direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard, Herziening H.C. de Jonghweg 23, Rossum
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9925.IPBommHCdJongh23Ro-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het "Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard, Herziening H.C. de Jonghweg 23, Rossum" van de provincie Gelderland.

1.1 Aanleiding

De heer R. van Wordragen exploiteerde aan de H.C. de Jonghweg 23 te Rossum een glastuinbouwbedrijf. Het bedrijf had circa 16.500 m² glasopstallen.

De heer Van Wordragen heeft zijn glastuinbouwbedrijf beëindigd en zijn glasopstallen gesloopt om, conform het bepaalde in het Beleidskader Hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied (hierna: VAB-beleid), een nieuwe woning te realiseren.

De gewenste ontwikkeling kan niet plaatsvinden op basis van het ter plaatse geldende inpassingsplan. Voorliggend plan betreft een herziening van het inpassingsplan voor de locatie H.C. de Jonghweg 23 te Rossum, en omvat:

  • het verwijderen van het agrarisch bouwvlak ter voorkoming van de hervestiging van een nieuw glastuinbouwbedrijf;
  • behoud van de bedrijfswoning voor burgerbewoning;
  • het toestaan van de bouw van één vrijstaande woning, uitgaande van de voorwaarden als gesteld in het VAB-beleid.

Een inpassingsplan is de benaming voor een door rijk of provincie vastgesteld bestemmingsplan; vaak voor het beschermen van een nationaal of provinciaal belang. In casu betreft het de glastuinbouwgebieden in de Bommelerwaard. Een inpassingsplan heeft dezelfde opzet en status als een bestemmingsplan.  

1.2 Plangebied

Onderstaande afbeelding geeft de topografische ligging weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPBommHCdJongh23Ro-VST1_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend inpassingplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPBommHCdJongh23Ro-VST1_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Rossum, sectie E, nummers 264 en 265 (beide gedeeltelijk). De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 6.000 m². De gronden zijn eigendom van de heer R. van Wordragen.

1.3 Geldend bestemmingsplan

1.3.1 Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard

Ter plaatse van het plangebied geldt het "Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard", vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 28 september 2016. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding. De ligging van het plangebied is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPBommHCdJongh23Ro-VST1_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING GELDEND INPASSINGSPLAN

Het plangebied ligt binnen de bestemming 'Agrarisch'. Ter plaatse is de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf (inclusief bedrijfswoning) toegestaan. Bedrijfsgebouwen moeten in een bouwvlak worden gerealiseerd. Glastuinbouwbedrijven zijn uitsluitend op de aangegeven locaties toegestaan. Het plangebied is niet als zodanig aangeduid. Het voormalige glastuinbouwbedrijf is derhalve inmiddels 'wegbestemd'.

Ter plaatse van het plangebied geldt voorts de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7', die - ter bescherming van archeologische waarden - het uitvoeren van een archeologisch onderzoek verplicht bij bodemingrepen met een diepte van meer dan 30 centimeter onder maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1000 m².

Zoals vermeld kan het plan niet worden gerealiseerd op basis van het geldende inpassingsplan.

1.3.2 Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard

Op 27 september 2017 heeft Provinciale Staten van Gelderland de "Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard" vastgesteld. Deze reparatie omvat diverse aanpassingen, waarvan de maximale inhoud van bedrijfs- en burgerwoningen van belang is voor voorliggend plan.

De inhoud van bedrijfs- en burgerwoningen mag niet meer bedragen dan 750 m³. Deze maatvoering is overgenomen in voorliggend plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Nationaal beleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.

Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Een nadere toetsing aan het Barro is niet nodig.

2.1.2 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

2.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Gelderland;
  • Omgevingsverordening Gelderland.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland heeft de status van structuurvisie. In de omgevingsvisie zijn twee hoofddoelen vervat die bijdragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.


Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem.

Ten aanzien van het hergebruik van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing is het volgende opgenomen: "Het regionaal beleidskader voor het VAB-beleid Rivierenland blijft van kracht voor veranderingen van het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied en zal geëvalueerd worden. Het doel is om ruimtelijke flexibiliteit te geven zonder schade te doen aan andere doelstellingen, zoals de kwaliteit van het landschap en de ontwikkeling van de agrarische sector."

Het plan voldoet aan het regionale VAB-beleid (zie paragraaf 2.3.2) en past derhalve binnen de omgevingsvisie.

Conclusie
Het plan past binnen de Omgevingsvisie Gelderland.

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

Analyse

Extensiveringsgebied glastuinbouw (art. 2.4.5)
Het plangebied ligt binnen een 'extensiveringsgebied glastuinbouw'. Het betreft een gebied waarbinnen geen perspectief is voor een duurzame glastuinbouwontwikkeling. De reeds plaatsgevonden beëindiging van het glastuinbouwbedrijf sluit hierbij aan.

Wonen (artikel 2.2.1)
In de omgevingsverordening is opgenomen dat: "nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts [worden] toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen voor de betreffende regio".
Een toetsing van het plan aan het Kwalitatief Woonprogramma is opgenomen in paragraaf 2.2.3. Thans wordt gewerkt aan een regionaal woningbouwprogramma.

Landbouwverwevingsgebied en intrekgebied
Het plangebied ligt binnen 'landbouwverwevingsgebied' en 'intrekgebied' voor water. De in de verordening opgenomen regels zijn niet van toepassing op onderhavig plan.

Conclusie
Het plan voldoet aan de Omgevingsverordening Gelderland.

2.2.3 Woonvisie Gelderland, Kwalitatief Woningbouwprogramma 2010-2019

In het Kwalitatief Woningbouwprogramma is per regio beleid opgenomen ten aanzien van:

  • de verhouding huur-koop;
  • het bouwen van betaalbare woningen;
  • het bouwen van nultredenwoningen;
  • het totaal aantal toe te voegen woningen;
  • woningbouw op korte termijn.

Voor de regio Rivierenland geldt dat 37% van de nieuw te bouwen woningen onder de huursector moet vallen en van de koopwoningen 46% tot de betaalbare segmenten moet behoren.

Analyse
Het plan omvat één koopwoningen binnen het duurdere segment. Een en ander is mede verwoord in het "Beleidskader Hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied", zie paragraaf 2.3.2.

Conclusie
Het plan past binnen c.q. is niet in strijd met het woningbouwprogramma.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie en plan-MER Maasdriel

Op 20 oktober 2011 is het document Structuurvisie en plan-MER Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie betreft een actualisering van de StructuurvisiePlus Maasdriel 2004-2015. De structuurvisie bevat een projectenoverzicht waarin de grotere ontwikkelingen in de gemeente zijn opgenomen. Onderhavig plan is relatief klein en derhalve niet opgenomen in het projectboek.

Op de oeverwallen kan vrijkomende agrarische bebouwing ingezet worden voor functieverandering of verbredingsactiviteiten. Waar sprake is van niet-beeldbepalende bebouwing is sloop denkbaar in ruil voor ontwikkelingsrechten elders (Ruimte-voor-Ruimte-constructie).

Het plan betreft een vorm van Ruimte-voor-Ruimte-ontwikkeling op een oeverwal en is derhalve passend binnen het structuurvisiebeleid.

Conclusie
Het plan past in de structuurvisie.

2.3.2 Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied (VAB) Bommelerwaard

Op 30 maart 2017 heeft de gemeenteraad ingestemd met het "Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied (VAB) Bommelerwaard" (VAB-beleid). Het beleidskader geeft mogelijkheden voor functieverandering van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied in niet-agrarische bedrijvigheid of wonen, al of niet in combinatie met sloop van de gebouwen. Het beleidskader is als bijlage 2 bijgevoegd.

Het beleidskader biedt de mogelijkheid tot het bouwen van één vrijstaande woning met een volume van maximaal 750 m³ in ruil voor sloop van 3500 tot 15.000 m² glasopstallen in gebieden die niet tot het (glas)tuinbouwintensiveringsgebied of -reserveconcentratiegebied behoren.

Voorts gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. Alle aanwezige voormalige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt.
  • 2. Nieuwbouw dient in principe plaats te vinden in directe nabijheid van het bestaande hoofdgebouw.
  • 3. De omvang van de woning mag niet meer bedragen dan 750 m³.
  • 4. Er moet sprake zijn van een landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing.
  • 5. De nieuwe woningen mogen geen belemmering vormen voor omliggende agrarische bedrijven.

Analyse
In het plangebied - dat tot het glastuinbouwextensiveringsgebied behoort - stond een glastuinbouwbedrijf met circa 16.500 m² glasopstallen. Er is derhalve een nieuwe woning met een volume van maximaal 750 m³ toegestaan. Voorts wordt op de volgende wijze aan de aanvullende voorwaarden voldaan.

ad 1.   Sloop van de bedrijfsgebouwen en glasopstallen heeft reeds plaatsgevonden.  
ad 2.   De nieuwe woning wordt gebouwd op een open plek binnen het bestaande bedrijfsperceel.  
ad 3.   In voorliggend inpassingsplan is 750 m³ als maximum inhoud voor de nieuwe woning opgenomen.  
ad 6.   Het plan omvat een landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing. Zie paragraaf 4.3.  
ad 7.   De nieuwe woning vormt geen belemmering voor omliggende agrarische bedrijven. Zie paragraaf 5.3.4.  

Conclusie
Het plan past binnen c.q. is niet in strijd met het VAB-beleid.

Hoofdstuk 3 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk beschrijft de gebiedsanalyse. Uitgangspunt is de lagenbenadering, bestaande uit:

  • de onderste laag;
  • de aanwezige infrastructuur;
  • de ruimtelijke structuur;
  • de functionele structuur.

Onderstaande afbeelding geeft de wijdere omgeving van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPBommHCdJongh23Ro-VST1_0004.jpg"

WIJDERE OMGEVING

3.1 Onderste laag

3.1.1 Bodem

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede uit de geomorfologische kaart weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPBommHCdJongh23Ro-VST1_0005.jpg"

UITSNEDE GEOMORFOLOGISCHE KAART

Het bebouwingslint H.C. de Jonghweg ligt op een rivieroeverwal, een duidelijk hoger gebied dan het omliggende gebied dat in een rivierkom/oeverwalachtige vlakte ligt.

Het plan omvat een verdichting van het bestaande bebouwingslint op de oeverwal, waarmee sprake is van nieuwbouw op een logische plek.

3.1.2 Grond- en oppervlaktewater

De bodemkaart (www.bodemdata.nl) geeft informatie over de grondwaterstand. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) bedraagt 40 cm -mv. Dit is een relatief hoge grondwaterstand, die gebruikelijk is in het rivierengebied.

3.1.3 Ecologische structuur

Het plangebied vormt geen onderdeel van de ecologische hoofdstructuur (EHS) of andere ecologische structuren.

3.1.4 Landschap

Het plangebied ligt binnen het open rivierenlandschap, dat wordt gevormd door dijken en kommen. Het opgaande groen bestaat uit de vele fruitkwekerijen en het groen op de individuele bouwpercelen.

De H.C. de Jonghweg wordt op diverse plaatsen begeleid door eiken.

3.2 Infrastructuur

3.2.1 Wegenstructuur

De Van Heemstraweg [N322] is de belangrijkste ontsluitingsweg voor het gebied tussen de Waal en de Maas. De H.C. de Jonghweg is een zijweg van de Van Heemstraweg. Het plangebied is daardoor goed ontsloten.

3.2.2 Leidingen

In de H.C. de Jonghweg ligt een aardgastransportleiding van leidingbeheerder Gasunie (nr. W-531-03-KR-007), met een diameter van 6,63 inch en een werkdruk van 40 bar.

3.2.3 Waterlopen

Langs de H.C. de Jonghweg lopen afwateringssloten.

3.3 Ruimtelijke en functionele structuur

Onderstaande afbeelding geeft de directe omgeving van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPBommHCdJongh23Ro-VST1_0006.jpg"

DIRECTE OMGEVING

3.3.1 Bebouwing

De bebouwing langs de H.C. de Jonghweg bestaat uit relatief kleine woningen op individuele percelen. De woningen bestaan uit één bouwlaag en zijn voorzien van een zadel- of mansardedak haaks op de weg. De afstanden van de woningen tot de weg variëren van 16,5 tot 23,5 meter.

Achter de woningen staan de grotere (agrarische) bedrijfsgebouwen en kassen. Hierdoor wordt deze grootschalige bebouwing aan het oog onttrokken en heeft de H.C. de Jonghweg een kleinschalig karakter.

Uitzondering op deze ruimtelijke structuur vormde het kassencomplex in het plangebied. Tussen de woningen 21 en 23 stonden er kassen tot aan de weg. Dit zorgde voor een ongewenste ruimtelijke geleding, die met de sloop van de kassen is opgeheven.

3.3.2 Functies

Aan de H.C. de Jonghweg liggen voorts enkele niet-agrarische bedrijven, champignonkwekerijen en glastuinbouwbedrijven. Voorts is sprake van een groot aantal burgerwoningen.

Hoofdstuk 4 Plan

4.1 Bouwplan

4.1.1 Sloop glasopstallen met behoud bedrijfswoning

Binnen het plangebied is reeds circa 16.500 m² glasopstallen gesloopt. Deze sloop was een voorwaarde voor de bouw van de nieuwe woning.

De bestaande bedrijfswoning H.C. de Jonghweg 23 blijft behouden, alsmede ten hoogste 200 m² bijgebouwen paardenbak en stapmolen ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden.

4.1.2 Nieuwe woning

Conform het VAB-beleid wordt één vrijstaande woning gerealiseerd met een inhoud van maximaal 750 m³.

De woning wordt gebouwd op het perceel tussen de woningen H.C. de Jonghweg 23 en 25. Het perceel heeft een breedte van circa 41 meter aan de straatzijde en een diepte van circa 55 meter. De oppervlakte bedraagt circa 2350 m².
De voorgevel van de woning wordt gesitueerd in de lijn die getrokken kan worden tussen de hoeken van de voorgevels van woningen op de zijdelingse percelen. Door de woning op het midden van het perceel te bouwen, is sprake van ruime afstanden tot de zijdelingse perceelgrenzen.

4.2 Verkeer en parkeren

4.2.1 Verkeersaantrekkende werking

Het plan regelt de beëindiging van een agrarisch bedrijf en de bouw van één woning. De verkeersaantrekkende werking van het agrarisch bedrijf is niet bekend. Voor woningen geldt een verkeersaantrekkende werking van zes motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Aangenomen wordt dat de toekomstige verkeersaantrekkende werking lager is dan de bestaande verkeersaantrekkende werking.

4.2.2 Ontsluiting

De ontsluiting van de bestaande bedrijfswoning blijft onveranderd.

Voor de nieuwe woning wordt een nieuwe ontsluiting aangelegd in de vorm van een extra inrit vanaf de H.C. de Jonghweg. Gezien het karakter van de weg en de verkeersintensiteiten is dit verkeerskundig aanvaardbaar.

4.2.3 Parkeren

Voor het plan zijn de parkeernormen zoals opgenomen in het Mobiliteitsplan Maasdriel 2020 van toepassing. Voor woningen geldt een norm van twee parkeerplaatsen per woning, waarvan tenminste 0,3 parkeerplaatsen in de openbare ruimte moet worden aangelegd.

Het plan omvat de nieuwbouw van één woning. Derhalve zijn twee parkeerplaatsen nodig, waarvan er in principe één in de openbare ruimte moet worden aangelegd.
Het plan biedt ruimte voor de aanleg van twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Hiermee wordt qua aantal voldaan aan de norm, maar is er een beperkte afwijking voor wat betreft de situering van de parkeerplaatsen. Deze afwijking is als volgt beargumenteerd:

  • Langs de H.C. de Jonghweg is thans geen enkele openbare parkeerplaats aanwezig. Al het parkeren vindt plaats op het eigen terrein. Het plan bevat ook geen parkeerplaats in de openbare ruimte en sluit daarmee aan op de bestaande situatie.
  • Het mobiliteitsplan geeft aan dat openbare parkeerplaatsen bedoeld zijn voor het bezoekersparkeren en dat parkeerplaatsen op het eigen terrein vaak minder efficiënt gebruikt worden.
    De bezoekers van de nieuwe woningen hebben toegang tot het terrein. Daarmee is verzekerd dat geen ongewenste situaties ontstaan, zoals het overmatig parkeren in de bermen van de H.C. de Jonghweg.
    Omdat in de omgeving van het plangebied geen openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn, zal automatisch gebruik worden gemaakt van de parkeerplaatsen op het eigen terrein. Er zal hier geen sprake zijn van inefficiëntie.

4.3 Groen en water

Binnen het plangebied komt thans geen opgaande beplanting en geen oppervlaktewater voor.

Na realisatie van de woning wordt opgaande erfbeplanting aangebracht. Hiermee wordt het bouwplan landschappelijk ingepast.

Ten behoeve van de verwerking van het hemelwater, afkomstig van de daken en de verharde oppervlakken wordt een afwateringssloot aangelegd op de westelijke perceelgrens. Zie tevens paragraaf 5.2.

4.4 Beeldkwaliteitplan

De gewenste beeldkwaliteiten voor de nieuwe woning en de inrichting van het plangebied zijn beschreven in een beeldkwaliteitplan dat afzonderlijk wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Het beeldkwaliteitplan is opgenomen in bijlage 1.

Hoofdstuk 5 Gevolgen voor

5.1 Actuele waarden

5.1.1 Natuurwaarden
5.1.1.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
5.1.1.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en de ecologische hoofdstructuur. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om de stikstofdepositie. Hiervoor geldt de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).

In de PAS is rekening gehouden met een autonome economische groei van 2,5% per jaar. De bouw van woningen behoort tot de autonome groei. Een nadere beoordeling aan de PAS is niet nodig. Het plan heeft geen negatief effect op natuurgebieden.

Soortenbescherming
De gronden binnen het plangebied zijn thans in agrarisch gebruik. Meer specifiek is sprake van een paardenweide zonder opgaande begroeiing. Onderstaande foto geeft de locatie van de nieuwe woning weer. Het achterliggende kassencomplex is inmiddels verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPBommHCdJongh23Ro-VST1_0007.jpg"

Op basis van deze kenmerken kan worden gesteld dat binnen het plangebied slechts algemeen voorkomende soorten kunnen voorkomen. Hiervoor geldt een algemene ontheffing.

Voor werkzaamheden geldt een algemene gedragscode, hetgeen onder meer betekent dat geen broedende vogels mogen worden gestoord. Tijdens de werkzaamheden zal hiermee rekening worden gehouden.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Cultuurhistorie en archeologie
5.1.2.1 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied liggen geen cultuurhistorische objecten die als gevolg van het plan kunnen worden aangetast.

Conclusie
Er worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

5.1.2.2 Archeologie

Op 18 april 2013 heeft de gemeente Maasdriel eigen archeologiebeleid vastgesteld. Op basis van onderzoek zijn aan het grondgebied van de gemeente archeologische verwachtingswaarden toegekend. In beginsel geldt dat activiteiten in de bodem voorafgegaan moeten worden door een archeologisch onderzoek. Per zone is aangegeven voor welke activiteiten (oppervlakte en diepte) een vrijstelling geldt. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de archeologische beleidskaart weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPBommHCdJongh23Ro-VST1_0008.jpg"

UITSNEDE ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART GEMEENTE MAASDRIEL

Het plangebied ligt in een zone met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde (categorie 5). Binnen deze zone geldt een vrijstelling voor activiteiten in de bodem met een oppervlakte kleiner dan 1000 m² ongeacht de diepte, en voor activiteiten met een grotere oppervlakte waarbij niet dieper dan 30 centimeter geroerd wordt.

Het bouwplan omvat de bouw van een hoofdgebouw en een bijgebouw met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 315 m². Het bouwplan hoeft derhalve niet vooraf te worden gegaan door een archeologisch onderzoek.

Omdat niet uitgesloten kan worden dat er activiteiten in de bodem plaatsvinden (bijvoorbeeld diepploegen van de agrarische gronden) die de vrijstellingsgrens te boven gaan, is de archeologische dubbelbestemming uit het geldende inpassingsplan opgenomen.

Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2 Waterhuishouding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland. In het kader van het huidige overheidsbeleid (4e nota Waterhuishouding) moet het waterschap invulling geven aan 'duurzaam stedelijk beheer'. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen hanteert het waterschap een aantal beleidsuitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water.

5.2.1 Beleid Waterschap Rivierenland
5.2.1.1 Waterbeheerplan 2010-2015

Waterschap Rivierenland heeft het Waterbeheerplan 2010-2015 opgesteld. Het plan gaat over het waterbeheer in het gehele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap.

Voor voorliggend inpassingsplan is vooral het voorkomen van wateroverlast aan de orde. Voor nieuw stedelijk gebied geldt dat dit zodanig ontworpen dient te zijn dat er voldoende ruimte voor water is. Een perceeleigenaar dient het hemelwater zelf zoveel mogelijk op te vangen op zijn perceel.

Naast de waterkwantiteit is de waterkwaliteit van belang. De chemische waterkwaliteit mag niet verslechteren ten opzichte van de toestand in het jaar 2000. Voorkomen moet worden dat prioritaire (vervuilende) stoffen in het oppervlaktewater terecht komen.

Analyse
Binnen het plangebied wordt een waterbergingsvoorziening aangelegd waarin het hemelwater afkomstig van de daken en verharde oppervlakken binnen het plangebied wordt gebufferd, waarna het geloosd wordt op de aangrenzende watergang.

Conclusie
Het plan past binnen het beleid in het Waterbeheerplan 2010-2015.

5.2.1.2 Nota Rioleringsbeleid 2005

De Nota Rioleringsbeleid bevat het gebundelde beleid inzake riolering en is bedoeld voor gebruik bij de planvoorbereiding.

Ten aanzien van onderhavig plan is de afkoppeling van het hemelwater aan de orde. Hiermee wordt voorkomen dat schoon water via het riool wordt afgevoerd en vervolgens gezuiverd. Het rioolsysteem zou daarmee onnodig belast worden. Er wordt gestreefd naar een afkoppeling van 100%.

Analyse
Het plan omvat een waterbergingsvoorziening waardoor het hemelwater voor 100% wordt afgekoppeld van de riolering.

Conclusie
Het plan past binnen het Rioleringsbeleid 2005.

5.2.1.3 Waterplan Bommelerwaard

In samenspraak met de gemeente Zaltbommel en Waterschap Rivierenland heeft de gemeente Maasdriel het Waterplan Bommelerwaard opgesteld waarin het waterbeleid is beschreven. Het waterplan bevat ambities ten aanzien van onder meer de waterkwantiteit en -kwaliteit, ecologie en stedelijk grondwater. Voorts zijn aandachtspunten opgenomen.

Analyse
In deze paragraaf zijn diverse kwantitatieve en kwalitatieve wateraspecten opgenomen. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van het Waterplan Bommelerwaard.

Conclusie
Het plan past binnen het Waterplan Bommelerwaard.

5.2.2 Oppervlaktewater

Op de perceelgrenzen aan de H.C. de Jonghweg en aan de zuidoostzijde liggen enkele A-watergangen. Overigens is in het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig.

5.2.3 Waterberging
5.2.3.1 Bufferopgave

Zoals vermeld is het beleid van het waterschap primair gericht op het zo lang mogelijk vasthouden van het gebiedseigen water. Gestreefd moet worden naar een hydrologisch neutrale situatie.

De hoeveelheid hemelwater die tijdens een regenbui valt en die moet worden vastgehouden wordt de 'bufferopgave' genoemd. De bufferopgave is afhankelijk van de oppervlakte van bebouwing en terreinverharding en van de intensiteit van de regenbui.

Door de sloop van de glasopstallen is er per saldo een flinke afname van het verharde oppervlak. Voorts blijft de situatie van de te behouden bedrijfswoning onveranderd. In het kader van de bouw van de nieuwe woning is afkoppeling van het hemelwater wel aan de orde.

De toename van de oppervlakte van de bebouwing en de terreinverharding (als gevolg van het bouwplan) bedraagt respectievelijk 370 m² en 380 m², tezamen 750 m².

Uitgangspunt voor het berekenen van de bufferopgave zijn hevige regenbuien die eens in de 10 jaar (T=10) en eens in de 100 jaar (T=100) voorkomen. Hierbij valt 43,6 mm respectievelijk 66,4 mm neerslag. De bufferopgave bedraagt bij T=10, 33 m3 en bij T=100, 50 m3.

5.2.3.2 Uitwerking waterberging

De bodem binnen het plangebied bestaat in hoge mate uit klei. De waterdoorlatendheid van de bodem is derhalve slecht. In het vervolg van deze paragraaf is ervan uitgegaan dat de infiltratie nihil is (worst case scenario).

Afvoer van het hemelwater kan alleen plaatsvinden door lozing op de aangrenzende A-watergang. Dit kan echter niet plaatsvinden zonder de bergingscapaciteit van de watergang te vergroten omdat zonder vergroting elders wateroverlast zou kunnen optreden. Het eigen terrein biedt ruimte voor het aanleggen van een waterbergingsvoorziening in de vorm van een sloot. Vanuit de sloot wordt het water vertraagd op de A-watergang geloosd. Hierdoor ontstaat er geen wateroverlast elders.

Binnen het plangebied is een waterbergingsvoorziening nodig met een effectieve waterberging van 33 m3 (T=10) en ruimte voor een extra berging van 17 m3 (T=100 -/- T=10) tot aan het maaiveld.

De waterberging moet boven het zomerpeil worden aangelegd. De peilenkaart Bommelerwaard van Waterschap Rivierenland geeft ter plaatse een zomerpeil aan van 2,25 m +NAP. De hoogte van het terrein bedraagt circa 3,15 m +NAP (bron: www.ahn.nl). De totale waterberging heeft een diepte van maximaal 0,9 meter. De effectieve waterberging bedraagt 0,6 m, waarbij het water tot 30 cm onder het maaiveldniveau blijft.

Voorts is er de voorwaarde dat de bergingsvoorziening binnen 48 uur weer beschikbaar is voor nieuwe berging. Dit moet worden bereikt door het vertraagd lozen van het water vanuit de bergingsvoorziening op de watergang. De lozing mag maximaal 1,5 l/s/ha x 0,21 ha = 0,32 l/s bedragen.

Gedurende de periode van 48 uur mag maximaal (48 x 3600 x 0,32 =) 54.432 liter = 54 m3 water op de watergang worden geloosd. Ten behoeve van het weer beschikbaar maken van de bergingsvoorziening voldoet de maximale afvoer. Na een maximale lozing gedurende 48 uur is geen water meer in de bergingsvoorziening aanwezig.

Uitgaande van 0,6 meter effectieve waterberging moet de oppervlakte van de bergingsvoorziening ten minste 55 m² bedragen om 33 m3 water (T=10) te kunnen vasthouden. Om in geval van T=100 50 m3 water tot aan het maaiveld (0,9 m) te kunnen vasthouden, is een oppervlakte van 56 m² nodig. De oppervlakte van 56 m² is maatgevend.

Bij de uitwerking van het bouwplan zal ook de benodigde waterberging worden vormgegeven.

5.2.4 Afvoer schoon en vuil water

Het schone hemelwater vanaf daken en verharde oppervlakken wordt via de waterbergingsvoorziening afgevoerd, zoals hierboven beschreven.

Het vuile water wordt via het riool in de H.C. de Jonghweg afgevoerd, zodat sprake is van een scheiding van schoon en vuil water.

5.2.5 Duurzaam waterbeheer

Uit het voorgaande blijkt dat het schone hemelwater en het vuile afvalwater strikt worden gescheiden. Er wordt geen hemelwater op het riool geloosd. Hiermee is sprake van een vorm van duurzaam waterbeheer.

5.2.6 Overleg Waterschap Rivierenland

Waterschap Rivierenland heeft in zijn schrijven d.d. 3 januari 2012 aangegeven dat het plan conform de eisen en wensen van het waterschap is.

5.3 Milieu

5.3.1 Bodem

Er moet inzichtelijk worden gemaakt of de voorgenomen bestemmingswijziging wordt belemmerd door eventuele bodemverontreiniging. Daartoe is door NIPA Milieutechniek BV uit Oss een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek H.C. de Jonghweg 23 te Rossum" (26 oktober 2011, nr. 11.12615). Het onderzoeksrapport is als bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. NIPA concludeert dat tegen de geplande bebouwing van de onderzoekslocatie geen zwaarwegende milieuhygiënische bezwaren aan te voeren zijn.

Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

5.3.2 Lucht

De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde plannen met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de gestelde grenswaarden voor PM10 en NO2 niet worden overschreden.

De Wet bevat geen 'omgekeerde werking'. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet toch worden getoetst of een plan gesitueerd is in een gebied met een te hoge fijnstofconcentratie.

Toetsing
Door de rijksoverheid is een rekenhulp opgesteld waarmee aan de hand van een eenvoudige berekening kan worden bepaald of een ontwikkeling al dan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit (NIBM-tool). Onderstaande tabel bevat de resultaten van de berekening met de NIBM-tool.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPBommHCdJongh23Ro-VST1_0009.jpg"

Uit de berekening volgt dat het plan niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit.

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van autosnelwegen of wegen met een zeer hoge intensiteit. Daarom mag worden aangenomen dat de fijnstofconcentratie van de omgeving voldoende laag is om in een gezond leefklimaat te voorzien.

Conclusie
Het plan voldoet aan de Wet luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit van de omgeving is voldoende om in een gezond leefklimaat te voorzien.

5.3.3 Geluid

Het aspect geluid is te verdelen in verkeerslawaai en industrielawaai. In deze paragraaf komen beide aan de orde.

5.3.3.1 Verkeerslawaai

Woningen zijn geluidgevoelige objecten zoals genoemd in de Wet geluidhinder. Door Ulehake Bouwfysica uit Oss is een akoestisch onderzoek verricht: "Woonhuis Wordragen Rossum Akoestisch rapport - Geluidbelasting van de gevel" (19 december 2017, nr. 12386-1/Rap-02). Het onderzoeksrapport is als bijlage 4 bijgevoegd. De conclusies van het onderzoek luiden:

"De nieuwbouw van de woning gelegen aan J.C. de Jonghweg te Rossum ligt in de geluidszone van de J.C. de Jonghweg. De geluidbelasting van de gevel mag volgens de Wet geluidhinder ten hoogste 48 dB zijn, of 53 dB als deze hogere waarde wordt toegestaan door Burgemeester en Wethouders.
De geluidbelasting van de gevel van de woningen ten gevolge van het verkeerslawaai is berekend met behulp van standaardrekenmethode II. Bij de berekeningen is uitgegaan van de situatie volgens bijlage I en de verkeersintensiteiten conform het regionaal verkeersmodel.
De hoogste berekende geluidbelasting is 53 dB (inclusief 5 dB aftrek conform art. 110g Wgh). Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar gelijk aan de maximaal toelaatbare waarde van 53 dB.
Het is noodzakelijk om voor het bouwplan een hogere waarde aan te vragen. De afwegingen om een hogere waarde toe te staan, zijn beschreven in hoofdstuk 5.
Een hogere waarde besluit kan alleen worden genomen indien in voldoende mate duidelijk wordt dat het binnenniveau voldoende laag is. De geluidwering van de gevel moet in een later stadium worden bepaald.
Voor het bouwplan moet een hogere waarden aangevraagd worden. Bijlage IV geeft het Hogere waarde formulier weer."

Uit het akoestisch onderzoek volgt dat een procedure voor hogere waarde doorlopen moet worden. Deze procedure loopt parallel aan de procedure van het inpassingsplan.

5.3.3.2 Industrielawaai

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of:

  • 1. de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen);
  • 2. bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling c.q. of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen.

Basis voor de bovengenoemde toetsing vormt de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

Invloed ontwikkeling op omgeving
Het plan omvat de bouw van een woning. Er worden geen milieubelastende functies toegevoegd. Het plan is niet van invloed op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op voorgestane ontwikkeling
In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde nieuwe milieugevoelige object binnen het plangebied.

bedrijf   SBI-code   categorie   richt-
afstand  
werkelijke afstand  
H.C. de Jonghweg 19:
loonbedrijf  
016.1   3.1   50 m   140 m  
H.C. de Jonghweg 21:
stucadoorsbedrijf  
41,42,43   2   30 m   70 m  
H.C. de Jonghweg 22:
champignonkwekerij  
0113   2   30 m   180 m  
H.C. de Jonghweg 22a:
compostvulbedrijf  
466,469   2   30 m   60 m  
H.C. de Jonghweg 31:
glastuinbouwbedrijf  
011,012,
013  
2   30 m   90 m  

De nieuwe woning ligt buiten alle richtafstanden van de omliggende bedrijven.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de handreiking Bedrijven en milieuzonering en derhalve tevens aan de Wet geluidhinder.

5.3.3.3 Conclusie geluid

Zowel de aspecten verkeerslawaai als industrielawaai vormen geen planologische belemmering voor het plan.

5.3.4 Reuk/geur

Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij moet worden beoordeeld of de bouw van nieuwe woningen of andere geurgevoelige objecten een belemmering vormt voor omliggende agrarische bedrijven. Tevens moet worden beoordeeld of het leefklimaat in het plangebied voldoende is.

In dit kader heeft AGEL Adviseurs uit Oosterhout een onderzoek uitgevoerd: rapport "Onderzoek geur veehouderijen H.C. de Jonghweg 23 te Rossum" (24 september 2012, nr. 20120209). Het rapport is opgenomen als bijlage 5.
AGEL concludeert dat voldaan kan worden aan de geurnorm van 8 OuE/m³ en de omliggende bedrijven niet in onevenredige mate worden beperkt door het bouwplan. Daarnaast concludeert AGEL dat het woon- en leefklimaat voldoende gewaarborgd en aanvaardbaar is.

Conclusie
Het aspect reuk/geur vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3.5 Externe veiligheid
5.3.5.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.3.5.2 Wettelijk kader

De belangrijkste wetgeving voor respectievelijk inrichtingen en transport van gevaarlijke stoffen op het gebied van het externe veiligheid is hieronder beschreven.

  • 1. Inrichtingen. Voor inrichtingen zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenswaarden en richtwaarden opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Voor het groepsrisico is een verantwoordingsplicht opgenomen. Hiermee worden de aan te houden afstanden tussen inrichtingen waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en kwetsbare en beperkte objecten gewaarborgd. Het Bevi vermeld bovendien welke inrichtingen er onder het besluit vallen en wat onder kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten verstaan wordt.
  • 2. Transport van gevaarlijke stoffen. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het binnenwater is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing. De transportroutes zijn vastgelegd in de Regeling basisnet.
  • 3. Buisleidingen. Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is op 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dit besluit wordt onder andere geregeld welke veiligheidsafstanden tot buisleidingen moeten worden aangehouden.
5.3.5.3 Analyse

Voorliggend plan betreft de realisatie van een woning. Dit is een kwetsbare object zoals omschreven in het Bevi. Het plangebied en de omgeving zijn onderzocht op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen.

Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen.

Transport gevaarlijke stoffen
In de omgeving van het plangebied liggen geen transportroutes over weg, water of spoor.

Buisleidingen
Zoals vermeld in paragraaf 3.2.2 ligt in de H.C. de Jonghweg een aardgastransportleiding. Advies Buisleidingen uit Bergen op Zoom heeft een onderzoek naar de invloed van de leiding op het voorgenomen bouwplan uitgevoerd: rapport "Realisatie van drie wooneenheden aan de H.C. de Jonghweg te Rossum, Bepaling plaatsgebonden risico en berekening en verantwoording groepsrisico hoge druk aardgastransportleiding". Het rapport is als bijlage 6. bijgevoegd. Hoewel het rapport is gebaseerd op het toevoegen van drie woningen, is het tevens bruikbaar is voor onderhavig plan met één woning. De relevante delen van de conclusies zijn hieronder opgenomen.

"De leiding heeft geen PR 10-6 contour. Het plaatsgebonden risico levert dus geen knelpunten op voor het plangebied.
Het groepsrisico van de leiding neemt door de ruimtelijke ontwikkeling niet toe en ligt ver onder de oriëntatiewaarde. De verklaring voor het feit dat het groepsrisico door de realisatie van de woningen niet toeneemt ligt hem in het feit dat het bestaande kassencomplex gesloopt wordt om de wooneenheden mogelijk te maken. Door het verdwijnen van het kassencomplex verdwijnt ook de werkpopulatie ter plaatse van het kassencomplex. De woonpopulatie die door de realisatie van de wooneenheden wordt toegevoegd, weegt op tegen de verdwijning van de werkpopulatie.
Omdat het groepsrisico en de toename daarvan lager is dan 0,1 keer de oriënterende waarde kan volstaan worden met een beperkte verantwoordingsplicht. Het in deze rapportage bepaalde plaatsgebonden risico en groepsrisico door de voorgenomen ruimtelijk ontwikkeling zijn een onderdeel van deze verantwoordingsplicht.
De overige aspecten van de verantwoordingsplicht, zoals bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zullen door de gemeente c.q. de brandweer moeten worden verantwoord."

Het plan is door de Brandweer Bommelerwaard beoordeeld. De brandweer geeft aan dat het plan nauwelijks invloed heeft op de hoogte van externe veiligheidsrisico's en dat derhalve geen gebruik wordt gemaakt van het adviesrecht in het kader van de verantwoordingsplicht groepsrisico (zie bijlage 7).

5.3.5.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

Hoofdstuk 6 Toelichting op juridische regels

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het inpassingsplan is als afzonderlijk plan raadpleegbaar en bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De planregels zijn opgesteld naar analogie van het "Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard".

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het inpassingsplan.

Het inpassingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

6.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het inpassingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Voorliggend inpassingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Wonen (artikel 3 )
Deze bestemming omvat de bestaande bedrijfswoning en de nieuwe woning. Voor de nieuwe woning gelden andere bouwregels dan voor de bestaande woning.

Waarde - Archeologie 7 (artikel 4)
De archeologische dubbelbestemming is overgenomen uit het inpassingsplan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 6)
Dit artikel bevat algemene regels ten aanzien van onder meer het overschrijden van bouwgrenzen, ondergronds bouwen en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

Algemene gebruiksregels (artikel 7)
In dit artikel is het strijdige gebruik opgenomen.

Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
Dit artikel voorziet in een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden.

Algemene wijzigingsregels (artikel 9)
Dit artikel bevat een algemene wijzigingsbevoegdheid voor het verleggen van bestemmingsgrenzen als de feitelijke situatie in het veld hiertoe aanleiding geeft.

Overige regels (artikel 10)
Dit artikel bevat een verwijzing naar bestaande wet- en regelgeving.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 11)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van legaal gebruik dat in strijd met het inpassingsplan is.

Slotregel (artikel 12)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit inpassingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Het plan betreft een particulier initiatief, waarvan alle kosten en risico's voor rekening van de initiatiefnemer komen. Dat geldt ook voor mogelijke planschadevergoedingen waaromtrent een verhaalsovereenkomst met de provincie is gesloten.

Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

7.2 Kostenverhaal

De provincie en de grondeigenaren hebben een (anterieure) overeenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal conform artikel 6.12 Wro. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins' verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is dus niet vereist.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het inpassingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 2. Terinzagelegging ontwerp-inpassingsplan ten behoeve van zienswijzen
  • 3. Vaststelling door Provinciale Staten
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld inpassingsplan ten behoeve van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.1 Terinzagelegging ontwerpinpassingsplan

Het ontwerpinpassingsplan vanaf 22 maart tot en met 2 mei 2018 ter inzage gelegen.