direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Aanpassing kruispunt Haaksbergseweg - Rondweg N315 Neede
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Als gevolg van de aanleg van de N18 tussen Varsseveld en Enschede en de verwachte autonome toename van het verkeer in de gemeente Berkelland zal het verkeer op de N315 de komende jaren gaan toenemen. Om het extra verkeer te kunnen verwerken heeft de Provincie Gelderland, in nauwe samenwerking met de gemeente Berkelland, regio politie Noord-Oost Gelderland en Rijkswaterstaat, onderzoek gedaan naar mogelijke oplossingsrichtingen. Hierbij was het uitgangspunt dat de doorstroming, de verkeersveiligheid en de leefbaarheid van woningen langs de N315, ondanks de toename van het verkeer, wordt verbeterd of ten minste gelijk blijft. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat er voor de reconstructie van de Haaksbergseweg in Neede één oplossingsrichting is overgebleven die aan alle vooraf gestelde criteria voldoet. Het betreft de aanleg van een voorrangsplein volgens het Largas (LAngzaam Rijden GAat Sneller) principe op het kruispunt Haaksbergseweg - Rondweg N315 en de aanleg van een komslinger op de Haaksbergseweg. Dit Provinciaal inpassingsplan heeft specifiek betrekking op het kruispunt Haaksbergseweg - Rondweg N315 en de komslinger op de Haaksbergseweg.

De voorgestelde maatregelen zijn uitgewerkt in een definitief ontwerp voor de N315. De provincie heeft als wens om de maatregelen in het voorjaar van 2016 uit te voeren en medio juli 2016 af te ronden. Omdat de aanleg van het voorrangsplein en de komslinger niet passen binnen de vigerende bestemmingsplannen van de gemeente Berkelland moet vooraf aan de werkzaamheden een nieuw ruimtelijk plan worden opgesteld waarin de planologisch-juridische kaders voor de aanpassingen zijn vastgelegd.


Op basis van het algemeen provinciaal beleid hebben Provinciale Staten de mogelijkheid om een inpassingsplan op te stellen. Op de N315 laat de verkeerveiligheid en de verkeersdoorstroming te wensen over. De provincie wil deze problemen aanpakken. De gronden die beoogd zijn voor de aanleg van het verkeersplein liggen maar in één gemeente, namelijk de gemeente Berkelland. Echter, de N315 is een provinciale weg. Doordat de provincie de problemen op deze provinciale weg wil aanpakken, is hier sprake van een provinciaal belang.

Naast de planologische aanpassing moeten er verkeersbesluiten worden genomen en moet er een procedure 'Hogere grenswaarden' gevolgd worden in verband met de te hoge geluidsbelasting op gevels van nabij gelegen woningen. Omdat besluitvorming door verschillende bestuurslagen onduidelijk en verwarrend is, zijn Gemeente Berkelland en de Provincie Gelderland overeengekomen dat de provincie een inpassingsplan maakt.

Doordat de provincie het inpassingsplan gaat opstellen, ontstaat er snelheid in de besluitvorming hetgeen uiteindelijk ook de (snelheid in) uitvoering ten goede komt.

Het project wordt volledig gefinancierd door de provincie maar is in overleg met de gemeente en omwonenden tot stand gekomen.

1.2 Situering plangebied

Het plangebied ligt in Neede, gemeente Berkelland en bestaat uit twee deelgebieden. deelgebied 1 betreft de kruising Haaksbergseweg - Rondweg N315 en omvat de gronden van het nieuw aan te leggen voorrangsplein en een klein deel van de aansluitingen op de bestaande infrastructuur. Deelgebied 2 ligt op de Haaksbergseweg ten oosten van deze kruising ter hoogte van Haaksbergseweg 130 en omvat de gronden van de nieuw aan te leggen komslinger.

Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0001.png"

Luchtfoto met globale ligging plangebied

1.3 Vigerende Planologisch-juridische situatie

De huidige planologische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in de volgende bestemmingsplannen:

  • 'Buitengebied Neede, herziening 1987', vastgesteld door de raad van de gemeente Neede bij besluit van 30 oktober 1990 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland bij besluit van 27 mei 1991;
  • 'Neede, Woongebieden 2011', vastgesteld door de raad van de gemeente Berkelland bij besluit van 26 juni 2012;
  • 'Neede, Bedrijventerreinen 2011', vastgesteld door de raad van de gemeente Berkelland bij besluit van 26 februari 2013.

In de navolgende afbeelding is te zien waar welk bestemmingsplan geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0002.png"

Vigerende bestemmingsplannen deelgebied 1

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0003.png"

Vigerende bestemmingsplannen deelgebied 2

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het inpassingsplan "Aanpassing kruispunt Haaksbergseweg - Rondweg N315 Neede" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:2.000 (kaart nr. NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1)
  • planregels;
  • toelichting met bijlagen.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het inpassingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de, in het plangebied gelegen, gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting met bijlagen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar beschrijft het plan en toont de haalbaarheid van het plan aan. In de bijlagen zijn de, aan het plan ten grondslag liggende, onderzoeken en andere relevante stukken opgenomen.

1.5 Opbouw toelichting

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het relevant ruimtelijke beleid. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de bestaande situatie en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 zijn de onderzoeksresultaten van de relevante en benodigde onderzoeken opgenomen. In hoofdstuk 5 zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling weergegeven. Hoofdstuk 6 en 7 sluiten deze toelichting af met een beschouwing over de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van de gevoerde procedure.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in het inpassingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen, worden in dit hoofdstuk behandeld. Per bestuurslaag wordt een samenvatting gegeven van de relevante aspecten uit deze nota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken, omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder invloed van groei, stagnatie en krimp, die gelijktijdig plaatsvinden.

In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden. De structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk 'concurrerend', 'bereikbaar' en 'leefbaar&veilig'. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en dertien nationale belangen zijn:

  • 1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • Nationaal belang 1: Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond.

  • 2. Bereikbaar = Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
  • Nationaal belang 7: Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

  • 3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
  • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Toetsing

Dit inpassingsplan richt zich op de hoofddoelstelling Bereikbaar en draagt bij aan een robuust netwerk van wegen en een betere benutting van de capaciteit. Het inpassingsplan is daarmee in lijn met de uitgangspunten uit het SVIR.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het SVIR. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in ruimtelijke plannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Het Barro is niet van betekenis voor onderhavig inpassingsplan. Dit inpassingsplan betreft geen nationaal belang.

2.2.3 Crisis- en herstelwet

De Crisis- en herstelwet (Chw) is in 2010 in werking getreden en heeft als doel om de economische crisis, die in 2008 begon, en haar gevolgen, te bestrijden en een goed en duurzaam herstel van de economische structuur van Nederland te bevorderen. De wet bevat een groot aantal wetswijzigingen, waarmee procedures worden ingekort, het aantal benodigde vergunningen wordt teruggedrongen en meer duidelijkheid wordt geschapen in bestuurlijke verantwoordelijkheden waarbij Europese en internationale regelgeving wel volledig van kracht blijft. De wet is van toepassing op een aantal specifiek aangewezen projecten, maar ook kunnen bij algemene maatregel van bestuur nieuwe projecten of categorieën worden toegevoegd. Hoewel de wet aanvankelijk als tijdelijke maatregel was beoogd, is zij permanent geworden op 28 maart 2013. De maatregelen in de Chw zullen uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet.

Toetsing

Op grond van artikel 2.1 van Bijlage I van de Chw vallen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt middels een provinciaal inpassingsplan onder de werking van de Chw. Dit betekent dat de Crisis- en herstelwet op dit inpassingsplan van toepassing is.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Gelderland (2014) vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Deze visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar kijkt ook naar de langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex, dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking.

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.

  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Dit doel betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving.

Mobiliteit

In de Omgevingsvisie wordt nader ingegaan op verschillende thema's, zoals wonen, werken en energie. De provincie en haar partners streven samen naar een duurzame mobiliteit: een systeem dat een sterke economie, welvaart en welzijn ondersteunt en rekening houdt met de kwaliteit van de leefomgeving. De opgaven die zij daarbij zien, zijn:

  • bereikbaarheid optimaliseren voor wonen, werken en voorzieningen;
  • betrouwbaarheid (tijdsduur) van het personen- en goederenvervoer verbeteren;
  • vervoer afstemmen op behoefte en verplaatsingspatronen van mensen;
  • vervoer afstemmen op stromen van grondstoffen en goederen van bedrijven;
  • stromen van mensen, grondstoffen en goederen afstemmen op gevolgen van digitalisering markt en andere ontwikkelingen.

De provincie bekijkt de verschillende netwerken als een groot geheel en heeft specifiek aandacht voor de wisselwerking hiertussen en knooppunten.

  • 1. De provincie houdt specifiek de belangrijkste stedelijke netwerken bereikbaar (Arnhem-Nijmegen, Ede-Wageningen en Apeldoorn-Zutphen-Deventer) voor personen en bedrijven;
  • 2. De provincie werkt ook aan de toegang tot voorzieningen buiten deze stedelijke netwerken en zoekt tegelijk naar oplossingen die gebruikmaken van de kracht van de (lokale) samenleving;
  • 3. Tussen de steden en de omliggende gebieden moeten de verbindingen goed functioneren. Zo werkt de provincie aan corridors voor bedrijven- en goederenvervoer met als doel om deze (inter)nationale logistieke corridors beter te benutten;
  • 4. In het landelijk gebied zien de provincie en partners grote verschuivingen in mobiliteit door technologische en demografische ontwikkelingen. Hier investeert de provincie onder meer in nieuwe vormen van openbaar vervoer.

Natuur en landschap

Ook het thema natuur en landschap is voor dit inpassingsplan van belang. De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Natuur en landschap zijn het kapitaal van Gelderland. De opgaven die de provincie en haar partners hierbij zien, zijn:

  • het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
  • het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
  • het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

De bescherming van bos en natuur buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) is een verantwoordelijkheid van gemeenten. De provincie heeft daarom de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie ingetrokken.

Gelders Natuurnetwerk

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het GNN. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 hectare voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur. Een groot deel van de Gelderse natuurgebieden is internationaal beschermd. Juist in deze gebieden moet de biodiversiteit worden behouden of verbeterd. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden. Het GNN en de GO vervullen daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit.

Voor het behoud en de versterking van de biodiversiteit in Gelderland streeft de provincie naar het opheffen van versnippering en een goede aansluiting tussen het Natuurnetwerk en het Duitse Biotopverbund. De provincie wil de natuur van het GNN beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte.

Nieuwvestiging en grootschalige ingrepen zijn alleen mogelijk wanneer:

  • er geen reële alternatieven zijn;
  • een groot maatschappelijk belang in het geding is.

Per saldo moet elke ontwikkeling een verbetering van de kernkwaliteiten in het GNN opleveren. In dat saldo zijn vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang belangrijke randvoorwaarden.

Groene Ontwikkelingszone

De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.

Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden. In de GO heeft de provincie de volgende doelstellingen:

  • de samenhang tussen de natuurgebieden bevorderen en daarmee het Gelders Natuurnetwerk versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies zoneren;
  • ruimte bieden voor de ontwikkeling van functies die hier aanwezig zijn en passen. Vooral de niet-stedelijke functies landbouw, het landgoedbedrijf en dagrecreatie;
  • kansen bieden voor creatieve functiecombinaties ter versterking van het natuurlijke systeem door een versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap in combinatie met stedelijke functies waaronder verblijfsrecreatie;
  • beschermen van bos;
  • specifieke weidevogel- en ganzenfoerageergebieden beschermen.

De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een beperkte uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Bij een beperkte uitbreiding gaat het om het 'per saldo' versterken van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte van natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde. Ter bescherming en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden zijn regels opgenomen in de Omgevingsverordening waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Nieuwe natuurelementen die gerealiseerd zijn, worden toegevoegd aan het GNN.

Landschap

Ook het thema landschap is van belang voor het inpassingsplan. De Natuur van Gelderland, te realiseren via het GNN en de GO, is de groene ruggengraat van het landschap. Landschap is aan verandering onderhevig. Ruimtelijk-economische ontwikkelingen geven vorm aan het landschap. De Omgevingsvisie verbindt de verantwoordelijkheden van de verschillende partners voor een duurzame economie en het borgen van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie en haar partners staan samen voor de opgave om de diversiteit van het Gelderse landschap te behouden en te versterken. Landschap is van groot belang voor Gelderland, als motor voor de vrijetijdseconomie en voor een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Samen richten de provincie en partners de aandacht op álle landschappen. Zo ontstaat een aantrekkelijk en beleefbaar Gelders landschap om in te wonen, werken en recreëren. Actuele ontwikkelingen die sterk verweven zijn met het landschap zijn de diversificatie en schaalvergroting van de agrarische sector, transitie naar duurzame energie en de krimp in het buitengebied. Dit zijn provinciale en regionale opgaven waar de provincie met bouwmeesterschap stuurt op realiseren van kwaliteit. Waar zich kansen voordoen in het GNN om cultuurhistorische relicten - zoals grafheuvels, historische lanen, et cetera - zichtbaar te maken, is het de ambitie van de provincie om samen met haar partners die kansen te verzilveren en zo een extra dimensie aan het natuurlandschap te geven. In de GO is het de ambitie om de natuurdoelen te verbinden met de versterking van het landschappelijke raamwerk en van de landschappelijke karakteristieken. Gemeenten nemen hun verantwoordelijkheid door vanuit hun landschapsbeleid actief te sturen op ontwikkelingen in het landschap en door te werken aan behoud en ontwikkeling van het landschap zelf. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen voor het realiseren van landschapsdoelen zorgvuldig meegewogen.

Toetsing

Om de doorstroming, verkeersveiligheid en de leefbaarheid te verbeteren, of ten minste gelijk te houden, is besloten een voorrangsplein aan te leggen. Het gebied maakt geen onderdeel uit van het GNN of de GO. Het inpassingsplan heeft daarmee geen negatief effect op het GNN en de GO. De Omgevingsvisie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit inpassingsplan.

2.3.2 Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Natuur en landschap

Op het aspect natuur en landschap zijn de artikelen 2.7 en 2.8 uit de verordening van toepassing. Artikel 2.7 gaat in op het GNN. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Gelderse EHS en anderzijds uit het zoekgebied van 7.300 ha voor 5.300 ha nieuwe natuur. Het beleid met betrekking tot het GNN is ten eerste gericht op de bescherming en het herstel van de aanwezige natuurwaarden, ten tweede op de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden. De GO bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan natuur binnen de voormalige Gelderse EHS.

Bestemmingswijzigingen in bestaande natuur zijn niet toegestaan, tenzij sprake is van een groot openbaar belang en er geen reële alternatieven zijn buiten het GNN. Deze formulering is zo gekozen omdat een nieuwvestiging altijd gepaard gaat met oppervlakteverlies, hetgeen altijd een significant negatief effect op de kernkwaliteiten met zich meebrengt. Daarom wordt alleen een uitzondering gemaakt voor ingrepen die van groot openbaar belang zijn. Is dat het geval dan kan een ingreep slechts doorgaan indien schade zo veel mogelijk wordt voorkomen en de resterende nadelige effecten volledig worden gecompenseerd. Bij deze categorie ingrepen mag de compensatie ook op afstand van de ingreep plaatsvinden. Indien is aangetoond dat geen reële alternatieven bestaan voor een ontwikkeling binnen het GNN, dient vervolgens te worden onderzocht of deze significante gevolgen kunnen worden voorkomen (gemitigeerd). Hierbij kan onder andere worden gedacht aan maatregelen met betrekking tot de inpassing van de ontwikkeling in de omgeving. Indien mitigatie niet of onvoldoende mogelijk is, wordt toegekomen aan compensatie. Hierbij gaat het om de realisatie van een nieuw areaal natuur. Compensatie dient te worden gerealiseerd in of nabij de GO en vindt bij voorkeur in de nabijheid van de ingreep plaats, mits zodoende een duurzame situatie ontstaat. Hiertoe dient een compensatieplan te worden opgesteld.

Artikel 2.8 gaat in op de GO. De GO heeft een dubbeldoelstelling: er is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de ecologische samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden. Binnen de GO liggen mogelijkheden voor projecten die bijdragen aan een substantiële versterking van de kernkwaliteiten. Grootschalige nieuwvestiging die naar aard en schaal het karakter van het betreffende gebied wezenlijk aantast, past hier niet. Dit ligt anders wanneer een groot openbaar belang in het geding is en reële alternatieven ontbreken. Het gaat dan bijvoorbeeld om nieuwe infrastructuur of woningbouwlocatie.

Zowel bij nieuwvestiging als bij een grootschalige uitbreiding dient, naast een goede landschappelijk inpassing, sprake te zijn van een per saldo substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO. Bij de keuze voor de te ontwikkelen natuur verwacht de provincie dat - in geval van een ontwikkeling binnen een verbindingszone - wordt aangesloten bij de kernkwaliteiten van de GO in het algemeen en het betreffende gebied in het bijzonder. In het geval van een ontwikkeling buiten een verbindingszone verwacht de provincie dat wordt aangesloten bij de kernkwaliteiten van het aangrenzende GNN in hetzelfde deelgebied.

Toetsing

Het gebied maakt geen onderdeel uit van het GNN of de GO. Het inpassingsplan heeft daarmee geen negatief effect op de GNN en GO. De Omgevingsverordening vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit inpassingsplan.

2.4 Regionaal beleid

2.4.1 Structuurvisie Regio Achterhoek

De Achterhoekse gemeenten werken op het vlak van de ruimtelijke ordening samen in een intergemeentelijk overleg ruimtelijke ordening en volkshuisvesting. In een ambtelijke werkgroep en een bestuurlijk overleg zijn alle acht de gemeenten vertegenwoordigd. In maart 2010 is in het bestuurlijk overleg afgesproken om een gezamenlijke visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio Achterhoek op te stellen.

Deze gezamenlijke visie voorziet ook in een behoefte aan één regionaal geluid richting externe partners. Daarbij gaat het om overheden, zoals provincies, het Rijk en Europa, maar ook om partners, zoals woningcorporaties en waterschappen.

De structuurvisie is een actualisatie van de regionale structuurvisie uit 2004. Deze ruimtelijke visie richt zich niet op een ruimtelijk eindbeeld, maar streeft juist flexibiliteit na. Het leidende principe is een omslag 'van sturen naar begeleiden'. Dit om kansen te pakken en tegelijkertijd te werken aan behoud en versterking van ruimtelijke kwaliteit. Het document is niet het eindpunt van het ruimtelijk beleid, maar is met name agendavormend.

Ten aanzien van bereikbaarheid is in de visie als uitgangspunt opgenomen dat de Achterhoek goed dient aan te sluiten op omliggende stedelijke netwerken. Dit op het gebied van wonen, werken, voorzieningen én infrastructuur. Er is nog niet inzichtelijk gemaakt wat dit exact betekent. De volgende stap is dan ook een onderzoek naar de meerwaarde van de Achterhoek voor de omliggende stedelijke netwerken en andersom. Profilering is hierbij het sleutelwoord.

Toetsing

De aanleg van een voorrangsplein en de aanleg van een 'komslinger' zijn niet van invloed op het ontsluiten van de Achterhoek op omliggende stedelijke netwerken, maar zorgen wel voor een verbeterde verkeersveiligheid en doorstroming van het verkeer. Deze ontwikkeling doet geen afbreuk aan het ruimtelijke beleid van de regio.

2.5 Gemeentelijk beleid Berkelland

2.5.1 Structuurvisie Berkelland 2025

De "Structuurvisie Berkelland 2025" geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot het jaar 2025 weer. Het is een integrale visie die geldt voor het grondgebied van de hele gemeente.

Een uitgangspunt voor de gemeente is het behouden van de rust, de variatie en de kleinschaligheid van het woningaanbod. De vier hoofdkernen hebben daarbij ieder hun eigen kwaliteiten. Deze kwaliteiten moeten verder worden versterkt.

Berkelland streeft naar leefbare wijken en kernen met een gedifferentieerde woningvoorraad en bevolking. Woningbouw wordt geconcentreerd in de vier hoofdkernen en moet zo min mogelijk beslag leggen op ruimte buiten de bebouwde kom, dit betekent dat inbreiden zo veel mogelijk voor uitbreiden gaat. Inbreiden mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit van bestaande wijken.

In de structuurvisie worden de belangrijkste ontwikkelingen voor de vier grote kernen; Borculo, Eibergen, Neede en Ruurlo afzonderlijk weergegeven. In Neede wordt het accent gelegd op bouwen voor de eigen woningbehoefte, het opwaarderen van een aantal bestaande wijken, versterken van het dorpshart en het verbeteren van de ontsluitingsstructuur.

Infrastructuur en bereikbaarheid

Voor de gemeente Berkelland is de nieuwe N18 van groot belang. Het is een essentiële verbinding in het oosten van Nederland die de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de lokale economie ten goede komt. Ook de leefbaarheid wordt vergroot, doordat de grote kernen langs de weg worden ontzien.

De aanleg van de nieuwe N18 als autoweg heeft tot gevolg dat verkeer, dat nu nog van parallel gelegen routes gebruikmaakt, voor de N18 zal kiezen. Na aanleg van de nieuwe N18 zal het oude N18 tracé binnen Berkelland een andere functie krijgen. Het RBT De Laarberg krijgt een aansluiting op de N18. Daarmee is de bereikbaarheid gewaarborgd in noordelijke richting (Twente) en in zuidelijke richting (Stadsregio Arnhem-Nijmegen). Om de bereikbaarheid van het RBT De Laarberg in de westelijke richting te verbeteren wordt in de toekomst de Deventer Kunstweg opgewaardeerd.

Toetsing

De aanleg van een voorrangsplein en de aanleg van een 'komslinger' zijn nodig, omdat door de aanleg van de N18 de verkeersintensiteit op de N315 zal toenemen. De ingrepen zijn dus nodig als gevolg van de aanleg van de N18 en de te verwachten autonome toename van het verkeer. Dit inpassingsplan past hiermee in de Structuurvisie Berkelland 2025.

Hoofdstuk 3 Het plan

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het plan beschreven. Hierbij wordt eerst ingegaan op de huidige verkeerskundige situatie en de gevolgen van de ontwikkelingen in het gebied op de N315. In paragraaf 3.3 worden de verschillende oplossingsrichtingen besproken en in paragraaf 3.4 worden de verkeerskundige maatregelen die met dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt beschreven.

3.2 Bestaande situatie

De provinciale weg 315 (N315) loopt vanaf Doetinchem dwars door de Achterhoek via Ruurlo, Borculo en Neede richting de N18 ten zuiden van Haaksbergen. De weg is 40 km lang en over de gehele lengte uitgevoerd als tweebaans-gebiedsontsluitingsweg met een maximale snelheid van 80 km/h. Inhalen is over de gehele lengte van het tracé niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0004.png"

Ligging van de N315 in Gelderland

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0005.png"

N315 met in rood de ligging van de kruising Haaksbergseweg - Rondweg N315

In de navolgende luchtfoto is de huidige verkeerskundige situatie rondom de Haaksbergseweg - Rondweg N315 te zien. In het door DGMR uitgevoerde akoestisch onderzoek wegverkeer en onderzoek naar de luchtkwaliteit zijn verkeersgegevens van de Haaksbergseweg en de Rondweg N315 opgenomen. Het onderzoek is als bijlage bij dit inpassingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0006.png"

Luchtfoto huidige kruising

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0007.png"

Streetview op de huidige kruising vanaf de Haaksbergseweg in oostelijke richting met rechts de Rondweg

Medio 2018 zal de N18 gereed zijn en opengesteld worden voor verkeer. Het aantal aansluitingen op de N18 wordt omwille van de veiligheid en doorstroming verminderd. Door het verminderen van aansluitingen op de N18 ontstaan er andere verkeersbewegingen in het gebied rondom Neede. Daarnaast wordt er de komende jaren nog een autonome toename van het verkeer verwacht. De verwachting is dat het verkeer op de N315 (Haaksbergseweg) met maximaal 3.000 motorvoertuigen per etmaal zal toenemen. Deze toename zal leiden tot een slechtere doorstroming op de Haaksbergseweg en de Rondweg en heeft daarmee tevens nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid en milieukwaliteit.

3.3 Afwegingen ontwerp

De Provincie Gelderland heeft in samenwerking met de gemeente Berkelland onderzoek gedaan naar de huidige knelpunten op de Rondweg en Haaksbergseweg. In dit onderzoek zijn de ontwikkelingen van de N18, de uitbreiding van Friesland Campina Domo en de effecten van de maatregelen op het gebied van gemeentelijke wegen meegenomen. In het onderzoek zijn tevens de aspecten verkeersveiligheid, doorstroming, fietsveiligheid, geluid, luchtkwaliteit, landschappelijke impact, leefomgeving en haalbaarheid meegenomen en beoordeeld. Het doel van het onderzoek was niet om alle knelpunten op te lossen maar wel om te zoeken naar haalbare oplossingen die negatieve effecten van de nieuwe N18 en de overige ontwikkelingen in de omgeving wegnemen.

Uitgangspunt in het onderzoek naar mogelijke oplossingen was dat de doorstroming, de verkeersveiligheid en de leefbaarheid van woningen langs de N315, door de toename van het verkeer, wordt verbeterd of ten minste gelijk blijft als in de huidige situatie.

Tijdens het onderzoek zijn de volgende 3 oplossingsrichtingen verkend:

  • bestaande situatie handhaven;
  • bestaande situatie verbeteren, zodanig dat de doorstroming, verkeersveiligheid en leefbaarheid verbeterd worden ten opzichte van de huidige situatie;
  • alternatief tracé.

Voor het verbeteren van de bestaande situatie zijn twee verschillende maatregelen verkend: de aanleg van een rotonde op de kruising Haaksbergseweg - Rondweg N315 in combinatie met een rotonde op Oude Eibergseweg en de aanleg van een voorrangsplein op de kruising Haaksbergseweg - Rondweg N315 in combinatie met een linksaffer naar de Oude Eibergseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0008.png" ---afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0009.png"

Rotonde op kruising Haaksbergseweg - Rondweg N315 in combinatie met een rotonde op Oude Eibergseweg

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0010.png"

Voorrangsplein kruising Haaksbergseweg - Rondweg N315

Voor de oplossingsrichting alternatief tracé zijn de navolgende alternatieve tracés onderzocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0011.png"

Tracé lang

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0012.png"

Tracé kort

De hiervoor gepresenteerde oplossingsrichtingen zijn getoetst aan de genoemde aspecten zoals doorstroming, geluid, fijnstof et cetera. Hierbij is gekeken wat de effecten waren van de oplossing ten opzichte van de huidige situatie (2013). Om de mate van doorstroming te kunnen bepalen zijn verkeerssimulaties gemaakt uitgaande van de toekomstige prognoses.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0013.png"

Uit de toetsing bleek dat de aanleg van de "Largas-T"-oplossing op de aspecten verkeersveiligheid, doorstroming, fietsveiligheid en leefbaarheid een verbetering geeft. Op basis van deze conclusies heeft de provincie Gelderland (in overleg met de gemeente Berkelland) ervoor gekozen om deze oplossing nader uit te werken en uit te voeren.

3.4 Toekomstige situatie

In deze paragraaf wordt de nieuwe situatie in de omgeving van het kruispunt Haaksbergseweg - Rondweg N315 toegelicht. De nieuwe situatie betreft de definitieve uitwerking van het voorrangsplein. Deze oplossing voorziet in twee verkeerskundige maatregelen. De maatregelen worden in de navolgende tekst van oost naar west beschreven. Voor het ontwerp van het tracé wordt tevens verwezen naar het ontwerp dat in de bijlagen van de toelichting van dit inpassingsplan is bijgevoegd.

Komslinger bebouwde kom

De komslinger is een maatregel die gecombineerd wordt met het verschuiven van de oostelijke bebouwde komgrens in oostelijke richting. De nieuwe komgrens komt ter hoogte van Haaksbergseweg 128/130 te liggen. Ter plaatse van de nieuwe komgrens komt een komslinger te liggen. Deze komslinger voorkomt dat het verkeer met hoge snelheid de bebouwde kom van Neede in rijdt.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0014.png"

Ontwerp komslinger ter hoogte van Haaksbergseweg 128/130

Om de uitstraling van de omgeving meer te laten aansluiten op de bebouwde kom zullen er langs de weg ondersteunende maatregelen worden getroffen, zoals het planten van hagen en, waar mogelijk, bomen. Ter hoogte van huisnummer 95/97 wordt nog een extra verkeersremmende maatregel, in de vorm van een verhoogde middengeleider, aangelegd.

Voorrangsplein kruising Haaksbergseweg - Rondweg N315

Op de kruising Haaksbergseweg - Rondweg N315 wordt een zogenaamd voorrangsplein volgens het LARGAS principe aangelegd. LARGAS staat voor LAngzaam Rijden GAat Sneller. Het inrichten van een weg volgens het LARGAS principe zorgt ervoor dat de weg bij het wegverkeer automatisch de gewenste rijsnelheid oproept. Het verkeer gaat met een relatief langzame snelheid rijden en wordt gelijkmatiger waardoor de doorstroming verbetert.

In de navolgende afbeelding is de nieuwe situatie op de kruising Haaksbergseweg - Rondweg N315 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0015.png"

Ontwerp voorrangsplein

Het voorrangsplein bestaat uit een ovaal vormgegeven verkeersplein. Een deel van het voorrangsplein wordt aangelegd op gemeentegrond die thans in gebruik is als tijdelijk crossterrein. Door het ontwerp zo veel mogelijk op deze gronden te situeren zijn zo min mogelijk particuliere gronden nodig.

De bocht in het voorrangsplein zorgt ervoor dat de snelheid uit het verkeer wordt gehaald. Tevens ontstaat op de kruising een logische situatie waarbij de N315 de doorgaande route wordt en het doorgaande verkeer vanaf de rondweg niet langer voorrang hoeft te verlenen aan het verkeer op de Haaksbergseweg. De uitvoegstroken op het voorrangsplein zorgen ervoor dat afslaand verkeer kan voorsorteren en het doorgaand verkeer beter door kan stromen.

Daarnaast wordt de bestaande fietspadenstructuur aangepast: Op dit moment kruisen (brom)fietsers de kruising Haaksbergseweg - Rondweg N315 op 2 locaties op vrij korte afstand van elkaar, namelijk ter hoogte van de Kieftendijk en het kruispunt Rondweg/Haaksbergseweg zelf. Voor weggebruikers is dit niet overzichtelijk. In de nieuwe situatie steken fietsers alleen nog ter hoogte van de Kieftendijk de Rondweg over, omdat de fietspaden aan de noordzijde van de kruising worden verlegd naar de zuidzijde. Deze situatie is duidelijker voor het verkeer en ook veiliger voor de (brom)fietsers.

Het nieuwe ontwerp heeft geen gevolgen voor de bestaande erfontsluitingen, deze blijven gehandhaafd. Daarnaast worden de eigenaren van het tankstation aan de Haaksbergseweg betrokken bij de definitieve uitvoering van het project om ervoor te zorgen dat het tankstation optimaal bereikbaar blijft.

Landschappelijke inpassing

De Haaksbergseweg zelf wordt verbreed en daarvoor moeten de bestaande bomen, die langs de weg staan, gekapt worden. De bomen die op 4,50 m van de nieuwe weg liggen, zullen ook gekapt moeten worden. De provincie streeft uit veiligheidsoverwegingen naar obstakelvrije bermen. In het nieuwe wegontwerp is echter ruimte opgenomen om bomen terug te planten. De gemeente Berkelland heeft een groenplan voor de inrichting van de wegbermen in voorbereiding. Het plan houdt in het aanbrengen van groenvoorzieningen ter hoogte van het voorrangsplein en van beplanting langs de Rondweg en Haaksbergseweg voor het gedeelte dat binnen de bebouwde kom valt.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de effecten van de reconstructie van de kruising van de Haaksbergseweg-Rondweg op het milieu en de omgeving. De effecten worden daarbij getoetst aan de wettelijke kaders. Voor een deel van de milieu- en omgevingsaspecten is onderzoek verricht. De belangrijkste uitkomsten van deze onderzoeken worden in dit hoofdstuk verwoord. Voor uitgebreidere en meer specifieke informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeksrapporten. Deze zijn als bijlage bij dit inpassingsplan gevoegd.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

Algemeen

Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. In het kader hiervan moet ruimtelijke planvorming getoetst worden aan archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Uitgangspunten in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) zijn op hoofdzaken:

  • archeologische waarden zo veel mogelijk (in situ) in de bodem bewaren;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Resultaten bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek

Er is een archeologische quick scan1 en een bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek2 uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn als bijlage bijgevoegd.

Archeologisch bureauonderzoek (quick scan)

In het archeologische bureauonderzoek (quick scan) is allereerst ingegaan op de archeologische beleidskaart van de gemeente. Het volgende wordt geconstateerd:

  • Voorrangsplein Haaksbergseweg - Rondweg N315: Deze ligt op de archeologische beleidskaart in een Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied (AWV) categorie 6 (geomorfologische eenheden met een plaggendek, gebieden met een hoge archeologische verwachting. Eventuele archeologische resten zijn hier afgedekt met een 50 cm of dikker plaggendek en daardoor waarschijnlijk goed geconserveerd. Het beleidsuitgangspunt is hier streven naar behoud in de huidige staat. Bodemingrepen dieper dan de bouwvoor vermijden. Indien behoud niet mogelijk is, dan bij bodemingrepen dieper dan 40 cm –Mv en groter dan 100 m2 vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek.
  • Komslinger: Deze ligt voor wat betreft het westelijke deel in een AWV categorie 7 (overige gebieden met een hoge archeologische verwachting). Hiervoor gelden dezelfde beleidsuitgangspunten als voor AWV6-gebieden, met dien verstande dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm –Mv en groter dan 100 m2 vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Het oostelijke deel ligt in een AWV categorie 8 (gebieden met een middelmatige archeologische verwachting. Hiervoor gelden dezelfde beleidsuitgangspunten als voor AWV7-gebieden, dus vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 30 cm –Mv en groter dan 100 m2.


afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0016.jpg"

Uitsnede uit archeologische beleidskaart

De quick scan archeologie gaat hierna verder in op de kenmerken van de onderzoekslocatie. In het onderzoek worden ten slotte de volgende conclusies getrokken:

  • 1. In beide deelgebieden is sprake van een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een diepte vanaf 40/50 cm –Mv. Dit ligt binnen het bereik van de voorgenomen bodemingrepen. Volgens het beleid van de gemeente Berkelland moet vroegtijdig een archeologisch inventariserend veldonderzoek worden uitgevoerd.
  • 2. In beide deelgebieden is sprake van een archeologische verwachting op sporen van (nederzettings-)activiteiten uit de periode Laat Paleolithicum B t/m Late Middeleeuwen.
  • 3. Archeologische sporen/resten worden op een diepte van 20 tot 50 cm –Mv verwacht, afhankelijk van de aanwezigheid van een – dun – plaggendek.
  • 4. Archeologische sporen/resten bestaan naar verwachting uit 1) nederzettingssporen/-terreinen en 2) concentraties vondstmateriaal (steentijdvindplaatsen).

Inventariserend veldonderzoek

Op basis van het inventariserend veldonderzoek zijn de volgende conclusies te trekken:

  • Landschappelijk gezien ligt het plangebied in een vlakte van verspoelde dekzanden, waarbinnen (gordel)dekzandwelvingen voorkomen. Er is in de deelgebieden echter weinig sprake van reliëfverschillen aan het maaiveld die op de nabije ligging van een dergelijke welving wijzen.
  • Historisch gezien lag het plangebied (aan de rand van) het Needervlier, een nat broek- en heidegebied dat pas in de tweede helft van de 19e eeuw ontgonnen is. De huidige Haaksbergseweg verschijnt al op topografisch kaartmateriaal in de eerste helft van de 19e eeuw (als wegdijk). Daarvoor, tegen het einde van de 18e eeuw lijkt de Haaksbergseweg nog niet als zodanig aanwezig te zijn.
  • Getuige de aanwezigheid van roestvlekken hoog in het bodemprofiel zijn beide deelgebieden relatief nat geweest. Daarbij is als gevolg van werkzaamheden in de 19e en 20e eeuw de ondergrond zodanig omgewerkt dat alle sporen van voormalige bodemvorming verdwenen zijn.
  • De mate van omwerking van de bodem in combinatie met de natte landschappelijke ligging leiden tot de constatering dat in beide deelgebieden sprake is van een lage archeologische verwachting op resten uit alle archeologische perioden.

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek bestaat er in archeologisch opzicht in beide deelgebieden geen bezwaar tegen de voorgenomen werkzaamheden. De gebieden hebben een lage archeologische verwachting en zijn daarmee vanuit archeologische optiek geschikt voor de toekomstige inrichting als onderdeel van de geplande wegreconstructie. Er hoeven geen aanvullende maatregelen te worden genomen.

Het bevoegd gezag (de provincie Gelderland) stelt op basis van het archeologisch onderzoek dat geen dubbelbestemming archeologie opgenomen hoeft te worden voor de twee locaties.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.

4.2.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen, naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en archeologische resten, ook cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Om die reden wordt in deze paragraaf beknopt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het gebied en zijn de cultuurhistorische waarden in en om het plangebied geïnventariseerd. Vervolgens is bekeken wat de gevolgen van het inpassingsplan op de aanwezige cultuurhistorie zijn.

Ontstaansgeschiedenis

Het dorp Neede ligt tussen de beekdalen van de Bolksbeek en Berkel en de Needse Berg in. De stuwwal van de Needse Berg geeft het Needse landschap een bijzondere verschijningsvorm. De door ijslobben opgestuwde berg, is van hoge ouderdom en stamt net als de keileemlaag in de ondergrond uit het Saalien. Na de landijstijd hebben rivieren en beekdalen de randen van de berg afgesleten en is door wind, het gebied bedekt met dekzand. Neede ligt ten noorden van het brede Berkeldal en oostelijk van de Bolksbeek. Het dorp Neede ligt op de zuidelijke flank van de Needse berg. De flanken waren uitstekende plekken voor het aanleggen van akkers. Dat is de reden dat rondom de berg essen zijn aangelegd, waaruit weer nederzettingen zijn ontstaan. De hoge delen van de berg waren geschikt voor bos.

Neede en omgeving wordt al zeer lang bewoond. In de vroege middeleeuwen zijn de bewoners akkers (essen) gaan aanleggen op de stuwwalhelling. De essen breidden uit en groeiden aan elkaar. Meer richting de drassige gebieden lagen de hoevennederzettingen met verspreid liggende kampen (eenmansessen). De naam 'de Nede' wordt voor het eerst vermeld in de 12de eeuw. Neede is verwant met de betekenis 'laag gelegen' of 'neder en beneden'. In het dialect wordt gesproken over 'Nee'. Net als in andere esdorpen, speelde ook in dit gebied de organisatie in marken een grote rol in de samenleving. Naast het agrarische bestaan en de markten, kreeg de huisweverij steeds meer betekenis als inkomstenbron. De huisnijverheid groeide tussen 1600 en 1850 uit tot een industrie. In de 19de eeuw zette de huisnijverheid zich om in de stichting van drie textielfabrieken. Neede kreeg hierdoor steeds meer een industrieel karakter en behoorde samen met Eibergen tot de jonge textielcentra in de Achterhoek.

Eind 19de en begin 20ste eeuw werden de natte gebieden ontwaterd en ontgonnen. Ze zijn omgezet in weilanden. De tijd van ontginning is aan de kavelpatronen af te lezen. De oude bouwlanden hebben een onregelmatige blokvormige kavelvorm. De 19de en 20ste eeuwse ontginningen in de dekzandgebieden hebben een regelmatig en strookvormig kavelpatroon. Op de navolgende uitsnede van de Topografisch Militaire Kaart uit 1930 is een spoorlijn te zien. Deze spoorlijn kwam in 1884 gereed. Tot 1972 werden hierover nog goederen vervoerd.

Daarnaast zijn de Haaksbergseweg en Kieftendijk herkenbaar, de situering van deze wegen is, afgezien van de huidige aansluiting op de Rondweg, ongewijzigd gebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0017.png"

Uitsnede Topografisch Militaire Kaart uit 1930 bron: www.watwaswaar.nl

Inventarisatie cultuurhistorische waarden

In het plangebied en de directe omgeving zijn geen gemeentelijke- of rijksmonumenten aanwezig. Ook maakt het gebied geen deel uit van een gemeentelijk- of rijksbeschermd dorpsgezicht. Daarnaast doorsnijdt de nieuwe verkeersstructuur geen historische kavelpatronen.

Gevolgen van dit inpassingsplan op de cultuurhistorische waarden

Als gevolg van de uitvoering van dit inpassingsplan wordt de kruising aangepast. De oorspronkelijke situatie waarin de Haaksbergseweg de historische doorgaande route is, zal door de aanleg van het voorrangsplein verdwijnen. In de nieuwe situatie ontstaat door het voorrangsplein immers een onderbreking in de weg en vormt de N315 de doorgaande route. Verkeerskundig gezien ontstaat in de nieuwe situatie echter een veiliger en logischer aansluiting.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering voor het inpassingsplan.

4.3 Natuur

4.3.1 Algemeen

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men onder andere te maken met de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en het Gelders NatuurNetwek (voorheen EHS). Bij soortenbescherming geldt de Flora- en faunawet.

De maatregelen die met dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt maken deel uit van de gehele herinrichting van de N315 aan de noordzijde van Neede. In het kader van deze herinrichting is door bureau Eelerwoude een Quickscan flora en fauna3 en een nader onderzoek vleermuizen4 verricht. De Quickscan en het nader onderzoek zijn opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting. De voor dit inpassingsplan relevante resultaten worden in de navolgende subparagrafen besproken.

4.3.2 Soortenbescherming

De soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Deze wet is erop gericht om de Nederlandse biodiversiteit te beschermen en de dieren en planten binnen de Nederlandse wetgeving de plek te geven die hun volgens de Europese afspraken toekomt. De Flora- en faunawet is overal en altijd van toepassing bij ontwikkelingen.

Flora

Langs de bermen zijn op enkele locaties verwilderde tuinplanten aangetroffen, zeer waarschijnlijk uit de direct aangrenzende tuinen. Zwaar beschermde flora is op basis van het aanwezige biotoop en algemene standplaatscondities niet te verwachten. Negatieve effecten als gevolg van werkzaamheden worden niet verwacht.

Vogels

De beplanting langs het traject biedt nestgelegenheid voor vogels. Vogels met nesten met een jaarrond beschermde status zijn niet vastgesteld. Algemene of vrij algemeen voorkomende broedvogels die gedurende het veldbezoek zijn vastgesteld zijn braamsluiper, zwarte roodstaart, merel, vink, koolmees en pimpelmees. Het kappen van bomen leidt mogelijk tot een beperkt verlies van broedgebied. Gelet op het adaptatievermogen van deze (algemene) broedvogelsoorten en het ruime alternatief in de directe omgeving van het plangebied worden geen negatieve effecten verwacht. Uitgangspunt daarbij betreft het gegeven dat er gedurende het jaar geen nesten van vogels verstoord mogen worden. Alle vogelsoorten in Nederland zijn strikt beschermd onder de Flora- en faunawet. Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die nesten beschadigen of verstoren. Verstoring kan in veel situaties worden voorkomen door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt niet noodzakelijk geacht, mits er voorafgaand aan de werkzaamheden wordt vastgesteld dat er geen broedende vogels op locatie aanwezig zijn.

Grondgebonden zoogdieren

Het plangebied maakt onderdeel uit van het leefgebied van de zwaarder beschermde eekhoorn en steenmarter, terwijl ook algemeen voorkomende en lichtbeschermde soorten zoals (spits)muizen en egel gebruik maken van het gebied. Tijdens het veldbezoek zijn geen verblijfplaatsen, of sporen van zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren vastgesteld. Negatieve effecten op (zwaar) beschermde grondgebonden zoogdieren als gevolg van voorgestane ontwikkelingen worden niet verwacht, omdat, als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden geen vaste rust- of verblijfplaatsen van zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren verloren gaan. Daarnaast wordt het foerageergebied van de soorten niet aangetast. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt voor grondgebonden zoogdieren niet noodzakelijk geacht.

Vleermuizen

Uit het gebied zijn waarnemingen bekend van de gewone dwergvleermuis, de laatvlieger en de rosse vleermuis. Potentiële verblijfplaatsen in de vorm van holten in de te kappen bomen zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen. Het is evenwel mogelijk dat de lijnvormige beplanting langs de Haaksbergseweg een functie vervult als vliegroute voor met name gebouwbewonende vleermuizen, zoals de gewone dwergvleermuis. Mogelijk wordt met het verwijderen van deze potentiële vliegroute en/of foerageergebied een verblijfplaats aangetast. Aanvullend onderzoek naar de vliegroute en het foerageergebied is noodzakelijk, waarbij tevens moet worden bepaald of de te verwijderen beplanting hiervoor een functie vervult.

Uit het nader onderzoek vleermuizen blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied van verschillende vleermuissoorten. De beplanting langs de Assinkdrijfweg vormt een essentiële vliegroute voor gewone dwergvleermuis en laatvlieger, van beide soorten zijn kraamverblijven in de nabijheid van de weg vastgesteld. De beplanting langs de rondweg N315 en rond de bebouwde kom van Neede heeft geen essentiële functie voor vleermuizen.


Negatieve effecten op vleermuizen langs de rondweg N315 en rond de bebouwde kom van Neede en de Haaksbergse weg zijn redelijkerwijs uit te sluiten. Het aanvragen van een ontheffing wordt voor deze locaties niet noodzakelijk geacht.


Verwijdering van de beplanting Assinkdrijfweg leidt tot negatieve effecten op de functionele leefomgeving van de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger, hetgeen ontheffingsplichtig is. In overleg met de gemeente wordt bepaald op welke wijze de functionaliteit van de vliegroute behouden kan blijven. Deze ingreep ligt buiten het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan.

Overige soorten

Negatieve effecten op zwaar beschermde amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden worden niet verwacht vanwege het ontbreken van geschikt biotoop voor deze soorten. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt voor deze soortgroep niet noodzakelijk geacht.

4.3.3 Gebiedsbescherming

In Nederland hebben verscheidene natuurgebieden een beschermde status onder de Natuurbeschermingswet 1998. Daarbij zijn 2 soorten te onderscheiden:

A. Natura 2000-gebieden

B. Beschermde natuurmonumenten

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Voor alle gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. De kern van de bescherming is dat deze instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar mogen worden gebracht.

Beschermde Natuurmonumenten

Al onder de Natuurbeschermingswet 1967 werden natuurgebieden beschermd door het aanwijzen van Staats- en Beschermde Natuurmonumenten. Met de inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 vervalt het onderscheid tussen Staats- en Beschermde Natuurmonumenten, beide worden nu Beschermde Natuurmonumenten genoemd. Daarnaast komen die (delen van) Natuurmonumenten die overlappen met Natura 2000-gebieden te vervallen. De instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied zullen wel mede betrekking hebben op de waarden die beschermd werden door het Natuurmonument. In totaal blijven 63 Beschermde Natuurmonumenten bestaan. Activiteiten mogen geen negatieve effecten hebben op de waarden waarvoor het gebied is aangewezen.

Gevolgen plangebied

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Op ongeveer acht km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Stelkampsveld. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden kan worden aangenomen dat er geen belemmering zullen zijn van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Voor het kappen van de bomen zal een omgevingsverguninng worden aangevraagd bij de gemeente.

4.3.4 Gelders Natuur Netwerk en Groene Ontwikkelingzones

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op het NNN denkbaar zijn, is het raadzaam (en in sommige gevallen noodzakelijk) een NNN-toetsing uit te voeren.

Gevolgen plangebied

In de provincie Gelderland wordt het NNN het GNN of de GO genoemd. Het plangebied en omliggende gebied maakt geen onderdeel uit van het GNN/de GO maar ligt op ongeveer één kilometer afstand. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en de GO. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN of de GO significant aantasten. Een toetsing aan het beleid ten aanzien van het GNN of de GO wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

4.3.5 Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit inpassingsplan.

4.4 Water

4.4.1 Algemeen

De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied hebben effect op de aanwezige waterhuishouding. Het watersysteem moet op een goede manier hersteld of aangepast worden. Om ervoor te zorgen dat het inpassingsplan geen negatieve effecten heeft op het watersysteem is in het ontwerp rekening gehouden met de benodigde waterberging. In de navolgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.

4.4.2 Waterplan Gelderland 2010-2015

De ambitie en de rol van de provincie ten aanzien van het aspect water is opgenomen in de Omgevingsvisie Gelderland (2014). De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.

Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.

Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.

In de bij de Omgevingsvisie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater en vaarwegen. De betreffende regels zijn niet van toepassing op het plangebied.

4.4.3 Waterbeheerplan 2010-2015

De gemeente Oude IJsselstreek ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2009 een waterbeheerplan vastgesteld voor de periode 2010-2015. Het Waterbeheerplan bevat het beleid op hoofdlijnen voor alle taakgebieden van het Waterschap Rijn en IJssel. Dit plan is opgesteld samen met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van het deelstroomgebied Rijn-Oost. Het plan geeft aan welke doelen het Waterschap nastreeft en welke maatregelen en projecten daarvoor in de planperiode worden ingezet. De maatregelen die uitgevoerd worden en de bijbehorende financiële middelen zijn op hoofdlijnen aangegeven.

De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoonwater en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van de ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

4.4.4 Waterberging

Als gevolg van de maatregelen die met dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt neemt het verhard oppervlak toe. Om er voor te zorgen dat het watersysteem goed blijft functioneren en er geen wateroverlast ontstaat moet voor de toename van het verhard oppervlak compenserende voorzieningen voor de waterberging worden gerealiseerd. Het te compenseren oppervlak voor de maatregelen die met dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt betreft 600 m2.

Deze compensatie vindt plaats op het onbebouwde gebied ten westen van het voorrangsplein (momenteel in gebruik als cross-terreintje), de gronden worden ter plaatse verlaagd waardoor overtollig hemelwater vastgehouden kan worden en vervolgens in de bodem kan infiltreren.

In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Bro is het inpassingsplan en de waterbergende maatregel voorgelegd aan het waterschap. Het waterschap is hiermee akkoord maar geeft wel aan dat in het voor infiltratie geplande gebied, sterk varieert en dat lokaal leem aangetroffen kan worden. Leem is slecht doorlatend. Dit is een aandachtpunt voor de dimensionering van het infiltratiegebied. Dit komt aan de orde in de uitvoeringsfase.

4.4.5 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit inpassingsplan.

4.5 Milieuhygiënische aspecten

Bij het opstellen van een inpassingsplan is het van belang om na te gaan in hoeverre milieuhygiënische factoren belemmeringen opleveren voor de voorgestelde ontwikkeling. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan de volgende punten:

  • geluidsaspecten;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • stikstofdepositie;
  • externe veiligheid.

4.5.1 Geluidsaspecten

Wettelijk kader en beleid

Wet geluidhinder

Voor het aspect wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In voorliggende situatie vindt een fysieke wijziging plaats aan de provinciale weg N315 (Rondweg/Haakbergseweg). Voor de wijziging van bestaande wegen dient aangetoond te worden of sprake is van reconstructie in het kader van de Wgh. In het kader van de Wgh is er sprake van een reconstructie van een weg, als er één of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg plaatsvinden waardoor de geluidbelasting op gevels van nabijgelegen geluidgevoelige bestemmingen toeneemt met ten minste 2 dB ten gevolge van het verkeer op die weg.

In de Wgh gelden alleen normen voor woningen binnen een geluidzone. Alle wegen met uitzondering van 30 km/uur gebieden hebben een geluidzone. De geluidzone aan weerszijden van de weg is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied. In art. 1 Wgh zijn de definities opgenomen van stedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities luiden:

  • buitenstedelijk: het gebied buiten de bebouwde kom (bepaald door borden komgrens) en het gebied (binnen en buiten de bebouwde kom) binnen de zone van een autoweg of autosnelweg;
  • stedelijk: het gebied binnen de bebouwde kom met uitzondering van de gebieden binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.

De zonebreedte is aangegeven in artikel 74.1 Wgh. Voor het bepalen van de zonebreedte dient uitgegaan te worden van de toekomstige situatie (artikel 99.4 Wgh). In artikel 75 lid 1 van de Wet geluidhinder is bepaald dat de uiterste begrenzing van de geluidzone wordt bepaald vanaf de buitenste rijstrook. Dit is de binnenzijde van de kantstreep van de buitenste rijstrook. De bestaande N315 is deels binnenstedelijk en deels buitenstedelijk gelegen. In de toekomst worden de komgrenzen langs de N315 verplaatst. Het betreft hier zowel de oostelijk gelegen komgrens alsook de noordwestelijk gelegen komgrens. Hierdoor komt een groter deel van de N315 te liggen in binnenstedelijk gebied.

Hogere grenswaarden

Bij overschrijding van de normen moet worden onderzocht of er maatregelen zijn die de geluidsbelasting kunnen reduceren. Indien deze maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of als deze stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, is de Provincie Gelderland bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.

Indien een hogere grenswaarde wordt aangevraagd dient men rekening te houden met de maximaal toelaatbare binnenwaarde voor geluidgevoelige bestemmingen. De maximaal toelaatbare binnenwaarde bedraagt voor bestaande woningen in de zone van een te reconstrueren weg 33 dB (artikel 112 Wgh).

In het onderzoek is voor 19 woningen sprake van een saneringssituatie. Sanering is het terugbrengen van het geluidsniveau in de woning naar 33 dB. Indien er sprake is van een reconstructie in het kader van de Wgh dient de sanering te zijn afgehandeld. Voor de saneringswoningen dient dan een saneringsprogramma te worden opgesteld. Voor de saneringswoningen dient een binnenwaarde van 43 dB in acht genomen te worden.

Het bevoegd gezag moet bij het vaststellen van hogere waarden ook inzicht hebben in de gecumuleerde geluidsbelasting (artikel 110a lid 6 en 110f Wgh), indien dit relevant is. De gecumuleerde geluidbelasting mag namelijk niet leiden tot een onaanvaardbare geluidsbelasting in de optiek van het bevoegd gezag. De provincie Gelderland is bevoegd gezag voor het verlenen van de hogere grenswaarde. Na het verlenen van deze waarden worden voor deze woningen de binnenwaarde op het wettelijke vereiste niveau gebracht door, voor zover noodzakelijk, het toepassen van gevelmaatregelen. Dit gebeurt in overleg met de bewoner en/of eigenaar.

Resultaten onderzoek

In het kader van het inpassingsplan is een akoestisch onderzoek5 uitgevoerd naar de akoestische effecten van de te wijzigen bestaande wegen. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij het inpassingsplan opgenomen. In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies uit het onderzoek weergegeven.

N315 (Rondweg-Haaksbergseweg)

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege de fysieke wijzigingen aan de N315 sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder bij een aantal woningen als gevolg van het geluid van de Haaksbergseweg (N315). Voor deze woningen wordt een afweging gemaakt van geluidsmaatregelen. Haaksbergseweg (gemeentelijk wegvak) en Oude Eibergseweg. Vanwege de Haaksbergseweg (gemeentelijk wegvak) en de Oude Eibergseweg wordt een toename berekend van maximaal 1 dB. Voor deze wegen is derhalve geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidbelastingen en toenames zonder aftrek art. 110g Wgh inzichtelijk gemaakt. Hierbij is tevens betrokken de beoogde verschuiving van de komgrens. Wanneer de aftrek art. 110g Wgh niet wordt toegepast, wordt bij een groter aantal woningen een toename van 2 dB of meer berekend.

Maatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelasting te reduceren.

  • Bronmaatregel: op het gehele traject worden bronmaatregelen toegepast. Deze bronmaatregelen zijn beschreven in het akoestisch onderzoek van DGMR (bijlage 1A van de rapportage). Na het treffen van deze bronmaatregelen blijft voor 7 woningen een toename van 2 dB of meer over;
  • Overdrachtsmaatregel: door plaatsing van aanvullende geluidsschermen of -wallen worden de geluidbelastingen bij alle reconstructiewoningen gereduceerd tot de toetswaarde. Het plaatsen van een scherm bij woning Haaksbergseweg 69 is mogelijk, bij de andere woningen is het stedebouwkundig niet mogelijk. De geluidbelasting op Haaksbergseweg 69 voldoet aan de toetswaarde na bron- en schermmaatregelen (neemt op de meeste gevels af van 0 tot 4 dB). De hoogste geluidbelasting is 53 dB (inclusief aftrek Wgh), de geluidreductie door maatregelen op dit punt is 1 dB;
  • Extra (bovenwettelijke) schermen zijn nodig om bij de woningen, die in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' zijn aangemerkt als zijnde aandachtspunt, het geluid te verminderen tot de huidige situatie. Dit is mogelijk aan de westkant van de Largas, om de geluidtoenames op woningen Meijserweg 49 en 51 weg te nemen.

Exacte plaats en dimensionering van de geluidsmaatregelen wording in het rapport van DGMR uiteengezet. Na het treffen van maatregelen blijven voor 7 woningen een toename van 2 dB of meer aanwezig. Voor deze woningen wordt een hogere waarde procedure worden doorlopen. Bij geen van deze woningen wordt de wettelijke maximaal toegestane waarde overschreden. De procedure wordt uitgevoerd door de ODRN onder mandaat van provincie Gelderland. Na vaststelling worden bij deze woningen het geluid in de woningen onderzocht en worden eventueel maatregelen aangeboden om het geluid aan de wettelijk vereisde waarde te laten voldoen. Tevens zijn er in het gebied diverse saneringswoningen aanwezig, waarvoor een saneringsprogramma wordt opgesteld. Deze woningen krijgen vanuit het Rijk indien noodzakelijk maatregelen aan de woning aangeboden.

Conclusie voor het plan

Door het treffen van geluidmaatregelen, bronmaatregelen en wettelijke en bovenwettelijk schermmaatregelen voldoet het inpassingsplan aan de vereisten uit de Wgh. Een goed woon- en leefklimaat voor de genoemde woningen kan worden gegarandeerd. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de wijziging van de N315 te Neede. Voor zeven woningen moet een hogere waarde worden vastgesteld en voor de aanwezige saneringswoningen wordt een saneringsprogramma opgesteld.

4.5.2 Bodemkwaliteit

Algemeen

Voordat het inpassingsplan wordt vastgesteld, moet zijn aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater de gewenste ruimtelijke ontwikkeling toelaten. Ook moet worden getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

Onderzoek

In september 2015 is door Rouwmaat Groep een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de komslinger6 en een verkennend bodemonderzoek ter plaatse van het voorrangsplein7. Beide onderzoeken zijn opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting. De voor dit inpassingsplan relevante resultaten worden hieronder besproken.

Algemeen

De gehele locatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd. Bij het vooronderzoek zijn geen gegevens naar voren gekomen die kunnen duiden op de aanwezigheid van asbest op of in de bodem van de onderzoekslocatie. Het is niet bekend of op de onderzoekslocatie asbest in de bodem aanwezig is.

Teneinde een uitspraak te kunnen doen over de concentratie aan asbest kan een asbestonderzoek uitgevoerd worden conform de NEN 5707 (bodem) en/of NEN 5897 (granulaten). Asbest is in dit onderzoek verder niet beschouwd.


Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt. Ondanks de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd, is het altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.

Komslinger
De bovengrond bestaat overwegend uit donkerbruin, matig fijn zand. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit lichtbruin, matig fijn zand. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 160 cm-mv voor peilbuis 1.

Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Zintuiglijk zijn er geen afwijkingen waargenomen.

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • a. de bovengrond licht verontreinigd is met PAK;
  • b. het grondwater licht verontreinigd is met Barium.

De verhoogde gehalten PAK in de grond worden (deels) waarschijnlijk veroorzaakt door antropogene bestandsdelen (puin-/kooldeeltjes) en/of door microscopisch kleine deeltjes (bijv. roet). Het betreffen dan diffuus verspreide verontreinigingen.

Het is bekend dat in het grondwater zware metalen in sterk fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.

De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er ons inziens op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor het toekomstige gebruik van het terrein.

Voorrangsplein

De bovengrond bestaat overwegend uit donkerbruin, matig fijn zand. Daaronder bestaat de ondergrond overwegenduit lichtbruin, matig fijn zand. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 150 cm-mv voor peilbuis 5.

Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Op zintuiglijke wijze is het volgende aangetroffen:

  • a. boring 1 (van 0-50 cm-mv) puin (licht);
  • b. boring 3 (van 0-50 cm-mv) puin (licht);
  • c. boring 4 (van 0-50 cm-mv) puin (licht).

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • a. de bovengrond licht verontreinigd is met Kwik, Lood, PCB en Minerale olie;
  • b. de bovengrond plaatselijk matig verontreinigd is met PAK;
  • c. het grondwater licht verontreinigd is met Cadmium en Zink.

Het is bekend dat in de bodem en in het grondwater zware metalen in fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden. PCB's werden onder andere toegepast als isolatievloeistof in transformatoren, als hydraulische vloeistof, koelvloeistof en weekmaker in kunststoffen. De PCB's zijn niet te relateren aan het (voormalige) gebruik van het terrein en zijn mogelijk afkomstig van een bron elders. De aangetroffen waarde overschrijdt het criterium voor een nader onderzoek niet.

Voor zover bekend is op de onderzoekslocatie geen bronlocatie aanwezig of aanwezig geweest, die een dergelijke verontreiniging met Minerale olie veroorzaakt kan hebben. Mogelijk is de verontreiniging afkomstig van een bron elders. Gezien het slechts licht verhoogde gehalte is een nader onderzoek niet noodzakelijk. De plaatselijk matig verhoogde gehalten PAK in de grond worden waarschijnlijk veroorzaakt door de waargenomen antropogene bestandsdelen (puin-/kooldeeltjes) en/of door microscopisch kleine deeltjes (bijv. roet). Het betreffen dan diffuus verspreide verontreinigingen.

De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient verworpen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten is een nader onderzoek niet noodzakelijk. In de uitsplitsing van M1 is geen overschrijding van de interventiewaarde voor PAK aangetoond en daarom is het vermoeden van een geval van ernstige bodemverontreiniging ongegrond. Wel dient er met het uitvoeren van (graaf)werkzaamheden rekening mee gehouden te worden dat de grond niet schoon is. Dit geeft beperkingen aan de (her)gebruiksmogelijkheden van de grond.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit inpassingsplan.

4.5.3 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Wet milieubeheer

Het wettelijk kader voor luchtkwaliteitseisen is opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). In bijlage 2 van de Wm zijn grenswaarden opgenomen voor onder andere de luchtverontreinigende componenten stikstofdioxide, fijn stof, zwaveldioxide, lood, benzeen, koolmonoxide en stikstofdioxiden. De concentraties van deze stoffen in de buitenlucht moeten voldoen aan deze grenswaarden.

In Nederland zijn de componenten stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de meest kritische luchtverontreinigende componenten. Voor deze componenten bestaat in Nederland de hoogste kans op overschrijdingen van de gestelde grenswaarden. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan. In de navolgende tabel zijn de grenswaarden voor de componenten stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) opgenomen.

Grenswaarden NO2 en PM10

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0018.jpg"

1) Tot het jaar 2015 ligt de grenswaarde 50% hoger (uitstel (derogatie) voor het voldoen aan Europese normen)

Om kwetsbare functies zoals scholen en zorgcomplexen te beschermen tegen hoge concentraties vervuilende stoffen, zijn in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) regels opgenomen om de realisering van dergelijke functies langs drukke wegen tegen te gaan. In het Besluit is vastgelegd dat binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen geen onaanvaardbare situaties ontstaan ten aanzien van de luchtkwaliteit. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorging-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

Resultaten onderzoek

Door DGMR is onderzoek (Akoestisch onderzoek wegverkeer en onderzoek naar de luchtkwaliteit Voorrangsplein en Rondweg, DGMR, kenmerk M.2014.0195.03.R001, datum 29 april 2015) verricht naar de luchtkwaliteit voor de wijziging van de N315. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij het inpassingsplan opgenomen. Hieronder worden de belangrijkste conclusies uit het onderzoek weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0019.jpg"

Tabel rekenresultaten 

Uit de rekenresultaten blijkt dat de grenswaarden voor de componenten stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) zowel in 2014, 2018 als in 2027 niet worden overschreden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Binnen een afstand van 50 meter van de N315 en de aansluitende wegen zijn geen gevoelige bestemmingen gelegen. Hiermee wordt voldaan aan de normen uit het Besluit gevoelige bestemmingen.

Conclusie

Het inpassingsplan voldoet aan de vereisten uit de Wet milieubeheer en het Besluit gevoelige bestemmingen. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de N315 te Neede.

4.5.4 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (o.a. chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico (PR) mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) is verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen en transportrouten opgenomen. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Onderzoek

Stationaire bronnen

Om te inventariseren of er stationaire bronnen in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen is de provinciale risicokaart Gelderland geraadpleegd. Op de navolgende afbeelding is hiervan een fragment opgenomen. Op basis van deze uitsnede blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen stationaire risicobronnen te onderscheiden zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN315Neede-vst1_0020.png"

Uitsnede van de risicokaart

Mobiele bronnen

Om te bepalen of er mobiele bronnen in of nabij het plangebied zijn gelegen is het Basisnet (1 april 2015) geraadpleegd. Het doel van het Basisnet is de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te beheersen door het wettelijk vastleggen en borgen van gebruiksruimtes voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening. In feite is het Basisnet daarmee gericht op veilig bouwen en vervoeren. Er is een Basisnet voor de weg, het spoor en voor water.

Nevendoelen van het Basisnet zijn het creëren van duidelijkheid over waar welk vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en wat de consequenties hiervan zijn voor burgers, bestuurders, bedrijfsleven en hulpverlenings- en rampenbestrijdingsorganisaties.

N315

De N315 zelf is niet aangewezen als route waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Daarbij geldt dat de ontwikkeling in het plangebied niet voorziet in de toevoeging van een (beperkt) kwetsbaar object. Om die reden wijzigt het groepsrisico binnen het invloedsgebied niet. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan derhalve achterwege blijven.

Spoorlijn

In de nabijheid van het plangebied liggen geen relevante spoorwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan derhalve achterwege blijven.

Hogedrukaardgasleiding

Ten zuiden van het plangebied ligt een hogedrukaardgasleiding (Transportroutedeel N-569-66). De verblijftijd ('blootstellingstijd') van het verkeer over een weg binnen de invloedsfeer van een aardgasleiding is maar kort. Externe veiligheid met betrekking tot leidingen die gevaarlijke stoffen vervoeren, is met betrekking tot voorliggend inpassingsplan dan ook niet aan de orde. Een nadere beoordeling en verantwoording van het groepsrisico kan daarmee achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor het inpassingsplan.

4.6 Kabels en leidingen

In het kader van het project wordt een zogenaamde KLIC-melding (KLIC staat voor Kabels en Leidingen Informatie Centrum) verricht. Aan de hand van deze melding worden de beheerders en eigenaren van de verschillende kabels en leidingen geïnventariseerd. Met alle relevante kabel- en leidingbeheerders wordt overleg gevoerd over de te verrichten werkzaamheden en de mogelijke gevolgen voor de aanwezige kabels en leidingen.

Indien noodzakelijk worden de betreffende kabels en leidingen in overleg met de beheerder en eigenaren verlegd. Met het verleggen van de kabels en leidingen vormt dit aspect geen belemmering voor de uitvoering van dit inpassingsplan.

4.7 Niet Gesprongen Explosieven (NGE)

In de omgeving van het plangebied hebben voor zover bekend geen oorlogshandelingen plaatsgevonden. Het is daarom niet waarschijnlijk dat in het gebied explosieven aanwezig zijn. Het aspect Niet Gesprongen explosieven vormt daardoor naar verwachting geen belemmering voor de benodigde grondwerkzaamheden die voortkomen uit de uitvoering van dit inpassingsplan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de voorkomende functies in het inpassingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de uitgave "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen", kortweg SVBP2012. In dit hoofdstuk worden de planregels van het inpassingsplan van een nadere toelichting voorzien. De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De regels geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is enerzijds vastgelegd wat noodzakelijk is voor de rechtszekerheid van omwonenden. Anderzijds is flexibiliteit aangehouden waar mogelijk voor de verdere detaillering van het ontwerp.

5.2 Nadere toelichting op de bestemmingen

De regels bestaan uit de volgende hoofdstukken:

  • hoofdstuk 1: inleidende regels;
  • hoofdstuk 2: bestemmingsregels;
  • hoofdstuk 3: algemene regels;
  • hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In de inleidende regels worden begrippen en afkortingen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Deze zijn opgenomen om de regels eenduidig te kunnen uitleggen. In artikel 2 is aangegeven op welke wijze moet worden gemeten.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In de bestemmingsartikelen zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elke bestemmingsregel is overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen. Het onderhavige inpassingsplan kent enkel de bestemming 'Verkeer'.

Verkeer

Binnen de bestemming 'Verkeer' valt niet alleen de weg zelf, maar ook de bijbehorende opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten en bermen en taluds, alsmede voet- en fietspaden, onverharde wegen, onderdoorgangen, rotondes, bruggen, groenvoorzieningen, sloten, geluidswerende voorzieningen en nutsvoorzieningen.

Binnen de bestemming mogen gebouwen voor nutsvoorzieningen en bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd zoals voorzieningen voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, civieltechnische kunstwerken en kunstobjecten. In de regels zijn maximale hoogtes voor deze voorzieningen opgenomen.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels ten slotte bestaan uit regels die voor alle onderdelen van het plan van toepassing zijn. Deze bestaan uit een anti-dubbeltelregel, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels.

Hoofdstuk 4: Overgangsrecht en slotregel

In de loop van de tijd kunnen het gebruik en/of de bouwregels van grond of een gebouw gaan afwijken van datgene wat mogelijk is op basis van het inpassingsplan. In de overgangsregels wordt geregeld tot hoeverre deze afwijkingen zijn toegestaan. In de slotregel wordt de naam van het plan aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een inpassingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan.

6.2 Financiering

De benodigde financiële middelen voor de maatregelen die met dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt zijn opgenomen in de door Provinciale Staten vastgestelde begroting. Bij de begroting is niet alleen rekening gehouden met de realisatie van de aanpassingen maar ook met het (ver)leggen van kabels en leidingen, grondverwerving, het treffen van geluidsbeperkende maatregelen, overige maatregelen en de eventuele financiële consequenties van planschade.

Gelet op het bovenstaande is het inpassingsplan economisch uitvoerbaar.

6.3 Grondaankoop

Om de verkeerskundige maatregelen mogelijk te maken, dient de provincie de beschikking te hebben over de gronden. Getracht wordt om deze gronden middels minnelijke verwerving in eigendom te krijgen. Een aantal percelen is reeds in eigendom van de gemeente of de provincie. Mocht minnelijke verwerving niet haalbaar blijken dan zal de provincie Gelderland overgaan tot onteigening van de gronden.

6.4 Exploitatieplan

De Wro bepaalt, dat Provinciale Staten bij het vaststellen van een inpassingsplan tevens een exploitatieplan moeten vaststellen indien binnen het plangebied een bij wet omschreven bouwplan is voorgenomen (artikel 6.12, lid 1 Wro). De aanleg van een voorrangsplein en komslinger en de daarbij behorende maatregelen kunnen niet worden aangemerkt als een bouwplan. Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet van toepassing op dit inpassingsplan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke verantwoording

7.1 Algemeen

De wijze van overleg en het moment waarop dit plaatsvindt, kan per inpassingsplan verschillen, afhankelijk van de aard, de inhoud en de omvang van het inpassingsplan. Los daarvan kan ook op andere momenten en manieren overleg worden gevoerd met betrokkenen. Een belangrijk uitgangspunt bij het vooroverleg is het realiseren van draagvlak bij alle betrokkenen. Een kwalitatief goede communicatie tussen deze betrokken partijen is een voorwaarde om te komen tot een uitvoerbaar project dat kan rekenen op een breed draagvlak. In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijke verantwoording van dit inpassingsplan nader toegelicht.

7.2 Overleg betrokken gemeente

In alle fasen van de planvorming vindt structureel overleg plaats tussen de betrokken gemeente Berkelland en de provincie Gelderland, zowel ambtelijk als bestuurlijk. Het concept ontwerp inpassingsplan is dan ook in samenwerking tussen de provincie Gelderland en de gemeente Berkelland tot stand gekomen. Dit gaat niet alleen over de te nemen oplossingsrichting maar ook over de te nemen maatregelen qua geluid en leefbaarheid. Daarnaast heeft de gemeenteraad van Berkelland op 23 juni 2015 formeel besloten in te stemmen met het voorstel van de provincie Gelderland om voor de verkeerskundige maatregelen een inpassingplan vast te stellen. Het concept ontwerp inpassingsplan wordt ter beoordeling aan de gemeenteraad van Berkelland voorgelegd. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3.26 lid 1 Wro.

7.3 Burgerparticipatie

De provincie Gelderland heeft reeds diverse malen burgers en andere participanten geïnformeerd over de stand van zaken en betrokken bij het planvormingsproces. Hiermee heeft de provincie Gelderland:

  • inzicht willen geven in de procedures die nodig zijn om gewenste maatregelen te realiseren;
  • uitleg willen geven over het ontwerp;
  • het wegontwerp willen verbeteren door suggesties uit de omgeving.

Op 23 april 2013 heeft de provincie Gelderland een bewonersavond georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst heeft de Provincie in een overzicht aangegeven wat voor knelpunten er zijn op de N315 tussen Ruurlo en de N18 bij het danspaleis. Er is aan de bewoners tevens gevraagd wat zij zouden vinden van een alternatief tracé door het gebied ten noordoosten van de Rondweg N315/Haaksbergseweg. Er zijn destijds 80 reacties binnengekomen, deze reacties zijn meegenomen in de uitwerking van de oplossingsrichtingen en het vervolgonderzoek.

Op 26 mei 2015 is een inloopavond georganiseerd waarbij het rapport Geluid en Luchtkwaliteit aan de bewoners is gepresenteerd.

Tussen april 2013 en september 2014 heeft de Provincie Gelderland, in nauwe samenwerking met de gemeente Berkelland, regio politie Noord-Oost Gelderland en Rijkswaterstaat, onderzoeken gedaan naar alle mogelijke oplossingsrichtingen. Belangrijke uitgangspunten tijdens dit onderzoek zijn dat de doorstroming, de verkeersveiligheid en de leefbaarheid van woningen langs de N315, door de toename van het verkeer, worden verbeterd of ten minste gelijk blijft. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat er voor het gehele traject één oplossingsrichting is overgebleven die aan alle vooraf gestelde criteria voldoet. Deze oplossing is op 20 november 2014 gepresenteerd aan de bewoners van Neede. Op de avond waren ca. 270 mensen aanwezig. In de bijlagen is de reactienota opgenomen naar aanleiding van deze inloopbijeenkomst.

Naast de hiervoor genoemde gebeurtenissen zijn bewoners en geïnteresseerden ook op verschillende andere manieren geïnformeerd over de ontwikkelingen op de N315. Zo is op de projectwebsite van de provincie Gelderland (www.gelderland.nl/N315) actuele informatie geplaatst en zijn relevante documenten te downloaden. Ook wordt middels advertenties in lokale media aangegeven wanneer informatiebijeenkomsten plaatsvinden.

Het verdere proces van participatie en communicatie loopt zoveel mogelijk parallel aan het besluitvormingsproces van het inpassingsplan. Voorafgaande aan de terinzagelegging van het inpassingsplan zal opnieuw een informatieavond worden georganiseerd.

7.4 Vooroverleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een inpassingsplan pleegt conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening, overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dit kader is het ontwerp-inpassingsplan voorgelegd aan de volgende organisaties en instanties:

  • Gemeente Berkelland;
  • Waterschap Rijn en IJssel;
  • Alliander;
  • Vitens Gelderland;
  • Veiligheidsregio Noord en Oost Nederland;
  • Rijkswaterstaat.

De reactie van de deze instanties is bijeengebracht in de 'Notitie Beantwoording reacties uit het vooroverleg (ex. art. 3.1.1 Bro)'. In deze reactienota zijn de opmerkingen kort samengevat en van een reactie voorzien. De reactienota is als bijlage opgenomen. In het kader van het overleg met de gemeente Berkelland, zijn ook alle vragen die tijdens een raadsvergadering zijn gesteld in de notitie opgenomen en beantwoord.

Het vooroverleg heeft geleid tot enkele verduidelijkingen in de toelichting.

De volgende organisaties hebben geen schriftelijke reactie gestuurd of laten weten geen vragen of opmerkingen te hebben:

  • Alliander;
  • Vitens Gelderland;
  • Veiligheidsregio Noord en Oost Nederland;
  • Rijkswaterstaat.

7.5 Zienswijzen

Het ontwerp-inpassingsplan heeft conform artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening, juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht als ontwerp gedurende een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen.Gedeputeerde Staten hebben 43 zienswijzen ontvangen. Alle zienswijzen zijn ingediend binnen de daarvoor gestelde termijn. In de Zienswijzennota zijn de zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien. De zienswijzen hebben niet geleid tot een aanpassing van het inpassingsplan.

Parallel aan het inpassingsplan is voor de aanpassingen aan de Rondweg en de Haaksbergseweg een verkeersbesluitprocedure doorlopen. Het ontwerp verkeersbesluit heeft gelijktijdig met het ontwerp inpassingsplan ter inzage gelegen. Ook op dit verkeersbesluit heeft men de mogelijkheid gehad om te reageren.