidhinder
Verkeerslawaai
 
Met voorliggend plan wordt uitsluitend het gebruik van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning mogelijk gemaakt. Er wordt geen extra woning gerealiseerd. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwd een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig object. Indien sprake is van een planologisch nieuwe woning, dient onderzocht te worden of toetsing aan de wet geluidhinder dient plaats te vinden. Aangezien de aanwezige bedrijfswoning een reeds bestaande geluidsgevoelige functie in het kader van de wet geluidhinder betreft hoeft geen onderzoek plaats te vinden naar de geluidssituatie voor de woning.
 
Industrielawaai
 
Het plangebied bevindt zich niet binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Het is dan ook niet noodzakelijk om de geluidsbelasting op de woning ten gevolge van industrielawaai te berekenen en te toetsen aan de normen van de Wet geluidhinder.
 
Conclusie
 
Gezien bovenstaande, gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
 
4.7 Bedrijven en milieuzonering
Het plangebied bevindt zich in een gemengd gebied waar hoofdzakelijk agrarische bedrijven en (bedrijfs)woningen staan. In het kader van de bedrijven en milieuzonering is het nabijgelegen intensieve veehouderijbedrijf. aan de Onrooi 12 van belang.
 
Op perceel van Onrooi 12. zijn op basis van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ grondgebonden agrarische bedrijven alsmede een intensief veehouderijbedrijf toegestaan. Een intensief veehouderij bedrijf moet beschouwd worden als een bedrijf in milieucategorie 4.1.. In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering zijn richtafstanden opgenomen tussen bedrijfsmatige activiteiten en woningen. Deze richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding.
 
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
 
Voor een gemengd gebied kunnen de afstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
 
Milieu
categorie
 
Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
 
Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
 
1
 
10 m
 
0 m
 
2
 
30 m
 
10 m
 
3.1
 
50 m
 
30 m
 
3.2
 
100 m
 
50 m
 
4.1
 
200 m
 
100 m
 
4.2
 
300 m
 
200 m
 
5.1
 
500 m
 
300 m
 
5.2
 
700 m
 
500 m
 
5.3
 
1.000 m
 
700 m
 
6
 
1.500 m
 
1.000 m
 
 
Het nabijgelegen agrarische bedrijf is een bedrijfsfunctie met milieucategorie 4.1. Voor een dergelijk bedrijf geldt in een rustige woonwijk of een rustig buitengebied geldt een richtafstand van 200 meter. Voor een dergelijk bedrijf in een gemengd gebied kan deze afstand worden verlaagd naar 100 meter.
 
In voorliggend geval wordt voldaan aan de, in de VNG-publicatie gehanteerde, definitie van gemengd gebied. De Onrooi en omgeving betreft een bebouwingslint met overwegend agrarische bedrijven. Ten aanzien van de richtafstand voor het agrarisch bedrijf kan dan ook worden uitgegaan van een richtafstand van 100 meter. Deze afstand is vooral gebaseerd op de factor geur. Voor de overige aspecten (geluid, stof en gevaar) geldt een afstand van maximaal 50 meter.
 
De woning in oorspronkelijk boerderij is gelegen op circa 85 meter van de grens van de bestemming van het agrarisch bedrijf. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtafstand voor het aspect geur bij een bedrijf in de milieucategorie 4.1. in een gemengd gebied voor de overige aspecten wordt wel voldaan aan de richtafstand.
 
Nu niet voldaan kan worden aan de richtafstanden voor geur moet gekeken worden naar de feitelijke geurhinder op het perceel. In navolgende paragraaf zal worden ingegaan op het aspect geur.
 
Ten aanzien van de overige aspecten kan gesteld worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat en er geen belemmeringen voor omliggende bedrijven optreden als gevolg van voorgenomen initiatief.
 
Anderzijds vormt het omzetten van de bedrijfswoning naar een reguliere woonbestemming geen belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische)bedrijven in milieutechnische zin. In het kader van de milieuvergunning kent een bedrijfswoning van een derde eenzelfde beschermingsniveau als een reguliere woning. In de huidige situatie is de bedrijfswoning reeds maatgevend voor de milieuruimte voor het agrarisch bedrijf Onrooi 12. Door de omzetting naar een reguliere woning zal dit niet wijzigen. Het voornemen heeft dan ook geen milieutechnische gevolgen voor omliggende bedrijven.
 
Conclusie
 
Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit voornemen.
 
4.8 Geurhinder
Wet geurhinder en veehouderij
 
Bij het verlenen van vergunningen voor veehouderijen en in de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met geuroverlast van veehouderijen. De op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt hiervoor het beoordelingskader. Deze wet geeft aan hoe bij een aanvraag voor een milieuvergunning de geuremissies uit veehouderijstallen en de geurbelasting op geurgevoelige objecten moet worden meegenomen. Daarnaast heeft deze wet consequenties voor de wijze waarop in ruimtelijke plannen het aspect geurbelasting door veehouderijen een rol speelt.
 
Gemeenten kunnen op grond van de Wet geurhinder en veehouderij binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van geurgevoelige objecten. Als een gemeente geen gebruik maakt van deze bevoegdheid of besluit geen eigen, afwijkende waarde vast te stellen gelden de vaste wettelijke waarden.
 
De Wgv stelt eisen aan de maximale geurbelasting die de veehouderij mag veroorzaken op een gevoelig object zoals een woning. De geuremissie - en belasting wordt uitgedrukt in zogenaamde Odour Units (OU's). De in de wet opgenomen maximale geurbelastingsnormen voor de concentratiegebieden (de reconstructiegebieden) zijn maximaal 14 OU/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom en maximaal 3 OU/m³ voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom (dit bij 98% percentiel).
 
Voor geurgevoelige objecten buiten een concentratiegebied geldt dat de geurbelasting meer bedraagt dan 2,0 odour units per kubieke meter lucht voor objecten binnen de bebouwde kom en niet meer dan 8,0 odour units per kubieke meter lucht voor objecten buiten de bebouwde kom..
 
De Wgv maakt (in artikel 2) echter een uitzondering hier voor geurgevoelig objecten die uitmaken van een ander veehouderijbedrijf, of die op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een ander veehouderijbedrijf. Voor deze objecten geldt dat de afstand tussen een geurgevoelig object en de veehouderij ten minste 100 meter bedraagt indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
 
Voorliggende locatie is een bedrijfswoning bij een voormalig veehouderijbedrijf in het buitengebied. De kortste afstand tussen de nieuwe woonbestemming en de agrarische bestemming bedraagt 65 meter. Voorliggend initiatief voldoet hiermee aan (de afwijking uit artikel 2 van) de wet geurhinder en veehouderij.
 
Hierbij kan tevens worden vermeld dat daadwerkelijke afstand tussen de woning en de bedrijfsbebouwing veel groter is. De kortste afstand tussen de woning en de agrarisch bedrijfsgebouwen bedraagt circa 100 meter. Doordat binnen deze afstand zowel de bedrijfswoning bij het bedrijf als ook de monumentale schuur gelegen is, is het niet aannemelijk dat deze afstand in de toekomst wordt beperkt.
 
Woon- en leefklimaat
 
Voor het beoordelen van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het bedrijf is het nodig om de geurbelasting te evalueren. Hiertoe dient zowel de voor- als achtergrondbelasting inzichtelijk te worden gemaakt en de milieukwaliteit te worden bepaald.
 
De voorgrondbelasting betreft de geurbelasting van die veehouderij die de meeste geur bij het geurgevoelige object veroorzaakt. Voor het plangebied is het nabij gelegen agrarische bedrijf Onrooi 12 bepalend voor de voorgrondbelasting. Op basis van de beschikbare milieugegevens uit de vergunningsaanvraag Wet Milieubeheer (d.d. 29 juni 2010) is de voorgrondbelasting van dit bedrijf bepaald. De geurbelasting op de woning bedraagt circa 4,2 OUe/m3 bedraagt (Zie bijlage 3). Hiermee wordt ruim voldaan aan de wettelijke norm van 8,0 OUe/m3 uit de Wvg. In de gemeentelijke geurverordening heeft gemeente Boxtel de norm zelfs verhoogt naar 14 OUe/m3. De voorgrondbelasting voldoet hieraan ruimschoots.
 
Onder de achtergrondbelasting wordt verstaan de geurbelasting als gevolg van een veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object. De gemeenteraad van Boxtel heeft in 2014, in het kader van het vaststellen van de Geurverordening 2014, een evaluatie uit laten voeren naar het geurbeleid. In de evaluatie is onderzoek gedaan naar de gecumuleerde geurbelasting binnen de gehele gemeente. Uit de bijbehorende kaart blijkt dat de achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied minder dan 10 Oue/m3 bedraagt.
 
[image]
Uitsnede kaart Geurcontouren 2013 (bron: Evaluatie Geurbeleid, gemeente Boxtel 13 met 2014)
 
Een achtergrond belasting van minder dan 10 OUe/m3 is ruim minder dan de in geurverordening maximaal aanvaardbaar geachte 14OUe/m3. Dit is voldoende indicatie dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geurhinder geen belemmering vormt voor de gewenste ontwikkeling op het perceel. Zowel de voor- als de achtergrondconcentratie ter plaatse van het plangebied voldoen ruimschoots aan de gestelde normen. Er is in dit kader dus sprake van een voldoende goed woon- en leefklimaat.
 
4.9 Externe veiligheid
Een woning is een kwetsbaar object, zodat de nieuwbouw dient te worden getoetst aan het Besluit Externe Veiligheid.
 
Wettelijk kader
 
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico’s moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
     
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
     
 
Het is niet toegestaan nieuwe gevoelige functies binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
     
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
     
 
Transport gevaarlijke stoffen
 
Risico’s verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
 
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
  • Transport over water
    Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
     
  • Transport over spoor
    Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
     
  • Wegtransport
    Over de rijksweg A2 loopt een van de routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De nieuwe woning ligt op 300 meter van de A2 en bevindt zich dan ook niet in het invloedsgebied van de vervoersroute. Gesteld kan worden dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2 geen belemmering vormt het voorgenomen plan.
     
  • Transport per buisleiding
    Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich meerdere aardgastransportleiding van de Gasunie (zie navolgende afbeelding).
     
[image]
Uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl)
 
  • De dichtstbijzijnde is gelegen op circa 150 meter ten noorden van het plangebied. De PR contour reikt niet tot het plangebied. Hiermee ligt de nieuwe woonbestemming binnen het invloedsgebied van diverse buisleidingen van de Gasunie.
     
Met voorliggend plan wordt uitsluitende de bestaande bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woonbestemming. Er worden met het voornemen geen extra woningen ten opzichte van de bestaande situatie mogelijk gemaakt. Er is er geen toename van het groepsrisico. Een andere onderbouwing voor het groepsrisico is niet noodzakelijk.
  
Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
  
Inrichtingen
 
Binnen de 10.6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het perceel zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
 
Anderzijds is een reguliere woning geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt dan ook geen risico voor de omgeving..
 
Conclusie
 
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico’s moeten aanvaardbaar blijven.
 
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat de norm voor het PR bij realisatie van de nieuwe woning niet wordt overschreden en derhalve geen beperkingen oplegt. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) staat de realisatie van dit voornemen dan ook niet in de weg.
 
4.10 Milieueffectrapportage
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage én een omvang heeft boven de vermelde richtwaarden én voor die activiteit de aangewezen besluiten genomen moeten worden en/of plannen worden vastgesteld.
 
Het Besluit m.e.r. maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Het Besluit bevat daartoe twee lijsten van activiteiten, respectievelijk onderdeel C en D. Beide onderdelen bestaan uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele richtwaarden. Kolom 3 geeft aan voor welke plannen de plan-m.e.r.-plicht geldt. Kolom 4 benoemd voor welke besluiten de m.e.r.-(beoordelings)-plicht geldt.
 
Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen, danwel een m.e.r.-plichtig plan mag worden vastgesteld. De activiteit is dan direct m.e.r.-plichtig.
 
In onderdeel D is vermeld welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is voor het betreffende besluit en/of plan.
 
Als de omvang van een activiteit onder de richtwaarde van de D-lijst zit, is er waarschijnlijk geen sprake van aanzienlijke milieugevolgen. Maar de omvang van een project is niet het enige criterium om wel of geen m.e.r.-(beoordeling) uit te voeren. Het gaat in het Besluit om richtwaarden. Dat betekent dat het bevoegd gezag zich, ook bij activiteiten onder de richtwaarden, er nog van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet nagaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Die beoordeling kan er toe leiden dat toch een milieueffectbeoordeling gemaakt moet worden. In dat geval bestaat de mogelijkheid een eenvoudige beoordeling te doen, die onderdeel is van het betreffende plan of besluit. Er is dan geen afzonderlijke m.e.r.-procedure nodig.
 
Beoordeling
 
In voorliggend geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Het betreft hier geen activiteit die in kolom 1 van onderdeel C van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. is vermeld. Het betreft hier wel een activiteit die vermeldt staat in kolom 1 van onderdeel D, 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
 
In onderhavig geval gaat het om een activiteit die ruimschoots onder de aangegeven drempelwaarden (kolom 2 van onderdeel D) blijft. Deze drempelwaarden zijn: in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer; 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; 3. een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer. Het gaat om een ontwikkeling die zo kleinschalig is dat de milieugevolgen niet in beeld gebracht behoeven te worden. Overigens hebben de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria niet uitgewezen dat er sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r.-beoordeling achterweg kan blijven.
 
4.11 Kabels en leidingen
Uit de toelichting en de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn.
  

 
Hoofdstuk 5 Water
 
5.1 Beleidsregels
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
 
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
 
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
 
5.2 Huidige situatie
Waterhuishouding
 
Het projectgebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Boxtel. In de directe omgeving van de projectlocatie is geen oppervlaktewater waardoor de mogelijkheden voor infiltratie (inzijging) van hemelwater beperkt zijn.
 
Riolering
 
Het plangebied is aangesloten op de drukriolering waarop zowel het bedrijfswater als het huishoudelijk afvalwater geloosd wordt.
 
5.3 Nieuwe situatie
Waterhuishouding
 
De waterhuishouding verandert nauwelijks ten opzichte van de bestaande situatie zoals hierboven omschreven. Er vindt een beperkte uitbreiding van het pand plaats op een locatie die in de huidge situatie reeds verhard is. Er wordt dan ook geen extra verhard oppervlak (bebouwingen en/of verharding) aangebracht ten behoeve van het voornemen.
 
Riolering
 
De noodzakelijke vuilwaterriolering voor de huidige bedrijfswoning is aangesloten op het bestaande drukriool. Ten behoeve van de nieuwe functie als reguliere woning kan gebruik worden gemaakt van deze bestaande riolering. De hoeveelheid huishoudelijk afvalwater zal wellicht iets toenemen maar het bedrijfsmatig geproduceerde water komt te vervallen. De bestaande riolering is volgens de algemene normen toereikend.
 
Uitgangspunt in het beleid is dat bij (nieuwbouw)projecten een regenwaterriolering dient te worden aangelegd met inachtneming van de uitgangspunten van het duurzaam omgaan met regenwater. De vuil- en regenwaterriolering worden dan volgens dit principe gescheiden.
 
Bij de voorliggende situatie is echter uitsluitend sprake van een inpandige omzetting naar wonen en vind geen uitbreiding van het bebouwd oppervlak plaats. De afvoer van hemelwater zal dan ook niet worden gewijzigd.
 
5.4 Digitale watertoets
Op basis van voorliggende waterparagraaf heeft de watertoets plaatsgevonden via de Digitale Watertoets van waterschap De Dommel. Uit de gegevens die zijn ingevoerd volgt dat het plan uitsluitend een functieverandering van bestaande bebouwing betreft. Er vindt geen toename van bebouwing plaats. Via haar brief van 9 november 2015 heeft Waterschap De Dommel aangegeven geen bezwaar tegen dit plan te hebben. Het plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer voorgelegd te worden aan het waterschap.
 
5.5 Conclusie
Aangezien het uitsluitend een omzetting van een interne verbouwing ten behoeve van de vergroting van de (bedrijfs)woning en de sloop van enkele opstallen betreft, zal het bebouwde oppervlak niet toenemen. Er bestaan vanuit waterhuishoudkundige overwegingen geen bezwaren tegen de gevraagde ontwikkeling.
 

 
Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
6.1 Economische uitvoerbaarheid
De integrale planontwikkeling voor het gehele project komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. Daar waar de gemeente ambtelijke en procedurele kosten moet maken zijn deze gedekt via de leges behorende bij de ruimtelijke procedure. Ten aanzien van planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor onderhavig ontwerpbesluit wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
 
6.3 Overleg met overheidsinstanties
Dit plan maakt gebruik van de wijzigingsbevoegdheid uit van het bestemmingsplan “Buitengebied 2011” dat in het kader van de vaststellingsprocedure onderworpen is geweest aan het wettelijk vooroverleg (destijds conform artikel 3.1.1 Bro). Het voorliggende wijzigingsplan behoeft derhalve niet afzonderlijk onderworpen te worden aan het wettelijk vooroverleg.
 
6.4 Planprocedure
De vaststellingsprocedure van het wijzigingsplan zal plaats vinden volgens artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Het wijzigingsplan wordt in dit kader gedurende een periode van zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden hun zienswijzen kenbaar maken tegen het plan.
 
Tegen het plan zijn wel/geen zienswijzen binnengekomen.