direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Liesveldsesteeg 28a
Status: ontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Provinciale Staten van Gelderland hebben op 28 september 2016 het inpassingsplan 'Tuinbouw Bommelerwaard' (hierna: PIP) vastgesteld. Vervolgens is op 27 september 2017 het 'Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard' vastgesteld (hierna: RepPIP). Dit RepPIP is een gedeeltelijke herziening van het PIP van de provincie Gelderland. Het RepPIP is een aanvulling op het PIP. De doelstelling van beide plannen is het bieden van toekomstbestendige mogelijkheden voor duurzame glastuinbouw in het plangebied (de Bommelerwaard) en daarnaast het versterken van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van het gebied als geheel.


Aan de Liesveldsesteeg 28a in Brakel is een glastuinbouwbedrijf gevestigd. Het bedrijf (hierna: initiatiefnemer) heeft zich gespecialiseerd in de teelt van (mini-)gerbera’s.


Initiatiefnemer heeft de percelen direct ten oosten van het bestaande bedrijf te verworven alsmede de gronden aansluitend daarop in zuidelijke richting, tot aan de Molenkampsweg. Initiatiefnemer heeft vervolgens een plan ontwikkeld tot doorgroei van het bedrijf. Doordat over de omliggende gronden beschikt kan worden, wordt het mogelijk om de gewenste en noodzakelijke schaalvergroting (gefaseerd) door te voeren.

De initiatiefnemer heeft het voornemen om zijn bedrijfsruimte met 2,25 hectare uit te breiden inclusief drie silo's, waterberging en een bedrijfswoning. Ook wordt er een nieuw bedrijf van 9 hectare aangelegd en wordt er een nieuwe bedrijfswoning gerealiseerd.


Het initiatief past niet binnen de geldende planologische regelgeving. Om deze reden is deze wijziging van het inpassingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing projectgebied

Het projectgebied bevindt zich in het tuinbouwgebied ‘Brakel-Oost’ dat ligt tussen Brakel en Zuilichem, tussen de Waaldijk en de Molenkampsweg. In het gebied domineren grootschalige glastuinbouwbedrijven. Ten oosten van het projectgebied, direct aan de Waaldijk, bevindt zich een oud ‘wiel’ dat een natuurbestemming heeft. Aan de omgrenzende straten liggen ook enkele burgerwoningen.

De planlocatie wordt gevormd door de volgende kadastrale percelen:

Gemeente Brakel, sectie N, nummers: 352, 353, 354, 528, 511, 910, 1307, 513, 514 (deels), 2317, 2312, 2313 en 2315.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0001.png"
Luchtfoto met kadastrale percelen met plangrens

1.3 Vigerend planologisch kader

Het vigerende planologische kader wordt gevormd door het Provinciaal Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard, vastgesteld op 28 september 2016 (PIP) en het Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard dat werd vastgesteld op 27 september 2017 (RepPIP).


De projectlocatie is volledig opgenomen in zowel het PIP en het RepPIP en is bestemd tot ‘Agrarisch, Tuinbouw’ en aangeduid als ‘intensiveringsgebied’.


De watergang die door de planlocatie loopt is bestemd tot ‘Water’ (kadastraal perceel 528).


Ten oosten van en aansluitend aan de bestaande bedrijfslocatie is een min of meer L-vormig vlak met de functieaanduiding ‘glastuinbouw’ opgenomen die de bouw van kassen tot een oppervlakte van circa 2,5 ha reeds nu al mogelijk maakt. Deze functieaanduiding is gelegen dwars over de kadastrale percelen 352, 353, 354, 511, 1307 en 513. Op perceel 352 is ook een functieaanduiding ‘bedrijfswoning’ opgenomen die de bouw van een bedrijfswoning nu al mogelijk maakt.

Ook kadastraal perceel 2313 is deels al voorzien van de functieaanduiding 'glastuinbouw'; het vlak met die aanduiding heeft een oppervlakte van circa 0,45 ha.

Voor de projectlocatie gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 2' en 'Waarde – Archeologie 3'.

Een strook evenwijdig aan de Waaldijk met een breedte van circa 15 meter heeft de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – dijk', ter bescherming van de primaire waterkering (de Waaldijk). Uitsluitend door middel van een omgevingsvergunning kan in deze zone worden gebouwd, op voorwaarde dat het belang van de waterkering niet wordt geschaad en dat vooraf advies wordt ingewonnen bij de dijkbeheerder (in casu het waterschap).
afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0002.png"
Uitsnede verbeelding PIP met plangrens

1.4 Wijzigingsbevoegdheid

In zowel het PIP als het RepPip is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de uitbreiding of nieuwbouw van een glastuinbouwbedrijf binnen de aanduiding ‘intensiveringsgebied’. De wijzigingsbevoegdheid is opgenomen onder artikel 28 (PIP) en artikel 29 (RepPip). Beide artikelen zijn van toepassing aangezien in het RepPip is aangegeven dat (zie artikel 31.2, lid b onder 2) regels van het PIP slechts worden vervangen waar dit in het RepPip door onderstreping en/of vet lettertype zichtbaar is gemaakt, dan wel vervallen waar deze in het RepPip zijn doorgehaald.


Voor de voorwaarden waaraan het wijzigingsplan moet voldoen brengt dit inhoudelijk weinig tot geen verschil. De wijziging onder g in het RepPip is een nadere verduidelijking van het gestelde onder g in het PIP.

Voor de eenvoud wordt in deze ruimtelijke onderbouwing alleen verwezen naar de wijzigingsbevoegdheid onder artikel 29 RepPip.


Onderhavig plan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden zoals vastgelegd in het PIP en het RepPip.

Uitwerking

De projectlocatie ligt geheel op gronden die zijn aangeduid als 'intensiveringsgebied'. Voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de uitbreiding en nieuwbouw van een glastuinbouwbedrijf in dit gebied staan in artikel 29 van het Reparatieplan Inpassing Tuinbouw Bommelerwaard de relevante wijzigingsregels. Hieronder zijn deze opgenomen en is aangegeven of voorliggend initiatief past binnen deze regels.


Afweging Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard

In artikel 29 Algemene wijzigingsregels, lid 2.1 worden voorwaarden gesteld voor nieuwbouw van glastuinbouw in het intensiveringsgebied, die hieronder zijn uitgewerkt. • Het initiatief is rechtstreeks te herleiden tot een glastuinbouwbedrijf uit de Bommelerwaard

Het bedrijf is al geruime tijd gevestigd in de Bommelerwaard, op dit moment aan de Liesveldsesteeg 28a in Brakel. Daarvoor was het bedrijf op een andere locatie in de Bommelerwaard gevestigd. Aan de voorwaarde wordt voldaan.

• Het belang van een logische en efficiënte verkaveling van het beschikbare areaal voor glastuinbouw en paddenstoelenteeltbedrijven wordt in acht genomen

De voorgenomen inrichting van het projectgebied is afgestemd met provincie en waterschap. Het inrichtingsplan voorziet in een efficiënte inrichting en benutting van het perceel. Hierdoor is het belang voor de glastuinbouw van een logische en efficiënte verkaveling in acht genomen. Aan de voorwaarde wordt voldaan.

• De eisen met betrekking tot de waterhuishouding worden in acht genomen

De nieuwe indeling van de percelen wordt afgestemd met het waterschap. Een waterhuishoudingsplan dat mede betrekking heeft op voorliggende ontwikkeling wordt ter beoordeling voorgelegd in het kader van de beoordeling van deze ruimtelijke onderbouwing en de vaststelling van het wijzigingsplan. Een watervergunning voor het dempen van watergangen en graven van compenserend water wordt te zijner tijd aangevraagd. Aan de voorwaarde wordt voldaan.

• Het wijzigingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de van het inpassingsplan deel uitmakende Basiskaarten en Landschappelijke inpassing

De voorgenomen inrichting van het perceel wijkt af van de uitgangspunten van de basiskaart voor wat betreft het aspect verkeer. De ontsluiting van het bedrijf van initiatiefnemer vindt in de huidige situatie plaats via de Liesveldsesteeg en ook in de toekomstige situatie blijft dit het geval. Conform de basiskaart ligt de voorkeur bij een ontsluiting via de Molenkampsweg. Voor de overwegingen hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.11.

Op de inrichting van de locatie zijn in beginsel van toepassing de richtlijnen uit bijlage 2 bij de regels van het RepPIP en de daarvan deel uitmakende oplegnotitie. Deze richtlijnen zijn bij de inrichting van het perceel gevolgd. Voor de landschappelijke inpassing is door Nienhuis Landschapsarchitectuur een plan met inrichtingskaart gemaakt. Dit is als Bijlage bij deze onderbouwing gevoegd. De landschappelijke inrichting wordt volledig binnen de eigen grondpositie en derhalve binnen het projectgebied gerealiseerd. Aan de voorwaarde wordt voldaan.

• De juiste bestemmingen worden toegekend

Hieraan wordt voldaan.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de planbeschrijving waarin de bestaande en toekomstige situatie beschreven worden
uitzetting van beleidskaders van diverse overheden. Hoofdstuk 3 bevat een uiteenzetting van beleidskaders van diverse overheden. De omgevingsaspecten met betrekking tot de ontwikkeling worden in Hoofdstuk 4 besproken. In Hoofdstuk 5 wordt tot slot aandacht besteed aan de economische haalbaarheid van het project.

Hoofdstuk 2 Bestaande en nieuwe situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

De Bommelerwaard en de gemeente Zaltbommel zijn te karakteriseren als een agrarisch cultuur- en rivierenlandschap. De kenmerken van dit landschap zijn het resultaat van langdurige ontwikkeling. De bodemopbouw en de rivieren hebben het gebruik en de inrichting van het landschap beïnvloed. Het rivierenlandschap wordt gekenmerkt door uiterwaarden, stroomruggen, oeverwallen en komgronden.

Het projectgebied ligt in het agrarisch cultuurlandschap ten oosten van de kern Brakel en ten westen van de kern Zuilichem. Van oudsher zijn de structurerende lijnvormige elementen in oostwestrichting de Waaldijk, de Liesveldsesteef en in een veel latere fase de Molenkampsweg (eerst: Ruilverkavelingsweg). Deze structurerende elementen zijn door de tijd niet veel gewijzigd, zoals te zien is op onderstaande historische kaarten.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0003.png" Projectgebied en omgeving in 1900 en rond 1960 (bron: Topotijdreis)

Het projectgebied ligt in de komgronden tussen de kernen Brakel en Zuilichem. De komgronden bestaan uit kleigronden. Door het inklinken zijn deze gronden lager gelegen. De gebieden zijn natter en historisch gezien minder interessant voor occupatie. Het landschap is er grootschalig en open van karakter en wordt bepaald door het moderne agrarische productielandschap. Losse boerderijen en uitgestrekte akkers en weilanden bepalen het beeld van het landschap. Vanaf de jaren ’60 van de vorige eeuw doet de glastuinbouw haar intrede in het gebied.

2.2 Functionele structuur

Het intensiveringsgebied ‘Brakel;-Oost’ is bereikbaar vanaf de Van Heemstraweg (N322) en wordt ontsloten via de Burgemeester Posweg (weg met ontsluitende functie, 80 km/u) en de Molenkampsweg (erftoegangsweg, 60 km/u). De ontsluiting van de planlocatie geschiedt in de huidige situatie grotendeels via de daarvoor aangewezen routes in het tuinbouwgebied, via de Liesveldsesteeg en de Molenkampsweg. Eerstgenoemde weg vervult dan de functie van bedrijfsontsluitingsweg.

De omgeving van het projectgebied bestaat uit agrarische gronden behorende bij grotere (glas)tuinbouwbedrijven. Naast deze (glas)tuinbouwbedrijven staan er ook woningen in het projectgebied, waardoor hier sprake is van een afwisseling in wonen en bedrijvigheid.

De (glas)tuinbouwbedrijven hebben grote bedrijfshallen en kassen waardoor er veel volumineuze bebouwing in het gebied staat. De agrarische gronden hebben deels een open karakter, maar zijn deels ook in gebruik voor fruitboomteelt zoals in het projectgebied. Fruitboomteelt kenmerkt zich door opgaand groen, waardoor in het projectgebied geen sprake meer is van een open gebied met verre uitzichten.

Op het adres Liesveldesteeg 28a is in de huidige situatie op een bedrijfskavel met een oppervlakte van circa 9 hectare een kwekerij gespecialiseerd in de teelt van mini-gerbera’s gevestigd. Het bedrijf bestaat uit tuinbouwkassen met een oppervlakte van circa 7,7 hectare, een tuinbouwloods voorzien van een laaddock voor vrachtwagens, verschillende watersilo’s en waterbassins en technische voorzieningen. Een verhard voorterrein zorgt voor parkeergelegenheid en een goede ontsluiting.

Onderstaande afbeeldingen tonen allereerst een deel van het aanzicht van het bestaande glastuinbouwbedrijf van initatiefnemer op het adres Liesveldsesteeg 28a. Vervolgens wordt een deel van het projectgebied getoond waarop uitbreiding van de kassen aansluitend op de bestaande kassen is voorzien. Dit deel van het projectgebied is momenteel in gebruik voor fruitteelt (kwekerij Vervoorn, Waaldijk 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0004.png" Omgeving projectgebied, bestaand glastuinbouwbedrijf Liesveldsesteeg 28a, bedrijfsgebouw en technische installaties

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0005.png" Projectgebied nabij de Zijving, in zuidelijke richting

De gronden die horen bij Molenkampsweg 29 zijn in de huidige situatie in gebruik door een verouderd glastuinbouwbedrijf. De bebouwing daarvan bestaat uit een bedrijfswoning, een schuur, een silo

en glasopstanden met een oppervlak van circa 0,4 ha alsmede folietunnels met een oppervlakte van circa 600 m2. De foto hieronder toont dit deel van het projectgebied, gezien vanaf de Molenkampsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0006.png"

Projectgebied ter hoogte van Molenkampseweg 29, in noordelijke richting

2.3 Beschrijving initiatief

Uitbreiding bedrijf
Het uitgangspunt bij het ontwerp van de nieuwe kassen is allereerst het specifieke tuinbouwbelang van een logische en efficiënte verkaveling. Dit belang wordt ook als zodanig onderkend en benoemd in het PIP en het RepPIP als onderdeel van de voorwaarden die getoetst dienen te worden bij de beoordeling van een uitbreidingsplan van een tuinbouwbedrijf.


Een dergelijke logische en efficiënte verkaveling brengt met zich mee dat onder meer gestreefd wordt naar optimalisatie van de vorm van de kassen die tot uiting komt in het ontwerpen van bij voorkeur zuiver rechthoekige kassen. Een rechthoek heeft bij een gegeven oppervlakte de kleinste oppervlakte aan gevels. Omdat kassen worden opgebouwd uit rechthoekige stramienen met vaste kap- en vakmaten zijn schuine vormen bouwtechnisch verre van optimaal. Aanpassen van kasoppervlaktes aan perceelsvormen of andere belemmerende factoren leidt ertoe dat er hoeken uit de kasvorm genomen dienen te worden.


Het afwijken van de zuiver rechthoekige vorm door hoeken eruit te halen leidt ertoe dat zelfs bij een geringe verkleining van de oppervlakte, de oppervlakte aan gevels substantieel toeneemt. De oppervlakte van de glazen kasgevels vormt een bron van mogelijk energieverlies. In de tuinbouwsector is energie de meest bepalende kostenfactor. Veel moeite wordt gedaan om het energieverbruik te minimaliseren. Door de glazen kasgevels kan energie weglekken. Daardoor wenst een tuinbouwondernemer in zijn streven naar energieoptimalisatie een zo gering mogelijke oppervlakte aan gevels gegeven zijn kasoppervlak.


Een ander aspect waardoor hoeken minder wenselijk zijn is de automatisering die in de kas verwerkt wordt zoals spuitrobots en oogstsystemen. Voor deze automatisering is het noodzakelijk dat waar het product geteeld wordt zo veel mogelijk steeds vaste lengtes hebben. Afwijkingen van lengtes leiden tot kostbare aanpassingen van die systemen en een minder efficiënte benutting daarvan.


Als laatste aspect wordt nog genoemd dat bouwkosten toenemen als er sprake is van hoeken in de kasvorm. Leidingwerk van onder andere de verwarming dient hierop aangepast te worden wat kostenverhogend werkt. Ook de kasconstructie zelf dient zwaarder uitgevoerd te worden om de andere krachtsverhouding te kunnen verdelen en opvangen. Een zwaardere constructie vergt meer materiaal, wat mede als gevolg van de gestegen grondstoffenprijzen een prijsopdrijvend effect heeft.


Initiatiefnemer gaat uit van een gefaseerde realisering van het plan, mede gelet op de omvang van het project in relatie tot financiering en het vermogen van de markt tot opname van het geteelde product.


De eerste fase bestaat uit de uitbreiding van de bestaande kassen in oostelijke richting. De kassen worden in die richting aansluitend vergroot met een zuiver rechthoekig oppervlakte van circa 21.000 m2, waarbij de afmetingen 202 bij 104 meter bedragen. In het kader van deze uitbreiding is ook een bedrijfswoning voorzien, waarbij verplaatsing van het bestaande bestemmingsvlak zal plaatsvinden in verband met de situering van de nieuwe kassen en bijbehorende voorzieningen.


Aan de noord- en oostzijde van die nieuwe kas worden watersilo’s voorzien voor regenwateropvang als compensatie van de toename van het verhard oppervlak. Deze nieuwe kas kan volledig technisch gevoed worden met de installaties (verwarming, watertechniek e.d.) van het bestaande bedrijf. Deze uitbreiding wordt gecombineerd met de oprichting van een bedrijfswoning.


Vestiging nieuw bedrijf
Het plan voorziet vervolgens in de oprichting van een nieuwe teeltlocatie met een uiteindelijke oppervlakte aan teeltkassen van circa 92.728 m2. Ten behoeve van deze nieuwe locatie wordt een nieuwe L-vormige loods met een oppervlakte van circa 3.280 m2 voorzien voor productverwerking, logistiek en nieuwe technische installaties. Laaddocks voor vrachtwagens maken inpandig laden en lossen mogelijk. De afwikkeling van vrachtverkeer vindt volledig op eigen terrein plaats.


De te realiseren kassen hebben een bouwhoogte van circa 9 meter. De loods zal een gelijksoortige uitstraling krijgen als het bestaande bedrijfsgebouw (zie foto hiervoor).


De ontsluiting van de nieuwe locatie is op de Liesveldsesteeg, waarbij manoeuvreren geheel op eigen terrein plaatsvindt.


De watergang die van oost naar west door het projectgebied loopt, dient ten behoeve van de realisatie van de nieuwe locatie te worden verlegd. Aan de oost- en zuidzijde van de nieuwe locatie wordt open water gegraven ter compensatie. Aan de zuidzijde van het projectgebied is een waterbassin voorzien voor de opvang van regenwater.


Nieuwe bedrijfswoningen
Er wordt een nieuw bedrijf gerealiseerd, daarbij wordt een nieuwe bedrijfswoning gerealiseerd. Daarnaast wordt bij het huidige bedrijf ook een bedrijfswoning gerealiseerd, aangezien daar nog geen bedrijfswoning gerealiseerd is. De woningen worden op een landschappelijke verantwoorde manier ingepast, hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 8.


Van de bestaande bebouwing op het adres Waaldijk 1 dient de fruitschuur te worden gesloopt om ruimte te maken voor de kassen.


Het fruitbedrijf op Molenkampsweg 25a / 27 blijft bestaan en zet haar activiteiten voort. De bestaande bebouwing behorend bij dit agrarisch bedrijf blijft behouden. Eigenaars dragen een deel van hun gronden over aan initiatiefnemer. Ter plaatse van de gronden die eigenaars behouden worden diverse soorten fruit geteeld, waaronder kersen, op een oppervlakte van circa 3.500 m2. Elders in Brakel beschikken eigenaars nog over andere gronden met boomgaarden waar appels en peren worden geteeld.


Eigenaars van het genoemd fruitbedrijf exploiteren ter plaatse in de agrarische schuur (een andere schuur dan de te slopen fruitschuur) een streekwinkel van waaruit eigen geteeld fruit en andere streekproducten worden verkocht. Ten behoeve van de fruitopslag is de schuur voorzien van professionele koelcellen. Het betreft een bloeiende, levensvatbare onderneming. De foto’s hieronder tonen een impressie van de bedrijvigheid van dit bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0007.png"
Voor het adres Molenkampsweg 29 geldt dat de bestaande glasopstanden,de foliekas en de silo die ter plaatse in de huidige situatie aanwezig zijn, worden gesloopt. De bedrijfswoning en de tuinbouwschuur blijven behouden. Op de over te dragen gronden is onder meer een waterbassin voorzien ten behoeve van de nieuw op te richten kassen voorzien. Het deel van het perceel met een oppervlakte van ca. 2.000 m2 met daarop de voormalige bedrijfswoning en de schuur blijft eigendom van de huidige eigenaar.

De verplaatsing van de reeds ingetekende en planologisch mogelijk gemaakte bedrijfswoning is gewenst met het oog op de meest functionele inrichting van het perceel vanuit tuinbouwtechnisch oogpunt. De oorspronkelijke locatie van de bedrijfswoning is niet langer haalbaar gelet op voorgenomen situering van watersilo’s.


Er zijn geen planologische of milieuhygiënische bezwaren tegen de locatie van de woningen. Dit wordt verder uitgewerkt in Hoofdstuk 4.


Een inrichtingstekening van het projectgebied is als separate bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hieronder is deze ook weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0008.png"

2.4 Fasering

Op dit moment gaat initiatiefnemer ervan uit dat de gehele ontwikkeling niet ineens gerealiseerd kan worden. Een gefaseerde bouw ligt voor de hand. Nadat de planologische procedure is afgerond, stelt initiatiefnemer aan de hand van de marktomstandigheden op dat moment een bouwplanning op.

Hoofdstuk 3 Beleid

Dit hoofdstuk gaat in op het beleid dat de verschillende overheden voor ruimtelijke ontwikkelingen hebben opgesteld. Ten eerste het rijksbeleid, vervolgens het provinciale beleid en tot slot het gemeentelijke beleid. De relevante beleidsstukken zijn beschreven, waarna is toegelicht in hoeverre onderdelen hiervan betrekking heeft op voorliggende ontwikkeling.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.


Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.
Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:

- Prioriteit 1: Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

- Prioriteit 2: Duurzaam economisch groeipotentieel

- Prioriteit 3: Sterke en gezonde steden en regio's

- Prioriteit 4: Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied


Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.

- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.

- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda wordt, indien nodig, jaarlijks geactualiseerd.


Planspecifiek

De NOVI gaat niet in op het plangebied of de voorgenomen ontwikkeling zelf. De NOVI vormt in dat kader geen belemmering voor dit initiatief. Het initiatief is niet strijdig met de belangen in de NOVI.

Toetsingskader

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk de juridische kaders die nodig zijn voor het beleidsmatig borgen van het ruimtelijk rijksbeleid. Het Rijk heeft het Barro vastgesteld op 22 augustus 2011. De meest recente wijziging heeft op 18 mei 2016 plaatsgevonden. Het Rijk heeft in het Barro opgenomen:

1. Project Mainportontwikkeling Rotterdam

2. Kustfundament

3. Grote Rivieren

4. Waddenzee en waddengebied

5. Defensie

6. Erfgoederen van uitzonderlijke waarde

7. Rijksvaarwegen

8. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen

9. Natuurnetwerk Nederland
10. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament

11. IJsselmeergebied

12. Elektriciteitsvoorziening

13. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen

14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan

Beoordeling en conclusie

Dit project maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarmee nationale belangen gemoeid zijn die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit project.

Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking)

Toetsingskader
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten genomen waarmee dat mogelijk is. Het gaat hier om het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie afzonderlijke paragraaf) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Rijk stelt in het Bro de juridische kaders aan processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij overheden met als doel een goed systeem van ruimtelijke ordening.

In artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro staat dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving moet bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.

Beoordeling en conclusie

De ladder hoeft alleen te worden doorlopen indien sprake is van een nieuwe ‘stedelijke ontwikkeling’. Met dit project wordt de uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf mogelijk gemaakt. Glastuinbouw is een functie die onvermijdelijk aan het buitengebied verbonden is, zodat dit een agrarisch bedrijf betreft. Een agrarisch bedrijf en de uitbreiding hiervan valt niet onder de definitie van een ‘stedelijke ontwikkeling’ waardoor een verdere toetsing van de Ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig is.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Toetsingskader

Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 ingestemd met de nieuwe ‘Omgevingsvisie Gaaf Gelderland’. De kern van deze Omgevingsvisie is dat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland voorop staat. Om dit te behouden en te bereiken worden in de omgevingsvisie drie uitgangspunten centraal gesteld: een Duurzaam, Economisch krachtig en een Verbonden Gelderland.

Duurzaam
Gelderland beschikt over talrijke initiatieven en kansrijke aanknopingspunten op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit. Gelderland maakt ruimte voor forse schaalsprongen ten behoeve van een duurzame omgeving, samenleving en economie. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:

  • Energietransitie: In 2050 is Gelderland energieneutraal. Dat bereiken we door grootschalig besparen, opwekken uit duurzame energiebronnen en innoveren. Als tussendoel realiseren we 49% CO2 reductie in 2030.
  • Klimaatadaptatie: In 2050 is Gelderland ingericht op het veranderde klimaat.
  • Circulaire economie: In 2050 is Gelderland een afvalloze provincie. Met als tussenstap 50% reductie van het gebruik van grondstoffen in 2030. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden.
  • Biodiversiteit: Vanaf 2019 denkt en werkt Gelderland natuur-inclusief. Biodiversiteit gaat verder dan de bekende natuurgebieden. Ook daarbuiten, in woonwijken, op werklocaties en bij infrastructuur wordt van biodiversiteit een kernkwaliteit gemaakt.

Een krachtige economie
De ‘oude’ economie van ongelimiteerde groei verandert in een economie die in balans is met haar sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving. Nieuwe verdienmodellen en nieuwe technologieën doen hun intrede. De maakindustrie beleeft in Nederland een her- en opwaardering. Vestigingsklimaat, arbeidsmarkt, vakmanschap en kennisinfrastructuur worden steeds belangrijker. De woningmarkt in Nederland kampt enerzijds met schaarste en anderzijds met krimp. Daarnaast is er een grote opgave om bestaande bouw te verduurzamen. Gelderland heeft sterke troeven voor een internationaal onderscheidende en uiterst potentiële positie – clustering van economische activiteit, maakindustrie, logistieke kracht, sociaal ondernemen, natuur, kennis en onderwijs, ruimte, cultuur en sport en een strategische ligging.

Op woongebied heeft Gelderland eveneens een uitzonderlijke positie. Door zowel te investeren in een bruisende en levendige stad en in een vitaal platteland ontstaat een symbiose waarbij beide elkaar versterken. Hierdoor gaat van Gelderland aantrekkingskracht uit. De Gelderse economie is krachtig. Deze situatie is niet vanzelfsprekend. Duurzame werkgelegenheid en bedrijvigheid zijn cruciaal voor de economische kracht van de Gelderse regio’s. Daarnaast vraagt een goed vestigingsklimaat om hoogwaardige culturele voorzieningen. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:

  • Het uitputten van de strategische ligging van Gelderland. De Gelderse economie kan zich verder ontwikkelen binnen de natuur- en landschapswaarden en dragen duurzaam bij.
  • Het positioneren van Gelderland als hét vestigingsgebied voor de nieuwe generatie ondernemers. Ondernemers die duurzaam ondernemen in balans met de sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving hoog in het vaandel hebben;
  • Een sociaal evenwichtig vestigingsklimaat in Gelderland. Het versterken de positie van Gelderland op het gebied van food, health en energy en andere topsectoren en stimuleren kleinschalig ondernemerschap en innovatie, ook met oog voor ontwikkeling van lokale arbeidsmarkten.
  • Het verduurzamen van de bestaande gebouwde woonomgeving. Dit is noodzakelijk om steden toekomstbestendig en economisch aantrekkelijk te maken. En we zoeken actief naar interessante transformaties, zoals bijvoorbeeld de functiemenging op bedrijventerreinen en het omzetten van kantoren in woningen.

Agribusiness

Voor de agribusiness gelden de volgende doelen:

• de ambitie om tot de top-5 van de Europese tuinbouwregio's te horen;

• versterking en innovatie van de volgende sectoren: fruitteelt, paddenstoelenteelt, glastuinbouw en laanboomteelt;

• beleidsuitwerking ruimtelijke consequenties van de ontwikkelingen in deze sectoren.

Tuinbouw

Tuinbouw is een belangrijk economisch cluster met 20.000 arbeidsplaatsen, geconcentreerd in het Rivierengebied. De tuinbouw heeft groeipotentie en sterke relaties met andere maatschappelijke opgaven. De provincie houdt ontwikkelruimte voor tuinbouwbedrijven en faciliteert de versterking van het vestigings- en ondernemersklimaat van tuinbouwclusters rond de glastuinbouw, fruitteelt, laan boomteelt en paddenstoelenteelt via de Stichting Greenport Gelderland. Ter versterking van de tuinbouwclusters biedt de provincie enige ruimte voor gesegmenteerde agro-gelieerdebedrijfsterreinen. ABC Opheusden, Fruit Bussiness centre Geldermalsen, Agropark Lingewaard en het reserveglastuin- bouwontwikkelingsgebied Velddriel zijn belangrijk voor de sector. Dit is onder andere tot uiting gebracht in het inpassingsplan ‘Tuinbouw Bommelerwaard’

Toetsing

Met dit project wordt voorzien in een uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf in een gebied waarin de provincie ruimte geeft aan deze vorm van agrarische bedrijvigheid. De uitbreiding van dit glastuinbouwbedrijf zorgt voor versterking van deze sector. Dit sluit aan bij de doelen voor het speerpunt ‘Agribusiness’. Dit project past binnen de visie die geldt voor het projectgebied en omgeving.

Omgevingsverordening Gelderland
Toetsingskader
Vanaf januari 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland van toepassing. De regels in de Omgevingsverordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie. Ten opzichte van de Omgevingsvisie voorziet de Omgevingsverordening niet in nieuw beleid. De provincie zet de Omgevingsverordening als juridisch instrument in om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen op die onderdelen waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen te waarborgen of om te voldoen aan wettelijke verplichtingen. De regels uit de verordening zijn kaderstellend voor gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen. Daarnaast worden de gebieden waarbinnen bepaalde regels gelden in de Omgevingsverordening concreet begrensd. De verordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland.


Beoordeling

In de basis houdt het provinciale beleid voor glastuinbouwbedrijven in dat de nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf alleen mogelijk is binnen een glastuinbouwontwikkelingsgebied (oftewel: intensiveringsgebied). Daarnaast is vestiging mogelijk in een reserve-concentratiegebied indien vestiging in een intensiveringsgebied niet mogelijk is.

Toetsing
De projectlocatie is volledig gelegen binnen een intensiveringsgebied, zoals dit is aangeduid en begrensd door het PIP en het RepPIP. Beoogd wordt binnen de projectlocatie een bestaand glastuinbouwbedrijf uit te breiden en een nieuw glastuinbouwbedrijf op te richten. Dit is in overeenstemming met provinciale regelgeving aangaande de glastuinbouwsector.


Conclusie

Het initiatief past binnen de regels van de Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

Samenwerkingsovereenkomst herstructurering glastuinbouw en paddenstoelenteelt

Op 9 december 2009 is de Samenwerkingsovereenkomst herstructurering glastuinbouw- en paddenstoelenteelt Bommelerwaard (SOK) tussen de provincie Gelderland en gemeenten Zaltbommel en Maasdriel en Waterschap Rivierenland ondertekend. De oprichting van de uitvoeringsorganisatie en de realisatie van de gezamenlijke doelen in het kader van de herstructurering van de glastuinbouw en de paddenstoelenteelt in de Bommelerwaard zijn hierin vastgelegd. De afspraken uit deze samenwerkingsovereenkomst zijn in het inpassingsplan planologisch juridisch vastgelegd.

3.4 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Bommelerwaard
De gemeentes van Zaltbommel en Maasdriel hebben op 10 oktober 2022 de "omgevingsvisie Bommelerwaard" vastgesteld. De omgevingsvisie geeft op hoofdlijnen het ruimtelijk beeld voor de lange termijn en is het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet in het bestemmingsplan passen.

Toetsingskader
In de omgevingsvisie van Bommelerwaard wordt toegelicht hoe een initiatief toegelicht dient te worden aan de hand van 3 punten:

  • 1. Aan welke van de 13 kernopgaven draagt uw initiatief bij en op welke manier?
  • 2. Sluit uw initiatief aan bij de visie zoals die op de visiekaart is aangegeven?
  • 3. Op welke manier versterkt uw initiatief de bestaande waarden, zoals ze zijn aangegeven op de waardenkaart?

De 13 kernopgaven, visiekaart en waardenkaart zijn uitvoerig beschreven in de omgevingsvisie Bommelerwaard.

Beoordeling
1. Hieronder zullen de relevante kernopgaven van de Gemeente Zaltbommel aangegeven worden met een toelichting.

"We willen onze landschappelijke en stedenbouwkundige kernkwaliteiten behouden en versterken."
Het initiatief tot uitbreiding van bestaande glastuinbouw aan de Liesveldsesteeg 28a houdt rekening met de landschappelijke kernkwaliteiten van Bommelerwaard. Een onderzoek naar de landschappelijke inpassing is terug te vinden in Bijlage 8.

"In het buitengebied is agrarisch ondernemen, wonen, natuur, erfgoed, recreatie en toerisme in balans."

Het initiatief tot uitbreiding van glastuinbouw zal plaatsvinden op grond die momenteel al een agrarische functie kent. Daarmee zal de balans van functies in het buitengebied niet negatief worden beïnvloed.

"We benutten de strategische ligging langs de A2 en het spoor, waarbij wij aansluiten bij de behoefte van lokale bedrijvigheid."

Het initiatief tot uitbreiding van glastuinbouw benut de strategische ligging langs de A2 en het spoor, wat aansluit bij deze kernopgave.

"Heroriëntatie herstructurering tuinbouw"
Door glastuinbouw uit te breiden in plaats van op een nieuwe plek te realiseren sluit dit initiatief aan bij het duurzame toekomstperspectief om glastuinbouw te concentreren, zoals aangeven in de omgevingsvisie.
 
2. Hieronder valt te zien dat het initiatief aansluit bij de visie zoals op de waardenkaart is aangeven. Het roze vlak duidt het intensiveringsgebied voor tuinbouw aan. De tuinbouw krijgt de ruimte binnen de intensiveringsgebieden door te ontwikkelen via uitbreiding en/of herstructurering van bestaande

locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0009.png"

Het initiatief (stippellijn) valt binnen het intensiveringsgebied (roze)

3.
Hieronder valt te zien dat het initiatief aansluit bij de visie zoals op de visiekaart is aangeven. Het roze vlak duidt 'herstructurering/doorontwikkeling tuinbouw 'aan.
afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0010.png" Het initiatief (stippellijn) valt binnen het gebied herstructurering/doorontwikkeling tuinbouw (roze)

Conclusie

Het project is in lijn met de beleidskaders van de omgevingsvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbare en duurzame omgeving dient bij ruimtelijke planvorming rekening te worden gehouden met onder andere de milieu- en omgevingsaspecten die door het projectgebied en/of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden behouden of ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn nader toegelicht.

4.1 Milieuzonering

Toetsingskader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen milieuhinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies.


In de handreiking ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming is gelegen. De VNG-handreiking gaat uit van de omgevingstypes rustige woonwijk/rustig buitengebied of gemengd gebied. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging, met minimale invloed vanuit wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten, van wonen langs drukke gebiedsontsluitingswegen of bij lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. De aangegeven richtafstanden in de VNG-handreiking zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd. De richtafstandenlijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar.


In de regels van het PIP en het RepPIP is opgenomen dat de minimale afstand tussen een woning en de begrenzing van de functieaanduiding ‘glastuinbouw’ 14 meter dient te bedragen.


Beoordeling
Het projectgebied en de directe omgeving ervan wordt aangemerkt als een ‘gemengd gebied’. Voor een glastuinbouwbedrijf dat kassen met gasverwarming exploiteert waarbij gebruik wordt gemaakt van een WKK-installatie, geldt in beginsel een grootste richtafstand van 30 m voor het aspect ‘geluid’. Doordat er sprake is van ‘gemengd gebied’ kan deze richtafstand met één stap worden verlaagd tot 10 m.


Voor stookinstallaties met brandstof aardgas en een thermisch vermogen dat ligt tussen 2,5 en 75 MW geldt in beginsel een richtstafstand van 50 meter voor het aspect ‘geluid’. Doordat er sprake is van ‘gemengd gebied’ kan deze richtafstand met één stap worden verlaagd tot 30 m.


Beoordeling
Waalbandijk 1 en bedrijfswoningen

De afstand van de kassen tot woningen bedraagt overal meer dan 14 meter. Aan de richtafstand en de afstandsbepaling volgens de regels van het PIP en RepPIP wordt voldaan.


Stookinstallaties ten behoeve van het nieuwe glastuinbouwbedrijf zijn voorzien in de nieuw te bouwen loods, aan de noordzijde van het projectgebied, nabij de Waaldijk. De meest nabijgelegen woning betreft de woning op adres Waaldijk 1. De loods is geprojecteerd op een afstand van circa 32 meter afstand van deze woning, zodat aan de richtafstand voor een stookinstallatie wordt voldaan.

Aangezien in de nabijheid van de nieuwe (bedrijfs)woningen andere bedrijvigheid ontbreekt, vormen deze (bedrijfs)woningen geen (aanvullende) belemmering.


Molenkampsweg 25a / 27
Voor deze locatie geldt dat de afstand tot de nieuwe kassen meer bedraagt dan de richtafstand en de afstand die volgt uit de regels van het PIP / RepPIP. De bedrijvigheid van het nieuwe glastuinbouwbedrijf vormt geen beperkende factor.


De huidige bestemming van het perceel is ‘Agrarisch – Tuinbouw’ met de functieaanduiding ‘agrarisch bedrijf’. De woning is aangeduid als ‘bedrijfswoning’. Deze bestemmingsregeling is passend bij het huidige en toekomstige gebruik.


Zoals hiervoor (zie paragraaf 2.2) is beschreven, is ter plaatse een fruitbedrijf gevestigd. Ondanks het vervallen van een groot deel van de fruitgaard die in de huidige situatie achter het bedrijf gelegen is, blijft er sprake van een volwaardig agrarisch tuinbouwbedrijf omdat het bedrijf elders nog over andere percelen beschikt. De huidige (ondergeschikte) detailhandelsactiviteiten door verkoop van eigen geteeld product wijzigt niet. Deze nevenactiviteiten kunnen in de huidige planologische regeling bij omgevingsvergunning al toegestaan worden. Dit bedrijf maakt gebruik van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van regenkappen (deze fungeren ter voldoening aan een tijdelijke teeltbehoefte van minder dan 6 maanden). Dergelijke voorzieningen zijn toegelaten buiten het aanduidingsvlak ‘glastuinbouw’ onder de voorwaarde dat teeltondersteunende voorzieningen met de verschijningsvorm van kassen niet zijn toegestaan. Regenkappen zoals in de onderhavige situatie hebben niet de verschijningsvorm van kassen zodat deze zijn toegelaten ondanks de ligging buiten een aanduidingsvlak ‘ glastuinbouw’ .


Omdat in de bestaande situatie de regenkappen buiten een aanduidingsvlak liggen en niet ten dienste zijn van een glastuinbouwbedrijf zijn deze thans niet vergunbaar. In het kader van het behoud van de regenkappen dient een aanduidingsvlak ter plaatse te worden opgenomen.


In de huidige situatie zijn de fruitteeltactiviteiten van dit bedrijf alsmede het verkooppunt (de streekwinkel) en de koelinstallaties al aanwezig, zodat er vanuit wordt gegaan dat er met betrekking hiertoe nu al sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen en dat er geen sprake is van een onevenredige afbreuk aan de belangen van natuur- en landschapswaarden van de naburige percelen en gronden.

In het kader van industrielawaai is tevens een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek wordt nader beschreven en uitgewerkt in paragraaf 4.2.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering. De akoestische situatie m.b.t. milieuzonering wordt in onderstaande paragraaf uitgewerkt.

4.2 Geluid

Toetsingskader

De geluidsemissie vanwege het glastuinbouwbedrijf dient getoetst te worden aan de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ alsmede aan de normstelling die gegeven wordt door het Activiteitenbesluit Milieubeheer.


Het plan voorziet in het realiseren van nieuwe geluidgevoelige objecten, te weten de nieuwe woningen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzocht of er ter plaatse van deze nieuwe bedrijfswoningen en ter plaatse van de bestaande (burger)woning Waalwijk 1 voldoende gegarandeerd blijft dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.


Daarnaast kan de ontwikkeling leiden tot een toename van de geluidbelasting ten gevolge van het geluid op het terrein zelf én ten gevolge van een toename van het verkeer op omliggende wegen.


Geluid ten gevolge van glastuinbouw

Glastuinbouwbedrijven kunnen zelf leiden tot geluidsproductie. In dit kader zijn de normen zoals vastgelegd in de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering en de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit van belang. Uitgangspunt van het inpassingsplan was dat voor glastuinbouwbedrijven een afstand van 10 meter moet worden aangehouden tot milieugevoelige objecten (woningen). Voor bijbehorende wkk-installaties dient een afstand van 30 meter te worden aangehouden.

Gevolgen toename verkeer

Bij nieuwe ontwikkelingen kan er langs wegen in de omgeving sprake zijn van een toenemende geluidsbelasting door gewijzigde verkeersstromen. In de Wet geluidhinder is sprake van gevolgen elders wanneer de geluidsbelasting toeneemt met 2 dB of meer in de plansituatie ten opzichte van de toekomstige situatie zonder ontwikkelingen.


Beoordeling

Voor het initiatief is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd naar de akoestische effecten van dit project. Ook worden de gevolgen voor de woningen aan de Liesveldsesteeg en de Molenkampsweg in beeld gebracht.


Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt dat als Bijlage 2 bij deze toelichting is gevoegd.

Voor de twee bedrijfswoningen bedraagt et langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) van de gehele inrichting inclusief de uitbreiding ten hoogste 48 dB(A) in de dagperiode, 49 dB(A) in de avondperiode en 42 dB(A) in de nachtperiode (54 dB(A) etmaalwaarde). Het hoogst berekende maximale geluidniveau (LAmax) inclusief piekgeluiden ten gevolge van de activiteiten binnen de toekomstige situatie bedraagt ter plaatse van de nieuwe bedrijfswoningen: ten hoogste 56 dB(A) in de dagperiode, 71 dB(A) in de avondperiode en 71 dB(A) in de nachtperiode. Voor de bedrijfswoningen vormt dit geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan omdat deze deel uitmaken van de inrichting en dus geen toetsing van het geluid van het bedrijf plaatsvindt. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is gekeken of maatregelen mogelijk zijn. Met het plaatsen van een akoestische afscheiding van 2 meter hoog tussen de inrichting en de westelijke bedrijfswoning kunnen de piekgeluiden worden verlaagd naar 70 dB(A). De initiatiefnemer zorgt dat deze afschermende akoestische voorziening wordt gerealiseerd.


Voor de Waaldijk 1 bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) van de gehele inrichting inclusief de uitbreiding ten hoogste 45 dB(A) in de dagperiode, 46 dB(A) in de avondperiode en 39 dB(A) in de nachtperiode (51 dB(A) etmaalwaarde). Dit is een overschrijding met 1 dB(A) in de avondperiode. Het hoogst berekende maximale geluidniveau (LAmax) inclusief piekgeluiden ten gevolge van de activiteiten binnen de toekomstige situatie bedraagt ten hoogste 50 dB(A) in de dagperiode, 67 dB(A) in de avondperiode en 67 dB(A) in de nachtperiode. Dit is een overschrijding van de piekgeluiden in de avond en nachtperiode met respectievelijk 2 en 7 dB(A).

Het aanpakken van bronmaatregelen is niet realistisch. Een afschermende werking kan alleen worden gerealiseerd met een scherm van 5 meter hoog. Dit is eveneens geen realistische maatregel. Voor Waaldijk 1 zal daarom middels een maatwerkvoorschrift worden afgeweken van de grenswaarde voor piekgeluiden in de avond en de nacht en het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de avond. Deze afwijking is te verantwoorden omdat de piekgeluiden slechts eenmaal in de avond en eenmaal in de nacht voorkomen en daarmee niet zullen leiden tot slaapverstoring.


Daarnaast is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd met betrekking tot wegverkeerslawaai en het initiatief. Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai laat zien dat de geluidbelasting op de bedrijfswoningen 50 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt dus overschreden. Er zullen daarom gelijktijdig met de wijzigingsplan hogere waarden worden vastgesteld. Een binnenwaarde van 33 dB wordt in deze woningen behaald zonder extra maatregelen te nemen. Het bouwbesluit vereist namelijk al een minimale gevelwering van 20 dB.
 

In Bijlage 9 is het rapport met betrekking tot wegverkeerslawaai te vinden.

Conclusie
Het akoestisch onderzoek leidt niet tot beperkingen voor vaststelling van het bestemmingsplan. Wel dient door middel van een maatwerkvoorschrift de hogere geluidbelasting ter plaatse van Waaldijk 1 te worden vastgelegd.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op plannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De bodem dient geschikt te zijn voor de nieuwe beoogde functies en bestemmingen.


Beoordeling
Verhoeven Milieutechniek heeft een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 verricht binnen het projectgebied. Het doel van het uitvoeren van dit onderzoek is het vaststellen van de huidige bodemkwaliteit en of deze bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het huidige en toekomstige gebruik.


Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt dat als Bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing is gevoegd. Hieronder zijn de belangrijkste bevindingen weergegeven.


Middels de voorliggende onderzoeken is een indicatie verkregen van de milieuhygiënische kwaliteit van de (water)bodem (deels inclusief asbest) en puinverharding (asbest en/of uitloog) in het kader van de voorgenomen herontwikkeling ter plaatse van het plangebied


Met de uitgevoerde onderzoeken is, ons inziens, de milieuhygiënische kwaliteit van de (water)bodem (deels inclusief asbest) en puinverharding (asbest en/of uitloog) in voldoende mate onderzocht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan derhalve geen belemmeringen tegen de voorgenomen herontwikkeling.

Voor de civieltechnische werkzaamheden zijn conform de CROW400 op basis van de onderzoeksresultaten geen veiligheidsmaatregelen van toepassing. De rapportage van de bepaling van de veiligheidsklasse conform de CROW 400 is in bijlage 10 bijgevoegd.


Bij de eventuele afvoer van de grond dient rekening gehouden te worden met zowel de resultaten van de NEN-, OCB- en PFAS-parameters. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat bij ontgraven, afvoeren en toepassen elders de regels van de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit van toepassing zijn en mogelijk aanvullende keuringen worden verlangd. Daarnaast kunnen gebiedsspecifiek zowel strengere als minder strenge eisen gelden.


Conclusie
De kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.4 Luchtkwaliteit

Wet Milieubeheer
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse. De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De implementatie van de kaderrichtlijn en dochterrichtlijnen is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).

Beoordeling

Ten behoeve van het inpassingsplan tuinbouw Bommelerwaard is onderzocht en berekend wat de gevolgen zijn van de totale ontwikkeling van de glastuinbouw in de Bommelerwaard voor de luchtkwaliteit. Hierbij is zowel gekeken naar de effecten van toename van het wegverkeer als de emissie van de glastuinbouw zelf. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van overschrijding van de wettelijke normen voor luchtkwaliteit. In 2011 heeft op basis van de ‘Aanmeldingsnotitie voor een mer-beoordeling Glastuinbouw Bommelerwaard’ een m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Uit die notitie blijkt dat vanwege de vermelding van het intensiveringsgebied in Zuilichem (ter grootte van 79 ha) in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) er geen toetsing aan de normen voor luchtkwaliteit vereist is voor de beoogde ontwikkeling van het plangebied tot glastuinbouw.


Voor dit initiatief is specifiek onderzocht of de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van deze ontwikkeling in betekenende mater bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Onderzocht is of het extra verkeer als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hiervan is sprake wanneer de concentratie stikstofdioxide of fijn stof (PM10) met meer dan 1,2ìg/m3 toeneemt als gevolg van de plannen.


Op basis van de berekende verkeersgeneratie van de ontwikkeling is de NIBM-tool ingevuld. Op basis van de NIBM-tool wordt geconcludeerd dat een dergelijke verkeersbijdrage niet lijdt tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Gerealiseerd moet worden dat de NIBM-tool standaard uitgaat van voor luchtkwaliteit relatief ongunstige omstandigheden. In de praktijk zullen de concentraties naar verwachting lager liggen.
afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0011.png"

De beoogde ontwikkeling draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en nader onderzoek is in deze situatie niet noodzakelijk.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Toetsingskader
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient beoordeeld te worden of het aanvaardbaar is om het project op deze locatie te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan de ter plaatse bestaande luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project zelf 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur onder andere bij een woning, school of sportterrein.


Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging wordt gebruik gemaakt van de, door het ministerie van Infrastructuur en Milieu, beschikbaar gestelde digitale monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Met de jaarlijkse monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) wordt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit gevolgd en wordt de uitvoering van de maatregelen en projecten (die zijn opgenomen in het NSL) bijgehouden.


Beoordeling 

Vanuit de NSL monitoring zijn in de omgeving van het projectgebied geen overschrijdingen geconstateerd waardoor er geen aanleiding is voor onderzoek.


Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Geurhinder

Toetsingskader
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. De Wgv vormt het expliciete toetsingskader voor zover het de beoordeling betreft van geurhinder afkomstig van veehouderijen. In de Wgv is verankerd welke geurbelasting een voor geurgevoelig object mag ondervinden. De Wgv beschermt geurgevoelige objecten tot een maximaal toegestaan niveau (norm) van geurbelasting.


Beoordeling

Dit plan voorziet in de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten, te weten de (bedrijfs)woningen.


De activiteiten van een glastuinbouwbedrijf leiden niet tot significante geuremissies naar de omgeving. De richtafstand voor glastuinbouwbedrijven voor het aspect ‘geur’ tot andere functies is beperkt tot 10 m. Aan deze afstand wordt voldaan (zie paragraaf ‘Bedrijven en milieuzonering’) zodat geen verdere toetsing nodig is.


Raadpleging van de kaart ‘Ernstige geurhinder door agrarische bedrijven en mest uitrijden’ in de Atlas van de leefomgeving laat zien dat ter plaatse van het projectgebied 2,7% van de bevolking aangeeft ernstige geurhinder te ervaren. Hieruit wordt geconcludeerd dat er geen sprake is een dusdanig hoge mate van geurhinder dat een goed woon-en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd.

Het nieuw te realiseren bedrijf voorziet niet in een geuremissie. Als gevolg van deze ontwikkeling wordt er geen nieuwe geurbelasting in de omgeving voorzien.


Daarnaast kan worden geconstateerd dat in de nabijheid van de nieuw te realiseren bedrijfswoningen geen veehouderijen zijn gelegen die een belemmering zouden kunnen vormen voor deze ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit project.

4.6 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.


Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden. Ook zijn in de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente ambities opgenomen over het al dan niet toelaten van risicovolle activiteiten.


Beoordeling
Dit project voorziet in de realisatie van zowel een beperkt kwetsbaar object, te weten het bedrijfsgebouw van het nieuwe glastuinbouwbedrijf als kwetsbare objecten, te weten de (bedrijfs)woningen. Het bedrijfsgebouw, noch de woningen betreffen gebouwen met daarin functies gericht op verminderd zelfredzame personen.

Inrichtingen
Het bedrijf betreft geen inrichting waar regelgeving omtrent externe veiligheid op van toepassing is.

Buisleidingen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het projectgebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen.

Transportroutes
Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van een basisnetroute voor vervoer van gevaarlijke stoffen over het water (rivier de Waal) en het spoor (de Betuweroute).

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal en de Betuweroute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de Veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld hierover een advies uit te brengen.

De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 2 december 2021 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.


Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident . Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NLalert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.


Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal en de Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er in het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transport routes . Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid

4.7 Water en riolering

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is het opstellen van een waterparagraaf verplicht, mede in relatie

tot de watertoets.

Voor dit project worden de volgende aspecten in acht genomen met betrekking tot water: oppervlaktewater, verhard oppervlak, bergingscapaciteit, bergingsvoorziening, grondwater, waterkwaliteit, huishoudelijk- en bedrijfafvalwater

Oppervlaktewater
Ten behoeve van de realisatie van het plan dienen een aantal ingrepen in het bestaande watersysteem te worden uitgevoerd, waaronder het dempen van delen van watergangen. Deze worden hieronder aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0012.png" Weergave van te dempen oppervlaktes

Conform het beleid van het waterschap wordt deze totale te dempen oppervlakte binnen hetzelfde peilgebied gecompenseerd, zodat er per saldo geen effect ontstaat op het totale waterbergende vermogen binnen hetzelfde peilgebied. Daarnaast heeft de demping geen negatieve effecten op de doorstroming en de kwaliteit van het omliggende watersysteem.

Geconcludeerd wordt dat qua capaciteit van het oppervlaktewatersysteem er in de nieuwe situatie meer oppervlakte aanwezig is dan dat er in de bestaande situatie gedempt wordt. De capaciteit van het oppervlaktewatersysteem blijft op peil, sterker nog: deze neemt toe.

Daarnaast wordt geconcludeerd dat qua capaciteit van het oppervlaktewatersysteem er in de nieuwe situatie meer oppervlaktewater aanwezig is dan dat er wordt gepland om te dempen. De capaciteit van het oppervlaktewatersysteem neemt derhalve toe. Deze toename is een gevolg van het één-op-één compenseren van te dempen watergangen, en het compenseren van de toename aan verhard oppervlak.

Voorgesteld wordt het teveel aan oppervlaktewater, te weten de oppervlakte van 879 m2, deels in te zetten bij de compensatie voor het tekort bij de uitbreiding van het naastgelegen bedrijf. Een getailleerde uitwerking hiervan in te vinden in Bijlage 4.

Hemelwater: Verhard oppervlak
In de huidige situatie is nagenoeg het gehele plangebied onbebouwd. Op het adres Molenkampsweg 29 is de bebouwing van een verouderde kwekerij aanwezig. De glasopstanden daarvan met een oppervlakte van circa 3.800 m2 worden verwijderd.


  • Als gevolg van de realisatie van dit voornemen is er in de nieuwe situatie sprake van een aanzienlijke toename van het verhard oppervlak. In onderstaande tabel een overzicht van deze toename:
    afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0013.png" Berekening toename verhard oppervlak

    De realisatie van dit nieuw verhard oppervlak moet waterneutraal worden uitgevoerd. Dit betekent dat de aanvrager voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na het gereedkomen van de verharding niet zwaarder wordt belast dan voordien. Dit wordt onder andere bereikt door aanleggen van forse waterbergingen binnen het plangebied alsmede het graven van nieuw oppervlaktewater en het vergroten van bestaande oppervlaktewaterlichamen.

    Berekening bergingscapaciteit
    Op grond van het beleid van het waterschap geldt dat compensatie voor nieuw verhard oppervlak in de glastuinbouw voor maximaal 75% in een hemelwaterbassin mag plaatsvinden. Daarbij dient als uitgangspunt voor de berekening een maatgevende bui van T=50. Dit betekent dat de te hanteren vuistregel gesteld is op 580 m³/ ha. De overige 25% van de toename aan verharding dient te worden gecompenseerd in nieuw te graven wateroppervlak. Ten aanzien van de toename verhard oppervlak kan het volgende worden gesteld:

    • De berekende toename betreft 90.371 m², met een compensatieniveau van 580 m³/ ha;
    • De totale compensatie bedraagt (9,03 * 580=) 5.241 m³. Hiervan wordt 75% (3.931 m³) in
    bassins en/of silo’s gecompenseerd en 25% (1.310 m³) in open water;
    • De totale oppervlakte voor de compensatie in open water bedraagt (1.310/0,3=) 4.366 m².

    Met betrekking tot het te bergen volume, wordt hiervoor gebruik gemaakt van het nieuw aan te leggen hemelwaterbassin en de nieuwe silo’s. In tabel 4 wordt het nieuwe bergingsvermogen van het bedrijf weergegeven. Met een totaal bergingsvermogen van 7.631 m³ is er ruim voldoende ruimte voor het te bergen retentievolume van 3.931 m³. De overgebleven 3.700 m³ staat volledig ten dienste van het glastuinbouwbedrijf.

    Hierbij dient te worden opgemerkt dat ten noorden van de uitbreidingsfase 1 er ook nieuwe silo’s worden geplaatst. Deze zijn echter voor opslag drain en niet voor hemelwater. Deze kunnen dus niet als compensatievolume fungeren, en zijn dan ook niet in onderstaande tabel opgenomen.

  • afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0014.png"
    Volume bassin en silo's

    Verder wordt er in de nieuwe situatie voor ca. 8.105 m² aan wateroppervlak aangelegd. Zoals hierboven aangetoond, dient 4.366 m² als compensatie voor de toename in verhard oppervlak. Zoals eerder aangetoond, dient 2.869 m² als compensatie voor het dempen van watergangen. Aangezien er voor 8.105 m² wateroppervlak wordt afgegraven, wordt er 870 m² afgegraven dat niet in functie staat van de bedrijfsuitbreiding door de initiatiefnemer. Hij beoogt deze toename in wateroppervlakte elders in te zetten.
    afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0015.png" Toename wateroppervlakte

    Er wordt in totaal in hetzelfde peilgebied voldoende nieuwe bergingscapaciteit gecreëerd.


Ontwerp bergingsvoorziening
Het waterschap hanteert de volgende voorkeursvolgorde bij de keuze van het soort bergingsvoorziening:

  • hemelwater vasthouden door hergebruik of infiltratie (bovengronds)
  • hemelwater bergen in open water
  • hemelwater brengen naar kunstmatige bergingsvoorzieningen (wadi’s, bassins, kratten, kelders)


In het geval van tuinbouwbedrijven is een bergingsvoorziening veelal aanwezig in de vorm van waterbassins dan wel watersilo’s.


Voor de locatie van bergingsvoorzieningen geldt de volgende voorkeursvolgorde:

  • waterberging in het plangebied
  • waterberging in uitbreidingsgebieden
  • waterberging aan de rand van het stedelijk gebied
  • benutten bergingscapaciteit in het landelijk gebied

In dit geval wordt de waterberging – het waterbassin en de silo's – binnen het plangebied gerealiseerd.

Grondwater
Er gelden minimale droogleggingseisen t.b.v. de minimale bouwhoogte. De drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau en het bouwpeil zich boven het oppervlaktewaterpeil bevinden. Deze maten bedragen 0,70 m. voor het maaiveld, 1 m. voor het straatpeil en 1,3 m. voor het bouwpeil. Uit het voorgaande blijkt dat het maaiveld ter plaatse van het plangebied een drooglegging heeft van minstens 0,70 meter. Op basis van bovenstaande worden volgende overwegingen gedaan:

  • Voor het straatpeil wordt uitgegaan van het peil van het maaiveld;
  • Het bouwpeil van de bebouwing anders dan de kas wordt zodanig gekozen dat minimaal aan de eis wordt voldaan;
  • De bebouwing wordt zonder kelder of kruipruimte ontworpen;
  • De grondwaterstand laat het toe een waterbassin met aangegeven diepte aan te leggen.

    Waterkwaliteit
    Om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen vinden er vanuit het glastuinbouwbedrijf geen lozingen op het oppervlaktewater plaats. Het bedrijf wordt zodanig ingericht dat reeds voldaan wordt aan de toekomstige eis van een nul-emissie voor wat betreft nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen.

    In het glastuinbouwbedrijf wordt geteeld op teeltgoten, waarop de planten worden geplaatst. Deze teelt op goten maakt het mogelijk dat het niet door de planten opgenomen water (zg. drainwater) wordt opgevangen, gefilterd, ontsmet en wordt hergebruikt. Deze watercirculatie zorgt ervoor dat er minder behoefte bestaat aan vers (giet)water vanuit het bassin, en er dus ook geen beroep hoeft te worden gedaan op leidingwater. Dit zorgt voor een minder grote druk op de waternetbeheerder. Overeenkomst de eis van het waterschap worden bij de bouw van de nieuwe kassen, het bedrijfsgebouw en de bedrijfswoningen geen uitlogende bouwmaterialen toegepast.

    Huishoudelijk afvalwater
    Als gevolg van de uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf wordt er in de nieuwe situatie binnen het plangebied ook huishoudelijk afvalwater geproduceerd in de vorm van toiletten, wastafels en douches voor het personeel. Ook worden er twee nieuwe bedrijfswoningen geplaatst. Buiten deze aansluitingen op de gemeentelijke riolering is er geen sprake van extra aansluitingen. Zo is er bijvoorbeeld geen sprake van huisvesting van arbeidsmigranten op locatie. Met het oog op verwachte volumes kan worden uitgegaan van onderstaande hoeveelheden:

    afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0016.png" Gebruik water per woning

    Bedrijfafvalwater
    Er wordt in het glastuinbouwbedrijf gebruik gemaakt van opgevangen hemelwater als gietwater voor de teelt. Dit gietwater wordt aangevuld met drainwater. Doordat dit drainwater wordt hergebruikt nadat het wordt gefilterd, hoeft dit niet te worden geloosd. Dit houdt in dat er op het bedrijf geen gebruik wordt gemaakt van het tuinbouwriool Bommelerwaard, waarin restwater van de glastuinbouw wordt gezuiverd en in de rivier de Waal wordt geloosd. Op het bedrijf van de initiatiefnemer is immers geen sprake van reststromen en loost geen afvalwater in omliggende wateren. Er is sprake van een nul-lozing. Er is dus geen sprake van lozing in de bodem. Dit is een huidige praktijk en zal in de uitbreiding van het bedrijf ook voortgezet worden.

    Conclusie
    Er is gebleken dat het plan voldoet aan de normen die het Waterschap Rivierenland hanteert. Zodra de bestemmingsplanwijzigingsprocedure is afgerond en de omgevingsvergunning voor de bouw van de beoogde bedrijfsgebouwen is verleend, zal er een omgevingsvergunning water worden ingediend voor de benodigde zaken:
  • Dempen en graven van watergangen;
  • De toename verhard oppervlak;
  • Het aanleggen van duikers;
  • Het lozen van water in het watersysteem;
    • 1. Het bouwen van bouwwerken binnen de beschermingszone (indien nodig geacht).

4.8 Natuur

Toetsingskader

De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, namelijk een soortgericht spoor en een gebiedsgericht spoor. De bescherming van deze twee sporen is geregeld in Sde Wet natuurbescherming. Ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de natuurwetgeving.

Beoordeling

Voor het plangebied is een quickscan flora- en fauna uitgevoerd. Van dit onderzoek is een rapportage opgemaakt die als Bijlage 5 bij deze onderbouwing is gevoegd. Hieronder volgen de belangrijkste bevindingen.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

In de definitieve situatie zal er een toename zijn van stikstofdepositie door de toename van verkeer en activiteit in het projectgebied, waardoor met een AERIUS berekening moet worden bepaald of er een significant effect optreedt.

Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone

Het projectgebied ligt buiten de grenzen van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO), waardoor er geen effecten op de kernkwaliteiten van het gebied zijn. Het afwegingskader voor GNN en GO hoeft niet te worden doorlopen.

Oude Bosgroeiplaats

In de ontwerp wijziging omgevingsverordening is een oude bosgroeiplaats opgenomen. In de toelichting van het ontwerp staat aangegeven dat dit oude bosgroeiplaatsen, waar op dit moment nog steeds een houtopstand aanwezig is. De aangewezen locatie binnen het plangebied betreft echter geen bestaande houtopstand. Er staan slechts enkele losse bomen. Na bestudering van (topografische) kaarten tussen 1811-1832 (eerste kadastrale kaarten) en nu, blijkt dat er geen sprake is van een onafgebroken gebruik als bos. Rond 1900 verandert het gebruik van bos naar agrarisch/boomgaard. Er is geen sprake van een geleidelijke degradatie van bos naar hoogstamboomgaard, waar mogelijkerwijs nog waarde aan ontleent kan worden. Deze locatie is dus ten onrechte aangemerkt als een oude bosgroeiplaats.




afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0017.png" Het plangebied ten opzichten van GNN en GO

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Niet alleen de instandhouding van verblijfplaatsen is van belang, maar ook de instandhouding van het leefgebied. Te allen tijde dient men de zorgplicht in acht te nemen. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moet worden voorkomen. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet. De tabel hieronder geeft een overzicht van de maatregelen per soortgroep.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0019.png"
Samenvatting onderzoeksresultaten en maatregelen.

Grondgebonden zoogdieren
De voorgenomen werkzaamheden kunnen mogelijk een negatief effect opleveren voor kleine marters. In dit kader wordt nader onderzoek uitgevoerd.

Onderzoek kleine marters

Het nader onderzoek zal bestaan uit het plaatsen van een aantal wildcamera's en marterboxen in het projectgebied waar aanwezigheid mogelijk is. Dit is o.a. rond de fruitschuur en de opslag van hout houtschuurtje). Deze worden in de periode maart t/m augustus minimaal 6 weken geplaatst, of buiten deze periode 12 weken.

Vleermuizen

De bomen rond de wiel zijn potentiële vaste rust- en verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen. Ze kunnen worden verstoord door met name het licht van de (nieuw)bouw. Nader onderzoek naar verblijfplaatsen en het belang van de wiel als foerageergebied wordt geadviseerd. Zolang de dode boom nabij de houtopslag niet gekapt worden is er geen nader onderzoek vereist. Omdat de kap mogelijk in een later stadium alsnog moet plaatsvinden is het verstandig uit voorzorg hier onderzoek naar vleermuisverblijfplaatsen uit te voeren. De fruitschuur op Waaldijk 1 kan in de ruimte onder de golfplaten vleermuisverblijfplaatsen herbergen. Hiernaar dient nader onderzoek te worden uitgevoerd.

Vleermuisonderzoek

In de (kraam)periode half mei tot half juli vinden bij de fruitschuur 3 bezoeken plaats, één in de ochtend rond zonsopkomst en twee in de avond rond zonsondergang. Daarnaast vinden er in de periode half augustus tot en met september 2 bezoeken plaats in de nacht. Voor bomen gelden 2 ochtendronden in de kraamtijd.

Vogels

De bomen rond de wiel zijn geschikt als nestlocatie van jaarrond beschermde vogels (roofvogels en uilen met name). Ook het ooievaarsnest bij de fruitschuur en de kast voor torenvalken kunnen bezet zijn. Steenuilen kunnen gebruik maken van de fruitschuur en het erf van Waaldijk 1 maar ook van het erf op Waaldijk 133. Huismussen kunnen nesten hebben onder het dak van de fruitschuur. Nader onderzoek naar deze soorten wordt geadviseerd.

Verder mogen actieve nesten van algemene soorten geen negatief effect ondervinden. Alle locaties met mogelijk aanwezige nesten van algemene soorten mogen daarom alleen buiten het broedseizoen (grofweg half maart – half juli) verwijderd of aangetast te worden. Indien het verwijderen niet plaats kan vinden buiten het broedseizoen, dienen de plekken voor verwijdering te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van actieve nesten. Dit brengt het risico op vertraging met zich mee.

Onderzoek roofvogelnesten en torenvalkenkast/ooievaarsnest

In de tweede helft van maart worden de bomen rond de wiel ten oosten van het projectgebied onderzocht op grote nesten en indien aanwezig wordt het nest enkele malen geobserveerd om te bepalen welke soort er gebruik van maakt. In de tweede helft van maart zijn roofvogels vaak al actief rond het nest. De torenvalkenkast wordt vier maal geobserveerd in de periode begin april tot half juni. Ook wordt er bepaald of er in de omgeving alternatieve verblijfplaatsen voor de torenvalk zijn; de torenvalk valt nl. in categorie 5, zie evt. pag. 8. Tegelijkertijd wordt gekeken of de ooievaars het nest bij de fruitschuur gebruiken.

Onderzoek steenuil

Aan-/afwezigheid van steenuil wordt met behulp van het afspelen van geluid geïnventariseerd op de erven van Waaldijk 1 en 133, conform de methode in het Kennisdocument Steenuil. De afwezigheid van broedende steenuilen kan worden aangetoond als tijdens drie gerichte veldbezoeken in de optimale periode van 15 februari tot en met 15 april -waarbij er minimaal 1 maand zit tussen het eerste en het laatste bezoek- geen aanwezigheid kan worden aangetoond.

Onderzoek huismus

Aan-/afwezigheid van de huismus in de fruitschuur wordt bepaald middels twee ochtendbezoeken conform de methode in het Kennisdocument Huismus. De afwezigheid van broedende huismussen kan voldoende aannemelijk worden gemaakt als er gedurende minimaal 1 uur geen waarnemingen zijn verricht die duiden op de aanwezigheid van een nest- of rustplaats tijdens twee gerichte veldbezoeken in de optimale periode 1 april tot en met 15 mei.

Reptielen, amfibieën en visses
Het oppervlaktewater (de sloten) is geschikt als voortplantingswater voor beschermde vissen en amfibieën. Nader onderzoek moet uitwijzen of beschermde vissen daadwerkelijk voorkomen in het oppervlaktewater en of een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig is.

Nader onderzoek kamsalamander en grote modderkruiper

Het nader onderzoek bestaat uit een environmental DNA (e-DNA) test. Watermonsters. worden geanalyseerd en hieruit blijkt of de soorten voorkomen in het projectgebied. Voor de grote modderkruiper wordt het onderzoek uitgevoerd tussen maart en september. Voor de kamsalamander wordt het onderzoek uitgevoerd tussen maart en oktober.

Nader onderzoek poelkikker

Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of de poelkikker voorkomt in het projectgebied. Dit kan worden geïnventariseerd in de periode tussen april en september door te letten op kooractiviteit of door ze te vangen met behulp van schepnetten.

Flora
In het projectgebied zijn geen beschermde planten waargenomen of te verwachten. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Ongewervelden
In het projectgebied worden geen beschermde ongewervelden verwacht. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Houtopstanden

De bomen in het projectgebied vallen niet onder de bebouwde kom houtopstanden. De te kappen bomen betreffen perenbomen, welke buiten de bescherming houtopstanden vallen.

Conclusie

Vooralsnog wordt geconcludeerd dat het aspect natuur geen belemmering vormt.

De genoemde onderzoeken hebben reeds plaatsgevonden. Op het moment van schrijven van deze toelichting wordt het rapport natuur met de resultaten van desbetreffende onderzoeken opgesteld. Er kan alvast vermeld worden dat uit deze onderzoeken geen bijzonderheden naar voren zijn gevonden. Wanneer het rapport is afgerond zal deze worden toegevoegd aan deze toelichting.

4.9 Stikstof

Verspreid in Nederland liggen 118 Natura 2000-gebieden met overbelaste stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van (dier)soorten (hierna: ‘habitattypen’). Te veel stikstof is slecht voor de natuur. Voor activiteiten waarbij stikstof vrijkomt moet daarom worden onderzocht wat de effecten zijn op de beschermde Natura 2000-gebieden.

In het kader van de haalbaarheid van het plan, is door middel van een onderzoek de stikstofdepositie vanwege het plan op de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt. Vervolgens is bepaald of deze resultaten leiden tot mogelijk significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en of een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is. De memo waarin de resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen, is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder zijn de bevindingen beknopt weergegeven.

De bouw en exploitatie van het nieuwe glastuinbouwbedrijf dat met dit plan mogelijk wordt gemaakt leidt niet tot significant negatieve effecten ten aanzien van stikstofdepositie. Er zijn geen deposities hoger dan 0,00 mol N/ha/jr berekend.

Conclusie
Uit de berekeningen blijkt dat de exploitatie van het bedrijf van de aanvrager na de beoogde uitbreiding niet zorgt voor een verwachte toename van stikstofemissies op de omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van de beoogde uitbreiding. Er wordt namelijk geen depositietoename op de Natura 2000-gebieden verwacht groter dan 0,00 mol N/ha/jaar.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. De gemeente, waarbinnen de betreffende ontwikkeling plaatsvindt, is hierbij het bevoegd gezag.

Archeologie

Krachtens het RepPIP zijn aan de projectlocatie de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 2’ en ‘Waarde – Archeologie 3’ toegekend. Op deze gronden dient bij de volgende bouwwerkzaamheden archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd:
afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0020.png"
Volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart waarvan hieronder een uitsnede is weergegeven, ligt het projectgebied in twee verschillende verwachtingszones.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0021.png"

Naar aanleiding daarvan heeft Transect b.v een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, bestaande uit een archeologisch bureauonderzoek (BO). De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 7 deze onderbouwing gevoegd. Hieronder volgen beknopt de conclusie en het advies.

Op basis van het bureauonderzoek geld voor het plangebied een hoge verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten uit het Midden-Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd. In het gehele plangebied is waarschijnlijk sprake van een gestapeld archeologisch relevant niveau van verschillende oeverafzettingen en inversieruggen, die geschikt zijn geweest voor bewoning en landgebruik vanaf het Midden-Neolithicum (Brakel-, Spelwerd- en Uitwijk-stroomgordels) en vanaf de IJzertijd (Gameren-stroomgordel). De oeverafzettingen en zandlichamen van deze stroomgordels zijn in de omgeving van het plangebied aanwezig vanaf een diepte van 40-400 cm -Mv. De oeverafzettingen kunnen zowel zijn afgedekt als geërodeerd door overstromingsafzettingen en doorbraakafzettingen van de Waal. Dit proces kan reeds plaats hebben plaatsgevonden vanaf de Laat-Romeinse tijd. Getuige de aanwezigheid van een aantal wielen in de directe omgeving van het plangebied zal dit proces echter hoofdzakelijk plaats hebben gevonden na de bedijking van de Bommelerwaard in 1327. Op basis van historische kaarten worden uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd hoofdzakelijk sporen van landgebruik, terreininrichting en infrastructuur verwacht.

Advies

In het gehele plangebied is sprake van een hoge verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten op verschillende niveaus in de ondergrond. De voorgenomen ingrepen in het plangebied, de gefaseerde uitbreiding van het naastgelegen glastuinbouwbedrijf, zal naar verwachting zorgen voor een aantasting van één of meerdere archeologisch relevante niveaus. Zodra sprake is van een definitief inrichtings- en uitvoeringsplan adviseren wij om voorafgaand aan voorgenomen ingrepen in de ondergrond dieper dan 30 cm -Mv een verkennend archeologisch booronderzoek uit te voeren ter plaatse van die ingrepen, gericht op het vaststellen van de aanwezigheid, intactheid en diepteligging van eventuele archeologisch relevante niveaus. Door middel van een dergelijk veldonderzoek is het mogelijk om de algehele hoge verwachting voor het plangebied nader te specificeren en wellicht ook bij te stellen.

Op grond van de onderzoeksresultaten en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Zaltbommel) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het projectgebied.

In het kader van dit plan wordt nader onderzoek uitgevoerd naar de eventueel aanwezige archeologische waarden. Dit onderzoek wordt bij de vaststelling van dit plan bijgevoegd.

Naar verwachting vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Cultuurhistorie
In de toelichting bij een ruimtelijke plan dient een beschrijving opgenomen te worden van de manier waarop met de cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Onder de cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).

Volgens de Cultuurhistorische kaart van de Provincie Gelderland maakt het project deel uit van een ‘Belvoirgebied’, namelijk het Rivierengebied. Het Belvoirgebied is op de kaart van het Historisch Landschap van de Provincie Gelderland aangemerkt als een Provinciale archeologische parel.

Verder is langs de noordkant van het projectgebied en van de Waaldijk naar de Molenkampsweg sprake van een waardevol lijnvormig element, te weten een historische dijk / kade. De lijn van dit element is terug te vinden in de ligging van de straten Van Damweg, de Liesveldsesteeg en het onverharde pad Zijving. Ten zuiden van de Molenkampsweg is de Zijving niet meer als zodanig aanwezig doordat hier kassen zijn opgericht. Als gevolg van dit initiatief zal ook het deel ten noorden van de Molenkampsweg van de Zijving niet behouden kunnen blijven. Een gedetailleerde uitwerking van dit gevolg valt te lezen in de Landschappelijke inpassing, in Bijlage 8.

Het projectgebied en de directe omgeving wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van grootschalige glastuinbouwbedrijven met hun bebouwing. Van een open karakter van het landschap is al geen sprake meer. De strookvormige indeling is in de huidige situatie niet meer bepalend aanwezig. Daardoor is er geen sprake van dat deze ontwikkeling waarden schaadt.

Historisch-stedenbouwkundige waarden zijn in of nabij het projectgebied niet aanwezig. Het projectgebied is wel gelegen in een inundatiegebied van de Hollandse Waterlinie. Doordat er echter al sprake is van talloze grootschalige bebouwing om en nabij het projectgebied, is van een waardevol, open karakter van dit inundatiegebied al geen sprake meer.

In de gemeente Zaltbommel zijn waardevolle elementen aanwezig die of een natuurlijke geschiedenis hebben of die een door de mens gevormde geschiedenis hebben. De gemeente Zaltbommel heeft een cultuurhistorische inventarisatie uitgevoerd naar waardevolle structuren, gebieden en (zicht)lijnen als afzonderlijke elementen. Dat heeft geresulteerd in een inventarisatiekaart die op 7 juli 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld. Belangrijke cultuurhistorische waarden zijn:

  • de aan de rivieren gerelateerde oeverwallen met bebouwingsstructuren;
  • de wetering Capreton;
  • de Nieuwe Hollandse Waterlinie;
  • Rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten (Zaltbommel en Nederhemert-Zuid);
  • Gemeentelijke beschermd dorpsgezicht (Gameren);
  • Gemeentelijke en Rijksmonumenten;
  • Historische buitenplaatsen (Huis Brakel).

In of in de nabijheid van de projectlocatie zijn geen van deze genoemde waarden aanwezig.

4.11 Mobiliteit

Specifiek voor deze ontwikkeling heeft de initiatiefnemer een overzicht aangeleverd van de verwachte verkeerseffecten. Dit voor zowel vrachtverkeer als de personenauto’s en andere lichte transportvoertuigen. Deze te verwachten extra verkeersgeneratie is opgenomen in onderstaande tabel.

Ten aanzien van de woning is aansluiting gezocht bij de verkeersgeneratiecijfers zoals deze in de CROW publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren’ (december 2018) genoemd worden. Daarbij is uitgegaan van een vrijstaande woning in buitengebied in een niet stedelijk omgeving. Ook deze verkeersgeneratie is in onderstaande tabel opgenomen.

Aspect   Aantal per dag   Verkeersgeneratie per dag  
Aan- en afvoer materiaal en gereed product (vrachtverkeer)   2   4  
Personeel en leveranciers (personenauto's en busjes)   12 auto's/ busjes   24  
Woningen (totaal 3, 2 bedrijfswoningen en 1 burgerwoning)     3x9= 27  


Verkeer
Het totale aantal dagelijkse verkeersbewegingen is niet dusdanig hoog dat dit de capaciteit van de bestaande wegen rondom de projectlocatie overschrijdt. De nieuwe bedrijfswoningen maken voor de ontsluiting gebruik van de Liesveldsesteeg. De verkeersbewegingen als gevolg van de uitbreiding van het tuinbouwbedrijf worden ook afgewikkeld via de Liesveldsesteeg omdat het bedrijfsgebouw met alle voorzieningen daar gesitueerd is.


Voor het nieuwe glastuinbouwbedrijf geldt dat dat ook ontsloten wordt via de Liesveldsesteeg. Doordat de uitrit haaks op de Liesveldsesteeg gelegen is, hebben uitrijdende voertuigen zicht op het verkeer komende vanaf de dijk. Er is geen sprake van een dode hoek.


Ten aanzien van de ontsluitingswijze heeft op 20 mei 2022 een overleg plaatsgevonden met het PHTB en de verkeerskundige van de gemeente Zalbommel. Tijdens dat overleg heeft een integrale afweging plaatsgevonden van alle relevante aspecten ten aanzien van de wijze van ontsluiting, zoals verkeersveiligheid, geluidsemissie op aanliggende woningen en economische aspecten.


Het resultaat van deze integrale afweging is dat een ontsluiting op de Molenkampsweg uit oogpunt van economische motieven niet haalbaar blijkt.


Hierbij is in overweging genomen dat de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van dit initiatief relatief beperkt blijft en dat op een aantal plaatsen langs de ontsluitingsroute door het Projectbureau Tuinbouw Bommelerwaard of zijn rechtsopvolger maatregelen getroffen zullen worden die een positief effect hebben op de ontsluiting en de verkeersveiligheid. Hiervoor is budgettaire ruimte.

Parkeren
Ten aanzien van parkeren geldt dat er voldoende ruimte is om parkeren op het voorerf te realiseren. Daarbij geldt dat werknemers veelal gezamenlijk naar het bedrijf toekomen in auto's of busjes. Omdat een aanzienlijk deel van de arbeid door inwoners afkomstig uit de Bommelerwaard wordt verricht (scholieren), komt een deel van het personeel met de fiets.


De arbeidsbehoefte van een gerberakwekerij bedraagt 2 FTE per ha teeltoppervlak.


Voor de uitbreiding van het bestaande bedrijf met een oppervlakte van 2,1 ha kassen, geldt dat er 5 parkeerplaatsen (2,1 x 2 = 5) nodig zijn.


Er wordt een aantal van 15 parkeerplaatsen ten behoeve van het nieuwe glastuinbouwbedrijf voorzien. Dit plan voorziet in een tuinbouwbedrijf met een oppervlakte netto glas van 7,1 ha, zodat (7,1 x 2 = ) 15 parkeerplaatsen nodig zijn.

In totaal zijn er 20 nieuwe parkeerplaatsen nodig.

Het royale voorterrein en het terrein biedt voldoende ruimte om te kunnen voorzien in dit aantal parkeerplaatsen. Op de inrichtingstekening die als Bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing is gevoegd, zijn deze parkeerplaatsen ingetekend.

Hieronder valt een tekening te zien van de draaicirkel voor vervoer op eigen terrein:

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0022.png"

Huisvesting van arbeidsmigranten is uitdrukkelijk niet aan de orde. Het huidige voornemen voorziet hier niet in en ook in de toekomst zijn er geen plannen tot huisvesting.


Voor de geprojecteerde bedrijfswoningen zijn twee parkeerplaatsen per woning voorzien.


Conclusie
Het aspect mobiliteit/verkeer vormt geen belemmering voor dit project.

4.12 Lichthinder

Toetsingskader

In de nieuwe kassen zal gebruik worden gemaakt van assimilatieverlichting. De inrichting dient bij haar bedrijfsvoering te voldoen aan het Activiteitenbesluit. In paragraaf 3.5.1 van het Activiteitenbesluit zijn de daaraan te stellen eisen opgenomen. Deze moeten lichthinder voor omwonenden voorkomen en de duisternis en het donkere landschap beschermen.

Kassen voorzien van assimilatiebelichting dienen aan de bovenkant een lichtscherminstallatie te hebben, die ten minste 98% lichtuitstraling kan verminderen. Voorts dient de ondernemer de gevels van een kas vanaf zonsondergang tot zonsopgang zo af te schermen, dat hij de lichtuitstraling op 10 meter afstand met ten minste 95% reduceert. Ook mogen de lampen niet te zien zijn buiten de inrichting.

Ook worden er in het Activiteitenbesluit voorschriften gegeven over het gebruik van de lichtscherminstallatie. Tenslotte kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften opleggen ter voorkoming van lichthinder of om de duisternis en het donkere landschap te beschermen.

Beoordeling

De nieuwe kassen worden voorzien van een beweegbare lichtdichte afschermingsinstallatie die voldoet aan de norm van 98% lichtdichheid. Voorts worden de gevels voorzien van oprolbare gevelschermen waarmee de lichtuitstraling nagenoeg voor 100% wordt beperkt. De armaturen van de assimilatiebelichting worden zodanig hoog in de kas opgehangen dat deze van buitenaf niet zichtbaar zijn.

Nu de VNG-handreiking geen bepalingen bevat omtrent lichthinder, wordt het Barim op dit punt als aanvullend afwegingskader toegepast ter onderbouwing van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Op basis van het Activiteitenbesluit is elk glastuinbouwbedrijf aan een lichtuitstralingsnorm gebonden. Er kan vanuit worden gegaan dat hierdoor een aanvaardbaar woonen leefklimaat is gegarandeerd op een afstand van 10 m. De inrichting van de projectlocatie voorziet erin dat de nieuwe kassen een afstand van 10 meter ten opzichte van woningen aanhouden.

Conclusie

Het aspect lichthinder vormt geen belemmering voor dit project.

4.13 Niet-gesprongen Conventionele Explosieven

Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Tot op heden worden bij grond- en waterwerkzaamheden nog nagenoeg dagelijks niet-gesprongen conventionele explosieven gevonden. Ook in en boven de Bommelerwaard hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog allerlei oorlogshandelingen plaatsgevonden waarbij niet tot ontploffing gekomen explosieven en munitie is achtergebleven. Onder Conventionele Explosieven (CE) wordt verstaan: elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. CE worden ook wel aangeduid als Niet-Gesprongen Explosieven (NGE). Volgens een mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de werknemers en de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen. Werkgevers zijn volgens ARBO-wetgeving verantwoordelijk voor het veilig kunnen uitvoeren van werkzaamheden door werknemers binnen onze gemeente. Daarom zijn zij verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen historisch vooronderzoek te doen om de kans op de aanwezigheid van niet gesprongen CE met zekerheid te kunnen uitsluiten. In 2016 heeft de gemeente Zaltbommel een historisch vooronderzoek en explosievenkansenkaart voor de gehele gemeente laten opstellen. Op deze kaart zijn alle risicogebieden of wel ‘verdachte’ gebieden op het gebied van niet gesprongen CE aangegeven.

Beoordeling

Op basis van de Explosievenkansenkaart Bommelerwaard van 10 juni 2016 bevindt het grootste deel van de projectlocatie zich niet in 'verdacht' gebied. Voor dat deel geldt dat er geen feitelijk aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven in (en in de directe omgeving van) de projectlocatie. Dit deel van het projectgebied kan worden beschouwd als onverdacht op de aanwezigheid van CE. De voorgenomen werkzaamheden kunnen zonder extra maatregelen met betrekking tot explosieven worden uitgevoerd. Wel dient in alle gevallen het Protocol Toevalsvondst te worden nageleefd.

Een klein deel van het projectgebied blijkt volgens de genoemde kaart verdacht voor geschuts- en infanteriemunitie. Het betreft het deel van het projectgebied direct ten oosten van de bestaande kassen. Verwezen wordt naar onderstaande afbeelding.
afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPLveldsesteeg28a-ont1_0023.png" Uitsnede inrichtingstekening gecombineerd met Explosievenkaart, verdachte locatie in rode cirkel

Zoals uit de bovenstaande afbeelding blijkt is het voornemen om het verdachte gebied glasopstanden (kassen) op te richten.


Voor het verdachte gebied geldt dat mogelijk sprake kan zijn van geschutsmunitie en klein kaliber munitie (infanteriemunitie). Voor beide soorten munitie geldt ten aanzien van de verticale afbakening dat deze aangetroffen wordt net onder maaiveld als de bodem sinds de Tweede Wereldoorlog niet meer geroerd is. De maximale diepte is, op basis van ervaringen 4 meter onder maaiveld voor verschoten geallieerde munitie en 2 meter onder maaiveld voor gedumpte Duitse munitie. Als de bodem wel geroerd is, kan worden aangenomen dat in de bodem vanaf het maaiveld tot de diepte waarop de bodemroerende activiteiten hebben plaatsgevonden zich geen niet-gesprongen explosieven meer bevinden.


Voor het betreffende perceel blijkt uit raadpleging van www.topotijdreis.nl dat sinds de Tweede Wereldoorlog de nodige grondroeringen plaatsgevonden hebben. Het perceel is sindsdien herkaveld, waarbij kavelsloten zijn gedempt en andere watergangen zijn gegraven. Sinds medio jaren negentig is het perceel in gebruik als fruitgaard. Alvorens deze werd aangelegd hebben er grondverbeteringen plaatsgevonden. In het kader van de exploitatie van de gronden vinden er voortdurend grondroeringen plaats.


De voorgenomen bebouwing betreft glasopstanden (kassen). Deze kenmerken zich door een lichte bouwwijze waarbij enkel ter plaatse van de kolommen een ondiepe poer in de grond wordt aangebracht. De gevels worden voorzien van een randfundering die op het maaiveld wordt geplaatst. Ten behoeve van de bouw van de kassen behoeft niet dieper te worden gegraven dan 50 centimeter onder maaiveld. De grond is tot die diepte reeds geroerd, zodat aangenomen kan worden dat tot die diepte geen niet-gesprongen explosieven meer aanwezig zijn.


Conclusie

Vanwege eerdere grondwerkzaamheden in het kader van herkaveling en inrichting en exploiatie van de fruitgaard is de verdenking inmiddels opgeheven. Dit aspect vormt geen belemmering voor dit project.

4.14 Infrastructuur

Planologisch relevante kabels, leidingen (dit zijn: buisleidingen met een externe veiligheidszone en bovengrondse hoogspanningslijnen) en straalpaden dienen te worden beschermd tegen ingrepen die de werking ervan kunnen bedreigen. Aan de andere kant dient de omgeving te worden beschermd tegen het gevaar dat van bestaande en toekomstige leidingen, kabels en hoogspanningslijnen kan uitgaan. Uit inventarisatie is gebleken dat er zich binnen of in de directe omgeving van het projectgebied geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden bevinden.

Gewone nutsleidingen zijn meestal planologisch niet relevant. Als deze van groot maatschappelijk belang zijn en er grote problemen ontstaan als de leiding niet meer werkt, is het wenselijk om ook deze in een bestemmingsplan op te nemen. Dergelijke leidingen zijn binnen of in de directe omgeving van het projectgebied niet aanwezig.

Voor aanvang van de (graaf-)werkzaamheden wordt evenwel de ligging van kabels en leidingen door middel van een KLIC-melding opgevraagd bij de betrokken leidingbeheerders.

4.15 Besluit milieueffectrapportage

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage moeten de milieueffecten van activiteiten die worden genoemd in de bijlage C of D van dat besluit beoordeeld worden, voordat het bevoegd gezag een besluit neemt of een plan vaststelt. Ook als de richtwaarden uit onderdeel D van het besluit niet worden overschreden moet het bevoegd gezag zich ervan vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing is vormvrij, maar aan de inhoud worden wel eisen gesteld. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EU-richtlijn milieueffectbeoordeling. Getoetst moet worden op:

  • De kenmerken van het project;
  • De plaats van het project;
  • De kenmerken van mogelijke gevolgen.


Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:


1. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk en het plan kan worden vastgesteld;

2. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn niet uitgesloten. Er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r. Het plan is daarmee m.e.r.-plichtig.


M.e.r.-plicht op grond van de Wet natuurbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Met het opstellen van een plan mogen de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitattypen en de soortenhabitats niet verslechteren. Het plan mag geen verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Indien dat niet kan worden uitgesloten, is een plan m.e.r.-plichtig.


Beoordeling

Deze ontwikkeling maakt de uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf aan de Liesveldsesteeg 28a mogelijk, alsmede de vestiging van een nieuw glastuinbouwbedrijf inclusief bedrijfswoning in een gebied tussen de Waaldijk / Liesveldsesteeg en de Molenkampsweg. De oppervlakte van de kassen behorend bij de uitbreiding bedraagt circa 2,1 ha, voor het nieuwe bedrijf wordt uitgegaan van een oppervlakte aan kassen van circa 7,16 ha.


De ontwikkeling moet worden beschouwd als een wijziging of uitbreiding van een landinrichtingsproject omdat de glastuinbouwlocatie in oostelijke richting wordt uitgebreid (categorie D9). De gronden waarop die uitbreiding plaatsvindt hebben nu nog niet de bestemming 'agrarisch - tuinbouw'.

De ontwikkeling en de omvang van het plangebied blijven ver onder de drempelwaarde van 50 ha die voor deze categorie geldt. Het overgrote deel van het projectgebied is namelijk reeds bestemd voor glastuinbouw door het vaststellen van het PIP. In het kader van de vaststelling van dat plan is toentertijd een MER uitgevoerd. Bij de beoordeling van de milieugevolgen van voorliggend initiatief wordt derhalve allereerst verwezen naar die MER. Daarom kan voor de m.e.r.-beoordeling worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling die wordt aangevraagd door middel van deze ruimtelijke onderbouwing. Hierin en in de onderzoeksrapporten die als bijlagen zijn bijgevoegd is de nodige informatie opgenomen over de milieugevolgen van voorliggend initiatief. Verzocht wordt dan ook deze ruimtelijke onderbouwing met onderzoeksrapporten als m.e.r.-aanmeldnotitie te beschouwen op basis waarvan het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit kan nemen. Daarbij dient acht te worden geslagen op de selectiecriteria van artikel 4, lid 3, uit Bijlage III van de Europese Richtlijn 2011/92/EU, welke selectiecriteria aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van een milieueffectrapportage. De criteria uit deze richtlijn zijn:

  • 1. De kenmerken van het project
  • 2. De plaats van het project en
  • 3. De kenmerken van de potentiële effecten.


Voor wat betreft de kenmerken van het project wordt opgemerkt dat de omvang beperkt blijft en de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. niet overschrijdt. Het project betreft in feite de uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf in een gebied dat specifiek daarvoor is aangewezen in diverse beleidsdocumenten. Daardoor is er geen sprake van onevenredig nadeel voor het milieu.


Met betrekking tot de plaats van het project wordt opgemerkt dat dit gelegen is midden in een agrarisch gebied dat specifiek is ingericht en aangewezen is als glastuinbouwintensiveringsgebied. Ten tijde van de aanwijzing van dit gebied als gebied waar ruimte geboden wordt voor de ontwikkeling van toekomstbestendige en duurzame glastuinbouw zijn de milieugevolgen van deze aanwijzing gewogen en is geconcludeerd dat er geen sprake is van onevenredig nadeel voor het milieu.


De kenmerken van de potentiële effecten blijken uit de uitgevoerde omgevingsonderzoeken. Hieruit blijkt niet dat sprake zal zijn van belangrijke negatieve milieugevolgen. De verkeersaantrekkende werking is beperkt en ook de geluidsemissie overschrijdt geen grenswaarden. Zoals in paragraaf 4.9 beschreven leidt het project niet tot een toename van stikstofdepositie.


Conclusie

Geconcludeerd wordt dat een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling aan de orde is. Het bevoegd gezag kan op basis van de MER opgesteld in het kader van het PIP, deze ruimtelijke onderbouwing en de bijgevoegde onderzoeksrapporten een beoordelingsbesluit nemen waarbij het milieubelang afgewogen wordt. Gelet op de kenmerken van het project, de plaats ervan en de kenmerken van de potentiele effecten is het niet aannemelijk dat sprake is van significant nadelige gevolgen voor het milieu.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Kostenverhaal

Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro), in samenhang met artikelen 6.25, 6.12 Wro en 6.2.1 Bro, is Provinciale Staten verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het veegsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is Provinciale Staten verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan Provinciale Staten besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

Met voorliggend project wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Met de initiatiefnemer, wordt conform artikel 6.12, lid 2, sub a Wro een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is het verhaal van de kosten anderszins verzekerd. Daardoor geldt voor voorliggend project geen verplichting. In de anterieure overeenkomst is het verhaal van kosten op afdoende wijze vastgelegd.

5.2 Financiële haalbaarheid

Initiatiefnemer voert voorliggend project uit en beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling (in fases) te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

In het kader van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerp wijzigingsplan verstuurd naar gemeente Zaltbommel, gemeente Maasdriel, Rijkswaterstaat, waterschap Rivierenland, Omgevingsdienst Rivierenland en Veiligheidsregio Gelderland Zuid.


Deze overlegpartners hebben, met uitzondering van waterschap Rivierenland, aangegeven geen opmerkingen te hebben op het voornemen. Van waterschap Rivierenland is een negatief advies ontvangen. Op 22 november 2023 heeft een overleg plaatsgevonden met waterschap Rivierenland, provincie Gelderland en initiatiefnemer. Hierin zijn de opmerkingen van het waterschap Rivierenland besproken. De meeste opmerkingen heeft initiatiefnemer kunnen verwerken. Het gaat om de volgende punten:


1. Het waterschap heeft aangegeven dat de draaicirkel/ laad dock onvoldoende is uitgewerkt en onderbouwd, waardoor er twijfels zijn of het past. Het waterschap vraagt daarnaast om een laag profiel, waarin de draaicirkel, de weg, de nieuwe woningen en de bestaande woningen zijn opgenomen. Op basis van het advies is de inrijdsituatie van de laadkuil aangepast (meer gelijkmatig, minder steil), zodanig dat het inrijden en draaien gemakkelijker wordt ter hoogte van de laad dock. Ook is de laadkuil iets meer naar 'beneden' opgeschoven (verder richting loods), zodat er meer ruimte is ontstaan. De draaicirkel is daarmee ook gewijzigd, aangezien er meer ruimte is ontstaan. Daarnaast werd er een profieltekening opgemaakt van de woningen (bestaande en nieuwe woningen) waarin het hoogteverschil tussen de woningen wordt verduidelijkt in de nieuwe situatie. Er werden zijn daarmee twee extra snedes aan de projecttekeningen toegevoegd: E1 (verhouding woningen) en E2 (laadkuil).


2. Het waterschap heeft aangegeven dat de bodemdieptes moeten zijn afgestemd op het zomerpeil en het minimum profiel van B- en A- watergangen. Hetzelfde geldt voor nieuwe plasdraszones. Initiatiefnemer heeft het waterschap laten zien als dat het uitgangspunt dient te zijn, het aanhouden van het zomerpeil, dat de bijbehorende taludprofielen zorgen voor een sloot breder dan de toegestane achter meter. Er is daarom voorgesteld om de taluds in plaats van 1:1 te plannen in 1:1,5. Op die wijze kan zowel het zomerpeil worden aangehouden, en wordt de maximale breedte niet overschreden voor de A- en B-watergangen. Ook in de plas-dras zones is dit waar mogelijk/waar nodig aangepast in overleg met het waterschap.


Daarnaast heeft initiatiefnemer aangegeven dat er in de omgeving veel steile taluds liggen die waarschijnlijk een 1:1 profiel hebben. Dit betekent volgens initiatiefnemer dat er in de omgeving sprake is van een bodemopbouw dat minder risicovol is om een steil talud op toe te passen.


In het overleg is vastgesteld dat er een vervolgonderzoek ten aanzien van de kwelsituatie moet plaatsvinden. Voor vaststelling van het wijzigingsplan wordt dit onderzoek uitgevoerd.


Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het plan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode heeft eenieder de gelegenheid om een zienswijze in te dienen.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Opzet van het inpassingsplan

De regels van het inpassingsplan zijn overgenomen uit het inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard en de hierbij behorende herzieningen. Het inpassingsplan bestaat uit een ruimtelijke verbeelding van het plan en de daarbij horende juridische regeling. Deze juridische regeling bestaat uit regels, waaronder de bestemmingsregels. Dit hoofdstuk geeft een korte toelichting op de juridische regeling van dit inpassingsplan.

6.2 Bestemmingen

Agrarisch – Tuinbouw

De gronden houden de bestemming Agrarisch - tuinbouw. Hier wordt een aanduidingsvlak glastuinbouw aan toegevoegd. Daarnaast worden functieaanduidingen opgenomen voor de te realiseren bedrijfswoningen.

Het bouwvlak van deze bedrijven valt samen met het aanduidingsvlak. Binnen het bouwvlak gelden geen beperkingen aan het te bebouwen oppervlak. Via nadere eisen wordt voorzien in bedrijfslogistiek op eigen erf, via voorwaardelijke verplichtingen wordt voorzien in landschappelijke inpassing op perceelsniveau.

In de bouwregels is een koppeling gelegd met de eisen voor de landschappelijke inpassing. De bouw van de kas moet samengaan met een landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 5 van de regels. Voor het bouwen van silo's en waterbassins gelden daarnaast de algemene regels over landschappelijke inpassing zoals deze zijn opgenomen in bijlage 2.

Verkeer
De in het gebied aanwezige ontsluitingswegen zijn bestemd tot 'Verkeer'. Paden voor (recreatieve) langzaamverkeersroutes en dergelijke zijn als doeleinde binnen de diverse bestemmingen opgenomen.

Water
De A-watergangen en grotere plassen, poelen en vennen hebben een eigen bestemming 'Water' gekregen. Binnen de bestemming zijn ook de (natuurvriendelijke) oevers meegenomen. De overige watergangen vallen onder de daar geldende bestemmingen, zoals de agrarische bestemmingen, Verkeer en Natuur. Om zeker te stellen dat nieuwe compenserende watergangen worden aangelegd, zijn deze als water bestemd.

Waarde - Archeologie
Voor archeologisch waardevolle gebieden is in het inpassingsplan de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen. Daarbij is gekozen voor een onderscheid in verschillende dubbelbestemmingen, zodat een goede vertaling kon worden gemaakt van de (te verwachten) archeologische waarden.

In overeenstemming met de beleidszones op de gemeentelijke beleidskaarten is per dubbelbestemming aangegeven in welke gevallen er archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voorafgaand aan een ontwikkeling.

Bestemming   Vrijstellingsgrens diepte   Vrijstellingsgrens oppervlakte  
Waarde - Archeologie 2   30 cm   100 m²  
Waarde - Archeologie 3   30 cm   2.500 m²  

Het verrichten van onderzoek is het uitgangspunt bij de beoordeling of er archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vast staat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten kan met instemming van de archeologisch deskundige een onderzoek achterwege blijven. Met betrekking tot kassen is een meer specifieke regeling opgenomen, waarbij uitgegaan wordt van de daadwerkelijke verstoring in plaats van de omvang van de kas.

Waterstaat - Waterkering en vrijwaringszone - dijk
De Waaldijk is een primaire waterkering. De dijken is, inclusief de kernzone en de beschermingszone, voorzien van een dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' en gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. De gronden met deze dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' zijn bestemd als waterkering. De gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone-dijk' zijn ter bescherming, onderhoud en instandhouding van de dijk. Binnen zowel de gronden die aangewezen zijn als 'Waterstaat - Waterkering' als de gronden die aangewezen zijn als 'vrijwaringszone - dijk' mag niet worden gebouwd, tenzij ontheffing is verleend. Ontheffing kan alleen worden verleend als de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad. De beheerder van de waterkering (Waterschap Rivierenland) heeft hierbij een adviesrol. Op deze gronden is tevens de Keur van Waterschap Rivierenland van toepassing.

Voor verschillende werkzaamheden (waaronder bouwen, planten van bomen, aanleggen van verharding of open water) moet vooraf ontheffing worden verleend. Geeft het Waterschap geen toestemming, dan kan de voorgenomen activiteit niet doorgaan. In de Keur zijn bepalingen opgenomen die gelden voor alle werken en werkzaamheden binnen deze bestemming.