direct naar inhoud van Toelichting
Plan: N317 rotonde Bontebrug
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De provincie Gelderland heeft het voornemen om op de provinciale weg N317 ter hoogte van het kruispunt Ulftseweg/Oversluis/Dinxperloseweg een rotonde te realiseren, de rotonde 'Bontebrug'. Deze ingreep maakt deel uit van diverse werkzaamheden rondom de N317 en vormt hiervan het sluitstuk. De aanleg van de rotonde is bedoeld om de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid op deze locatie te vergroten. Naast de aanleg van de rotonde wordt de verkeersveiligheid van de naastgelegen kruising verbeterd en wordt een fiets-/voetpad aangelegd.

 

De voorgestelde maatregelen zijn uitgewerkt in een definitief ontwerp voor de N317. Omdat de aanleg van de rotonde niet past binnen de vigerende bestemmingsplannen van de gemeente Oude IJsselstreek moet vooraf aan de werkzaamheden een nieuw ruimtelijk plan worden opgesteld waarin de planologisch-juridische kaders voor de aanpassingen zijn vastgelegd.


Provinciale Staten hebben sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de mogelijkheid om zelf een ruimtelijk plan te maken: het provinciaal inpassingsplan. De provincie hanteert drie criteria bij de keuze om een inpassingsplan op te stellen:

  • er moet sprake zijn van een provinciaal belang;
  • er is weinig ruimte voor lokale afweging, dat wil zeggen dat de ligging en de invulling voornamelijk door de provincie worden bepaald;
  • het project kan efficiënter en/of sneller worden uitgevoerd, doordat de provincie het inpassingsplan opstelt.

De aanleg van provinciale weginfrastructuur kan als provinciaal belang wordt aangemerkt. Daarnaast wordt het wegontwerp door de provincie Gelderland bepaald. Door zowel het wegontwerp als het ruimtelijk plan zelf op te stellen wordt bovendien efficiënt gewerkt en kan naar verwachting het project sneller worden uitgevoerd. Het project voldoet daarmee aan de voornoemde criteria, waardoor het instrument provinciaal inpassingsplan door Provinciale Staten wordt ingezet.

Het plangebied van dit inpassingsplan ligt op het grondgebied van de gemeente Oude IJsselstreek. In alle fasen van de planvorming heeft structureel overleg plaatsgevonden tussen deze gemeente en de provincie Gelderland.

1.2 Situering plangebied

Het plangebied ligt in de gemeente Oude IJsselstreek en betreft de kruising van de N317 (Ulftseweg/Dinxperloseweg) met de Oversluis. De provinciale weg N317 is één van de belangrijke west-oostverbindingen door de Achterhoek in de provincie Gelderland. De weg kruist de A18 nabij Doetinchem en eindigt bij de grensovergang in Dinxperlo.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0001.png"

Topografische kaart ligging N317 met plangebied t.h.v. blauwe ster

Het plangebied bevindt zich aan de oostzijde van Ulft, ter hoogte van het buurtschap Bontebrug. De N317 heet hier de Ulftseweg (noordelijke deel) en Dinxperloseweg (oostelijke deel). Het plangebied bevindt zich ter plaatse van de kruising van de N317 aan de oostflank van Ulft. Het doorgaande verkeer op de N317 moet hier afslaan van de Ulftseweg richting de Dinxperloseweg en vice versa. De N317 sluit ter hoogte van de kruising aan op de Oversluis, de belangrijkste oostelijke ontsluitingsweg van Ulft.

1.3 Vigerende Planologisch-juridische situatie

De huidige planologische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in de volgende bestemmingsplannen:

  • 'Buitengebied 2000, herziening 2002', vastgesteld door de raad van de gemeente Gendringen bij besluit van 26 februari 2004 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland bij besluit van 21 september 2004;
  • 'Buitengebied Wisch 2004', vastgesteld door de raad van de gemeente Wisch bij besluit van 16 december 2004 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland bij besluit van 26 juni 2005;
  • 'De Pol - Oversluis 2005', vastgesteld door de raad van de gemeente Oude IJsselstreek bij besluit van 27 oktober 2005 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland bij besluit van 1 februari 2006;
  • 'Kom Bontebrug 2011', vastgesteld door de raad van de gemeente Oude IJsselstreek bij besluit van 22 maart 2012.

In de navolgende afbeelding is te zien waar welk bestemmingsplan geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0002.jpg"

Kaartbeeld vigerende bestemmingsplannen met globale projectie plangebied

Het plan voor de realisatie van de rotonde is niet mogelijk aangezien deze op enkele plekken over andere bestemmingen valt (woonbestemming, agrarische bestemming, et cetera), waar verkeersfuncties/wegen niet toegestaan zijn. Om die reden is onderhavig inpassingsplan opgesteld.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het inpassingsplan "N317 rotonde Bontebrug" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:2.000 (kaart nr. NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1)
  • planregels;
  • toelichting met bijlagen.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het inpassingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de, in het plangebied gelegen, gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting met bijlagen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar beschrijft het plan en toont de haalbaarheid van het plan aan. In de bijlagen zijn de, aan het plan ten grondslag liggende, onderzoeken en andere relevante stukken opgenomen.

1.5 Opbouw toelichting

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het relevant ruimtelijke beleid. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de bestaande situatie en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 zijn de onderzoeksresultaten van de relevante en benodigde onderzoeken opgenomen. In hoofdstuk 5 zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling weergegeven. Hoofdstuk 6 en 7 sluiten deze toelichting af met een beschouwing over de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van de gevoerde procedure.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in het inpassingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen, worden in dit hoofdstuk behandeld. Per bestuurslaag wordt een samenvatting gegeven van de relevante aspecten uit deze nota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken, omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder invloed van groei, stagnatie en krimp, die gelijktijdig plaatsvinden.

In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden. De structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk 'concurrerend', 'bereikbaar' en 'leefbaar&veilig'. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en dertien nationale belangen zijn:

  • 1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • Nationaal belang 1: Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond.

  • 2. Bereikbaar = Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
  • Nationaal belang 7: Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

  • 3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
  • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Toetsing

Dit inpassingsplan richt zich op de hoofddoelstelling Bereikbaar en draagt bij aan een robuust netwerk van wegen en een betere benutting van de capaciteit. Het inpassingsplan is daarmee in lijn met de uitgangspunten uit het SVIR.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het SVIR. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.


Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.


Door de nationale belangen vooraf in ruimtelijke plannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

De Barro is niet van betekenis voor onderhavig inpassingsplan. Dit inpassingsplan betreft geen nationaal belang.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Gelderland (2014) vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Deze visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar kijkt ook naar de langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex, dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking.

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.

  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Dit doel betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving.

Mobiliteit

In de Omgevingsvisie wordt nader ingegaan op verschillende thema's, zoals wonen, werken en energie. De provincie en haar partners streven samen naar een duurzame mobiliteit: een systeem dat een sterke economie, welvaart en welzijn ondersteunt en rekening houdt met de kwaliteit van de leefomgeving. De opgaven die zij daarbij zien, zijn:

  • bereikbaarheid optimaliseren voor wonen, werken en voorzieningen;
  • betrouwbaarheid (tijdsduur) van het personen- en goederenvervoer verbeteren;
  • vervoer afstemmen op behoefte en verplaatsingspatronen van mensen;
  • vervoer afstemmen op stromen van grondstoffen en goederen van bedrijven;
  • stromen van mensen, grondstoffen en goederen afstemmen op gevolgen van digitalisering markt en andere ontwikkelingen.


De provincie bekijkt de verschillende netwerken als een groot geheel en heeft specifiek aandacht voor de wisselwerking hiertussen en knooppunten.

  • 1. De provincie houdt specifiek de belangrijkste stedelijke netwerken bereikbaar (Arnhem-Nijmegen, Ede-Wageningen en Apeldoorn-Zutphen-Deventer) voor personen en bedrijven;
  • 2. De provincie werkt ook aan de toegang tot voorzieningen buiten deze stedelijke netwerken en zoekt tegelijk naar oplossingen die gebruikmaken van de kracht van de (lokale) samenleving;
  • 3. Tussen de steden en de omliggende gebieden moeten de verbindingen goed functioneren. Zo werkt de provincie aan corridors voor bedrijven- en goederenvervoer met als doel om deze (inter)nationale logistieke corridors beter te benutten;
  • 4. In het landelijk gebied zien de provincie en partners grote verschuivingen in mobiliteit door technologische en demografische ontwikkelingen. Hier investeert de provincie onder meer in nieuwe vormen van openbaar vervoer.


Natuur en landschap

Ook het thema natuur en landschap is voor dit inpassingsplan van belang. De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Natuur en landschap zijn het kapitaal van Gelderland. De opgaven die de provincie en haar partners hierbij zien, zijn:

  • het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
  • het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
  • het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.


Gelders Natuurnetwerk

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden. Het GNN en de Groene Ontwikkelingszone (GO) vervullen daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit.


Voor het behoud en de versterking van de biodiversiteit in Gelderland streeft de provincie naar het opheffen van versnippering en een goede aansluiting tussen het Natuurnetwerk en het Duitse Biotopverbund. De provincie wil de natuur van het GNN beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte.

Groene Ontwikkelingszone

De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN.


Landschap

Ook het thema landschap is van belang voor het inpassingsplan. De Natuur van Gelderland, te realiseren via het GNN en de GO, is de groene ruggengraat van het landschap. Landschap is aan verandering onderhevig. Ruimtelijk-economische ontwikkelingen geven vorm aan het landschap. De provincie en haar partners staan samen voor de opgave om de diversiteit van het Gelderse landschap te behouden en te versterken. Landschap is van groot belang voor Gelderland, als motor voor de vrijetijdseconomie en voor een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Samen richten de provincie en partners de aandacht op álle landschappen. Zo ontstaat een aantrekkelijk en beleefbaar Gelders landschap om in te wonen, werken en recreëren. Gemeenten nemen hun verantwoordelijkheid door vanuit hun landschapsbeleid actief te sturen op ontwikkelingen in het landschap en door te werken aan behoud en ontwikkeling van het landschap zelf. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen voor het realiseren van landschapsdoelen zorgvuldig meegewogen.


Toetsing

Er worden op diverse plaatsen maatregelen uitgevoerd die de verkeersveiligheid ten goede komen. Eén van de maatregelen is de aanleg van een rotonde in Bontebrug. Naast de aanleg van de rotonde wordt de verkeersveiligheid van de naastgelegen kruising verbeterd en wordt een fiets-/voetpad aangelegd. Het gebied maakt geen onderdeel uit van het GNN of de GO. Het inpassingsplan heeft daarmee geen negatief effect op de GNN en GO. De Omgevingsvisie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit inpassingsplan.

2.3.2 Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem.

Toetsing

In het gebied is geen sprake van specifieke provinciale belangen die via regels in de Omgevingsverordening worden beschermd. De Omgevingsverordening vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit inpassingsplan.

2.4 Regionaal beleid

2.4.1 Structuurvisie Regio Achterhoek

De Achterhoekse gemeenten werken op het vlak van de ruimtelijke ordening samen in een intergemeentelijk overleg ruimtelijke ordening en volkshuisvesting. In een ambtelijke werkgroep en een bestuurlijk overleg zijn alle acht de gemeenten vertegenwoordigd. In maart 2010 is in het bestuurlijk overleg afgesproken om een gezamenlijke visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio Achterhoek op te stellen.

Deze gezamenlijke visie voorziet ook in een behoefte aan één regionaal geluid richting externe partners. Daarbij gaat het om overheden, zoals provincies, het Rijk en Europa, maar ook om partners, zoals woningcorporaties en waterschappen.

De structuurvisie is een actualisatie van de regionale structuurvisie uit 2004. Deze ruimtelijke visie richt zich niet op een ruimtelijk eindbeeld, maar streeft juist flexibiliteit na. Het leidende principe is een omslag 'van sturen naar begeleiden'. Dit om kansen te pakken en tegelijkertijd te werken aan behoud en versterking van ruimtelijke kwaliteit. Het document is niet het eindpunt van het ruimtelijk beleid, maar is met name agendavormend.

Ten aanzien van bereikbaarheid is in de visie als uitgangspunt opgenomen dat de Achterhoek goed dient aan te sluiten op omliggende stedelijke netwerken. Dit op het gebied van wonen, werken, voorzieningen én infrastructuur. Er is nog niet inzichtelijk gemaakt wat dit exact betekent. De volgende stap is dan ook een onderzoek naar de meerwaarde van de Achterhoek voor de omliggende stedelijke netwerken en andersom. Profilering is hierbij het sleutelwoord.

Toetsing

De aanleg van een rotonde, de verbetering van de verkeersveiligheid op een kruising en de aanleg van een fiets-/voetpad zijn niet van invloed op het ontsluiten van de Achterhoek op omliggende stedelijke netwerken, maar zorgen wel voor een verbeterde verkeersveiligheid en doorstroming van het verkeer. Deze ontwikkeling doet geen afbreuk aan het ruimtelijke beleid van de regio.

2.5 Gemeentelijk beleid Oude IJsselstreek

2.5.1 Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 (vastgesteld 12 mei 2011) geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente Oude IJsselstreek. Vraagstukken op deze beleidsterreinen zijn de basis voor deze visie. Deze structuurvisie is het vertrekpunt voor het uitwerken van het verdere beleid van de gemeente Oude IJsselstreek voor de toekomst en vormt daarmee ook het uitgangspunt voor nieuwe bestemmingsplannen.

Visie op verkeer en vervoer

Door het doorgaande (vracht)autoverkeer te bundelen op de hoofdroutes wordt de overlast van doorgaand verkeer door de kernen zo veel mogelijk beperkt. Dit wordt versterkt door aaneengesloten verblijfsgebieden (60 km/zones) te creëren in de tussenliggende gebieden.

Binnen de kernen staat de verblijfskwaliteit voorop. De afstemming tussen stedenbouwkundige uitgangspunten en de verkeerstechnische inrichting van de wegen is in de kernen een belangrijk aandachtspunt.

De ontwikkeling van de verkeersonveiligheid in de gemeente vraagt om voortdurende aandacht. Voor het sociaal en economisch functioneren van de gemeente is een veilige bereikbaarheid van de kernen en de werkgebieden van wezenlijk belang. Daarnaast moet doorgaand sluipverkeer door de kernen zo veel mogelijk worden voorkomen.

De spoorlijn Arnhem - Winterswijk is de drager van de OV-structuur in de gemeente. Duurzame mobiliteit zal in verband met schaalniveau voornamelijk vanuit regionale

samenwerking worden opgepakt.

Een bevolkingskrimp zal er mogelijk toe leiden dat er minder hoeft te worden geïnvesteerd in nieuwe infrastructuur.

Toetsing

De maatregelen die ten aanzien van dit inpassingsplan worden genomen, komen de verkeersveiligheid ten goede. Het inpassingsplan past daarmee in de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025.

2.5.2 Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2012-2020

In december 2011 heeft de gemeente Oude IJsselstreek het "Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2012 - 2020" (GVVP) vastgesteld. Het GVVP bestaat uit twee stukken: het beleidskader GVVP 2012-2020 en het bijbehorende rapport GVVP 2012-2020. Het rapport GVVP 2012-2020 heeft het karakter van een uitvoeringsplan op hoofdlijnen, dat jaarlijks zal worden vertaald naar een concreet uitvoeringsprogramma.

In het GVVP wordt, op basis van een analyse van de huidige en toekomstige verkeerssituatie, een visie ontwikkeld op het functioneren van het verkeers- en vervoerssysteem in de gemeente. Een eigen gemeentelijke mobiliteitsaanpak maakt duidelijk wat de gemeentelijke ambities zijn en op welke wijze deze worden gerealiseerd. De visie en mobiliteitsaanpak zijn vertaald in beleid, dat in hoofdlijnen is gericht op:

  • het goed functioneren van de verkeersnetwerken voor (vracht)auto, fiets en openbaar vervoer;
  • de bereikbaarheid van de kernen;
  • parkeren en
  • het beïnvloeden van keuzegedrag door reizigers.

De rode draad binnen de verkeersnetwerken is de wegencategorisering. Deze bestaat uit een functietypering van de wegen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, en de bijbehorende voorkeursnetwerken. De wegencategorisering is aangevuld voor vrachtverkeer (hoofdroutes), hulpdiensten (uitrukroutes) en landbouwverkeer (voorkeursroutes).

Met deze wegencategorisering worden de randvoorwaarden gecreëerd voor:

  • een duurzaam veilig wegennet met een lager aantal verkeersslachtoffers;
  • een hiërarchisch opgebouwd, maar samenhangend wegennet, met een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en winkelgebieden;
  • bundeling van doorgaand verkeer daar waar het hoort (op de hoofdwegen), waardoor de overlast van het doorgaande verkeer tot een minimum wordt beperkt.

Om deze uitgangspunten te bereiken zijn diverse maatregelen nodig. Het beleidskader wordt dan ook verder uitgewerkt in een jaarlijks uitvoeringsprogramma. De keuze, welke projecten in welk jaar worden opgenomen in het uitvoeringsprogramma, is afhankelijk van:

  • prioriteit in uitvoering;
  • regionale mobilieteitsagenda;
  • geplande (onderhoud)werkzaamheden en
  • financiering.

Het gaat zowel om fysieke- als gedragsmaatregelen. In het eerste geval gaat het om projecten die daadwerkelijk zichtbaar zijn in de openbare ruimte, zoals herinrichting van kruispunten. Deze maatregelen richten zich vooral op het realiseren van verkeersnetwerken en de uitvoering van het parkeerbeleid. Uitgangspunt van het parkeerbeleid is, dat er voldoende parkeergelegenheid is, zodat de hinder als gevolg van zoekgedrag en/of foutief geparkeerde auto's wordt voorkomen.

In het GVVP wordt ook het bestaande wegennet gecategoriseerd. De Ulftseweg en Dinxperloseweg zijn grotendeels aangemerkt als gebiedsontsluitingsweg (80 km/u, buiten de bebouwde kom - bubeko). De kruising zelf, alsmede de Oversluis, zijn echter aangemerkt als gebiedsontsluitingsweg (50 km/u, binnen de bebouwde kom - bibeko). Onderstaande kaart brengt dit in beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0003.jpg"

Kaart wegencategorisering uit GVVP

Toetsing

Dit inpassingsplan voorziet primair in het verbeteren van de veiligheid van de N317 en heeft een snelheid verlagend effect. Eén van de maatregelen is de aanleg van een rotonde in Bontebrug. Daarnaast wordt de verkeersveiligheid van naastgelegen kruising verbeterd en wordt een fiets-/voetpad aangelegd. De aanpassingen die met dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen het gemeentelijke verkeers- en vervoerplan.

2.5.3 Beleidskader Groen groeien naar 2020

De gemeente maakt een omslag in het denken over groen. Groen is een kernkwaliteit van de gemeente in de regio. Groen is behalve voor de ecologie, ook belangrijk voor economische en sociale ontwikkeling. Groen en natuur benaderen we dus niet als iets wat op zichzelf staat, maar vanuit zijn betekening voor maatschappij, mens en milieu.

Een duurzame groenstructuur is kwalitatief hoogwaardig en zorgt voor een aantrekkelijke groene woon- en werkomgeving. De Oude IJsselstreek wil een gemeente zijn met levenskrachtige groene aders. Dit is het perspectief: wie over tien jaar de naam Oude IJsselstreek hoort, denkt direct aan de groenste hoek van Gelderland. Het mag ook eerder, maar groen moet groeien.

In 2020 moet er ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en ruimtelijke samenhang zijn in het gemeentelijk groen in en om de gemeente Oude IJsselstreek. Juist daardoor kunnen groen en natuur meerdere functies hebben, houden en krijgen - soms ook tegelijk. Het beleidskader groen moet nog nader worden uitgewerkt in een groenstructuurplan en een groenbeheersplan.

Toetsing

De aanpassingen die met dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen het gemeentelijke beleidskader Groen groeien naar 2020.

Hoofdstuk 3 Het plan

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het plan beschreven. Hierbij wordt eerst ingegaan op de huidige verkeerskundige situatie en de gevolgen van de ontwikkelingen in het gebied op de N317. In paragraaf 3.3 worden de verkeerskundige maatregelen die met dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt beschreven.

3.2 Huidige situatie

Het plangebied betreft de N317 ter hoogte van de kruising Ulftseweg (N317), Dinxperloseweg (N317) en Oversluis. Deze wegen kruisen elkaar in de vorm van een T-splitsing, waarbij doorgaand verkeer op de N317 moet afslaan. De N317 is in de provinciale categorisering van het wegennet opgenomen als weg met een gebiedsontsluitende functie (status: Gebiedsontsluitingsweg: GOW). Dit zijn wegen die zowel doorstroming als uitwisseling tot doel hebben. De Oversluis vormt een gemeentelijke ontsluitingsweg. De Oversluis is de belangrijkste oostelijke toegangsweg van Ulft. Het kruispunt N317 - Oversluis bij Bontebrug heeft in de lokale wegenstructuur een belangrijke functie.

Op de provinciale weg zijn behoorlijk hoge verkeersintensiteiten aanwezig. De onderstaande gegevens betreffen provinciale verkeerscijfers over 2014:

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0004.jpg"

Verkeerscijfers 2014 (bron: www.geldersverkeer.nl)

De kruising is ingericht als een T-splitsing. Vanuit noordelijke richting (Ulftseweg) is er een linksaf-strook voor verkeer dat de N317 blijft volgen (en de Dinxperloseweg op gaat). De Dinxperloseweg heeft een middengeleider. Op de overgang van de Oversluis naar de Ulftseweg bevinden zich drijfvlakken.

Op onderstaande luchtfoto is het plangebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0005.jpg"

Luchtfoto met globale projectie plangebied

De kruising vormt een belangrijk knooppunt voor fietsers, met name omdat langs het kruispunt een schoolroute is gelegen, maar ook omdat zich hier veel recreatief fietsverkeer bevindt. De locatie vormt een bovenlokale fietsverbinding.

Het fietsverkeer is grotendeels gescheiden van het gemotoriseerde verkeer. Langs de westzijde van de Ulftseweg is een vrijliggend fietspad gelegen (tweerichtingen), die verder voert aan de noordzijde langs de Oversluis richting Ulft. Ook langs de zuidzijde van de Oversluis is een fietspad gelegen. Ter hoogte van de kruising is een oversteekplaats. Richting de Dinxperloseweg en de Voorsterstraat is een fietsverbinding aanwezig aan de zuidzijde van de hoofdrijbaan. Ten slotte bevinden zich ook aan weerszijden van de Dinxperloseweg vrijliggende fietspaden.

De onderstaande kaart brengt de bestaande fietsverbindingen in beeld (rode stippellijnen). De kaart laat ook zien dat er nog een belangrijke schakel ontbreekt. Dat is namelijk een verbinding voor fietsers komend vanuit het oosten (Dinxperloseweg en Voorstsestraat) die westwaarts gaan en de Ulftseweg moeten oversteken.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0006.jpg"  

Kaartbewerking met bestaande fietsstructuur

3.3 Toekomstige situatie

Aanleiding

In de diverse probleemanalyses van de locatie zijn de volgende knelpunten geconstateerd:

Kruispunt N317 - Oversluis

  • onvoldoende capaciteit om de verkeersstromen veilig en vloeiend af te wikkelen;
  • de oversteekbaarheid voor fietsers is onvoldoende;
  • de subjectieve verkeersveiligheid voor fietsers is onvoldoende;
  • de snelheid van het gemotoriseerd verkeer ligt (ruim) boven de toegestane maximumsnelheid van 50 km/u.

Kruispunt N317 - Voorstsestraat

  • de oversteekbaarheid voor fietsers en schoolgaande kinderen is onvoldoende;
  • de snelheid van het gemotoriseerd verkeer ligt boven de toegestane maximumsnelheid van 50 km/u.

Het onderhavige plan heeft de doelstelling deze problemen aan te pakken middels de realisatie van een nieuwe rotonde.

Planbeschrijving

Het plan betreft de realisatie van een nieuwe rotonde ter hoogte van de N317 en Bontebrug. Met de realisatie van deze rotonde wordt de verkeersafwikkeling nu en in de toekomst (2030) gegarandeerd. Daarnaast wordt de verkeersveiligheid en oversteekbaarheid op de oversteken voor langzaam verkeer bij zowel de Oversluis als de Bontebrug beter. Enerzijds is namelijk sprake van een lagere rijsnelheid van het gemotoriseerd verkeer en anderzijds is een oversteek in twee fasen op beide locaties mogelijk.

Om te voorzien in een goede fietsontsluiting, wordt er tussen de bestaande panden Bontebrug 186 en 188 een nieuw fietspad aangelegd, die aansluit op een nieuwe oversteekplek over de Ulftseweg. Hiermee wordt invulling gegeven aan de geconstateerde ontbrekende schakel in de fietsontsluiting en ontstaat er ook voor het fietsverkeer komend vanuit oostelijke richting een veilige fietsverbinding.

Op onderstaande kaart is de beoogde nieuwe rotonde weergegeven. Dit ontwerp is ook als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0007.png"

Kaart ontwerp rotonde

Realisatie

De realisatie van de rotonde staat gepland voor 2016.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de effecten van de reconstructie van de N317 op het milieu en de omgeving. De effecten worden daarbij getoetst aan de wettelijke kaders. Voor een deel van de milieu- en omgevingsaspecten is onderzoek verricht. De belangrijkste uitkomsten van deze onderzoeken worden in dit hoofdstuk verwoord. Voor uitgebreidere en meer specifieke informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeksrapporten. Deze zijn als bijlage bij dit inpassingsplan gevoegd.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

Algemeen

Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan moet ruimtelijke planvorming getoetst worden aan archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Uitgangspunten in de monumentenwet zijn op hoofdzaken:

  • archeologische waarden zo veel mogelijk (in situ) in de bodem bewaren;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Resultaten bureauonderzoek

Quick scan archeologie

Er is een archeologische quick scan uitgevoerd voor de locatie (Archeologische quickscan, Reconstructie rotonde, Ulftseweg - N317, Bontebrug (Ulft), onderzoekbureau Transect, kenmerk 15050009, datum: 01-07-2015).

In de archeologische quickscan is allereerst ingegaan op het archeologiebeleid van de gemeente Oude IJsselstreek. Volgens de Archeologische Maatregelenkaart van deze gemeente ligt het plangebied op een punt waar de volgende verwachtingen samen komen:

  • Categorie 4: Hoge archeologische verwachting.
  • Categorie 5: Gematigde archeologische verwachting.
  • Categorie 6: Specifieke archeologische verwachting geulenstelsel dal Oude IJssel.

Op onderstaande kaart staan deze gebieden aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0008.jpg"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Oude IJsselstreek


Op basis van dit beleid gelden de volgende ondergrenzen voor archeologisch onderzoek:

  • Categorie 4: bodemingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm -Mv.
  • Categorie 5: bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm -Mv.
  • Categorie 6: bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 30 cm -Mv.


Gezien de omvang van de geplande bodemingrepen van circa 10.000 m2 en diepte bodemingrepen tot circa 50 cm -Mv is op grond van het archeologiebeleid van de gemeente Oude IJsselstreek sprake van een archeologische onderzoeksplicht.

In de archeologische quick scan zijn de verdere gebiedskenmerken van het plangebied nader besproken en in kaart gebracht. Uit de quickscan kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • 1. Er is op grond van de archeologische maatregelenkaart van de gemeente Oude IJsselstreek sprake van een archeologische onderzoeksplicht.
  • 2. Er is sprake van een hoge verwachting op archeologische sporen en resten van (nederzettings-) activiteiten uit de periode van het Laat Paleolithicum B t/m de Nieuwe Tijd.
  • 3. Archeologische sporen/resten worden op een diepte vanaf maaiveld verwacht.
  • 4. Archeologische sporen/resten bestaan naar verwachting uit 1) nederzettingssporen/-terreinen, 2) concentraties vondstmateriaal (steentijdvindplaatsen) en 3) bebouwingsresten uit de Nieuwe Tijd.


Op basis van deze quickscan wordt een gecombineerd archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek geadviseerd.

Archeologisch verkennend booronderzoek

Aanvullend op de archeologische quick scan is er een verkennend booronderzoek ook wel archeologisch vooronderzoek genoemd, uitgevoerd voor het plangebied (Bontebrug, rotonde N317 Gemeente Oude IJsselstreek

Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (IVO; verkennende fase), onderzoekbureau Transect, kenmerk 15070031, datum: 13-10-2015).

Het archeologisch vooronderzoek betreft een onderzoek met als doel het opsporen en daarna waarderen van archeologische verschijnselen. Het bestaat uit een gecombineerd onderzoek, te weten een archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO).


Tijdens het bureauonderzoek is het archeologisch belang van een gebied bepaald. Dit gebeurt door het specificeren van de archeologische verwachting,dat wil zeggen het bepalen van de kans dat binnen het plangebied archeologische resten kunnen voorkomen. Deze kans is gebaseerd op informatie over de archeologie, cultuurhistorie, geomorfologie, bodemkunde en het grondgebruik in en rondom het plangebied. Op basis van het bureauonderzoek kan de aanwezigheid van (mogelijk) behoudenswaardige archeologische resten bestaan of uitgesloten worden. Tevens is gekeken in hoeverre resten nog aanwezig kunnen zijn en hoe deze zich karakteriseren. Met name dit laatste is van belang bij de keuze van de zoekstrategie ten behoeve van de opsporing van deze resten. Deze zoekstrategie is vervolgens in praktijk gebracht tijdens het inventariserend veldonderzoek (IVO). Met behulp hiervan is door waarnemingen ter plaatse van het plangebied de gespecificeerde verwachting getoetst en waar mogelijk worden bijgesteld.

Op basis van het archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) is het volgende geconcludeerd ten aanzien van de archeologische verwachting in het plangebied, inclusief het daarbij behorende beleid:

- hoge archeologische verwachting, maatregel: bij bodemverstorende maatregelen dieper dan 50cm-mv geldt een onderzoeksverplichting mits het oppervlak van de verstoring groter is dan 250 m2.

Dit geldt voor de zuidoostelijke arm van het plangebied, ter plaatse van de Dinxperloseweg ten oosten van boring 2. Dit deel van het plangebied ligt op de flank van de zuidelijke terrasrug en heeft altijd droog in het landschap gelegen. Er is een restant van een eerddek aangetroffen, er heeft een historische weg doorheengelopen en ten noorden van deze arm heeft historische bebouwing gestaan. Archeologische resten uit de periode Mesolithicum Late Middeleeuwen worden onder (het restant van) de eerdlaag verwacht, resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd vanaf het maaiveld.


- specifieke verwachting dal Oude IJssel en Aa-strang, maatregel: bij bodemverstorende maatregelen dieper dan 50cm-mv geldt een onderzoeksverplichting mits het oppervlak van de verstoring groter is dan 5.000 m2.

Dit geldt voor de noordoostelijke arm van het plangebied ter plaatse van de Overkluisde Aa-strang. Dit deel van het plangebied heeft een verwachting voor water gerelateerde archeologica, zoals rituele deposities, resten van beschoeiing en resten van de Bontebrug. Deze resten liggen waarschijnlijk onder een dik ophogingspakket.

Tevens geldt dit voor het westelijke deel van het plangebied in het dal van de Oude IJssel. Een deel van het plangebied (ter plaatse van de weg) is flink opgehoogd. Het deel ten westen van de weg is niet opgehoogd. Hier is wel een bruine enkeerdgrond aanwezig. Omdat dit deel van het plangebied van oorsprong laaggelegen en nat is geweest, is de archeologische verwachting voor nederzettingsresten laag.

Concreet betekent dit voor de uitvoering van de werkzaamheden dat er geen archeologische maatregelen nodig zijn zolang de bodemverstorende maatregelen niet dieper gaan dan 50cm-Mv. De verwachting is dat de werkzaamheden binnen deze diepte zullen blijven. Bij diepere werkzaamheden is conform het hiervoor beschreven beleid aanvullend onderzoek noodzakelijk.

Bovengenoemd beleid ten aanzien van de archeologische verwachting is in de vorm van een dubbelbestemming in de regels opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0010.png"

Conclusie

Zoals uit voorgaande blijkt, heeft onderhavig plan geen negatieve gevolgen voor de archeologische waarden. Het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmering voor het inpassingsplan. Indien tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden archeologische vondsten worden gedaan, dienen deze gemeld te worden conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

4.2.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen, naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en archeologische resten, ook cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de cultuurhistorische waarden in en om het plangebied. In deze analyse wordt ingegaan op de geschiedenis van het gebied en de nog aanwezige cultuurhistorische waarden. Vervolgens is bekeken wat de gevolgen van het inpassingsplan op de aanwezige cultuurhistorie zijn.

Ontstaansgeschiedenis

Topografische kaarten uit verschillende perioden in de twintigste eeuw laten goed zien hoe de situatie ter plaatse ontstaan is. Uit alle historische kaarten blijkt dat het plangebied van oudsher is gelegen binnen een lintstructuur waar vanouds de bebouwing is geconcentreerd.

De eerste kaart toont de situatie in 1955. Hierin is nog geen sprake van de bestaande provinciale weg. Zowel de Ulfseweg als de Dinxperloseweg zijn nog niet aangelegd en ook de bestaande kruising N317-Bontebrug waar dit inpassingsplan op toeziet, bestond nog niet. Het verkeer werd afgewikkeld via de historische linten, de huidige woonstraten in buurtschap Bontebrug (die momenteel ook de naam Bontebrug dragen) alsmede de Oversluis.

 afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0011.png"

Kaart 1955 met globale aanduiding plangebied (blauwe contour)
bron: www.watwaswaar.nl

Twintig jaar later in 1976 is de verkeersstructuur aangepast en is de Ulftseweg aangelegd ten westen van het historische lint. Hiermee werd de weg direct ten oosten hiervan (die tegenwoordig Bontebrug heet) ontlast. De kruising N317-Bontebrug waar dit inpassingsplan zich op richt, bestaat in 1975 reeds, maar heeft een beperkte verkeerskundige betekenis omdat deze uitsluiting diende ter ontsluiting van de woonstraten die deel uitmaakten van het buurtschap Bontebrug.

 

 afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0012.jpg"

Kaart 1975 met globale aanduiding plangebied (blauwe contour)
bron: www.watwaswaar.nl

In de huidige situatie ten slotte is ook de Dinxperloseweg aangelegd. Hiermee kan het doorgaand verkeer worden omgeleid rondom het buurtschap Bontebrug. De kruising N317-Bontebrug waar dit inpassingsplan op toeziet, heeft hiermee een veel belangrijker functie gekregen, aangezien dit de kruising is gaan vormen van de Ulftseweg, Dinxperloseweg en Oversluis.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0013.jpg"

Kaart huidige situatie met globale aanduiding plangebied (blauwe contour)
bron: www.watwaswaar.nl

Cultuurhistorische waarden

De gemeente Oude IJsselstreek heeft een cultuurhistorische waardenkaart laten opstellen (Vestigia, 28-03-2014, kenmerk V1009). Uit deze notitie met bijbehorende kaarten blijkt het volgende:

Monumenten

Er bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten ter hoogte van het plangebied, zoals blijkt uit onderstaande kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0014.jpg"

Kaartbeeld monumenten met aanduiding plangebied (blauwe contour)

Er zijn geen monumenten in de directe omgeving van het plangebied gelegen. Een negatief effect op monumenten hoeft daarom niet te worden verwacht.

Cultuurhistorisch waardevolle elementen

Uit de navolgende kaart blijkt dat ter plaatse van het plangebied de volgende cultuurhistorisch waardevolle elementen gelden:

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0015.jpg"

Kaartbeeld cultuurhistorische elementen (plangebied aangeduid met rode contour)

Hieronder worden deze verschillende cultuurhistorische waarden langsgelopen:

  • Voormalige tramlijn. De Oversluis doorlopend in de historische route via de Bontebrug, vormt een voormalige tramlijn. Hierover kan worden gesteld dat met de huidige verkeersinrichting deze historische lijn reeds is doorbroken.
  • Hessenweg: De huidige Bontebrug doorlopend in de Voorsterstraat vormt een Hessenweg (een historische handelsroute). Deze historische lijn wordt met onderhavig plan niet aangetast.
  • Historische kern: Het plangebied ligt in de historische kern van het buurtschap Bontebrug. Deze historische kern wordt met onderhavig plan niet aangetast.
  • Historische waterloop: Noordelijk langs de Dinxperloseweg ligt een historische waterloop. Op navolgende luchtfoto is deze globaal aangeduid. Het nieuwe fietspad is geprojecteerd ruwweg ter plaatse van deze historische waterloop. Op deze locatie is de historische waterloop echter al geheel overkluisd (duiker, zie ook paragraaf 4.4). Om die reden is geen sprake van een verstoring van cultuurhistorische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0016.jpg"

Luchtfoto met globale projectie historische waterloop en aanduiding plangebied (rode contour)

Conclusie
Zoals uit voorgaande blijkt, heeft onderhavig plan geen negatieve gevolgen voor de bestaande cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering voor het inpassingsplan.

4.3 Natuur

4.3.1 Algemeen

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men onder andere te maken met de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en het Gelders NatuurNetwek (voorheen EHS). Bij soortenbescherming geldt de Flora- en faunawet.

In juni 2015 is door Eelerwoude een Quickscan flora en fauna1 uitgevoerd waarin is ingegaan op zowel gebiedsbescherming als de soortenbescherming. De Quickscan is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting. De resultaten van het onderzoek worden in de navolgende subparagrafen besproken.

4.3.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden, Natuurbeschermingswet 1998

Natura 2000 gebieden worden beschermd door de Natuurbeschermingswet 1998. Op ruim 17 kilometer afstand ligt het meest nabije Natura 2000-gebied "Rijntakken". Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied en de aard van de ruimtelijke ontwikkeling worden negatieve effecten op beschermde natuurwaarden van het Natura 2000-gebied niet verwacht. Er is geen aanleiding voor een verdere toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998.

Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied maakt geen deel uit van het Gelders Natuur Netwerk (Voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Op ongeveer 400 meter buiten het plangebied stroomt de Oude IJssel, welke behoort tot GNN begrensd gebied. Gelet op de aard-, omvang en beperkte duur van de werkzaamheden zijn negatieve effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken redelijkerwijs uit te sluiten. Nadere toetsing wordt niet noodzakelijk geacht.

4.3.3 Soortenbescherming

De Flora- en faunawet gaat over de bescherming van ongeveer 500 planten- en diersoorten, van de 36.000 soorten die in Nederland voorkomen. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan (het 'nee, tenzij-principe'). De wet verbiedt onder meer om beschermde soorten te verstoren, doden, vervoeren, bezit en handel. Onder bepaalde voorwaarden mogen deze handelingen wel uitgevoerd worden. U heeft dan een ontheffing of vrijstelling nodig of u werkt conform een gedragscode.

De beschermde soorten zijn verdeeld in vijf beschermingsniveau's:

  • licht beschermde soorten (tabel 1 van de Flora- en faunawet);
  • middelmatig beschermde soorten (tabel 2 van de Flora- en faunawet);
  • zwaar beschermde soorten (tabel 3 van de Flora- en faunawet);
  • vogels;
  • vogels waarvan de nesten het hele jaar zijn beschermd.

Op basis van het veldbezoek kan worden geconcludeerd dat het plangebied slechts voor een beperkt aantal beschermde soorten van belang is. Dit betreft: enkele licht beschermde soorten (tabel. 1 Flora- en faunawet), een middelmatig beschermde soort, namelijk de eekhoorn (tabel 2 Flora- en faunawet) en enkele zwaarbeschermde soorten (tabel 3 Flora en faunawet), namelijk vleermuizen, algemene vogelsoorten en huismus. Andere beschermde soortgroepen worden op basis van het aanwezige leefgebied niet in het plangebied verwacht. Dit betreft beschermde planten, vogels met jaarrond beschermde nesten (behoudens huismus), vissen, amfibieën, reptielen, en ongewervelden. Voor deze soorten is geen geschikt leefgebied aanwezig en/of de locatie ligt te geïsoleerd.

Licht beschermde soorten

In het plangebied kunnen verscheidene licht beschermde soorten zoogdieren en amfibieën voorkomen. Dit betreft soorten zoals egel, mol en konijn en algemene (spits)muissoorten. Langs de watergang kunnen bruine kikker, bastaardkikker en gewone pad voorkomen. Tijdens het veldbezoek is geen beschermde flora aangetroffen.

Effecten

De ingreep zal naar verwachting leiden tot een tijdelijk verlies van leefgebied van enkele soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling, een ontheffing Flora- en faunawet is daarom niet noodzakelijk.

Middelmatig beschermde soorten

Tijdens het veldbezoek is de eekhoorn (tabel 2) aangetroffen. Daarnaast maakt het plangebied mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van de steenmarter een soort die in zowel stedelijk als landelijk gebied kan worden aangetroffen. Verblijfplaatsen van beide soorten zijn binnen het plangebied niet vastgesteld.

Effecten

Negatieve effecten als gevolg van werkzaamheden op eekhoorn en steenmarter kunnen redelijkerwijs worden uitgesloten. In de te verwijderen beplanting zijn geen verblijfplaatsen van de eekhoorn aangetroffen. In de directe nabijheid van het plangebied is geschikter biotoop voor de soort aanwezig. Het is aannemelijk dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de eekhoorn. Gelet op het aanwezige terreintype, onder meer vanwege het gebrek aan voldoende dekking zijn vaste rust- en verblijfplaats van de steenmarter niet te verwachten binnen het plangebied. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt voor middelmatig beschermde soorten uit de flora en faunawet (tabel 2) niet noodzakelijk geacht.

Zwaar beschermde soorten

Het is aannemelijk dat binnen het plangebied verschillende vleermuissoorten zoals gewone dwergvleermuis, laatvlieger en mogelijk ook rosse vleermuis voorkomen. Verblijfplaatsen voor boombewonende vleermuizen worden niet verwacht, vanwege de leeftijd van de bomen, de geringe buffercapaciteit als gevolg van een relatief kleine diameter en het ontbreken van geschikte holten. Eventuele verblijfplaatsen in aangrenzende bebouwing vallen buiten de ontwikkeling en blijven behouden. Mogelijk vervult de beplanting binnen het plangebied een functie als vliegroute en foerageergebied voor vleermuizen.

 

Effecten

Negatieve effecten op verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen kunnen redelijkerwijs worden uitgesloten op basis van beperkte buffercapaciteit als gevolg van een relatief kleine diameter en het ontbreken van geschikte holten. Negatieve effecten op verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen worden eveneens niet verwacht omdat de aanwezige bebouwing buiten de ruimtelijke ingreep valt. Omdat voorgenomen ontwikkeling leidt tot de kap van slechts enkele bomen worden geen negatieve effecten op eventuele vliegroutes verwacht. Langs de Dinxperloseweg is aan de zuidkant van het tracé voldoende alternatief voor mogelijk aanwezige vleermuizen, hetgeen eveneens geldt voor de Ulftseweg en Oversluis. Met betrekking tot foerageergebied worden geen negatieve effecten verwacht omdat er rondom het plangebied geen ontwikkelingen plaatsvinden. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt voor zwaar beschermde soorten (tabel 3) niet noodzakelijk geacht.

Vogels

In het plangebied zijn tijdens het veldbezoek algemene broedvogels vastgesteld waaronder merel, koolmees, pimpelmees, zwartkop en Turkse tortel. Nesten van vogels zijn niet in het plangebied vastgesteld, echter vanwege het aanwezige blad aan de bomen ook niet worden uitgesloten. Van soorten met jaarrond beschermde nesten is de huismus vastgesteld, waarbij het ging om een recent uitgevlogen exemplaar. Vermoedelijk heeft de huismus in de directe omgeving van het plangebied een verblijfplaats.

Effecten

Voorgenomen ontwikkeling heeft alleen effect op in het plangebied nestelende algemene broedvogels. Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot 15 juli) uitgevoerd mogen worden. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord. Dit dient te worden vastgesteld door een ecoloog.

Negatieve effecten op de huismus worden niet verwacht omdat de geplande ontwikkeling niet lijdt tot een verlies aan verblijfplaatsen, omdat bebouwing binnen het plangebied buiten de voorgenomen ontwikkeling valt. Groenblijvende heesters en struiken, essentieel voor de functionele leefomgeving van de huismus blijven gespaard omdat deze zich buiten het plangebied bevinden. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt voor vogels niet noodzakelijk geacht, mits rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels.

4.3.4 Conclusie

Indien rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels, worden met de voorgenomen ontwikkelingen geen negatieve effecten verwacht op beschermde soorten. Op deze wijze is een ontheffing Flora- en faunawet niet noodzakelijk.

Het aspect 'Natuur' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het inpassingsplan.

4.4 Water

4.4.1 Algemeen

De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied hebben effect op de aanwezige waterhuishouding. Het watersysteem moet op een goede manier hersteld of aangepast worden. Om ervoor te zorgen dat het inpassingsplan geen negatieve effecten heeft op het watersysteem is in het ontwerp rekening gehouden met de benodigde waterberging. In de navolgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.

4.4.2 Waterbeleid provincie Gelderland

De ambitie en de rol van de provincie ten aanzien van het aspect water is opgenomen in de Omgevingsvisie Gelderland (2014). De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.

Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.

Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.

In de bij de Omgevingsvisie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen grond- en drinkwater en vaarwegen. De betreffende regels zijn niet van toepassing op het plangebied.

4.4.3 Waterbeheerplan 2010-2015

De gemeente Oude IJsselstreek ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2009 een waterbeheerplan vastgesteld voor de periode 2010-2015. Het Waterbeheerplan bevat het beleid op hoofdlijnen voor alle taakgebieden van het Waterschap Rijn en IJssel. Dit plan is opgesteld samen met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van het deelstroomgebied Rijn-Oost. Het plan geeft aan welke doelen het Waterschap nastreeft en welke maatregelen en projecten daarvoor in de planperiode worden ingezet. De maatregelen die uitgevoerd worden en de bijbehorende financiële middelen zijn op hoofdlijnen aangegeven.

De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoonwater en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van de ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

4.4.4 Gemeentelijk Waterplan 2010-2020

De gemeente Oude IJsselstreek en het Waterschap Rijn en IJssel hebben een gemeentelijk waterplan opgesteld. In dit waterplan wordt een integrale visie gegeven op water in Oude IJsselstreek. Deze visie geeft een doorkijk naar de middellange termijn (circa 10 jaar) en de lange termijn (2030). Aan de visie is een uitvoeringsprogramma gekoppeld voor de korte termijn (5 jaar). Het waterplan biedt handvatten voor het opstellen van ruimtelijke plannen, voor de afstemming met rioolbeheer en geeft zo inzicht in de mogelijkheden om te komen tot een duurzaam watersysteem binnen de gemeente.

Er wordt gestreefd naar een gezond, veerkrachtig, kwalitatief goed, aantrekkelijk en op de toekomst berekend watersysteem en waterketen. De toekomstvisie is gericht op een viertal aspecten waarbij water als drager fungeert voor:

  • een gezonde economie;
  • de sociale aspecten en beleving;
  • ecologische ontwikkeling en
  • volksgezondheid en veiligheid.

Deze visie heeft geleid tot een tiental effecten, die de waterambitie van de gemeente verwoorden:

  • 1. een juiste hoeveelheid water van een goede kwaliteit ten behoeve van de landbouwproductie;
  • 2. meer recreanten in de gemeente op het gebied van waterrecreatie;
  • 3. afname van grondwateronttrekkingen schaadt het industriële proces niet;
  • 4. aangenaam woonklimaat waarin water een ontmoetingsplaats is;
  • 5. balans tussen rode, groene en blauwe functies;
  • 6. bewustwording verantwoord watergebruik en duurzaam waterbeheer;
  • 7. het watersyteem maakt deel uit van een gezond ecosysteem;
  • 8. verminderen areaal verdroogde gebieden in overeenstemming met het vastgestelde beleid;
  • 9. een gezond en veilig watersyteem;
  • 10. een gezonde en veilige waterketen.

4.4.5 Waterberging

Als gevolg van de maatregelen die met dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt neemt het verhard oppervlak toe. Om ervoor te zorgen dat het watersysteem goed blijft functioneren en er geen wateroverlast ontstaat moet normaliter voor de toename van het verhard oppervlak compenserende voorzieningen voor de waterberging worden gerealiseerd. In voorliggende situatie is echter sprake van een toename die kleiner is dan 500 m2. Dit is de norm die het Waterschap stelt. Compensatie van waterberging is daarom niet nodig.

4.4.6 Watergang

Binnen het plangebied bevindt zich een watergang met de status van A-watergang. Uit de legger van het Waterschap Rijn en IJssel blijkt dat het deel tussen de Ulftseweg en de Bontebrug overkluisd is. In de plannen wordt ter plaatse van deze overkluizing een nieuw fietspad aangelegd. Voor het overige wordt de watergang als gevolg van de voorliggende plannen niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0017.jpg"

Uitsnede uit Legger met ligging A-watergang

4.4.7 Conclusie

Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling in het plangebied.

4.5 Milieuhygiënische aspecten

Bij het opstellen van een inpassingsplan is het van belang om na te gaan in hoeverre milieuhygiënische factoren belemmeringen opleveren voor de voorgestelde ontwikkeling. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan de volgende punten:

  • geluidsaspecten;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • stikstofdepositie;
  • externe veiligheid.

4.5.1 Geluidsaspecten

Wettelijk kader en beleid


Wet geluidhinder

Voor het aspect wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In voorliggende situatie wordt een rotonde gerealiseerd ter plaatse van de kruising van de N317 (Dinxperloseweg en Ulftseweg) met de Oversluis. Hierdoor vindt er een fysieke wijziging plaats aan de aansluitende wegen. Voor de wijziging van bestaande wegen dient aangetoond te worden of sprake is van reconstructie in het kader van de Wgh. In het kader van de Wgh is er sprake van een reconstructie van een weg, als er één of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg plaatsvinden waardoor de geluidbelasting op gevels van nabijgelegen geluidgevoelige bestemmingen toeneemt met ten minste 2 dB ten gevolge van het verkeer op die weg.


In de Wgh gelden alleen normen voor woningen binnen een geluidzone. Alle wegen met uitzondering van 30 km/uur gebieden hebben een geluidzone. De geluidzone aan weerszijden van de weg is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied. In art. 1 Wgh zijn de definities opgenomen van stedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities luiden:

  • buitenstedelijk: het gebied buiten de bebouwde kom (bepaald door borden komgrens) en het gebied (binnen en buiten de bebouwde kom) binnen de zone van een autoweg of autosnelweg;
  • stedelijk: het gebied binnen de bebouwde kom met uitzondering van de gebieden binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.


De zonebreedte is aangegeven in artikel 74.1 Wgh. Voor het bepalen van de zonebreedte dient uitgegaan te worden van de toekomstige situatie (artikel 99.4 Wgh). In artikel 75 lid 1 van de Wet geluidhinder is bepaald dat de uiterste begrenzing van de geluidzone wordt bepaald vanaf de buitenste rijstrook. Dit is de binnenzijde van de kantstreep van de buitenste rijstrook. De bestaande N317 is deels binnenstedelijk en deels buitenstedelijk gelegen. De Oversluis is gelegen in binnenstedelijk gebied. In de toekomst wordt de komgrens langs de in noordelijke richting verplaatst. Hierdoor komt een groter deel van de N317 te liggen in binnenstedelijk gebied.


Hogere grenswaarden

Bij overschrijding van de normen moet worden onderzocht of er maatregelen zijn die de geluidsbelasting kunnen reduceren. Indien deze maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of als deze stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, is de Provincie Gelderland bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.


Indien een hogere grenswaarde wordt aangevraagd dient men rekening te houden met de maximaal toelaatbare binnenwaarde voor geluidgevoelige bestemmingen. De maximaal toelaatbare binnenwaarde bedraagt voor bestaande woningen in de zone van een te reconstrueren weg 33 dB (artikel 112 Wgh).


Het bevoegd gezag moet bij het vaststellen van hogere waarden ook inzicht hebben in de gecumuleerde geluidsbelasting (artikel 110a lid 6 en 110f Wgh), indien dit relevant is. De gecumuleerde geluidbelasting mag namelijk niet leiden tot een onaanvaardbare geluidsbelasting in de optiek van het bevoegd gezag. De provincie Gelderland is bevoegd gezag voor het verlenen van de hogere grenswaarde. Na het verlenen van deze waarden worden voor deze woningen de binnenwaarde op het wettelijke vereiste niveau gebracht door, voor zover noodzakelijk, het toepassen van gevelmaatregelen. Dit gebeurt in overleg met de bewoner en/of eigenaar.


Resultaten onderzoek


In het kader van het inpassingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de akoestische effecten van de te wijzigen bestaande wegen. Het onderzoeksrapport (Akoestisch onderzoek en onderzoek luchtkwaliteit, Aanleg rotonde N317, Bontebrug, DGMR, Rapport M.2014.1039.00.R001, 26 februari 2015) is als bijlage bij het inpassingsplan opgenomen. In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies uit het onderzoek weergegeven.


Uit de resultaten van het reconstructieonderzoek volgt dat vanwege de wijzigingen aan de Dinxperloseweg, Ulftseweg en de Oversluis geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.


Conclusie voor het plan


Geconcludeerd wordt dat het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de realisatie van de geplande wegaanpassingen. Er hoeven vanuit de wetgeving geen aanvullende maatregelen voor geluid getroffen te worden.

4.5.2 Bodemkwaliteit

Algemeen

Voordat het inpassingsplan wordt vastgesteld, moet zijn aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater de gewenste ruimtelijke ontwikkeling toelaten. Ook moet worden getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

Onderzoek

In september 2015 heeft Rouwmaat Groep een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd2. Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting. De voor dit inpassingsplan relevante resultaten worden hieronder besproken.

Verwachtingspatroon

De gehele locatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd. Bij het vooronderzoek zijn geen gegevens naar voren gekomen die kunnen duiden op de aanwezigheid van asbest op of in de bodem van de onderzoekslocatie. Het is niet bekend of op de onderzoekslocatie asbest in de bodem aanwezig is.


Teneinde een uitspraak te kunnen doen over de concentratie aan asbest kan een asbestonderzoek uitgevoerd worden conform de NEN 5707 (bodem) en/of NEN 5897 (granulaten). Asbest is in dit onderzoek verder niet beschouwd.


Resultaten

De bovengrond bestaat overwegend uit donkerbruin, matig fijn zand. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit lichtbruin, matig fijn zand. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 95 cm-mv voor peilbuis 15.


Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Op zintuiglijke wijze is het volgende aangetroffen:

  • a. boring 1 (van 20-22 cm-mv) puin;
  • b. boring 5 (van 100-150 cm-mv) kooldeeltjes (licht) en puin (licht);
  • c. boring 5 (van 150-200 cm-mv) puin (licht).


Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • a. de grond licht verontreinigd is met Lood, Cadmium, Kwik en PAK;
  • b. de ondergrond plaatselijk sterk verontreinigd is met Koper en Zink;
  • c. het grondwater licht verontreinigd is met Barium.


De aangetoonde sterke verontreiniging ter plaatse van het toekomstige fietspad (boring 5) kan mogelijk gerelateerd worden aan een voormalige stortplaats. De stortplaats ten zuiden van de Dinxperloseweg bevatte eveneens kooldeeltjes en puin. Analytisch overschreden de zware metalen koper, lood en zink eveneens de interventiewaarden. Het stortmateriaal bevond zich hier op een diepte vanaf 1,0 m-mv, dezelfde diepte als de zintuigelijk aangetroffen bijmengingen ter plaatse van boring 5.


Het is bekend dat in het grondwater zware metalen in sterk fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.


De verhoogde gehalten PAK in de grond worden (deels) waarschijnlijk veroorzaakt door de waargenomen antropogene bestandsdelen (puin-/kooldeeltjes) en/of door microscopisch kleine deeltjes (bijv. roet). Het betreffen dan diffuus verspreide verontreinigingen.

Slotconclusie en aanbevelingen

De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels verworpen te worden vanwege de in de ondergrond aangetoonde overschrijding van de interventiewaarden van koper en zink ter plaatse van boring 5. Normaal gesproken moet hier een nader onderzoek worden uitgevoerd om de omvang en herkomst van de verontreiniging te bepalen. In overleg met de Provincie Gelderland is besloten dat gezien de diepte van de verontreiniging, deze verontreiniging geen risico's met zich mee brengt voor het toekomstig gebruik van het terrein. Er is alleen aanleiding voor een nader onderzoek als er voor de aanleg van het fietspad dieper gegraven moet worden dan 1,0 m-mv. In dat geval zal de verontreiniging ter plaatse van het geplande tracé in beeld gebracht moeten worden en dient er vastgesteld te worden of er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek moet er dan mogelijk een saneringsplan worden ingediend voor het uitvoeren van de werkzaamheden.


Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt. Ondanks de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd, is het altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.

Conclusie  

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit inpassingsplan.

4.5.3 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader


Wet milieubeheer

Het wettelijk kader voor luchtkwaliteitseisen is opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). In bijlage 2 van de Wm zijn grenswaarden opgenomen voor onder andere de luchtverontreinigende componenten stikstofdioxide, fijn stof, zwaveldioxide, lood, benzeen, koolmonoxide en stikstofdioxiden. De concentraties van deze stoffen in de buitenlucht moeten voldoen aan deze grenswaarden.


In Nederland zijn de componenten stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de meest kritische luchtverontreinigende componenten. Voor deze componenten bestaat in Nederland de hoogste kans op overschrijdingen van de gestelde grenswaarden. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan. In de navolgende tabel zijn de grenswaarden voor de componenten stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0018.jpg"

Om kwetsbare functies zoals scholen en zorgcomplexen te beschermen tegen hoge concentraties vervuilende stoffen, zijn in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) regels opgenomen om de realisering van dergelijke functies langs drukke wegen tegen te gaan. In het Besluit is vastgelegd dat binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen geen onaanvaardbare situaties ontstaan ten aanzien van de luchtkwaliteit. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorging-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

Resultaten onderzoek


Door DGMR is onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit voor de realisatie van een rotonde op de kruising van de N317 met de Oversluis. Het onderzoeksrapport (Akoestisch onderzoek en onderzoek luchtkwaliteit, Aanleg rotonde N317, Bontebrug, DGMR, Rapport M.2014.1039.00.R001, 26 februari 2015) is als bijlage bij het inpassingsplan opgenomen. Hieronder worden de belangrijkste conclusies uit het onderzoek weergegeven.


Wet milieubeheer

In het onderzoek van DGMR is voor een drietal representatieve situaties de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) inzichtelijk gemaakt. In onderstaande tabel zijn de hoogst berekende concentraties voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0019.jpg" Tabel: rekenresultaten luchtkwaliteit

Uit de rekenresultaten blijkt dat de grenswaarden voor de componenten stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) zowel in 2015 als in 2027 niet worden overschreden. Er is dus geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde. Er wordt voldaan aan de normen voor luchtkwaliteit.


Besluit gevoelige bestemmingen

Binnen een afstand van 50 meter van de N317 en de Oversluis zijn geen gevoelige bestemmingen gelegen. Hiermee wordt voldaan aan de normen uit het Besluit gevoelige bestemmingen.

Conclusie voor het plan


Het inpassingsplan voldoet aan de vereisten uit de Wet milieubeheer en het Besluit gevoelige bestemmingen. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van een rotonde op de kruising van de N317 met de Oversluis.

4.5.4 Externe veiligheid

Algemeen


Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (o.a. chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.


Het plaatsgebonden risico (PR) mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.


Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) is verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen en transportrouten opgenomen. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.


Onderzoek


Stationaire bronnen

Om te inventariseren of er stationaire bronnen in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen is de provinciale risicokaart Gelderland geraadpleegd. Op de navolgende afbeelding is hiervan een fragment opgenomen. Op basis van deze uitsnede blijkt dat er op ongeveer 400 meter van het plangebied het LPG-tankstation Frazer in Ulft aanwezig is. Het invloedsgebied van het LPG tankstation is wettelijk bepaald op 150 meter. Echter bij een calamiteit tijdens het lossen van LPG of bij een zogenaamde BLEVE (explosie van een gaswolk) kan het effectgebied tot wel 450 meter reiken. Uit de professionele risicokaart van Gelderland blijkt dat het effectgebied waarbij nog gewonden kunnen vallen over het inpassingsplan heen gaat. Voor het ontwerp inpassingsplan geldt dat de aanwezigheid van het LPG tankstation niet dusdanig van invloed is dat er zware aanvullende eisen gesteld moeten worden. Voorts zijn er in de omgeving van het plangebied geen stationaire risicobronnen te onderscheiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN317Bontebrug-vst1_0020.jpg"

Uitsnede van de risicokaart


Mobiele bronnen

Om te bepalen of er mobiele bronnen in of nabij het plangebied zijn gelegen is het Basisnet (1 april 2015) geraadpleegd. Het doel van het Basisnet is de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te beheersen door het wettelijk vastleggen en borgen van gebruiksruimtes voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening. In feite is het Basisnet daarmee gericht op veilig bouwen en vervoeren. Er is een Basisnet voor de weg, het spoor en voor water.


Nevendoelen van het Basisnet zijn het creëren van duidelijkheid over waar welk vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en wat de consequenties hiervan zijn voor burgers, bestuurders, bedrijfsleven en hulpverlenings- en rampenbestrijdingsorganisaties.


N317

De N317 zelf is niet aangewezen als route waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Daarbij geldt dat de ontwikkeling in het plangebied niet voorziet in de toevoeging van een (beperkt) kwetsbaar object. Om die reden wijzigt het groepsrisico binnen het invloedsgebied niet. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan derhalve achterwege blijven.


Spoorlijn

In de nabijheid van het plangebied liggen geen relevante spoorwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan derhalve achterwege blijven.


Hogedrukaardgasleiding

Ten noorden van het plangebied ligt op ongeveer 1000 meter een hogedruk aardgasbuisleiding (Transportroutedeel N-569-80). De verblijftijd ('blootstellingstijd') van het verkeer over een weg binnen de invloedsfeer van een aardgasleiding is maar kort. Externe veiligheid met betrekking tot leidingen die gevaarlijke stoffen vervoeren, is met betrekking tot voorliggend inpassingsplan dan ook niet aan de orde. Een nadere beoordeling en verantwoording van het groepsrisico kan daarmee achterwege blijven.


Conclusie


Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor het inpassingsplan.

4.6 Kabels en leidingen

In het kader van het project is een zogenaamde KLIC-melding (KLIC staat voor Kabels en Leidingen Informatie Centrum) verricht. Aan de hand van deze melding zijn de beheerders en eigenaren van de verschillende kabels en leidingen geïnventariseerd. Met alle relevante kabel- en leidingbeheerders wordt overleg gevoerd over de te verrichten werkzaamheden en de mogelijke gevolgen voor de aanwezige kabels en leidingen.

Indien noodzakelijk worden de betreffende kabels en leidingen in overleg met de beheerder en eigenaren verlegd. Met het verleggen van de kabels en leidingen vormt dit aspect geen belemmering voor de uitvoering van dit inpassingsplan.

4.7 Niet Gesprongen Explosieven (NGE)

In de omgeving van het plangebied hebben voor zover bekend geen oorlogshandelingen plaatsgevonden. Het is daarom niet waarschijnlijk dat in het gebied explosieven aanwezig zijn. Het aspect Niet Gesprongen explosieven vormt daardoor naar verwachting geen belemmering voor de benodigde grondwerkzaamheden die voortkomen uit de uitvoering van dit inpassingsplan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de voorkomende functies in het inpassingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de uitgave "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen", kortweg SVBP2012. In dit hoofdstuk worden de planregels van het inpassingsplan van een nadere toelichting voorzien. De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De regels geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is enerzijds vastgelegd wat noodzakelijk is voor de rechtszekerheid van omwonenden. Anderzijds is flexibiliteit aangehouden waar mogelijk voor de verdere detaillering van het ontwerp.

5.2 Nadere toelichting op de bestemmingen

De regels bestaan uit de volgende hoofdstukken:

  • hoofdstuk 1: inleidende regels;
  • hoofdstuk 2: bestemmingsregels;
  • hoofdstuk 3: algemene regels;
  • hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In de inleidende regels worden begrippen en afkortingen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Deze zijn opgenomen om de regels eenduidig te kunnen uitleggen. In artikel 2 is aangegeven op welke wijze moet worden gemeten.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In de bestemmingsartikelen zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elke bestemmingsregel is overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen. Het onderhavige inpassingsplan kent de bestemming 'Verkeer' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting hoog' en 'Waarde - Archeologische verwachting dal Oude IJssel en Aa-strang'.

Verkeer

Binnen de bestemming 'Verkeer' valt niet alleen de weg zelf, maar ook de bijbehorende opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten en bermen en taluds, alsmede voet- en fietspaden, onverharde wegen, onderdoorgangen, rotondes, bruggen, groenvoorzieningen, sloten en nutsvoorzieningen.

Binnen de bestemming mogen gebouwen voor nutsvoorzieningen en bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd zoals voorzieningen voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, civieltechnische kunstwerken en kunstobjecten. In de regels zijn maximale hoogtes voor deze voorzieningen opgenomen.

Ter plaatse van de aanwezige duiker van de bestaande A-watergang is de aanduiding water opgenomen. Met deze aanduiding het instandhouden het beheer en het onderhoud van deze onderdoorgang vastgelegd.

Waarde - Archeologische verwachting hoog en Waarde - Archeologische verwachting dal Oude IJssel en Aa-strang

Binnen het plangebied komen verschillende archeologische verwachtingswaarden voor. Deze gebieden hebben ieder een dubbelbestemming Archeologie gekrijgen.

Conform het uitgevoerde archeologische onderzoek zal voor bodemverstorende maatregelen die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld een aanvullend karterend onderzoek uitgevoerd moeten worden.

In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting hoog' is dit karterend onderzoek nodig als deze diepere werkzaamheden een groter oppervlak beslaan dan 250 m2.

In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting dal Oude IJssel en Aa-strang ' is dit karterend onderzoek nodig als deze diepere werkzaamheden een groter oppervlak beslaan dan 5.000 m2.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels ten slotte bestaan uit regels die voor alle onderdelen van het plan van toepassing zijn. Deze bestaan uit een anti-dubbeltelregel, algemene afwijkingsregels en overige regels.

Hoofdstuk 4: Overgangsrecht en slotregel

In de loop van de tijd kunnen het gebruik en/of de bouwregels van grond of een gebouw gaan afwijken van datgene wat mogelijk is op basis van het inpassingsplan. In de overgangsregels wordt geregeld tot hoeverre deze afwijkingen zijn toegestaan. In de slotregel wordt de naam van het plan aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een inpassingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan.

6.2 Financiering

De benodigde financiële middelen voor de maatregelen die met dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt zijn opgenomen in de door Provinciale Staten vastgestelde begroting. Bij de begroting is niet alleen rekening gehouden met de realisatie van de aanpassingen maar ook met het (ver)leggen van kabels en leidingen, grondverwerving, het treffen van overige maatregelen en de eventuele financiële consequenties van planschade.

De kosten voor het realiseren van de rotonde op de kruising N317 komen voor rekening van de provincie Gelderland en de gemeente Oude IJsselstreek gezamenlijk. De kostenverdeling is hierbij 1/3 voor de gemeente en 2/3 voor de provincie. Dit is vastgelegd in een overeenkomst.

Gelet op het bovenstaande is het inpassingsplan economisch uitvoerbaar.

6.3 Grondaankoop

Om de verkeerskundige maatregelen mogelijk te maken, dient de provincie of de gemeente Oude IJsselstreek de beschikking te hebben over de gronden. Getracht wordt om deze gronden middels minnelijke verwerving in eigendom te krijgen. Een aantal percelen is reeds in eigendom van de gemeente of de provincie. Mocht minnelijke verwerving niet haalbaar blijken dan zal de provincie Gelderland overgaan tot onteigening van de gronden.

6.4 Exploitatieplan

De Wro bepaalt, dat Provinciale Staten bij het vaststellen van een inpassingsplan tevens een exploitatieplan moeten vaststellen indien binnen het plangebied een bij wet omschreven bouwplan is voorgenomen (artikel 6.12, lid 1 Wro). De aanleg van een rotonde en de daarbij behorende maatregelen kunnen niet worden aangemerkt als een bouwplan. Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet van toepassing op dit inpassingsplan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke verantwoording

7.1 Algemeen

De wijze van overleg en het moment waarop dit plaatsvindt, kan per inpassingsplan verschillen, afhankelijk van de aard, de inhoud en de omvang van het inpassingsplan. Los daarvan kan ook op andere momenten en manieren overleg worden gevoerd met betrokkenen. Een belangrijk uitgangspunt bij het vooroverleg is het realiseren van draagvlak bij alle betrokkenen. Een kwalitatief goede communicatie tussen deze betrokken partijen is een voorwaarde om te komen tot een uitvoerbaar project dat kan rekenen op een breed draagvlak. In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijke verantwoording van dit inpassingsplan nader toegelicht.

7.2 Overleg betrokken gemeenten

In alle fasen van de planvorming vindt structureel overleg plaats tussen de betrokken gemeente Oude IJsselstreek en de provincie Gelderland. Met de gemeente Oude IJsselstreek is een overeenkomst gesloten over het plan. Ook het concept inpassingsplan is in samenwerking tussen de provincie Gelderland en de gemeente Oude IJsselstreek tot stand gekomen. Daarnaast zal het concept ontwerp inpassingsplan worden toegezonden aan de gemeenteraad van Oude IJsselstreek. Hiermee wordt voldaan aan het horen van de gemeenteraad zoals opgenomen in artikel 3.26 lid 1 Wro.

7.3 Burgerparticipatie

In de Wet ruimtelijke ordening is geen verplichting opgenomen omtrent het verlenen van inspraak op een inpassingsplan. Deze inspraak is veelal geregeld in de provinciale inspraakverordening. In de verordening is bepaald dat op besluiten die worden voorbereid volgens afdeling 3.4 Awb geen aparte inspraak wordt verleend. Ten behoeve van de planvorming is wel uitvoerig met betrokkenen en omwonenden gesproken over de voorkeursvariant en het wegontwerp.

Tevens is op 22 oktober 2012 een inloopavond georganiseerd waarbij aanwonenden en geïnteresseerden kennis konden nemen van de plannen. Vervolgens konden bezoekers tot 15 juni 2012 schriftelijk reageren op de plannen met behulp van een reactieformulier.

In 2012 is door de provincie een inloopavond georganiseerd. Hieronder zijn de uitkomsten samengevat:

  • De bewoners en belanghebbende hebben tijdens de informatieavond de gelegenheid gehad om vragen te stellen en suggesties te doen. Dit kon zowel mondeling als schriftelijk via een reactieformulier. De voorliggende reactienota is opgesteld naar aanleiding van reacties die de provincie van omwonenden van het betreffende wegvlak toegestuurd;
  • In totaal zijn 50 reacties ontvangen;
  • Op basis van de reacties uit de reactienota zullen de ontwerpen daar waar mogelijk verder worden geoptimaliseerd.

7.4 Vooroverleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een inpassingsplan pleegt conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening, overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dit kader wordt het ontwerp-inpassingsplan voorgelegd aan de volgende organisaties en instanties:

  • Gemeente Oude IJsselstreek;
  • Waterschap Rijn en IJssel;
  • Alliander;
  • Vitens Gelderland;
  • Veiligheidsregio Noord en Oost Nederland.

De reactie van de deze instanties zijn bijeengebracht in de 'Notitie Beantwoording reacties uit het vooroverleg (ex. art. 3.1.1 Bro)'. In deze reactienota zijn de opmerkingen kort samengevat en van een reactie voorzien. De reactienota is als bijlage opgenomen. Het vooroverleg heeft geleid tot een enkele verduidelijking in de toelichting.

De volgende organisaties hebben geen schriftelijke reactie gestuurd of laten weten geen vragen of opmerkingen te hebben:

  • Gemeente Oude IJsselstreek;
  • Waterschap Rijn en IJssel;
  • Alliander.

7.5 Zienswijzen

Het ontwerp-inpassingsplan is conform artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening, juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht als ontwerp gedurende een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegd in de periode van 9 oktober tot en met 19 november 2015. Er zijn twee zienswijzen ingebracht. In bijlage 8 is de beantwoording van de zienswijzen opgenomen en is duidelijk gemaakt welke wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen en welke ambtshalve wijzigingen in het inpassingsplan zijn doorgevoerd.