direct naar inhoud van Regels
Plan: Spoorverdubbeling Zevenaar - Didam
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9925.IPSpoorZevDid-vst1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het inpassingsplan Spoorverdubbeling Zevenaar - Didam met identificatienummer NL.IMRO.9925.IPSpoorZevDid-vst1 van de provincie Gelderland;

1.2 inpassingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch

het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.7 archeologisch deskundige

professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen;

1.8 archeologisch onderzoek

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;

1.9 archeologisch rapport

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden;

1.10 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage

een in dit plan aangegeven percentage dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.14 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.15 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. bestaat, of;
    • 2. wordt gebouwd, of;
    • 3. nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, mits het bouwwerk in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.19 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.24 bovenkant spoorstaaf

de hoogte van de bovenkant van de laagste spoorstaaf;

1.25 dagrecreatie

verblijf buiten de woning voor recreatieve doeleinden zonder dat er een overnachting elders mee gepaard gaat;

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren, verhuren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;

1.28 faunavoorziening

een voorziening inclusief toeleidende rasters die:

  • het dieren mogelijk maakt openbare infrastructuur veiliger over te steken;
  • fungeert als rust- en verblijfplaats voor soorten;
  • een geschikt leefgebied creëert.
1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 grondgebonden agrarisch bedrijf

agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie voor meer dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken;

1.31 lawaaisporten

een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingsgeluid wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen gildes, de autosport, motorsport, (model)vliegsport, de schietsport met behulp van vuurwapens, de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;

1.32 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;

1.33 langzaam verkeer

niet-motorvoertuigen, fietsers, voetgangers en geleiders-berijders van een dier, alsmede fietsers met trapondersteuning, snorfietsers en bromfietsers, met dien verstande dat landbouwvoertuigen, brommobielen en motorrijtuigen met beperkte snelheid hier niet onder verstaan worden;

1.34 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen ter zake van religie, verenigingsleven, onderwijs, opvoeding, kinderopvang, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg en andere openbare en bijzondere dienstverlening en voorzieningen;

1.35 onderstation

een onderstation is een elektrische installatie in het hoogspanningsnet. Het maakt een verbinding tussen twee of meerdere hoogspanningsnetten of vormt een aansluitingspunt op het hoogspanningsnet;

1.36 overkapping

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten of afgedekte ruimte van lichte constructie zonder eigen wanden;

1.37 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.38 perron

bouwwerk ten behoeve van het in- en uitstappen van reizigers;

1.39 perronvoorzieningen

voorzieningen die het tijdelijke verblijf, in- en uitstappen van de reiziger op het perron mogelijk maken, zoals wachtruimten, perronoverkappingen, roltrappen, liften, trappen en kleinschalige en ondergeschikte voorzieningen voor service- en detailhandeldoeleinden waaronder kiosken;

1.40 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.41 relaisgebouw

bouwwerk in de vorm van een gebouw waarin elektrotechnische voorzieningen zijn ondergebracht ten behoeve van spoorwegen en de beveiliging daarvan;

1.42 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.1.2 de breedte van een bouwwerk

van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;

2.1.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.1.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.1.6 de verticale bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. extensieve dagrecreatie in de vorm van wandelen, fietsen, varen, paardrijden;
  • c. het behoud van aanwezige landschappelijke waarden;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • f. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen waaronder afrasteringen, ontsluitingswegen en watergangen met de daarbij behorende voorzieningen en wandel-, fiets-, -ruiterpaden, meubilair zoals picknicktafels, banken, afvalbakken, schuilhutten, bewegwijzering en dergelijke.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. afrasteringen:
    • 1. bouwhoogte maximaal 1 m;
  • b. nutsvoorzieningen:
    • 1. bouwhoogte maximaal 3 m;
    • 2. oppervlakte maximaal 30 m2;
  • c. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen waaronder ontsluitingswegen en watergangen met de daarbij behorende voorzieningen en wandel-, fiets-, -ruiterpaden, meubilair zoals picknicktafels, banken, afvalbakken, bewegwijzering en dergelijke:
    • 1. bouwhoogte maximaal 2,5 m;
  • d. bouwhoogte overige bouwwerken maximaal 3 m.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Waterhuishoudkundige voorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen ter waarborging van de (toekomstige) waterhuishouding nadere eisen stellen met betrekking tot waterhuishoudkundige voorzieningen, waterbergings- en/of infiltratievoorzieningen, oppervlakteverharding of andere maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het uitoefenen van een glastuinbouwbedrijf;
  • b. het gebruik van terreinen voor lawaaisporten.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. voet- en rijwielpaden, waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  • c. geluidwerende voorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. kunstobjecten;
  • g. parkeer- en groenvoorzieningen;
  • h. water, tunnels en bruggen;
  • i. gelijkvloerse en ongelijkvloerse kruisingen voor (spoor)wegen en water;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van palen, masten en verkeerstekens bedraagt ten hoogste 12 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
4.2.3 Tunnels, ongelijkvloerse kruisingen en viaducten

In afwijking van bepaalde in artikel 4.2.1 en 4.2.2 zijn:

  • a. tunnels en ongelijkvloerse kruisingen toegestaan, met dien verstande dat de verticale bouwdiepte van tunnels en ongelijkvloerse kruisingen ten hoogste 6,5 m bedraagt;
  • b. viaducten toegestaan, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 10 m bedraagt.

Artikel 5 Verkeer - Railverkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. bij een spoorweg behorende voorzieningen zoals, onderhoudswegen, calamiteitenwegen, ontsluitingswegen voor aan het spoor grenzende percelen, taluds, groenvoorzieningen, water, relaisgebouwen en overige elektriciteitsvoorzieningen, brandveiligheidsvoorzieningen en voorzieningen voor geleiding en beveiliging van het spoor;
  • c. faunavoorzieningen;
  • d. gelijkvloerse kruisingen voor verkeer;
  • e. fiets- en voetpaden;
  • f. parkeer- en groenvoorzieningen;
  • g. fietsenstallingen;
  • h. geluidswerende voorzieningen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'brug' ongelijkvloerse kruisingen, bruggen en viaducten voor verkeer;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - perrons': perrons en perronvoorzieningen;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - tunnel 1': een tunnel, uitsluitend bedoeld voor langzaam verkeer, ter kruising van de spoorweg met bijbehorende toe- en afritten en hellingbanen;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - tunnel 2': een tunnel, ter kruising van de spoorweg met bijbehorende toe- en afritten en hellingbanen;
  • m. overige bouwwerken, zoals bruggen, dammen en duikers;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. binnen het bouwvlak bedraagt het bebouwingspercentage maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven waarde;
  • c. binnen het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven waarde;

met inachtneming van het volgende:

  • d. relaisgebouwen en tunnels zijn tevens buiten het bouwvlak toegestaan;
  • e. de bouwhoogte van relaisgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m;
  • f. gebouwen ten behoeve van perronvoorzieningen zijn tevens buiten het bouwvlak en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - perrons' toegestaan;
  • g. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van perronvoorzieningen bedraagt ten hoogste 4,5 m, gemeten vanaf de bovenkant spoorstaaf.
5.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels waarbij gemeten wordt vanaf de bovenkant spoorstaaf:

  • a. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 5 m;
  • b. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen bedraagt ten hoogste 2 m, met dien verstande dat indien de sporen verdiept zijn aangelegd de bouwhoogte van geluidschermen niet meer mag bedragen dan 4 m gemeten vanaf peil;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b bedraagt de bouwhoogte van geluidsschermen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - geluidsscherm' ten hoogste 4 m;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, bedraagt ten hoogste 10 m.
5.2.3 Tunnels, ongelijkvloerse kruisingen, bruggen en viaducten

In afwijking van bepaalde in artikel 5.2.1 en 5.2.2 en overeenkomstig de aanduidingen genoemd in artikel 5.1 zijn:

  • a. tunnels en ongelijkvloerse kruisingen buiten het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat de verticale bouwdiepte ten hoogste 6,5 m bedraagt;
  • b. bruggen toegestaan, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;
  • c. viaducten toegestaan, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 10 m bedraagt.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Onderstations buiten bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder a voor het toestaan van onderstations buiten het bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte per onderstation niet meer bedraagt dan 100 m2;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m;
  • c. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1 Verlengen van perron

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 onder i voor het verlengen van een bestaand perron, waarbij de verlenging niet gebouwd wordt op gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - perrons', mits:

  • a. het verlengde deel van het perron direct aansluit op het bestaande perron;
  • b. het verlengde deel van het perron niet groter is dan 50 m ten opzichte van de lengte van het bestaande perron;
  • c. de breedte van het verlengde deel van het perron niet groter is dan de breedte van het bestaande perron;
  • d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 6 Verkeer - Railverkeer Voorlopig 1

6.1 Voorlopige bestemming
6.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer Voorlopig 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. bouwwegen en werkterreinen voor de aanleg van spoorwegen, overwegen en ongelijkvloerse kruisingen;
  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. gelijkvloerse en ongelijkvloerse kruisingen;
  • e. opslagterreinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. civieltechnische voorzieningen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bruggen en duikers;

en bij daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

6.1.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldende de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m.
6.1.3 Geldigheidsduur voorlopige bestemming

De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van dit inpassingsplan.

6.2 Definitieve bestemming
6.2.1 Schakelbepaling

De regels van de in artikel 5 opgenomen bestemming 'Verkeer - Railverkeer' zijn van overeenkomstige toepassing op de definitieve bestemming van artikel 6.2.

Artikel 7 Verkeer - Railverkeer Voorlopig 2

7.1 Voorlopige bestemming
7.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer Voorlopig 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. bouwwegen en werkterreinen voor de aanleg van spoorwegen, overwegen en ongelijkvloerse kruisingen;
  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. gelijkvloerse en ongelijkvloerse kruisingen;
  • e. opslagterreinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. civieltechnische voorzieningen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bruggen en duikers;

en bij daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

7.1.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldende de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m.
7.1.3 Geldigheidsduur voorlopige bestemming

De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van dit inpassingsplan.

7.2 Definitieve bestemming
7.2.1 Schakelbepaling

De regels van de in artikel 3 opgenomen bestemming 'Agrarisch' zijn van overeenkomstige toepassing op de definitieve bestemming van artikel 7.2.

Artikel 8 Verkeer - Railverkeer Voorlopig 3

8.1 Voorlopige bestemming
8.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer Voorlopig 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. bouwwegen en werkterreinen voor de aanleg van spoorwegen, overwegen en ongelijkvloerse kruisingen;
  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. gelijkvloerse en ongelijkvloerse kruisingen;
  • e. opslagterreinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. civieltechnische voorzieningen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bruggen en duikers;

en bij daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

8.1.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldende de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m.
8.1.3 Geldigheidsduur voorlopige bestemming

De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van dit inpassingsplan.

8.2 Definitieve bestemming
8.2.1 Schakelbepaling

De regels van de in artikel 4 opgenomen bestemming 'Verkeer' zijn van overeenkomstige toepassing op de definitieve bestemming van artikel 8.2.

Artikel 9 Verkeer - Railverkeer Voorlopig 4

9.1 Voorlopige bestemming
9.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer Voorlopig 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. bouwwegen en werkterreinen voor de aanleg van spoorwegen, overwegen en ongelijkvloerse kruisingen;
  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. gelijkvloerse en ongelijkvloerse kruisingen;
  • e. opslagterreinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. civieltechnische voorzieningen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bruggen en duikers;

en bij daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

9.1.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldende de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m.
9.1.3 Geldigheidsduur voorlopige bestemming

De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van dit inpassingsplan.

9.2 Definitieve bestemming
9.2.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer Voorlopig 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor 'Groen':

  • a. groen- en speelvoorzieningen;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals riolering en waterafvoer;
  • c. watergangen en -partijen;
  • d. fiets- en voetpaden, in- en uitritten en andere, ondergeschikte verhardingen.
9.2.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen niet worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van speelvoorzieningen, kunstobjecten, palen en masten mag niet meer dan 6 m bedragen.

Artikel 10 Verkeer - Railverkeer Voorlopig 5

10.1 Voorlopige bestemming
10.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer Voorlopig 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. bouwwegen en werkterreinen voor de aanleg van spoorwegen, overwegen en ongelijkvloerse kruisingen;
  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. gelijkvloerse kruisingen;
  • e. opslagterreinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. civieltechnische voorzieningen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bruggen en duikers;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - tunnel 1': een tunnel, uitsluitend bedoeld voor langzaam verkeer, ter kruising van de spoorweg met bijbehorende toe- en afritten en hellingbanen;

en bij daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

10.1.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldende de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de verticale bouwdiepte van een tunnel mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m.
10.1.3 Geldigheidsduur voorlopige bestemming

De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van dit inpassingsplan.

10.2 Definitieve bestemming
10.2.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer Voorlopig 5' aangewezen gronden zijn definitief bestemd voor 'Verkeer - Verblijfsgebied':

  • a. woonstraten;
  • b. pleinen;
  • c. voet- en rijwielpaden;
  • d. verblijfsdoeleinden;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - tunnel 1': een tunnel, uitsluitend bedoeld voor langzaam verkeer, ter kruising van de spoorweg met bijbehorende toe- en afritten en hellingbanen;

en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geluidwerende voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, water, parkeer- en groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

10.2.2 Bouwregels
a Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

b Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte voor palen, masten en verkeerstekens mag maximaal 12 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 m.

c Tunnels

In afwijking van bepaalde in artikel 10.2.2 onder a en b en overeenkomstig de aanduiding genoemd in artikel 10.1.1 zijn tunnels toegestaan, met dien verstande dat de verticale bouwdiepte ten hoogste 6,5 m bedraagt.

10.2.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2.2 ten behoeve van kunstwerken tot een bouwhoogte van 6 m.

Artikel 11 Verkeer - Railverkeer Voorlopig 6

11.1 Voorlopige bestemming
11.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer Voorlopig 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. bouwwegen en werkterreinen voor de aanleg van spoorwegen, overwegen en ongelijkvloerse kruisingen;
  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. gelijkvloerse en ongelijkvloerse kruisingen;
  • e. opslagterreinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. civieltechnische voorzieningen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bruggen en duikers;

en bij daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

11.1.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldende de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m.
11.1.3 Geldigheidsduur voorlopige bestemming

De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van dit inpassingsplan.

11.2 Definitieve bestemming
11.2.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer Voorlopig 6' aangewezen gronden zijn definitief bestemd voor 'Water':

  • a. waterberging;
  • b. (hoofd)watergangen en waterpartijen;
  • c. groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. dammen, duikers, tunnels en bruggen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.2.2 Bouwregels

Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m.

Artikel 12 Verkeer - Railverkeer Voorlopig 7

12.1 Voorlopige bestemming
12.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer Voorlopig 7' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. bouwwegen en werkterreinen voor de aanleg van spoorwegen, overwegen en ongelijkvloerse kruisingen;
  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. gelijkvloerse en ongelijkvloerse kruisingen;
  • e. opslagterreinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. civieltechnische voorzieningen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bruggen en duikers;
  • m. begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';

en bij daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

12.1.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldende de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m.
12.1.3 Geldigheidsduur voorlopige bestemming

De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van dit inpassingsplan.

12.2 Definitieve bestemming
12.2.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer Voorlopig 7' aangewezen gronden zijn definitief bestemd voor 'Maatschappelijk':

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';

en de daarbij behorende parkeervoorzieningen met bijbehorende rijbanen, tuinen, paden, groenvoorzieningen en andere voorzieningen zoals nutsvoorzieningen en speeltoestellen.

12.2.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen niet worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 8 m bedragen.

Artikel 13 Leiding - Gas

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een hoofdtransportgasleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas';

met daarbij behorende:

  • b. veiligheidszone;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels
13.2.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mag uitsluitend ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

13.2.2

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

13.2.3

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet worden gebouwd.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. de veiligheid van personen en goederen niet wordt geschaad;
  • b. de veiligheid en het doelmatig functioneren van de leidingen niet wordt geschaad;
  • c. schriftelijk advies is gevraagd aan de leidingbeheerder.
13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het permanent opslaan van goederen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken als risicogevoelig object binnen een aangegeven veiligheidszone.
13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.5.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in de in artikel 13.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het in de grond brengen van voorwerpen;
  • d. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen;
  • f. het rooien van diepwortelbeplanting en bomen;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
13.5.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.5.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is gevraagd aan de leidingbeheerder.

13.5.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.5.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken en werkzaamheden die worden gerekend tot (graaf)werkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (Wion);
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

Artikel 14 Leiding - Hoogspanning

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse hoogspanningsleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanning';
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

14.2 Bouwregels
14.2.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mag uitsluitend ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

14.2.2

Nieuwe gebouwen mogen niet worden gebouwd.

14.2.3

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 8 m mag bedragen.

14.3 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.2 en worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de andere daar voorkomende bestemming(en), voor zover uit overleg met de leidingbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 14.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;
  • c. het in de grond drijven van voorwerpen dieper dan 30 cm;
  • d. diepploegen dieper dan 30 cm;
  • e. het aanleggen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • f. het planten van bomen en/of andere houtopstanden die dieper (kunnen) wortelen dan 30 cm;
  • g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het verrichten van grondroeractiviteiten, zoals het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • i. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
14.4.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is gevraagd aan de leidingbeheerder.

14.4.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken en werkzaamheden die worden gerekend tot (graaf)werkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (Wion);
  • c. werken, geen bouwwerken zijde, of werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning;
  • d. werken en/of werkzaamheden zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten.

Artikel 15 Leiding - Riool

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool';
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

15.2 Bouwregels
15.2.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mag uitsluitend ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

15.2.2

Nieuwe gebouwen mogen niet worden gebouwd.

15.2.3

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemming(en), mits advies is gevraagd aan de leidingbeheerder.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;
  • c. het in de grond drijven van voorwerpen dieper dan 30 cm;
  • d. diepploegen dieper dan 30 cm;
  • e. het aanleggen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • f. het planten van bomen en/of andere houtopstanden die dieper (kunnen) wortelen dan 30 cm;
  • g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het verrichten van grondroeractiviteiten, zoals het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • i. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
15.4.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

15.4.3

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is gevraagd aan de leidingbeheerder.

15.4.4

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die verricht worden in het kader van de verdubbeling van spoorwegen;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning;
  • d. werken en/of werkzaamheden zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten.

Artikel 16 Leiding - Water

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse waterleiding;
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

16.2 Bouwregels
16.2.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mag uitsluitend ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

16.2.2

Nieuwe gebouwen mogen niet worden gebouwd.

16.2.3

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 16.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
16.4.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

16.4.3

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is gevraagd aan de leidingbeheerder.

16.4.4

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die verricht worden in het kader van de verdubbeling van spoorwegen;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning;
  • d. werken en/of werkzaamheden zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten.

Artikel 17 Waarde - Archeologische verwachting 1 - Buitengebied

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1 - Buitengebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 100 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van archeologisch inventariserend veldonderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd programma van eisen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd programma van eisen; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken of werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
17.2.2 Advies archeoloog

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.2.1 sub a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

17.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder artikel 17.2.1 sub a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch inventariserend veldonderzoek dan wel andere beschikbare informatie is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit vroegtijdig archeologisch inventariserend veldonderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
17.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder artikel 17.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in de bodem waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan een vergunning in dit kader is verleend;
  • e. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
17.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de onder artikel 17.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport op basis van vroegtijdig archeologisch inventariserend veldonderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien (op advies van een archeologisch deskundige) naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld dan wel is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
17.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd programma van eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd programma van eisen en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken of werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • b. Voordat burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
17.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het inpassingsplan wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1 - Buitengebied' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 18 Waarde - Archeologische verwachting 2 - Woonwijken Didam

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2 - Woonwijken Didam' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 en waarbij de grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld plaatsvinden dient de aanvrager een rapport (archeologisch inventariserend veldonderzoek - IVO-overig) te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken of werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
18.2.2 Advies archeoloog

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.2.1 sub a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

18.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder artikel 18.2.1 sub a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit vroegtijdig archeologisch inventariserend veldonderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
18.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder artikel 18.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in de bodem waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan een vergunning in dit kader is verleend;
  • e. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
18.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de onder artikel 18.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
18.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd Programma van Eisen.
  • b. Voordat burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
18.5 Wijzigingsbevoegdheid

Bevoegd gezag kan het inpassingsplan wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2 - Woonwijken Didam' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2 - Woonwijken Didam' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 19 Waarde - Archeologische verwachting 3 - Buitengebied

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3 - Buitengebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 2500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van archeologisch inventariserend veldonderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd programma van eisen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd programma van eisen; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken of werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
19.2.2 Advies archeoloog

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.2.1 sub a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

19.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder artikel 19.2.1 sub a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch inventariserend veldonderzoek dan wel andere beschikbare informatie is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 2500 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit vroegtijdig archeologisch inventariserend veldonderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 2500 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
19.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder artikel 19.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in de bodem waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en vergunning in dit kader is verleend;
  • e. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
19.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de onder artikel 19.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport op basis van vroegtijdig archeologisch inventariserend veldonderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien (op advies van een archeologisch deskundige) naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld dan wel is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
19.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd programma van eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd programma van eisen en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken of werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • b. Voordat burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
19.5 Wijzigingsbevoegdheid

Bevoegd gezag kan het inpassingsplan wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3 - Buitengebied' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 20 Waarde - Hoge archeologische verwachting

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de vastgestelde en verwachte waarden.

20.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.2.1 Begrenzing

Op of in deze gronden geldt dat het verboden is om een bodemingreep groter dan 200 m2 en dieper dan 0,5 m uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.

20.2.2 Verlenen van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 20.2.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal dan wel dat de verstoring ervan redelijk is in relatie tot het belang van de te verrichten werken en het archeologische belang daarbij voldoende is gewaarborgd.

20.2.3 Onderbouwing van de aanvraag

Om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden goed te kunnen beoordelen, kan het noodzakelijk zijn dat een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

20.2.4 Verbinding van voorschriften

Aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
20.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het inpassingsplan wijzigen door:

  • a. de gronden waarop deze bestemming betrekking heeft te vergroten en/of te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is; of
  • b. de oppervlaktes en/of dieptes als genoemd in artikel 20.2.1 te veranderen en/of hier desgewenst een extra archeologische bestemming voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

Artikel 21 Waarde - Middelmatige archeologische verwachting

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Middelmatige archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de vastgestelde en verwachte waarden;

21.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.2.1 Begrenzing

Op of in deze gronden geldt dat het verboden is om een bodemingreep groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.

21.2.2 Verlenen van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 21.2.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal dan wel dat de verstoring ervan redelijk is in relatie tot het belang van de te verrichten werken en het archeologische belang daarbij voldoende is gewaarborgd.

21.2.3 Onderbouwing van de aanvraag

Om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden goed te kunnen beoordelen, kan het noodzakelijk zijn dat een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

21.2.4 Verbinding van voorschriften

Aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
21.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het inpassingsplan wijzigen door:

  • a. de gronden waarop deze bestemming betrekking heeft te vergroten en/of te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is; of
  • b. de oppervlaktes en/of dieptes als genoemd in artikel 21.2.1 te veranderen en/of hier desgewenst een extra archeologische bestemming voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

Artikel 22 Waarde - Onbekende archeologische verwachting

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Onbekende archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de vastgestelde en verwachte waarden.

22.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.2.1 Begrenzing

Op of in deze gronden geldt dat het verboden is om een bodemingreep groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 m uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.

22.2.2 Verlenen van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 22.2.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal dan wel dat de verstoring ervan redelijk is in relatie tot het belang van de te verrichten werken en het archeologische belang daarbij voldoende is gewaarborgd.

22.2.3 Onderbouwing van de aanvraag

Om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden goed te kunnen beoordelen, kan het noodzakelijk zijn dat een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

22.2.4 Verbinding van voorschriften

Aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
22.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het inpassingsplan wijzigen door:

  • a. de gronden waarop deze bestemming betrekking heeft te vergroten en/of te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is; of
  • b. de oppervlaktes en/of dieptes als genoemd in artikel 22.2.1 te veranderen en/of hier desgewenst een extra archeologische bestemming voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

Artikel 23 Waarde - Vastgestelde hoge archeologische waarde

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Vastgestelde hoge archeologische waarde aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de vastgestelde waarden.

23.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.2.1 Begrenzing

Op of in deze gronden geldt dat het verboden is om een bodemingreep groter dan 30 m2 en dieper dan 0,3 m uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.

23.2.2 Verlenen van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 23.2.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal dan wel dat de verstoring ervan redelijk is in relatie tot het belang van de te verrichten werken en het archeologische belang daarbij voldoende is gewaarborgd.

23.2.3 Onderbouwing van de aanvraag

Om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden goed te kunnen beoordelen, kan het noodzakelijk zijn dat een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

23.2.4 Verbinding van voorschriften

Aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
23.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het inpassingsplan wijzigen door:

  • a. de gronden waarop deze bestemming betrekking heeft te vergroten en/of te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is; of
  • b. de oppervlaktes en/of dieptes als genoemd in artikel 23.2.1 te veranderen en/of hier desgewenst een extra archeologische bestemming voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 24 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 25 Algemene bouwregels

25.1 Bestaande afmetingen

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

25.2 Bestaande percentages

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 26 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. verblijfsrecreatie en intensieve dagrecreatie;
  • d. het racen en/of crossen met gemotoriseerde voertuigen of fietsen;
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 27 Algemene afwijkingsregels

27.1 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de regels en worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • b. de regels en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  • c. de regels en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m.
27.2 Voorwaarden voor omgevingsvergunning

Afwijking als bedoeld in artikel 27.1 is slechts toegestaan, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 28 Overige regels

28.1 Uitsluiting van bevoegdheid van gemeenteraad

De gemeenteraad van de gemeenten Zevenaar en Montferland zijn gedurende een periode van 5 jaar na het moment van inwerkingtreding van dit plan niet bevoegd een bestemmingsplan vast te stellen voor de in dit plan betrokken gronden, indien en voor zover het bestemmingsplan strijdig is met de uitvoering van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 29 Overgangsrecht

29.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
29.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 30 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het inpassingsplan 'Spoorverdubbeling Zevenaar - Didam'.