direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gebiedsontwikkeling Veerhaven Ochten
Status: ontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De provincie Gelderland heeft samen met waterschap Rivierenland, de gemeente Neder-Betuwe en Rijkswaterstaat, het plan opgevat om het gebied rondom de oude veerhaven bij Ochten opnieuw in te richten ten behoeve van natuur en recreatie, en zo het gebied inclusief de haven een nieuw perspectief te geven. Na een preverkenning hebben de vier initiatiefnemers voor de gebiedsontwikkeling op 5 maart 2018 een Samenwerkingsovereenkomst (SOK) gesloten. In de afgelopen periode is een plan voor de herinrichting van het gebied ontwikkeld, beschreven in een Definitief Ontwerp (DO). De locatie en begrenzing van het plangebied is in figuren 1.1 en 1.2 aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0001.png"

Figuur 1.1 Locatie plangebied rood omlijnd

Samenvattend heeft de gebiedsontwikkeling als doel de ruimtelijke, ecologische en chemische kwaliteit van Veerhaven Ochten en omgeving te vergroten, waarbij zowel natuur als recreatie worden gediend. Dit is een tweeledig doel, dat door het aanbrengen van een zonering in het gebied beiden kan worden gediend.

De ontwikkeling van natte natuur valt samen met de aanleg van een geul voor stroomminnende vissen in de uiterwaard waarmee doelen worden gehaald uit de Kaderrichtlijn Water. Daarnaast wordt de waarde van de droge natuur verhoogd door het uit productie nemen van agrarische percelen ten behoeve van natuurlijke graslanden.

Het stimuleren van de recreatie geeft economische ontwikkeling in de regio en kansen voor lokale ondernemers. Bewoners en bezoekers kunnen ontspannen in het gebied en de natuur beleven.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied voor de Gebiedsontwikkeling Veerhaven Ochten is globaal als volgt begrensd:

  • aan de noordzijde: de Waalbandijk;
  • aan de zuidzijde: de Waal;
  • aan de westzijde: de overnachtingshaven van IJzendoorn;
  • aan de oostzijde: het smalste deel van de uiterwaard tussen Ochten en de Waal.

De Waalbandijk zelf behoort niet tot het plangebied. Ook het eethuisje De Veerstoep, ten noorden van de veerhaven, en de drie woningen ernaast vallen buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0002.png"

Figuur 1.2 Begrenzing plangebied

De grenzen van dit provinciaal inpassingsplan wijken lokaal af van de projectgrens omdat in dit inpassingsplan is gekozen voor planologische logische plangrenzen.

1.3 Vigerende plannen

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Parapluplan 2020 (vastgesteld op 24 september 2020, onherroepelijk)
  • Parapluregeling Archeologie (vastgesteld op 27 september 2018, onherroepelijk)
  • Parapluregeling Parkeren (vastgesteld op 26 april 2018, onherroepelijk)
  • VAB-beleid (vastgesteld op 9 maart 2017, onherroepelijk)
  • Plattelandswoningen (vastgesteld op 31 oktober 2013, onherroepelijk)
  • Buitengebied Dodewaard en Echteld (vastgesteld op 30 mei 2013, onherroepelijk)

De beoogde ingrepen en het beoogde gebruik passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Dodewaard en Echteld. De werkzaamheden om te komen tot natuurontwikkeling zijn niet van rechtswege toegestaan (het graven, het aanbrengen van waterpartijen en het vellen van houtopstanden) en het recreatief gebruik is maar gedeeltelijk toegestaan. De vigerende bestemmingen bieden daarnaast niet de garantie dat de aan te leggen natuur duurzaam in stand wordt gehouden, omdat de gronden weer in gebruik genomen zouden kunnen worden als agrarische gronden.

Voorliggend provinciaal inpassingsplan vervangt bovengenoemde bestemmingsplannen voor zover gelegen ter plaatse van het plangebied van dit inpassingsplan.

1.4 Projectplan Waterwet

Om projecten aan waterstaatswerken te mogen uitvoeren is een vergunning nodig in het kader van de Waterwet, de zogenaamde watervergunning. Indien een dergelijk project wordt uitgevoerd door of vanwege de waterbeheerder wordt op basis van artikel 5.4 lid 1 van de Waterwet, geen watervergunning aangevraagd, maar wordt een Projectplan Waterwet vastgesteld. Het vaststellen van een Projectplan Waterwet is niet aan de orde indien voor de activiteiten aan de waterstaatswerken een provinciaal inpassingsplan wordt vastgesteld (artikel 5.4 lid 6 Waterwet). In dat laatste geval moeten de minimale inhoudsvereisten van een Projectplan Waterwet (als weergegeven in artikel 5.4 lid 2 van de Waterwet) opgenomen worden in het ruimtelijk plan, in dit geval het provinciaal inpassingsplan. In paragraaf 5.6.2 worden de inhoudsvereisten als genoemd in de Waterwet behandeld.

In Bijlage 1 is een overzicht opgenomen van alle voorgenomen inrichtingsmaatregelen en activiteiten in het kader van de gebiedsontwikkeling Veerhaven Ochten en de daarvoor benodigde (hoofd)vergunningen. Daaruit blijkt voor welke maatregelen en activiteiten dit provinciaal inpassingsplan in plaats van een Projectplan Waterwet geldt en voor welke maatregelen en activiteiten een watervergunning aangevraagd wordt.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten van het planvoornemen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie, regio en gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstukken 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

De huidige situatie van het plangebied van de gebiedsontwikkeling wordt hieronder kort beschreven aan de hand van verschillende onderdelen. In figuur 2.1 is het plangebied zichtbaar met de verschillende elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0003.png"

Figuur 2.1 huidige situatie plangebied

Het plangebied ligt buitendijks direct ten westen van de kern Ochten. Ruimtelijk vormt het gebied nauwelijks een eenheid en valt het uiteen in vijf deelgebieden. Deze vijf deelgebieden worden in figuur 2.2 afzonderlijk weergegeven en daaronder beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0004.png"

Figuur 2.2 Deelgebieden plangebied
1. Veerhaven, veerstoepen en toeritten

2. Dijk, eethuisje De Veerstoep en particuliere woningen (grotendeels buiten plangebied gelegen)

3. 'De Kuip'

4. Uiterwaarden west

5. Uiterwaarden oost

  • 1. Veerhaven, veerstoepen en toeritten

De veerhaven wordt niet meer als zodanig gebruikt, maar is door zijn vorm en de nog aanwezige overblijfselen duidelijk herkenbaar. Een aanzienlijk deel van de haven is verzand waardoor het nu een geleidelijk aflopend 'strandje' op de kop van de haven kent. Het strandje wordt momenteel af en toe gebruikt voor pootjebadende bezoekers. Wie vanuit dat strandje richting de dijk kijkt ziet duidelijk de verschillende in het verleden aangebrachte hoogtesprongen in het gebied. Het terrein is enigszins verruigd. Met name langs de randen, op de taluds, staat wilgenopschot. Deze geven het strandje een groen en beschut karakter.

De oevers van de haven zijn in het verleden op verschillende manieren versterkt. De kop van de haven bestaat voor een deel uit steile, bolle randen van gezet basalt. Deze zijn grotendeels overgroeid en daardoor nauwelijks zichtbaar. De oostelijke oever vormt een continue lijn van stortstenen. De westelijke oever bestaat behoudens de kop van gezet basalt uit grote betonnen tegels en is grotendeels verzakt en/of weggeslagen.

De voormalige veerstoepen zijn nog herkenbaar. Met name de lage veerstoepen en hun toerit zijn duidelijk zichtbaar en redelijk goed bewaard gebleven. De hoge veerstoepen zijn door hun hoge ligging minder herkenbaar als veerstoep. De toerit naar deze stoepen ligt op een hoge 'dijk' die het zicht vanuit de uiterwaarden onderbreekt. Rond de haven treffen we nog verschillende overblijfselen aan die herinneren aan het gebruik als haven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0005.png"

Figuur 2.3 Foto's plangebied rond de haven. Van linksboven naar rechtsonder: loswal (in deelgebied 5), strandje veerhaven, toeritten naar veerstoepen, toegangsweg loswal (in deelgebied 5), havenkom met zichtbare hoogtesprongen en aanlanding

  • 2. Dijk, eethuisje De Veerstoep en particuliere woningen

De dijk is te karakteriseren als een zogenaamde oeverwaldijk; de dijk vormt een smalle lijn in het landschap, waarbij het aanliggende landschap doorloopt tot aan de dijkvoet. Voor de bebouwde kom van Ochten heeft de dijk het karakter van een zogenaamde schaardijk: een dijk vlak langs de rivier die direct aan het zomerbed van de rivier ligt en nauwelijks bescherming krijgt door de uiterwaarden. Door deze situatie is Ochten regelmatig door het water bedreigd geweest. In 1995 /1996 zorgde het hoge water voor problemen bij de dijk. Een dijkdoorbraak werd voorkomen. Na 1996 zijn diverse dijkversterkingsmaatregelen uitgevoerd. Direct binnendijks bevinden zich boomkwekerijen (laan- en fruitbomen) en agrarische gronden.

Het slingerende verloop dicteert de zichten over het binnen- en buitendijkse land. Waarbij de twee scherpe buitenbochten fraai zicht bieden over de uiterwaarden en de Waal. Enkele afritten geven toegang tot de uiterwaarden.

Aan de kruising van de dijk met de Cuneraweg liggen twee verhogingen tegen de dijk (buitendijks). Deze zijn later aangebracht om drie particuliere woningen en het eethuisje De Veerstoep te bouwen. De woningen en het eethuisje maken geen onderdeel uit van dit inpassingsplan.

Rond het terrein van het eethuisje De Veerstoep loopt een openbaar pad. Hiervandaan is er vrij zicht over de veerhaven, uiterwaarden en Waal. Langs de dijk liggen enkele parkeerplekken en een verouderde zitkuil met zicht op de haven en Waal. Op het terrein staan enkele volwassen bomen die het uitzicht op de Waal van een groene voorgrond voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0006.png"

Figuur 2.4 Foto eethuisje De Veerstoep

  • 3. 'De Kuip'

Ingeklemd tussen het verhoogde terrein van eethuisje De Veerstoep, de dijk, een afrit haaks op de dijk en de toerit naar de hoge veerstoep ligt een recreatieveld. Vanwege zijn lagere en beschutte ligging wordt dit recreatieveld in de volksmond 'de Kuip' genoemd. Dit veld wordt gebruikt voor een jaarlijks meerdaags beachvolleybal toernooi. Door het jaar heen wordt het veldje gebruikt als 'trapveldje'.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0007.png"

Figuur 2.5 'De Kuip'

  • 4. Uiterwaarden west

De uiterwaarden ten westen van de veerhaven bestaan momenteel voornamelijk uit grootschalige agrarische graslandpercelen. In de buik van de bocht van de dijk is het oudhoevige land te herkennen aan zijn hogere ligging. Duidelijk leesbaar aan een bescheiden hoogtesprong. De lagere delen van het gebied staan 1 tot 2 maanden per jaar onder water. Richting de overnachtingshaven ligt een kleine plas. Dit is een restant van de geul die hier eens door de uiterwaard liep. Direct ten noorden van de plas zijn de rabatten van een voormalig rabatbos nog zichtbaar in het reliëf. Rabatten zijn langwerpige ophogingen, tussen greppels, die zijn uitgegraven en de grond is gebruikt om het rabat mee op te hogen.

Het zuidelijke deel, nabij de Waal, is foerageergebied voor ganzen en smienten. In het gebied lopen enkele struinpaden. De oever bestaat uit stortstenen. Geheel westelijk ligt de functioneel en zakelijk ingerichte overnachtingshaven die een andere uitstraling heeft dan de rest van de uiterwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0008.png"

Figuur 2.6 Zicht over de westelijke uiterwaarden

  • 5. Uiterwaarden oost

De uiterwaarden ten oosten van de veerhaven zijn smal. Hier komt de Waal dicht bij de dijk en Ochten. De uiterwaard bestaat uit extensief grasland met lokaal wat verruiging. De oever wordt gevormd door kribben met strandjes daartussen. Deze worden met name 's zomers extensief gebruikt voor dagrecreatie. Door de uiterwaarden lopen enkele struinpaden. De uiterwaarden zijn toegankelijk via de veerhaven en via de toegangsweg van de loswal. In deze uiterwaard liggen de loswal en de Kerkkrib.

Loswal: De loswal is een eenvoudig element met al in de huidige situatie een grote aantrekkingskracht. Van de wal is er een fraai uitzicht over de lengte-as van de Waal en komen de machtige binnenschepen even recht op je af. De wal bestaat uit oevers van stortsteen en een brede bovenkant van (verweerd) asfalt. Hij is met de auto toegankelijk via een eveneens geasfalteerde toegangsweg die net iets hoger ligt dan zijn directe omgeving. Bezoekers komen hier om de Waal te zien. En er zijn regelmatig sportvissers te vinden.

Kerkkrib: Hoewel nauwelijks te onderscheiden van andere kribben en in de loop van de tijd aangepast, is de Kerkkrib vanwege zijn historie noemenswaardig. Momenteel is de krib alleen toegankelijk voor de avontuurlijker ingestelde wandelaar. Van de oorspronkelijke directe verbinding met de Molendam is geen spoor meer. Vanaf de krib zijn er fraaie zichten over de Waal.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0009.png"

Figuur 2.7 Zicht vanaf de dijk over de oostelijke uiterwaarden, met de loswal links in beeld

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

De gebiedsontwikkeling heeft een intensief interactief proces doorlopen van onderzoeken, ontwerpen en overleg met de initiatiefnemers, adviseurs (Commissie voor de m.e.r.) en vertegenwoordigers van het bevoegd gezag (zie hiervoor ook paragraaf 7.2). Ook is het het ontwerp met de omgeving besproken. Dit heeft geleid tot een definitief ontwerp van de maatregelen voor de gebiedsontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0010.png"

Figuur 3.1 Ontwerp Veerhaven Ochten (een grote versie met legenda is opgenomen in Bijlage 2)

In navolgende paragraaf wordt nader ingegaan op de doelstellingen van het project, de fasering en de maatregelen die zijn voorzien.

3.2 Doelstellingen

De beleidsdoelstellingen van de vier samenwerkende initiatiefnemers zijn:

  • De provincie Gelderland ziet het rivierenlandschap met dijken, oeverwallen, stuwwallen en uiterwaarden als een van de unieke kwaliteiten van Gelderland. Met onder meer het programma Waalweelde wilde zij aandacht geven aan ruimtelijke kwaliteit bij de verschillende waterveiligheidsopgaven rondom de Waal. Hierbij streefde de provincie naar een impuls voor de werkgelegenheid door meer toeristische bezoekers en daarmee bestedingen aan te trekken. Vanuit het Natuurbeheerplan heeft de provincie in dit gebied geen doelstelling om het gebied om te vormen naar een natuurgebied. Wel heeft de provincie hier de ambitie om ruimte te creëren voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ontwikkeling van Veerhaven Ochten vloeit voort uit het programma Waalweelde.
  • Rijkswaterstaat (RWS) is verantwoordelijk voor de uitvoering van de KRW-maatregelen in het hoofdwatersysteem. In het programma Kaderrichtlijn Water (KRW) is afgesproken dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon en ecologisch gezond is. Bij de uitvoering van de KRW-opgave wil RWS zoveel mogelijk aansluiten bij lopende projecten en wensen van andere overheden en maatschappelijke organisaties. Bij de gebiedsinrichting rondom de Veerhaven Ochten ziet RWS de aanleg van een geul als een geschikte maatregel voor het KRW-doelbereik. De herinrichting van de uiterwaard bij Ochten bleek een goede locatie te zijn voor realisatie van de KRW-opgave; deze kans is door de projectpartners aangegrepen. De tweezijdig aangetakte geul die hier is voorzien biedt voor stromingsminnende vissen een aantrekkelijke habitat en paaiplaatsen. Dergelijke plekken voor stromingsminnende vissen zijn schaars in het rivierengebied; de KRWgeul bij Ochten heeft daardoor een belangrijke ecologische meerwaarde (zie ook paragraaf 5.6.2).
  • Het waterschap Rivierenland heeft voor dit deel van de Waalbandijk een versterkingsopgave. De versterking van de Waalbandijk maakt geen onderdeel uit van dit inpassingsplan.
  • De gemeente Neder-Betuwe wil het waardevolle uiterwaardenlandschap behouden en waar mogelijk versterken. Ook wil zij het aanbod aan recreatieve voorzieningen uitbouwen. De gemeente wil graag dat de ontwikkelingen in de uiterwaarden kansen bieden voor ondernemers van Ochten.

Samenvattend heeft de gebiedsontwikkeling als doel de ruimtelijke kwaliteit van Veerhaven Ochten en omgeving te vergroten, waarbij zowel natuur als recreatie worden gediend. Dit is een tweeledig doel, dat door een zonering in het gebied volledig kan worden gediend.

De ontwikkeling van natte natuur valt samen met het herstel van een oude geul in de uiterwaard, waarbij ook het KRW-doel wordt gehaald. Daarnaast wordt de waarde van de droge natuur verhoogd door het uit productie nemen van agrarische percelen ten behoeve van natuurlijke graslanden. De natuurontwikkeling vindt met name plaats in het zuidelijk deel van de uiterwaard.

Het stimuleren van de recreatie geeft economische ontwikkeling in de regio en kansen voor lokale ondernemers. Bewoners en bezoekers kunnen ontspannen in het gebied en de natuur beleven.

3.3 Fasering

De gebiedsontwikkeling is verdeeld in twee fasen. Er is een 'publieke opgave' (fase 1) voor de herinrichting van de uiterwaard en aanliggende gebied ten behoeve van de ontwikkeling van recreatie en natuur en een 'private opgave' (fase 2) voor de verdere invulling van de recreatieve voorzieningen.

Fase 1 wordt gerealiseerd door de overheid op grond van een plan dat wordt ontwikkeld door de initiatiefnemers van het project (provincie Gelderland, waterschap Rivierenland, gemeente Neder-Betuwe en Rijkswaterstaat), terwijl fase 2 wordt ingevuld door (een) nog te selecteren private partij(en), op grond van plannen die deze partij(en) zelf zullen maken.

Voor de ontwikkelingen in fase 1 is een gedetailleerd plan uitgewerkt. De werkelijke invulling van fase 2 zal afhankelijk zijn van de uitwerking door de private partij(en). Er zijn kaders gesteld waarbinnen de ontwikkelingen in fase 2 moeten worden ontwikkeld, in het zogenaamde Ontwikkelkader Veerhaven Ochten, provincie Gelderland (15 mei 2019, Bijlage 3).

De ontwikkelingen die voor fase 1 zijn voorzien, worden hieronder beschreven. Vervolgens worden de kaders voor fase 2 aangegeven. Nadere uitleg over de uitgangspunten zijn uitgebreider omschreven in hoofdstuk 4 van het MER.

3.4 Hoofdlijnen inrichting van het gebied

De gebiedsontwikkeling voorziet in ontwikkeling van natuur en recreatie. Het gehele gebied is in principe toegankelijk, maar de mate van en het type recreatieve activiteiten varieert echter. Het gebied is ingedeeld in 3 zones, waarin een verschillende intensiteit van recreatie toegestaan wordt om de natuur te beschermen in delen van het gebied (zie figuur 3). Door middel van barrières (de geul en rasters), de tracés en de aard van de wandelpaden en de informatie over het gebied wordt de intensiteit van de recreatie in het gebied op een natuurlijke manier gestuurd.

Zone 1 is bedoeld voor recreatie in een natuurlijke omgeving. Hier kunnen auto's worden geparkeerd en kan een bezoek worden gebracht aan het Waterbelevingscentrum en horeca waarvan de realisatie in fase 2 is voorzien. Hier kan gespeeld worden op het recreatieveld en de natuurspeelplaats. Ook is hier de haven met een zandstrandje en kan een boot genomen worden voor een rondvaart. De loswal geeft de mogelijkheid tot directe beleving van de rivier de Waal. De toekomstige private partijen kunnen voor dit gebied een plan maken binnen de ruimte als geschetst in het Ontwikkelkader; het zoekgebied voor fase 2 valt binnen zone 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0011.jpg"

Figuur 3.2 Zonering plangebied

Zone 2 (ten noorden van de geul) is gericht op extensieve natuurbeleving. In deze zone komt een onverhard uitgemaaid struinpad van oost naar west, met een aftakking naar de parkeerplaats. Deze zone is het gehele jaar toegankelijk. Er komt een vogelkijkscherm aan de noordzijde van de geul, tegenover het brede deel van de geul, met een informatiebord erbinnen over de geul en de natuurwaarden. Dit levert een markant punt op met uitzicht richting de Waal over de uiterwaard en de geul met het ondiepe paaigebied en de steilrandjes langs de oever. In zone 2 ligt ook de bestaande plas, die enigszins wordt heringericht voor verhoging van de natuurwaarden. Dit deel van de uiterwaard zal ingericht worden als kruidenrijk grasland. De vegetatie wordt in beide zones kort gehouden door grote grazers.

De meeste mensen zullen aangetrokken worden door het vogelkijkscherm en de voetgangersbrug over de inlaat- en uitlaatconstructie van de geul en daarmee in het oostelijk deel van zone 2 blijven. In zone 2 komen verder geen recreatieve voorzieningen (geen bankjes, afvalbakken of informatieborden m.u.v. de informatie binnen het vogelkijkscherm).

Zone 1 en 2 worden van elkaar gescheiden middels een raster met klaphekken, om enerzijds de grazers van zone 2 binnen die zone te houden, en anderzijds een duidelijke overgang tussen de zones te markeren voor bezoekers, met aanduiding van de regels binnen zone 2 ter bescherming van de natuurwaarden. Zone 2 en 3 worden van elkaar gescheiden door de geul, die alleen passeerbaar is bij de in- en uitstroom. Bij deze passage worden eveneens de regels aangeduid voor recreatie binnen zone 3. De belangrijkste regels voor zone 2 en 3 zijn: wandelen op het uitgemaaide pad, en geen toegang voor honden, en toegang tussen zonsopgang en zonsondergang. Voor zone 3 geldt bovendien: geen toegang voor bezoekers in de winterperiode (oktober t/m maart), vanwege de noodzakelijke rust voor de aanwezige vogels.

Zone 3 (de geul en het gebied tussen de geul en de Waal) is gericht op natuurontwikkeling. Hier wordt een onverhard uitgemaaid struinpad aangelegd, langs de oever van de Waal dus aan de rand van de zone, zodat het grootste deel van deze zone (ook nabij de geul) niet belopen zal worden en flora en fauna (o.a. de Kwartelkoning) bescherming zal bieden. Het pad zal alleen door maaien en uiteindelijk door betreding opengehouden worden. In zone 3 komen verder geen recreatieve voorzieningen (geen bankjes, afvalbakken of informatieborden).

3.5 Maatregelen fase 1

  • 1. Natuurlijke geul

De uiterwaard van Ochten biedt goede mogelijkheden voor een herinrichting waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelstellingen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) voor het rivierengebied. De geul is middels een inlaat- en uitlaatconstructie (via respectievelijk de veerhaven respectievelijk de overnachtingshaven) verbonden met de Waal. Wandelaars kunnen de inlaat van de geul passeren middels een voetgangersbrug. De uitlaatconstructie komt onder de bestaande weg langs de overnachtingshaven; de functie van de weg blijft behouden. De geul bevat (minimaal gedeeltelijk) het gehele jaar door water, en overstroomt elk jaar. Het ontwerp (bijvoorbeeld diepte, breedte en open verbinding met de Waal) is ingevuld aan de hand van de eisen die ecologische doelsoorten, met name vissen, aan hun leefomgeving stellen. Bij het ontwerp van de geul is nadrukkelijk rekening gehouden met de effecten op de rivier, zoals aanzanding en dwarsstroming.

Langs de geul komen enkele solitaire bomen ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de geul in de uiterwaard. De indicatieve locatie van de bomen is aangegeven op het Inrichtingsplan (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0012.png"

Figuur 3.3 Natuurlijke geul (een grote versie met legenda is opgenomen in Bijlage 2)

  • 2. Hoogwatervrij terrein

Om bezoekers de Waal en de uiterwaarden te laten beleven, is de aanleg van een hoogwatervrij terrein voorzien, een grondlichaam tegen het buitentalud van de dijk aan, op korte afstand van het bestaande hooggelegen terrein waarop het eethuisje De Veerstoep staat. Vanaf dit “podium” is er goed zicht op de rivier en de uiterwaarden. Daarnaast is het terrein de basis voor een Toeristisch Overstappunt (TOP). In fase 1 van de gebiedsontwikkeling is een basisinrichting voor zo'n TOP voorzien, met bijvoorbeeld bankjes en informatieborden over de locatie en de omgeving. Op het talud van het nieuwe hoogwatervrij terrein en het talud van het bestaande terrein (waarop eethuisje De Veerstoep staat) kan worden gezeten, onderaan het talud wordt een brede betonnen zitrand aangebracht, waarop naar het naastliggende recreatieveld kan worden gekeken.

In fase 2 kan op het hoogwatervrij terrein een gebouw komen met horeca en een uitgebreidere informatiefunctie, zie paragraaf 3.6 voor een beschrijving hiervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0013.png"

Figuur 3.4 Hoogwatervrij terrein (een grote versie met legenda is opgenomen in Bijlage 2)

  • 3. Herstel van de havenfunctie

Het is de wens van de initiatiefnemers van de gebiedsontwikkeling om de voormalige veerhaven van Ochten opnieuw als haven in gebruik te nemen. Exploitatie van de haven wordt overgelaten aan een (of meer) private partij(en) in het kader van fase 2 van de gebiedsontwikkeling. De initiatiefnemers van de gebiedsontwikkeling willen het gebruik van de haven faciliteren door in fase 1 een nieuwe aanlegvoorziening in de vorm van een steiger te realiseren. De steiger is bereikbaar met een toegangsweg vanaf de dijk. Restanten van de oude veerstoepen worden hersteld, en aan de noordzijde van de haven wordt een nieuw zandstrandje aangelegd. Zwemmen in de haven is niet toegestaan. Dit zal duidelijk gemaakt worden met waarschuwingsborden.

Voor het gebruik wordt de haven uitgediept tot maximaal 0,5 meter NAP+. In eerste instantie wordt gebaggerd tot 1,0 meter NAP+. Het ontwerp van de haven is gebaseerd op uitgangspunten ten aanzien van het type schepen dat van de haven gebruik zou kunnen maken.

De initiatiefnemers van de gebiedsontwikkeling willen dat de mogelijkheden die de veerhaven biedt voor de georganiseerde recreatievaart zo goed mogelijk benut kunnen worden. Daarom is nagegaan voor welk type schepen de haven gebruikt zou kunnen worden en gedurende welke periode. Maatgevend voor de dimensionering en het gebruik van de haven is een rondvaartboot. De initiatiefnemers van de gebiedsontwikkeling gaan daarbij uit van een schip met de volgende afmetingen: diepgang 1,3 meter, lengte circa 50 meter, breedte circa 7 meter. Kleinere schepen zijn eveneens mogelijk.

De recreatievaart vindt vooral in de zomermaanden plaats, wanneer lage waterstanden voorkomen. In de Richtlijn Vaarwegen wordt als toetsingscriterium voor lage waterstanden de Overeengekomen Lage Rivierstand (OLR) aangehouden, die bij Ochten 3,30 meter NAP+ bedraagt (deze wordt eenmaal per 10 jaar vastgesteld door RWS). De diepgang van de schepen is hierop aangepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0014.png"

Figuur 3.5 Impressie verzakte verdediging westelijke oever veerhaven

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0015.png"

Figuur 3.6 Haven (een grote versie met legenda is opgenomen in Bijlage 2)

  • 4. Parkeerplaatsen

De initiatiefnemers van de gebiedsontwikkeling willen op loopafstand van het hoogwatervrij terrein parkeerplaatsen realiseren. De parkeerplaatsen komen op maaiveldniveau in de uiterwaard naast het hoogwatervrij terrein en de dijk, met een toegangsweg die aansluit op de bestaande weg op de dijk. De parkeerplaats bestaat uit een half verhard deel dat de omvang heeft om 40 personenauto's te kunnen laten parkeren. Naast deze half verharde parkeerplaats is ruimte (met grasbekleding, niet verhard) voor een toekomstige uitbreiding met 60 parkeerplaatsen voor personenauto's. Op dit niet-verharde deel is eveneens ruimte voor het parkeren van campers. Op en rond de parkeerplaats worden bomen en onderbegroeiing geplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0016.png"

Figuur 3.7 Parkeerplaatsen (een grote versie met legenda is opgenomen in Bijlage 2)

  • 5. Recreatieve voorzieningen

Om het gebied recreatief beter bruikbaar te maken, zijn er naast de TOP en de parkeerplaatsen halfverharde wandelpaden of onverharde struinpaden door het gebied voorzien. Ook wordt het bestaande recreatieveld (de 'Kuip') dat momenteel in de uiterwaarden aanwezig is opgewaardeerd; er is een veld met twee voetbaldoelen voorzien, een grasveld met ruimtereservering voor een beachvolleybalveld met de mogelijkheid tot plaatsen van palen voor een volleybalnet, en gebruik als ijsbaan in de winter (nader uit te werken). Op het recreatieveld kunnen kleinschalige (sport)evenementen plaatsvinden, zoals het huidige meerdaagse volleybaltoernooi of vergelijkbaar. Daarnaast komt een natuurspeelplaats met natuurlijke elementen ten oosten van de veerhaven, en ten noorden van de geul een vogelkijkscherm met zicht op de geul, en een informatiebord daarbinnen over de geul en de natuurwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0017.png"

Figuur 3.8 Recreatieveld met voetbaldoelen (groot veld) en grasveld met ruimtereservering voor een beachvolleybalveld (klein veld) (een grote versie met legenda is opgenomen in Bijlage 2)

  • 6. Overige maatregelen

Op de bestaande loswal is ruimte voor het parkeren van auto's en campers. Op de kop van de loswal komt een uitzichtpunt met zitelementen (nader vorm te geven). De toegangsweg naar de loswal wordt in het kader van de gebiedsontwikkeling niet gewijzigd. Een eventuele verdere ontwikkeling van de loswal maakt onderdeel uit van fase 2.

Verder zijn enkele lokale vergravingen van de uiterwaard voorzien (afgravingen en ophogingen) voor de regulering van het rivierwater, zodat er geen negatieve rivierkundige effecten ontstaan door de herinrichting van het gebied. Ook worden delen diep geploegd zodat de bovenlaag minder nutriëntrijk is dan in de huidige situatie; in andere delen wordt de huidige grasmat gefreesd.

Het beheer en onderhoud van het gerealiseerde in fase 1 wordt beschreven in het Beheer- en onderhoudsplan (Beheer- en Onderhoudsplan B&O plan gebiedsontwikkeling Veerhaven Ochten, Royal HaskoningDHV, 29 november 2021, Bijlage 4) en in de nadere toelichting op de afspraken in dit Beheer- en onderhoudsplan (Beheer en onderhoud VHO, provincie Gelderland, 11 april 2022, Bijlage 5).

3.6 Kaders voor ontwikkelingen fase 2

Fase 2 is de 'Private opgave', waarin marktpartijen in het gebied het recreatief gebruik verder zullen ontwikkelen. In het Ontwikkelkader Veerhaven Ochten (Bijlage 3) is beschreven dat in fase 2 diverse functies kunnen worden gerealiseerd: informatievoorziening, dagrecreatie, horeca, verblijfsrecreatie, varen en eventueel overige functies. Tevens is in het Ontwikkelkader Veerhaven Ochten een zoekgebied voor realisatie van deze functies aangegeven.

In het Ontwikkelkader Veerhaven Ochten is voor fase 2 aangegeven dat er private partijen worden gezocht voor het ontwikkelen van initiatieven en voorzieningen op gebied van toerisme en recreatie.

Dit inpassingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid om fase 2 mogelijk te maken. Bij wijziging van het provinciaal inpassingsplan dient afhankelijk van de invulling van het gebied op onderdelen de uitvoerbaarheid en de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid te worden aangetoond.

Zoekgebied

Het gebied waarin private partijen initiatieven en voorzieningen mogen ontwikkelen is aangegeven op onderstaande kaart (opgenomen in het Ontwikkelkader Veerhaven Ochten). Dit zoekgebied omvat het hoogwatervrij terrein en een areaal van circa 6 hectare daarbuiten, in de uiterwaard. Het gebied bevindt zich tussen de waterkering en de geul en verder aan de oostzijde van de haven. Ook de voormalige loswal behoort tot het zoekgebied.

Het zoekgebied is zijn geheel als wijzigingsgebied opgenomen in het juridisch plangedeelte van dit inpassingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0018.jpg"

Figuur 3.9 zoekgebied voor fase 2

Privaat ontwikkelde delen van het zoekgebied mogen op natuurlijke wijze worden afgescheiden. Indien noodzakelijk voor de exploitatie mag maximaal 1 hectare worden afgescheiden (verminderd openbaar toegankelijk of helemaal aan de openbaarheid worden onttrokken). De rest van de uiterwaard moet wel publiek toegankelijk blijven, waarbij de mogelijkheid blijft bestaan om de uiterwaard te doorkruisen.

In de uiterwaard mag geen permanente bebouwing plaatsvinden, vanwege de ruimte die behouden moet blijven voor afvoer van rivierwater tijdens hoogwater. Bebouwing op het hoogwatervrij terrein is wel mogelijk, met een oppervlak van maximaal 700 m2, maximaal 700 m2 buitenruimte en een inhoud van maximaal 2.500 m3.

Er zijn vijf functies gedefinieerd voor de verdere recreatieontwikkeling in fase 2 van de gebiedsontwikkeling:

  • 1. Functie: informatievoorziening

Er zijn verschillende verhalen te vertellen over de locatie Ochten, over de rivier, de historische verdedigingslinie, de fruit- en laanboomteelt en de natuurwaarden in de uiterwaarden. Om toerisme in het gebied te versterken en de kwaliteiten van het gebied te etaleren, willen de initiatiefnemers van de gebiedsontwikkeling graag informatievoorziening in fase 2 ingevuld zien. De verschijningsvorm is daarbij vrij, de wens dat er een vrij toegankelijk waterbelevingscentrum komt, bijvoorbeeld in combinatie met horeca.

  • 2. Functie: dagrecreatie

De locatie leent zich goed voor de ontwikkeling van dagrecreatie, die bij uitstek van betekenis kan zijn voor de inwoners van Ochten. Met name dagrecreatie met buitenactiviteiten wordt als passend beschouwd. De initiatiefnemers van de gebiedsontwikkeling stellen als voorwaarde voor fase 2 dat er openbaar toegankelijke dagrecreatieve voorzieningen worden gerealiseerd. De wijze van invullen daarvan is vrij. Voorzieningen die tegen betaling toegankelijk zijn, moeten passen bij de schaal van het gebied en het karakter van het landschap en de gastvrijheid naar bezoekers die geen gebruik maken van deze voorzieningen, niet verstoren. Grootschalige indoor dag-recreatieve voorzieningen die geen relatie hebben met het buitengebied worden niet als passend gezien.

  • 3. Functie: horeca

Een andere gewenste functie is een nieuwe horecavoorziening. Indien deze wordt gerealiseerd in een permanent gebouw, dan dient dat te komen op het hoogwatervrije terrein. Mobiele of anderszins tijdelijke vormen van horeca (incl. een seizoensgebonden onverhard terras) kunnen ook op andere terreindelen in de uiterwaarden worden gesitueerd ten noorden van de geul.

  • 4. Functie: verblijfsrecreatie

Een andere mogelijkheid is het realiseren van verblijfsrecreatie. Dit mag niet ten koste gaan van de gastvrijheid naar bezoekers die gebruik maken van de publiek toegankelijke voorzieningen. Verblijfsrecreatie is mogelijk op het hoogwatervrije terrein als in de uiterwaarden en de haven. Buiten het hoogwatervrij terrein mag daarvoor geen permanente bebouwing worden geplaatst, maar wel mobiele eenheden zoals glamping, camperplekken, trekkershutten-plus of een botel. Kleinschalige concepten met vernieuwende vormen van verblijfsrecreatie die inspelen op de specifieke gebiedskwaliteiten worden als meest waardevol en passend gezien.

  • 5. Functie: varen

Nieuw gebruik van de oude veerhaven is voorzien, met een (regionale) vaarverbinding die aanvullend is op de twee bestaande verbindingen bij Druten en Tiel. Daarbij wordt niet direct gedacht aan een nieuwe veerpontverbinding naar de andere kant van de Waal, wel aan een watertaxi, riviercruise en pendelboten. De nieuwe vaarverbinding kan Ochten via het water verbinden met de andere (deels te ontwikkelen) toeristische trekpleisters langs de Waal.

Overige functies

Andere functies dan de vijf die hiervoor zijn beschreven, zijn mogelijk mits zij een logische samenhang hebben, passend zijn in het concept van fase 2 en ondergeschikt zijn aan de recreatieve bedrijfsvoering en de gastvrijheid van het gebied voor bezoekers niet negatief beïnvloeden. Functies als wonen, bedrijventerrein, kantoren en detailhandel zijn niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Europees beleid

4.1.1 Kaderrichtlijn Water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) in werking getreden. De KRW geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:

  • Aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed.
  • Verbetering van het aquatisch milieu wordt bereikt, onder andere door een forse vermindering van lozingen en emissies.
  • Duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn.
  • Er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Voor de KRW zijn ecologische èn fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang en/of het beschermingsniveau van het grondwater.

Conclusie

Ten behoeve van de doelen van de KRW wordt een geul aangelegd in het plangebied. De ecologische waterkwaliteit wordt hiermee verhoogd. De tweezijdig aangetakte geul die hier is voorzien biedt voor stromingsminnende vissen een aantrekkelijke habitat en paaiplaatsen. Dergelijke plekken voor stromingsminnende vissen zijn schaars in het rivierengebied; de KRW-geul bij Ochten heeft daardoor een belangrijke ecologische meerwaarde (zie ook paragraaf 5.6.2).

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI is een instrument onder de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is opgegaan in de NOVI en vervalt geheel. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het rijk.

Nationale belangen

Met de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen. De eerste drie nationale belangen zijn van een ander, meer overkoepelend karakter, dan de overige. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • 10. Beperken van klimaatverandering.
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Conclusie

De voorgenomen gebiedsontwikkeling sluit met name aan bij nationale belangen:

  • 2; realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit. De ontwikkeling van natuur en recreatieve mogelijkheden bieden een prettige leefomgeving.
  • 20; verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit. De ontwikkeling van natte natuur valt samen met het herstel van een oude geul in de uiterwaard. Daarnaast wordt de waarde van de droge natuur verhoogd door het uit productie nemen van agrarische percelen ten behoeve van natuurlijke graslanden.

De gebiedsontwikkeling sluit aan op de NOVI door de bijdrage aan een goede leefomgevingskwaliteit en de bescherming en verbetering van natuur en biodiversiteit.

4.2.2 Deltaprogramma 2021

Het Deltaprogramma 2021 is op Prinsjesdag 2020 aangeboden aan de Tweede Kamer, samen met de begroting van het Deltafonds. In het programma staat de voortgang van de uitvoering van het werk aan de delta centraal. Het gaat daarbij om de (wettelijke) uitwerking en de uitvoering van de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën.

Nederland had in 2018 te maken met extreme weersomstandigheden: langdurige droogte, hitte en fikse hoosbuien. In de zomer van 2019 sneuvelde het nationale hitterecord uit 1944. Onderzoek liet tegelijkertijd zien dat de zeespiegel in de toekomst mogelijk sneller gaat stijgen dan waar de deltascenario’s van uitgaan. En het World Economic Forum (WEF) constateerde dat klimaatverandering de grootste dreiging is voor de wereldeconomie. Het is dan ook van groot belang dat Nederland zich goed blijft voorbereiden op de gevolgen van klimaatverandering. Met een goede bescherming tegen hoogwater, voldoende zoetwater en een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting.

Het Deltaprogramma wordt zesjaarlijks herijkt. In het elfde Deltaprogramma - het Deltaprogramma 2021 - staan voorstellen voor herijkte deltabeslissingen, strategieën en maatregelen om effectief verder te werken aan waterveiligheid, de beschikbaarheid van zoetwater en een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van Nederland in 2050. De uitkomsten van de eerste zesjaarlijkse herijking laten zien dat een nieuwe fase is aangebroken: de komende jaren zullen een combinatie zijn van én uitvoering én beleidsontwikkeling voor de lange termijn, ook voorbij 2050. De opgaven worden deels groter en deels complexer, er moet dus ongetwijfeld een schep bovenop de huidige inzet. Hoeveel en waar, dat zal gaandeweg duidelijk moeten worden.

Het hoogwaterbeschermingsprogramma zet meer in op de noodzakelijke dijkversterkingen en de beoordelingen van de primaire waterkeringen. Om voorbereid te zijn op de toenemende wateroverlast, droogte, hitte en het beperken van de effecten van een eventuele overstroming moet klimaatadaptief en waterrobuust bouwen en ontwikkelen het 'nieuwe normaal' worden.

Conclusie

Het provinciaal inpassingsplan draagt niet direct bij aan het Deltaprogramma, maar staat de uitvoering ervan ook niet in de weg. De provincie Gelderland biedt ruimte aan het waterschap Rivierenland om de primaire waterkering direct noordelijk van het plangebied te versterken.

4.2.3 Hoogwaterbeschermingsprogramma

Het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) staat voor een grote maatschappelijke opgave om de waterveiligheid van Nederland te waarborgen en vormt het grootste uitvoeringsprogramma binnen het Deltaprogramma. Doel van het HWBP is om in 2050 alle primaire keringen op een sobere en doelmatige wijze versterkt te hebben, zodat deze voldoen aan de wettelijke normen zoals die zijn vastgelegd in de Waterwet.

Binnen het HWBP vindt een urgentiebepaling plaats, met andere woorden de meest urgente projecten komen het eerst aan beurt. Daarnaast speelt het beschikbare budget een belangrijke rol bij het programmeren.

Het is gebleken dat de Waalbandijk nabij Ochten niet meer voldoet aan de veiligheidseisen, waardoor er in het kader van het landelijk Hoogwaterbeschermingsprogramma versterkingsmaatregelen moeten worden genomen. De dijkversterking Neder-Betuwe strekt zich uit over een totale lengte van 20,2 kilometer en loopt aan de westzijde vanaf de Prins Bernhardsluizen in de gemeente Tiel en in het oosten tot in de gemeente Overbetuwe.

De voorgenomen gebiedsontwikkeling is nauw verbonden met de dijkversterking en heeft meerdere raakvlakken zoals de aansluiting van het hoogwatervrij terrein, op- en afritten en aansluiting van routes langs en over de dijk, kansen voor werk met werk maken en de mogelijke invulling binnen de meekoppelkans Gastvrije Waaldijk.

De realisatie van de gebiedsontwikkeling van de Veerhaven Ochten zal eerder plaatsvinden dan die van de dijkversterking, derhalve zullen effecten van de realisatie niet op hetzelfde moment optreden, maar mogelijk wel gedeeltelijk overlappen, of wel relatief snel na elkaar plaatsvinden.

In de uitvoering wordt ervan uitgegaan dat de grond die vrijkomt bij het uitgraven van de geul (baggerspecie) en niet gebruikt wordt in de gebiedsontwikkeling direct gebruikt kan worden in de dijkversterking.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0019.png"

Figuur 4.1 Traject dijkversterking Neder-Betuwe

Conclusie

De aanleg van een hoogwatervrij terrein is een meekoppelkans die past bij de uitgangspunten van het HWBP. Door de primaire waterkering buiten het plangebied te houden, biedt het plan ruimte aan het waterschap Rivierenland om de primaire waterkering te versterken. Het planvoornemen staat de versterking van de Waaldijk niet in de weg.

4.2.4 Nationaal Water Programma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) is op 18 maart 2022 vastgesteld. Het plan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.

Het NWP is ook de beheervisie voor het hoofdwatersysteem en de vaarwegen in het beheer bij het Rijk. Het beschrijft rollen, taken en verantwoordelijkheden van Rijkswaterstaat en de te verwachten ontwikkelingen in de planperiode. De wateropgaven waar Nederland nu voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities:

  • 1. Een veilige en klimaatbestendige delta.
  • 2. Een concurrerende, duurzame en circulaire delta.
  • 3. Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.

Continuïteit is een belangrijk uitgangspunt voor beheer en onderhoud van de rijkswateren. Het plan bouwt nadrukkelijk voort op de beheerplannen van voorgaande jaren. Het wegwerken van achterstallig onderhoud door versobering en efficiency en de deltabeslissingen over waterveiligheid en zoetwatervoorziening zijn belangrijke ontwikkelingen binnen het plan.

Bij beheer, onderhoud en aanleg tellen kwaliteit van de leefomgeving en duurzaamheid in belangrijke mate mee. Net als in de voorgaande periode groeit de beheeropgave ook in de periode 2022-2027. Het NWP bevat gebiedsgerichte uitwerkingen met een programma van maatregelen voor beheer en ontwikkeling van de rijkswateren.

Conclusie

In paragraaf 5.6.3 zijn de conclusies van de uitgevoerde NWP-toets opgenomen. Op basis van de kerntaken van Rijkswaterstaat kan worden vastgesteld dat het provinciaal inpassingsplan hiermee verenigbaar is. De voorgenomen gebiedsontwikkeling staat het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg de Waal niet in de weg. De ruimtelijke kwaliteit van de Veerhaven Ochten en omgeving wordt vergroot. Er ontstaan gunstige condities voor maatschappelijk en economisch gebruik.

De ontwikkeling van natte natuur valt samen met het herstel van een oude geul in de uiterwaard, waarbij ook het KRW-doel wordt gehaald. Het areaal geschikt leefgebied neem toe, met name voor (stromingsminnende) vissen en macrofauna. Daarmee wordt de NWP-toets positief doorstaan.

4.2.5 Beleidslijn grote rivieren

De Beleidslijn ruimte voor de rivier is in 1996 vastgesteld en in 1997 in werking getreden. In 2006 is de Beleidslijn ruimte voor de rivier herzien. Bij de herziening is de naam veranderd in 'Beleidslijn grote rivieren'. De Beleidslijn grote rivieren bestaat enerzijds uit een beleidsbrief van de toenmalige Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de toenmalige Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de Tweede Kamer en anderzijds uit beleidsregels.

De Handreiking Beleidslijn grote rivieren (geactualiseerd in 2014) licht het beleid nader toe, maar heeft geen juridische status. De Beleidslijn grote rivieren is na de herziening in 2006 nog een aantal keer gewijzigd. Deze wijzigingen waren voornamelijk van cosmetische aard en betroffen vooral de aanpassing aan en de afstemming op het begrippenkader en de systematiek van de Waterwet. Het doel van de Beleidslijn grote rivieren is de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed van de grote rivieren te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.

Bij de keuze van het hoogwatervrij terrein is vanaf het begin rekening gehouden met de effecten op de rivier. Conform de Beleidslijn Grote Rivieren is een nieuw bouwwerk zoals bij het hoogwatervrij terrein alleen toegestaan indien het gecombineerd wordt met een maatregel op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie waarbij de combinatie per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert (voor volledige en rechtsgeldige tekst: zie de Beleidslijn, artikel 6 lid e). Deze combinatie is in de gebiedsontwikkeling mogelijk door de aanwezigheid van de KRW-maatregel in de vorm van de natuurlijke geul, waarmee de betreffende ruimte gerealiseerd kan worden.

De Beleidslijn grote rivieren verenigt twee sporen van beleid; de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening. Er is een goede afweging in het ruimtelijk spoor noodzakelijk om te voorkomen dat er bestemmingsplancapaciteit ontstaat voor activiteiten die niet, of slechts onder bepaalde voorwaarden, zijn toegestaan. Doorwerking in het spoor van de ruimtelijke ordening voorkomt het afgeven van omgevingsvergunningen voor activiteiten waarvoor de watervergunning moet worden geweigerd. Juridisch beschouwd zijn het spoor van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening complementair en staan zij los van elkaar. Een goede doorwerking van waterregelgeving vereist evenwel een adequate procedurele coördinatie tussen het ruimtelijk- en het waterspoor. Daaraan is gehoor gegeven met de gecoördineerde procedure van het PIP en de behandeling van de aanvraag voor vergunning op grond van de Waterwet voor de gebiedsontwikkeling, en de inhoudelijke afstemming tussen PIP en (aanvraag) Watervergunning.

Conclusie

Het provinciaal inpassingsplan tast per saldo de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit niet aan, maar verruimt deze: de waterstand bij Maatgevend Hoogwater (MHW) wordt verlaagd met meer dan 2 millimeter, waarmee wordt voldaan aan de taakstelling van rivierbeheerder Rijkswaterstaat (zie ook paragraaf 4.2.6).

4.2.6 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De borging van de uitspraken uit de SVIR heeft in juridische zin plaatsgevonden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De uitwerking ervan in het Barro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt van kracht zodra de Omgevingswet - naar verwachting op 1 januari 2023 - in werking treedt. Het BKL wordt dus de uitwerking in regelgeving van het beleid dat in de NOVI staat.

In het Barro zijn de verschillende nationale belangen vastgelegd die doorwerking moeten krijgen bij lagere overheden. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Natuurnetwerk Nederland, erfgoederen van universele waarden, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeer-gebied.

Voor de ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met de onderwerpen:

  • Titel 2.1 Rijksvaarwegen
  • Titel 2.4 Grote rivieren (Rivierbed en stroomvoerend deel rivierbed)
  • Titel 2.10 Natuurnetwerk Nederland
  • Titel 2.11 Primaire waterkeringen buiten het kustfundament

De overige onderwerpen zijn niet relevant met betrekking tot het plangebied.

Rijksvaarwegen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan (lees ook inpassingsplan) dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op een vrijwaringszone en dat een wijziging inhoudt ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen (vigerend ten tijde van de inwerkingtreding van de betreffende titel uit het Barro 1 oktober 2012) wordt rekening gehouden met het voorkomen van belemmeringen (artikel 2.1.3. veiligheid scheepvaart op vaarwegen) voor:

  • a. de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
  • b. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • c. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • d. de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten; en
  • e. het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

De maatregelen worden uitgevoerd in de uiterwaarden. Daarbij wordt rekening gehouden met de rijksvaarweg, zodat er geen belemmeringen opgeworpen worden voor de scheepvaart.

Grote rivieren

Ten aanzien van de nationale belangen uit Titel 2.1 en 2.4 wordt opgemerkt dat het plangebied deel uitmaakt van het stroomvoerend regime op grond van de Beleidslijn grote rivieren. Deze beleidslijn is erop gericht de veiligheid tegen overstromingen te waarborgen en de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.

Het plangebied ligt binnen het stroomvoerend deel van het rivierbed van de Waal. Dit provinciaal inpassingsplan maakt verschillende activiteiten mogelijk in het rivierbed van de Waal.

Artikel 2.4.3 (rivierbed) van het Barro bepaalt dat een bestemmingsplan (lees ook inpassingsplan) ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen in een rivierbed aanwijst in het geval er sprake is van:

  • a. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
  • b. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
  • c. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
  • d. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.

In een bestemmingsplan (lees ook inpassingsplan) wordt vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd.

Voor het stroomvoerend deel van het rivierbed kunnen op grond van artikel 2.4.4 enkele riviergebonden bestemmingen worden toegestaan, of activiteiten die per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren op een vanuit rivierkundig oogpunt bezien zo gunstig mogelijke locatie (artikel 2.4.5 Barro). Daarbij moet nog steeds worden voldaan aan artikel 2.4.3 (zie hierboven).

De gebiedsontwikkeling Veerhaven Ochten is getoetst aan de drie artikelen 2.4.3 t/m 2.4.5 van het Barro.

Als eerste is de gebiedsontwikkeling vergeleken met de criteria uit artikel 2.4.3 van het Barro.

  • a. Het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam (in dit geval: de Waal met de daaraan verbonden wateren) blijft gewaarborgd: de gebiedsontwikkeling is getoetst op rivierkundige effecten (zie bijlage Bijlage 7 Bijlage A1 bij MER: Achtergrondrapport rivierkunde) en op de doelen uit het Beheer- en ontwikkelplan voor Rijkswateren (zie Bijlage 15 BPRW-toets (thans NWP-toets)) en bij de inrichting van de haven is rekening gehouden met de Richtlijn Vaarwegen.
  • b. De gebiedsontwikkeling is geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier (zie bijlage Bijlage 7 Bijlage A1 bij MER: Achtergrondrapport rivierkunde).
  • c. De maatregelen van de gebiedsontwikkeling zijn zodanig gesitueerd dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is; het hoogwatervrij terrein wordt aangelegd in een zeer stromingsluwe bocht van de dijk evenals het grootste deel van de bomen, de parkeerplaatsen op maaiveld en niet hoger. De overige voorzieningen zijn kleinschalig en zorgen niet voor noemenswaardige opstuwing van rivierwater.
  • d. De maatregelen van de gebiedsontwikkeling zijn zodanig gesitueerd dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert, immers de KRW-geul verbetert de ecologische toestand en de overige maatregelen zorgen niet voor verandering van de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam.

Vervolgens is nagegaan in hoeverre de maatregelen en activiteiten uit de gebiedsontwikkeling voldoen aan de criteria uit artikel 2.4.4 van het Barro (dit betreft het mogelijk maken van riviergebonden activiteiten). Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de verschillende inrichtingsmaatregelen, omdat deze vanuit het Barro verschillend beoordeeld worden. Het resultaat is opgenomen in onderstaande tabel. In de rechter kolom is eveneens aangegeven of maatregelen zijn meegenomen in de rivierkundige toetsing van de gebiedsontwikkeling (die verder in deze paragraaf wordt toegelicht).

Tabel 4.1 Toetsing gebiedsontwikkeling aan artikel 2.4.4 Barro

inrichtingsmaatregelen en activiteiten van de gebiedsontwikkeling   voldoet aan criterium uit artikel 2.4.4 Barro?
(zo ja, vermelding van het betreffende lid)  
meegenomen in rivierkundige toetsing?  
Fase 1  
geul voor KRW-doelen, incl. in- en uitlaatconstructie   ja, (n) de verbetering van de waterkwaliteit en/of (f) de verwezenlijking, verbetering of het beheer van natuurterreinen, en (a) de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken   ja  
hoogwatervrij terrein (grondlichaam), incl. recreatieve basisinrichting en enkele bomen op het hoogwatervrij terrein en betonnen zitrand op het talud   nee   ja  
parkeerplaatsen op maaiveldniveau in de uiterwaard, incl. afrit en bomen   nee   ja  
herinrichting van de haven: uitbaggeren, steiger voor aanleg recreatieschepen, verdediging oevers   ja, (b) de verwezenlijking van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- of recreatievaart   ja  
kleinschalige recreatieve voorzieningen op maaiveld in de uiterwaard: een recreatieveld, wandelpaden en rasters voor grazers, een natuurspeelplaats, een vogelkijkscherm   deels: (h) de verwezenlijking van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie of extensieve uiterwaardrecreatie zijn verbonden   ja, echter geen noemenswaardig rivierkundig effect  
herinrichting van de bestaande loswal: ruimte voor parkeren, zitelementen, toegangsweg   nee   ja, echter geen noemenswaardig rivierkundig effect  
vergravingen van de uiterwaard (afgravingen en ophogingen) voor aansluiting geul op maaiveld, afvoer nutriëntrijke toplaag, en regulering van rivierwater   ja, deels nodig voor (n) de verbetering van de waterkwaliteit (deel van de vergravingen en ophogingen zijn nodig om de KRWgeul in te passen en de rivierkundige neveneffecten van de KRWgeul te mitigeren, en het andere deel is gericht op (f) de verwezenlijking, verbetering of het beheer van natuurterreinen (afvoer nutriëntrijke toplaag)   ja  
evenementen op het recreatieveld, vergelijkbaar met het huidige meerdaagse volleybaltoernooi   hiervoor worden geen extra voorzieningen gerealiseerd, ruimtelijk niet relevant   n.v.t.  
Fase 2  
gebouw voor informatiecentrum en horeca (op het hoogwatervrij terrein)   nee   ja  
dagrecreatie   hiervoor worden geen extra voorzieningen gerealiseerd, ruimtelijk niet relevant   n.v.t.  
verblijfsrecreatie: mobiele verblijfseenheden in de uiterwaard, binnen een begrensde zone   nee   nee  
georganiseerde recreatieve vaartochten vanaf de nieuwe steiger   hiervoor worden geen extra voorzieningen (m.u.v. evt. bebording of bebakening) gerealiseerd, ruimtelijk niet relevant   n.v.t.  

Uit bovenstaand overzicht wordt duidelijk dat een deel van de inrichtingsmaatregelen en activiteiten past binnen de criteria van artikel 2.4.4 van het Barro en een ander deel niet: het hoogwatervrij terrein, het gebouw op dit terrein, de parkeerplaatsen en de herinrichting van de loswal. Daarom wordt uiteindelijk gebruik gemaakt van artikel 2.4.5 van het Barro. Dit wordt hierna toegelicht.

In het kader van de gebiedsontwikkeling zijn activiteiten voorzien in fase 1 en fase 2. Fase 1 wordt gerealiseerd door de overheid op grond van een gedetailleerd uitgewerkt plan (het Definitief Ontwerp). Fase 2 wordt ingevuld door (een) nog te selecteren private partij(en), op grond van plannen die deze partij(en) zelf zal (zullen) maken. Er zijn kaders gesteld waarbinnen het plan voor fase 2 kan worden ontwikkeld, in het zogenaamde Ontwikkelkader Veerhaven Ochten (Bijlage 3).

De activiteiten die invloed hebben op de rivier (conform artikel 2.4.3 Barro) vinden grotendeels plaats in fase 1. Dit betreft onder andere de realisatie van een hoogwatervrij terrein, een geul inclusief in- en uitlaat in het kader van het KRW-programma, een aanlegsteiger voor de recreatievaart en de afrit vanaf de dijk naar een parkeerplaats op maaiveldniveau in de uiterwaard en enkele lokale vergravingen van het maaiveld (ophogingen en afgravingen) ten behoeve van de regulering van het rivierwater.

In fase 2 is momenteel één activiteit voorzien die invloed heeft op de rivier (conform artikel 2.4.3 Barro), dat is de realisatie van een gebouw op het hoogwatervrij terrein voor een waterbelevingscentrum annex horeca. Andere permanente bouwwerken worden in fase 2 niet voorzien en in dit provinciaal inpassingsplan ook niet toegestaan.

De activiteiten in fase 1 worden met dit provinciaal inpassingsplan direct mogelijk gemaakt. De activiteiten in fase 2 worden in dit provinciaal inpassingsplan mogelijk gemaakt middels een wijzigingsbevoegdheid.

De effecten van de inrichtingsmaatregelen in fase 1 én ook de effecten van de realisatie van het gebouw op het hoogwatervrij terrein in fase 2 op de rivier, zijn beschreven in het Milieueffectrapport (MER) (Bijlage 6) en – voor specifieke relevante effecten op waterkwaliteit – in de NWP-toets (voorheen BPRW-toets) (Bijlage 15). De effecten op gebied van rivierkunde als beschreven in het MER worden hieronder kort samengevat.

In paragrafen 6.2 en 8.2 Rivierkunde van het MER (Bijlage 6) zijn de rivierkundige effecten beoordeeld van de activiteiten in fase 1 én de realisatie van het gebouw op het hoogwatervrij terrein in fase 2. De effecten van de gebiedsontwikkeling op het gebied van rivierkunde zijn van belang vanwege een aantal functies dat aan de rivier verbonden is: de afvoer van water (en daarmee de bescherming tegen hoogwater) en de scheepvaart. Vanwege de afvoerfunctie zijn de effecten van de inrichtingsmaatregelen in fase 1 én de effecten van de realisatie van het gebouw op het hoogwatervrij terrein in fase 2 (zie de rechter kolom in bovenstaande tabel) bepaald op de waterstanden bij maatgevend hoogwater (MHW). Door de uitvoering van deze maatregelen van de gebiedsontwikkeling daalt de waterstand bij MHW in de as van de rivier met 2,7 millimeter, en voldoet daarmee aan de taakstelling die rivierbeheerder Rijkswaterstaat als taakstelling in het kader van “per saldo meer ruimte voor de rivier” voor dit project heeft aangegeven, namelijk een verlaging van de MHW van 2 millimeter op de as van de rivier.

Voor de scheepvaart zijn twee effecten van belang:

1) De dwarsstroming in de vaarweg mag niet groter zijn dan 0,15 m/s. Dit zal niet aan de orde zijn.

2) De aanzanding in de vaargeul mag niet te veel toenemen. In de toekomstige situatie zal de aanzanding minimaal toenemen.

Meer informatie over deze effecten is opgenomen in het MER (Bijlage 6) en de specialistische rapportage Rivierkunde (Bijlage 7).

Mochten er in fase 2 nieuwe activiteiten mogelijk worden gemaakt middels de wijzigingsbevoegdheid, dan verbindt dit provinciaal inpassingsplan daaraan bepaalde voorwaarden (zie Artikel 15). Deze activiteiten worden dan opnieuw getoetst aan de wet- en regelgeving, waaronder de Waterwet en het Barro.

Natuurnetwerk Nederland

Ten aanzien van Titel 2.10 ligt het plangebied geheel binnen de Groene ontwikkelingszone (zie onderstaande figuur). In paragraaf 6.3 van het Milieueffectrapport wordt ingegaan op het thema natuur. Hierbij is voor dit thema beoordeeld welke effecten optreden als gevolg van de gebiedsontwikkeling. De voorgenomen activiteit verhindert niet het realiseren van de ontwikkeldoelen en tast de verbondenheid van gebieden binnen de Groene Ontwikkelingszone niet aan. Uitgaande van de huidige kwaliteit van het plangebied is de aanleg van de geul op te vatten als een “Verbetering van de wezenlijke kenmerken en waarden”.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0020.png"

Figuur 4.2 Groene ontwikkelingszone (groen) en ganzenrustgebied (bruine arcering)

Primaire waterkeringen buiten het kustfundament

In Titel 2.11 van het Barro staan de regels beschreven inhoudende de primaire waterkeringen buiten het kustfundament. Ten noorden van het plangebied ligt een primaire waterkering met beschermingszone.

Artikel 2.11.3 (regels primaire waterkering en gronden in de beschermingszone) bepaalt dat met betrekking tot gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering of beschermingszone hebben, een bestemmingsplan (lees ook inpassingsplan) kan worden vastgesteld dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan. Deze wijziging kan alleen worden verwezenlijkt wanneer daardoor geen belemmeringen ontstaan voor het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de primaire waterkering.

De voorgenomen maatregelen hebben geen betrekking op de primaire waterkering en vormen derhalve geen belemmering voor onderhoud, de instandhouding of de versterking van deze waterkering.

Tevens bepaalt het Barro de manier waarop een dijk bestemd dient te worden in een bestemmingsplan (lees ook inpassingsplan) (artikel 2.11.2 Hoofbestemming primaire waterkering en aanduiding beschermingszone):

  • 1. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan (lees ook inpassingsplan) dat betrekking heeft op gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering hebben, wordt voor die gronden de bestemming “waterkering” opgenomen.
  • 2. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan (lees ook inpassingsplan) dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van een beschermingszone wordt voor die gronden de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone – dijk” opgenomen, indien de primaire waterkering een dijk is dan wordt voor de overige gevallen de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone – waterstaatswerk” opgenomen.

Voor zover binnen het plangebied gelegen zijn op de verbeelding van het provinciaal inpassingsplan de bestemming 'Waterkering' (ter plaatse van het hoogwatervrij terrein) en de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' (noordelijke grens van het plangebied evenwijdig aan de waterkering) opgenomen met bijbehorend beschermend omgevingsvergunningenregime, daarmee sluit het provinciaal inpassingsplan aan op artikel 2.11.2 van het Barro.

Conclusie

Belemmeringen op grond van Barro vinden niet plaats. Verder wordt voldaan aan de eisen die binnen het Barro worden gesteld. De Barro staat deze gebiedsontwikkeling niet in de weg.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld door provinciale staten van Gelderland op 19 december 2018, is in werking getreden op 1 maart 2019. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. De provincie richt zich in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland.

Door middel van zeven onderwerpen wordt hier richting aan gegeven:

  • 1. energietransitie: in 2050 is Gelderland klimaatneutraal;
  • 2. klimaatadaptie: in 2050 is Gelderland klimaatbestendig;
  • 3. circulaire economie: Gelderland wil de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn;
  • 4. biodiversiteit: in 2050 gaat het goed met de biodiversiteit van Gelderland;
  • 5. bereikbaarheid: in 2050 is de groei van de mobiliteit op een slimme en duurzame manier opgevangen en verplaatsen mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal;
  • 6. economisch vestigingsklimaat: in 2050 haalt Gelderland maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten en zijn alle werklocaties in Gelderland ingericht;
  • 7. woon- en leefklimaat: woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal en passend bij de behoefte.

De omgevingsvisie bevat de volgende themakaarten.

  • ruimtelijk beleid;
  • waterbeleid;
  • milieubeleid;
  • natuur- en landschapsbeleid.

Toetsing

Themakaart   Op kaart staan   Relatie met dit provinciaal inpassingsplan  
Ruimtelijk beleid   de gebieden waar de opwekking van zonne-
en windenergie mogelijk is  
Dit plan heeft geen betrekking op het mogelijk maken van de het opwekken van zonne- of windenergie. Toetsing aan deze kaart is daarmee niet van toepassing.  
Waterbeleid   de regionale functies van oppervlaktewateren   Binnen het plangebied is geen sprake van beschermingen uit de themakaart Waterbeleid (zoals intrekgebieden, grondwaterbeschermingsgebieden of bescherming van oppervlaktewater voor drinkwaterbereiding).  
Milieubeleid   de gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft   In de gemeente Neder-Betuwe zijn geen gebieden aangegeven waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft. De kaart milieubeleid is daarmee niet van toepassing voor dit plan.
 
Natuur- en landschapsbeleid   de Natura2000-gebieden en de bijzonder natuurgebieden   Het plangebied ligt binnen de gebieden:
- Rustgebieden voor winterganzen
- Groene ontwikkelingszone
- Natura 2000-gebied

Binnen het plangebied is geen sprake van weidevogelleefgebied of ecologische verbindingszone.  

Conclusie

De themakaart Natuur- en landschapsbeleid is relevant voor dit inpassingsplan. De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de Omgevingsverordening Gelderland. Deze verordening bevat concrete regels, waaraan de voorgenomen ontwikkeling moet worden getoetst. De toetsing aan de regels van de Omgevingsverordening komt hierna aan bod, daar wordt geconcludeerd of het plan in overeenstemming is met de Omgevingsverordening Gelderland. Deze conclusie geldt daarmee ook voor de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

4.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening (actualisatieplan 9, vastgesteld 5 juli 2022) zorgt voor de juridische borging van de Omgevingsvisie. De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

Toetsing

De kaarten van de Omgevingsverordening Gelderland geven gebieden aan waarvoor regels gelden ten aanzien van windenergie, landbouw, glastuinbouw, natuur, landschap, erfgoed, veilige leefomgeving, Natura 2000-gebieden en water en milieu.

In kaart 4 "regels natuur" is zichtbaar dat het plangebied binnen de Groene ontwikkelingszone is gelegen (zie figuur 4.2 in paragraaf 4.2.6). Daarnaast is in kaart 10 "Natura 2000-gebieden" zichtbaar dat het plangebied onderdeel is van Natura 2000-gebied “Rijntakken”.

De overige kaarten zijn niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling en worden buiten beschouwing gelaten.

Natura 2000-gebieden

Nagegaan is of de voorgenomen gebiedsontwikkeling op een of andere wijze kan leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebied “Rijntakken” of omliggende gebieden. Daaruit blijkt dat effecten van de gebiedsontwikkeling als gevolg van de volgende storingsfactoren met zekerheid kunnen worden uitgesloten:

  • 1. Versnippering (2)
  • 2. Verzoeting, verzilting, verontreiniging (5, 6, 7)
  • 3. Verdroging, vernatting en verstoring waterhuishouding (8, 9, 10, 11 ,12)
  • 4. Verstoring door geluid, licht, trillingen en optische verstoring (13, 14, 15, 16)
  • 5. Verandering in populatiedynamiek, bewuste verandering van soortensamenstelling (18, 19).

Daarentegen zijn negatieve effecten als gevolg van de gebiedsontwikkeling op voorhand niet uitgesloten als gevolg van de volgende storingsfactoren:

  • 1. Ruimtebeslag, oftewel oppervlakteverlies van geschikt leefgebied in het natuurgebied (bijvoorbeeld door het uitgraven van de geul of plas) (1)
  • 2. Verzuring en vermesting door stikstofdepositie (bijvoorbeeld door transport bij aanleg of door gemotoriseerd recreatieverkeer) (3 & 4)
  • 3. Verstoring door mechanische effecten, veroorzaakt door menselijke activiteiten (bijvoorbeeld betreding door bezoekers) (17)

De mogelijke effecten van deze drie storingsfactoren zijn in het MER in meer detail onderzocht. In het MER is het volgende geconcludeerd:

  • Geconcludeerd wordt dat als gevolg van ruimtebeslag en mechanische effecten gaat leefgebied voor wintervogels waarvoor in Natura 2000-gebied “Rijntakken” een instandhoudingsdoel geldt permanent verloren door aanleg van de geul, zónder dat dit van invloed is op het geldende instandhoudingsdoel.
  • Als gevolg van zowel een tijdelijke als een permanente depositietoename is niet uit te sluiten dat de gebiedsontwikkeling leidt tot (significant) negatieve effecten op de in Natura 2000-gebied “Rijntakken” geldende instandhoudingsdoelstellingen.

In hoeverre daadwerkelijk sprake is van een negatief effect van depositietoename op de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen, zal vervolgens nader moeten worden onderzocht in een Passende Beoordeling.

Groene ontwikkelingszone (GO) en Gelders Natuurnetwerk (GNN)

De regels van de Omgevingsverordening Gelderland maken voor gronden binnen het Gelders natuurnetwerk een andere bestemming dan natuur alleen mogelijk als er sprake is van een groot openbaar belang en de negatieve effecten op de kernkwaliteiten en oppervlakte van het gebied en de ecologische samenhang binnen het gebied zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd in overeenstemming met bijlage 8 Gelijkwaardige natuurbeheertypen.

De kernkwaliteiten die gelden binnen het Gelders natuurnetwerk zijn neergelegd in de atlas Kernkwaliteiten GNN en GO.

Het plangebied is gelegen binnen kernkwaliteit deelgebied: Noordoever Waal Lent - Echteld (nummer 157). De kernkwaliteiten voor dit deelgebied zijn:

  • Dynamische rivier met actieve geologische en geomorfologische processen, water-, sediment- en diasporentransport en ecologisch kerngebied (Natura 2000-gebied) én verbinding tussen Midden-Europa en de Noordzeekust
  • noordoever Waal met variabel, grotendeels agrarisch, maar ook industrieel cultuurlandschap en kleine natuurcomplexen, grotendeels vormgegeven door klei- en zandwinning; klein kronkelwaardcomplex bij Hien is bewaard gebleven, ook relatief natuurlijke uiterwaarden bij Loenen en Ochten
  • waarden voor weidevogels, water- en moerasvogels, vleermuizen, amfibieën, vissen en bever
  • leefgebied steenuil
  • leefgebied kamsalamander
  • plaatselijk kleinschalige landschappen met strangen, hagen en singels, knotwilgen en ooibos
  • cultuurhistorische waarden van de uiterwaarden, oude kavelpatronen, doorbraakkolken, waterstaatswerken
  • (kades en sluisjes), kleiwinningen
  • onbebouwdheid van de uiterwaarden (enkele boerderijen en (steen)fabrieken)
  • rust, ruimte en donkerte m.u.v. de omgeving van stedelijke gebieden
  • abiotiek: aardkundige waarden (o.m. reliëf van oeverwallen, strangen en andere stromingspatronen), kwel, bodem
  • ecosysteemdiensten: recreatie, wateropvang en -afvoer

Voor delen van de Groene ontwikkelingszone die ook weidevogel- en rustgebied voor winterganzen zijn, is vooral een conserverend beleid van kracht, gericht op het behoud van openheid.

Om te bepalen wat de effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de ecologische samenhang zijn, dient de initiatiefnemer onderzoek te doen naar actuele waarden binnen het gebied en de effecten van het initiatief. In paragraaf 6.4 van het MER wordt ingegaan op het thema natuur. Hierbij is voor dit thema beoordeeld welke effecten optreden als gevolg van de gebiedsontwikkeling. Voor de beoordeling van de Groene Ontwikkelingszone zijn de volgende effecten relevant:

  • 1. Ruimtebeslag: door de voorgenomen maatregelen is sprake van ruimtebeslag binnen de Groen Ontwikkelingszone.
  • 2. Verstoring: licht- en geluidsverstoring, trillingen en optische verstoring, samenhangend met recreatief gebruik en de inrichting van de weg.

Het Ontwikkelkader Veerhaven Ochten zoals dat voor fase 2 van de gebiedsontwikkeling geldt, laat zien dat sprake is van een ruimtebeslag van maximaal 700 m² in de Groene Ontwikkelingszone. De bebouwing vindt plaats op het hoogwatervrij terrein. Permanente bebouwing buiten het hoogwatervrij terrein is niet toegestaan. Parkeren (maximaal 100 plaatsen) vindt plaats in het plangebied en wel in de Groene ontwikkelingszone. Verder is het recreatieve gebruik beperkt tot een zone grenzend aan de dijk; het zuidelijke deel blijft vrij van recreatie. Bovendien wordt het recreatieve gebruik afgestemd op de functie “Rustgebied voor winterganzen”, door recreatieve activiteiten in het plangebied -buiten het gebouw- te beperken tot de maanden april-oktober, wanneer de winterganzen geen gebruik maken van het voor hen bestemde gebied.

Verder voorziet de voorgenomen ontwikkeling in een geul met aangrenzende natte gebieden die is afgestemd op niet alleen Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Water, maar ook op leefgebied voor winterganzen en wordt waar mogelijk gezocht naar versterking voor soorten die in het kader van Natura 2000 relevant zijn.

Daarmee is duidelijk dat sprake is van ruimtebeslag in de Groene ontwikkelingszone, maar dat deze past binnen de kaders die op grond van provinciaal beleid hiervoor gelden. Immers, economische activiteiten zijn toegestaan, mits deze geen afbreuk doen aan de wezenlijke kenmerken en waarden die actueel aanwezig zijn (zie Artikel 4 Natuur). Tegelijkertijd wordt met behulp van een geul kwaliteit aan het gebied toegevoegd. Hierdoor is er geen sprake van een afname van de samenhang en kwaliteit van bestaande natuur-, bos- en landschapselementen en gebieden die aangewezen zijn voor nieuwe natuur. Areaal, samenhang en kwaliteit worden niet in betekende mate veranderd door de voorgenomen activiteit. Ook neemt de uitwisselingsmogelijkheid voor planten en dieren niet af en is geen sprake van negatieve effecten op actueel aanwezig leefgebied van soorten.

Beschermde soorten

Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op actueel aanwezige beschermde soorten in het plangebied. Voor ten minste vleermuizen, amfibieën en de bever geldt, dat de realisatie van de geul of plas geschikt leefgebied toevoegt aan het plangebied.

Bomen en houtopstanden

In de regels van de omgevingsverordening staat dat een bestemmingsplan (lees ook inpassingsplan) voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone een functie, waarvoor een houtopstand als bedoeld in de Wet natuurbescherming moet worden geveld, anders dan in het kader van de normale bosexploitatie, alleen mogelijk maakt als wordt voorzien in een extra compensatie voor het areaal bos dat verloren gaat.

Gezien het voornemen plaats vindt buiten de zogenoemde “Bebouwde kom Boswet”, zijn de kaders van de Wet natuurbescherming van toepassing in geval van kap van bomen. Het ontwerp voorziet in de ontwikkeling van “strand” ter plaatse van de veerstoep waar bomen voor zullen moeten wijken. Het plan voorziet echter ruim in de aanplant van nieuwe houtopstanden. Uit een nog uit te voeren bomeninventarisatie zal blijken wat de omvang van de compensatieopgave is.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met provinciaal belang. Het provinciaal inpassingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Programma Waalweelde

Het programma Waalweelde is tot stand gekomen vanuit de noodzaak om maatregelen te nemen voor hoogwaterveiligheid en vanuit de wens om dan ook meteen de ruimtelijke kwaliteit te vergoten, zodat het prettig wonen, werken en recreëren wordt in de vijftien gemeenten langs de Waal.

Het programma Waalweelde is afgerond. Het project Veerhaven Ochten vloeit hier nog wel uit voort.

Gastvrije Waaldijk

De Gastvrije Waaldijk is een eenduidig, herkenbaar en samenhangend routeontwerp voor de Waaldijk van Nijmegen tot Gorinchem. Het ontwerp is erop gericht de Waaldijk recreatief aantrekkelijker te maken. Hiervoor is een ontwerptoolbox opgesteld die leidend is bij de herinrichting van de dijk na de dijkversterking. Hiervan kan gebruik gemaakt worden bij de (tijdelijke) inrichting van het hoogwatervrij terrein.

Waal als drukke vaarweg en transportroute

De gebiedsontwikkeling van de Veerhaven Ochten ligt aan de drukste vaarweg en transportroute van West-Europa. De gebiedsontwikkeling zal zich binnen de kaders gesteld door de drukke scheepvaart moeten ontwikkelen. Het ontwerp is doorgerekend op effecten op dwarsstroming voor de scheepvaart. Ook zal de toegestane recreatieve vaart, die gebruik zal maken van de herstelde veerhaven, beperkt zijn tot professionele schepen en zijn particuliere passanten niet welkom.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Structuurvisie Neder-Betuwe 2018

Op 31 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen.

De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe de gemeente het beleid van Rijk en provincie uitwerkt op gemeentelijk schaalniveau. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0021.png"

Figuur 4.3: Structuurvisiekaart gemeente Neder-Betuwe

Planspecifiek

Het plangebied is op de structuurvisiekaart aangeduid als 'uiterwaarden Rijn en Waal'. In de structuurvisie wordt waterveiligheid, natuur en landschapsbeleving als ontwikkelingsrichting voor de uiterwaarden aangegeven. De gemeente wil met het oog op hoge piekafvoeren in de toekomst de ruimte voor de waterafvoer nadrukkelijk vrij houden. Daarnaast is er ruimte voor natuur, landbouw en extensieve recreatie. De toegankelijkheid, met name ommetjes wandelen, is verder een belangrijk thema voor de uiterwaarden. Daarnaast is het voor Ochten van belang om het contact van de kern met het waardevolle uiterwaardenlandschap te behouden en waar mogelijk te versterken.

De dynamiek die met de verschillende waterstanden in de rivieren samenhangt, biedt uitstekende kansen voor de ontwikkeling van natuur. De gemeente kiest er voor ruimte te bieden aan natuurontwikkeling, onder de voorwaarde dat ook agrarisch grondgebruik aanwezig blijft. Deze afwisseling van natuur en landbouw leidt tot een waardevol landschapsbeeld in de uiterwaarden.

Hiernaast zijn de uiterwaarden onderdeel van het Nederlandse deel van een Europees netwerk van

natuurgebieden; Natura 2000. Voor de natuurvisie op de uiterwaarden is het daarom van belang dat er strikte Europese richtlijnen gelden voor alle initiatieven binnen dit gebied. Dat wil zeggen dat voor elk project of plan dat niet direct verband houdt of nodig is voor het beheer van de uiterwaarden, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor het gebied, een passende beoordeling moet worden gemaakt.

In de structuurvisiekaart is binnen het plangebied een blauw punt aangegeven: "vergroten beleefbaarheid waaien". Door de hevigheid van de dijkdoorbraken zijn diepe, vaak ronde, gaten ontstaan die zich vulden met water. De waaien zijn nu kleinschalige gebiedjes met bijzondere natuur- en landschapswaarden.

Daarnaast vormen de dijken bij uitstek het kenmerk van het rivierengebied. De bandijken zijn doorgaande lijnen in het landschap en helpen bij de oriëntatie in het gebied. De voorgenomen gebiedsontwikkeling schaadt de bandijk niet, deze dijk blijft voldoende veiligheid bieden tegen hoogwater.

Conclusie

De voorgenomen gebiedsontwikkeling sluit aan op de ontwikkelingsrichting uit de structuurvisie Neder-Betuwe 2018 voor de uiterwaarden. Er wordt weliswaar agrarische grond onttrokken aan de uiterwaarden, maar deze gronden komen ten gunste van natuur. De oppervlakte van het plangebied is relatief klein in relatie tot het gehele uiterwaardengebied van de gemeente Neder-Betuwe, waardoor ruim voldoende agrarische gronden in de uiterwaarden behouden blijven.

De gebiedsontwikkeling heeft als doel de ruimtelijke kwaliteit van Veerhaven Ochten en omgeving te vergroten, waarbij zowel natuur als recreatie worden gediend. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de structuurvisie Neder-Betuwe 2018.

 

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor, of een besluit neemt over, projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen (gesloten spoor). Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'C-lijst') geeft de aard en omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben (m.e.r.-beoordeling). Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'D-lijst'). Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen zodra een project één of meer van de beschreven activiteiten in Onderdeel D bevat, ongeacht de omvang van deze activiteiten. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.

In figuur 5.1 zijn bovenstaande regels schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0022.png"

Figuur 5.1 schematische weergave m.e.r.-(beoordelings)plicht

Op basis van artikel 7.6 van de Wet milieubeheer kunnen Provinciale Staten als aanvulling op de 'C-lijst' uit het Besluit m.e.r. in de provinciale milieuverordening (of provinciale omgevingsverordening) extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn. Provinciale Staten van Gelderland hebben in de Omgevingsverordening geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die m.e.r.-plichtig zijn.

In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor, het open spoor, waardoor een planm.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een planm.e.r.

NB. In dit provinciaal inpassingsplan wordt gesproken over de m.e.r. en het MER.

  • m.e.r.: milieueffectrapportage; hieronder wordt de procedure verstaan.
  • MER: milieueffectrapport.

Onderzoek

M.e.r.-plicht

Er geldt geen rechtstreekse m.e.r.-plicht voor het provinciaal inpassingsplan Veerhaven Ochten. Er is immers geen sprake van activiteiten op de C lijst van de bijlage van het Besluit m.e.r.

M.e.r.-beoordelingsplicht

Voor het besluit tot vaststellen van een provinciaal inpassingsplan voor de voorgenomen ontwikkelingen vragen op basis van de D lijst van de bijlage van het Besluit m.e.r. de volgende ingrepen mogelijk om een m.e.r.-beoordelingsplicht:

  • D4: Scheepvaart: De oude veerhaven zal geschikt gemaakt worden voor kleine recreatievaartuigen voor georganiseerde vaarten, hiervoor geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.
  • D10: Aanleg, wijziging of uitbreiding recreatiemogelijkheden: Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van recreatiemogelijkheden (zoals de verblijfsrecreatie) geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.

M.e.r.-plicht op basis van de Wet natuurbescherming

Het plangebied waar het inpassingsplan betrekking op heeft, betreft Natura 2000-gebied (uiterwaarden Rijntakken) en behoort tot het Vogelrichtlijngebied. Significante negatieve effecten van de Gebiedsontwikkeling Veerhaven Ochten op het Natura 2000-gebied kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. In het kader van de Wet Natuurbescherming geldt derhalve de noodzaak tot het opstellen van een Passende Beoordeling. Op basis van de Wet Milieubeheer geldt daarom eveneens de verplichting tot het doorlopen van de m.e.r.-procedure.

 

MER

Op grond van bovengenoemde redenen heeft de Provincie Gelderland besloten een Milieueffectrapport (MER) op te stellen (Milieueffectrapport Gebiedsontwikkeling Veerhaven Ochten, Royal HaskoningDHV, 14 juli 2022, Bijlage 6 en de daarbij behorende bijlagen 7, 8, 9, 10, 11 en 12). Op deze manier worden bij de keuzes die in het project gemaakt worden ook de milieueffecten meegenomen. Er wordt dus niet alleen bij het uiteindelijke besluit over het provinciaal inpassingsplan rekening gehouden met milieueffecten, maar tijdens het gehele project. Het MER kan daarom worden beschouwd als een verslag en verantwoording van de rol die milieueffecten tijdens het hele ontwerp- en afwegingsproces hebben gespeeld.

Notitie Reikwijdte en Detailniveau

De m.e.r.-procedure is aangevangen met een kennisgeving en daaropvolgend de publicatie van een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). Deze NRD heeft van 13 juni tot en met 24 juli 2019 ter inzage gelegen. De betrokken bestuursorganen en de onafhankelijke Commissie voor de m.e.r. hebben een advies uitgebracht voer de reikwijdte en het detailniveau. Deze adviezen zijn betrokken in het MER.

Varianten

In het MER zijn twee varianten onderzocht: variant 1 en variant 2.

Variant 1 wordt gekenmerkt door:

  • een natuurlijke geul, in tweezijdige open verbinding met de Waal, ter invulling van de KRW-opgave;
  • een hoogwatervrij terrein losgekoppeld van bestaande hooggelegen terrein;
  • een aanlegvoorziening in de vorm van een steiger;
  • parkeerplaatsen tegen de dijk aan.

Variant 2 wordt gekenmerkt door:

  • een natuurlijke plas, die niet in open verbinding staat met de Waal, ter invulling van de KRW-opgave;
  • een hoogwatervrij terrein verbonden aan het bestaande hooggelegen terrein;
  • een aanlegvoorziening in de vorm van een kade;
  • parkeerplaatsen nabij de veerhaven.

Voorkeursvariant

De varianten zijn beoordeeld op de volgende wijze:

  • 1. De varianten zijn beoordeeld op de belangrijkste milieueffecten (rivierkunde, natuur, grondwater, bodem, archeologie, cultuurhistorie, ruimtelijke kwaliteit en landschap).
  • 2. Van beide varianten is een kostenraming opgesteld van de realisatiekosten.
  • 3. De varianten en hun effecten zijn besproken met een brede vertegenwoordiging van het kernteam en de initiatiefnemers in een ontwerpatelier gehouden op 26 juni 2020.
  • 4. De varianten zijn beoordeeld in een schriftelijke ronde door de leden van de Ambtelijke Begeleidingsgroep (ABG) van het project, gehouden tussen 10 en 24 juni 2020.
  • 5. Tenslotte is consensus bereikt over de inhoud van de voorkeursvariant in een overleg op 25 augustus, waarin alle initiatiefnemers waren vertegenwoordigd.

Op grond van de beoordeling van de keuzes is de voorkeursvariant opgesteld en nader uitgewerkt. Samenvattend bestaat de uitgewerkte gekozen voorkeursvariant uit de bouwstenen van variant 1, namelijk:

  • 1. Tweezijdig aangetakte geul.
  • 2. Hoogwatervrij terrein op korte afstand van de bestaande terp.
  • 3. Aanlegvoorziening in de vorm van een steiger (geoptimaliseerd met een aansluiting op de bovenste veerstoep.
  • 4. Een parkeerterrein onder aan de dijk.


De voorkeursvariant is weergegeven in figuur 5.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0023.png"

Figuur 5.2 Gekozen voorkeursvariant (zie voor grotere kaart Bijlage 2)

Conclusie 

Het provinciaal inpassingsplan is m.e.r.-plichtig op basis van de Wet natuurbescherming en m.e.r.-beoordelingsplichtig op basis van het Besluit m.e.r. Derhalve is een MER uitgevoerd. De in het MER gekozen voorkeursvariant is in dit provinciaal inpassingsplan vastgelegd.

In navolgende hoofdstukken worden de voor het provinciaal inpassingsplan relevante omgevingsaspecten behandeld. Hiervoor wordt veelal geput uit de resultaten van het MER.

5.2 Verkeer

Inleiding

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke plannen dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

Onderzoek

Verkeer

Het plangebied is en blijft bereikbaar voor zowel gemotoriseerd verkeerd als langzaam verkeer via de Waalbandijk. Deze route volstaat voor de planontwikkeling.

In het kader van de gebiedsontwikkeling is ophoging voorzien van de bestaande weg die rond de overnachtingshaven loopt, waarmee de steigers van de zuidzijde van de overnachtingshaven bereikbaar zijn. De steigers van de overnachtingshaven blijven bereikbaar gedurende de werkzaamheden aan de toegangsweg rond de overnachtingshaven, ook bij incidenten/calamiteiten.

De toename in verkeer ten gevolge van de bezoekers, die naar het gebied worden getrokken, wordt vergeleken met recente tellingen (25 februari tot 16 maart 2020) door de gemeente Neder-Betuwe van de actuele verkeersintensiteit. Er wordt op deze wegen weinig tot geen autonome groei van het verkeer verwacht. Nabij de Veerhaven Ochten zijn dit, zowel op de Cuneraweg als de Waalbandijk ongeveer 2.000 verkeersbewegingen per dag na realisatie van de Veerhaven Ochten. Deze intensiteiten zijn laag voor de geldende/gewenste wegcategorie van een gebiedsontsluitingsweg respectievelijk een erftoegangsweg.

Parkeren

Onder aan de dijk wordt een parkeervoorziening gerealiseerd voor 40 parkeerplaatsen ten behoeve van de ontwikkelingen in fase 1.

Op basis van het huidig gebruik en de verwachte toename van het aantal bezoekers aan het plangebied, is de verwachting dat hiermee voldaan kan worden aan voldoende parkeergelegenheid. Mocht in de toekomst blijken dat er meer behoefte is aan parkeerplekken dan kan de parkeervoorziening in de toekomst uitgebreid worden naar 100 parkeerplaatsen.

Wanneer in fase 2 bebouwing, horeca en/of verblijfsrecreatie ontwikkeld zal gaan worden, dient het provinciaal inpassingsplan gewijzigd te worden. Alvorens het provinciaal inpassingsplan te kunnen wijzigen dient aangetoond te worden dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op basis van de CROW.

De parkeervoorziening ligt op maaiveldniveau van de uiterwaard. Uitgangspunt is dat het buitentalud en de strook voor beheer en onderhoud van het waterschap bij de versterking enkele meters rivierwaarts verschuift ten opzichte van de huidige ligging. De beplanting rond de parkeerplaats bestaat uit bomen en struweel. Het parkeerterrein wordt door middel van een taludtrap verbonden met het hoogwatervrij terrein. De toegangsweg bestaat uit een asfaltverharding van circa 5,5 meter op een reguliere fundering. De parkeerplaatsen krijgen een verharding van grasbeton die is ingewassen met grond en is ingezaaid.

De ligging van het parkeerterrein biedt goede mogelijkheden voor ruimtelijke inpassing van het parkeerterrein door de combinatie van begroeiing en het behoud van het uitzicht over de rivier zonder dat er van buitenaf zicht is op geparkeerde auto's.

Wijzigingsbevoegdheid

In bovenstaande beoordeling van de effecten van verkeer is rekening gehouden met het toevoegen van gebouwen voor informatievoorziening en horeca en de uitbreiding van dagrecreatie zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid (artikel 15.2).

Conclusie 

Dit inpassingsplan biedt voldoende ruimte voor parkeergelegenheid en blijft voldoende bereikbaar. Het inpassingsplan kan met het oog op het aspect verkeer uitvoerbaar worden geacht.

5.3 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.

Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.

Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).

Luchtkwaliteitseisen

Op basis van artikel 5.16 Wm kan een inpassingsplan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het inpassingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het inpassingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het inpassingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.


Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).


Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur Besluit niet in betekenende mate (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling niet in betekenende mate (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.


Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Onderzoek

Uit de NSL-Monitoringstool en de concentratiekaarten van het RIVM blijkt dat de jaargemiddelde concentraties aan luchtverontreinigende stoffen (inclusief NO2, totaal stikstof en fijn stof) in de omgeving van de Veerhaven Ochten ruim onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen en dat die concentraties, onder invloed van dalende achtergrondconcentraties en emissiefactoren, in de toekomst verder zullen dalen.

Gezien de beperkte toename in verkeersbewegingen wordt niet verwacht dat de luchtkwaliteitseisen hierdoor overschreden zullen worden.

Hierdoor is aannemelijk gemaakt dat het plan op grond van art 5.16, lid 1 sub a voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (Wet milieubeheer).

Wijzigingsbevoegdheid

In bovenstaande beoordeling van de luchtkwaliteitseffectenis rekening gehouden met het toevoegen van gebouwen voor informatievoorziening en horeca en de uitbreiding van dagrecreatie zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid (artikel 15.2).

Conclusie

Het plan voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. Het inpassingsplan is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit.

5.4 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.

Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.

Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.

De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.

Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:

  • 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km/uur;
  • 5 dB voor overige wegen.

Activiteitenbesluit

Voor evenementen geldt het Activiteitenbesluit milieubeheer. Geluid speelt een bijzondere rol bij evenementen aangezien sommige evenementen gepaard gaan met versterkte muziek of sportevenementen met commentatoren en versterkte muziek.

Onderzoek

De verkeerskundige situatie bij het plangebied is redelijk overzichtelijk: verkeer van en naar het plangebied rijdt over de Waalbandijk of de Cuneraweg. Bij het eethuisje De Veerstoep komen deze verkeersstromen bij elkaar. Omdat de ontwikkelingen in het plangebied een mogelijk verkeersaantrekkende werking hebben, is onderzoek gedaan naar de effecten van een eventuele toename van verkeer op het verkeerslawaai in de omgeving. Op een drukke dag leidt de ontwikkeling tot een toename van 2.000 naar 2.360 verkeersbewegingen op de Cuneraweg. Voor de Cuneraweg betekent dit een (theoretische) relatieve toename van de geluidsbelasting met ongeveer 1 dB. Er is derhalve geen sprake van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening kan tevens gesteld worden dat de toename van verkeerslawaai zeer beperkt is, zeker omdat het zich slechts incidenteel zal voordoen.

Op de Waalbandijk is de toename van verkeerslawaai eveneens verwaarloosbaar.

Daarnaast zal er enkele keren per week een rondvaartboot aanleggen in de haven. Ook deze geluidsbron is geluidstechnisch verwaarloosbaar.

Evenementen

In 'De Kuip' wordt al jaren een jaarlijks beachtoernooi georganiseerd. Dit evenement wordt mogelijk gemaakt middels dit provinciaal inpassingsplan. Om er voor te zorgen dat de hinder, met name de geluidhinder, niet onevenredig is, worden de evenementen en de effecten daarvan beperkt in lid 5.3.1 van de planregels.

Hiermee wordt het huidige feitelijke gebruik bestemd en wordt er verder geen evenement mogelijk gemaakt. Er zal dan ook geen sprake zijn van (een toename van) geluidhinder.

Wijzigingsbevoegdheid

In bovenstaande beoordeling van de akoestische effecten is rekening gehouden met het toevoegen van gebouwen voor informatievoorziening en horeca en de uitbreiding van dagrecreatie zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid (artikel 15.2).

Conclusie

De toename van geluidsbelasting is verwaarloosbaar, er is geen sprake van reconstructie onder de Wet geluidhinder en de toenemende geluidbelasting kan acceptabel worden geacht met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Het inpassingsplan is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect (vaarweg)verkeersgeluid.

5.5 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader/inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Onderzoek

De kwaliteit van de bodem in de uiterwaard en de haven is in beeld gebracht met een aantal onderzoeken (o.a. Royal HaskoningDHV, 2020; Lievense, 2019a en 2019b; AGEL, 2018; TAUW, 2014). Daaruit volgt een gedifferentieerd beeld van de milieu-hygiënische bodemkwaliteit.

De bodem van de uiterwaard wordt vergraven voor de aanleg van de geul. Ook wordt de toplaag over een groot deel van het gebied verwijderd om de bodem te verschralen. Het grootste deel van de bodem is, voor wat betreft bodemkwaliteit, bij vergraving toepasbaar binnen of buiten het projectgebied. Een deel van de vrijkomende grond (met name uit de haven) is niet elders toepasbaar en moet worden afgevoerd naar een vergunde inrichting. Insteek is om de vrijkomende grond zo veel mogelijk te gebruiken bij de dijkversterking Neder-Betuwe.

Omdat de functies natuur, (extensieve) recreatie en water geen gevoelige functies zijn, kan eveneens gesteld worden dat de kwaliteit van de bodem voldoende is voor het toekomstige gebruik. Deze functies vormen op hun beurt geen risico tot bodemverontreiniging.

Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.

5.6 Water

In deze paragraaf wordt ingegaan op de in ruimtelijke plannen verplichte watertoets waarin de relevante wateraspecten integraal beoordeeld worden. Daarnaast wordt ingegaan op de inhoudsvereisten ten aanzien van het Projectplan Waterwet. Omdat in het kader van de gebiedsontwikkeling enkele werken worden uitgevoerd op verzoek van de waterbeheerder (de KRW-geul met bijbehorende in- en uitlaatconstructie), is normaliter een Projectplan Waterwet nodig. Indien voor hetzelfde project ook een provinciaal inpassingsplan wordt opgesteld, zoals ook in dit geval, wordt de inhoud van het Projectplan Waterwet geïntegreerd in het provinciaal inpassingsplan. Voorliggend provinciaal inpassingsplan bevat danook de inhoud van het Projectplan Waterwet. Omdat er ingrepen plaatsvinden in rijkswateren dient er een toets plaats te vinden op het Nationaal Water Programma. Deze paragraaf sluit daar dan ook mee af.

5.6.1 Watertoets

Wettelijk kader / inleiding

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen. De effecten van de gebiedsontwikkeling op water worden in dit project hoofdzakelijk veroorzaakt door de KRW-geul. Deze geul wordt aangelegd vanwege de waterbeheerder. Daarom worden de watergerelateerde effecten behorende bij de KRW-geul inhoudelijk beschreven in paragraaf 5.6.2.

Onderzoek

Omdat het onderzoek ten aanzien van de watertoets veel overeenkomsten vertoond met het onderzoek ten aanzien van het Projectplan Waterwet, wordt deze behandeld in paragraaf 5.6.2.

Watertoets

Het concept ontwerp provinciaal inpassingsplan is in het kader van de watertoets ter toetsing voorgelegd aan de waterbeheerders Rijkswaterstaat en waterschap Rivierenland. De geplaatste opmerkingen zijn verwerkt in dit provinciaal inpassingsplan.

Voor het project wordt eveneens een watervergunning aangevraagd bij Rijkswaterstaat en het waterschap Rivierenland.

Conclusie

Het inpassingsplan is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect water, zie ook paragraaf 5.6.2.

5.6.2 Projectplan Waterwet

Wettelijk kader / inleiding

Om projecten aan waterstaatswerken te mogen uitvoeren is een vergunning nodig in het kader van de Waterwet, de zogenaamde watervergunning. Indien een dergelijk project wordt uitgevoerd door of vanwege de waterbeheerder wordt op basis van artikel 5.4 lid 1 van de Waterwet, geen watervergunning aangevraagd, maar wordt een Projectplan Waterwet vastgesteld. Het vaststellen van een Projectplan Waterwet is niet aan de orde indien voor de activiteiten aan de waterstaatswerken een provinciaal inpassingsplan wordt vastgesteld (artikel 5.4 lid 6 Waterwet). In dat laatste geval moeten de minimale inhoudsvereisten van een Projectplan Waterwet (als weergegeven in artikel 5.4 lid 2 van de Waterwet) opgenomen worden in het ruimtelijk plan.

In Bijlage 1 is een overzicht opgenomen van alle voorgenomen inrichtingsmaatregelen en activiteiten in het kader van de gebiedsontwikkeling Veerhaven Ochten en de daarvoor benodigde (hoofd)vergunningen. Dit overzicht is samengevat in navolgende tabel, waaruit blijkt voor welke maatregelen en activiteiten dit provinciaal inpassingsplan in plaats van een Projectplan Waterwet geldt en voor welke maatregelen en activiteiten een watervergunning aangevraagd wordt. Maatregelen of activiteiten waarvoor geen van beide geldt, zijn niet meegenomen in deze tabel.

Inrichtingsmaatregelen / Activiteiten   Provinciaal inpassingsplan   Waterver-
gunning  
FASE 1  
Geul voor KRW-doelen   X    
in- en uitlaatconstructies geul   X    
Hoogwatervrij terrein (grondlichaam)     X  
enkele bomen op hoogwatervrij terrein    
X  
een betonnen zitrand op het talud van nieuwe en bestaande hoogwatervrije terrein     X  
Parkeerplaatsen op maaiveldniveau in de uiterwaard, voor personenauto's    
X  
afrit naar parkeerplaats     X  
bomen op en rond de parkeerplaats     X  
Herinrichting van de haven:     X  
een steiger     X  
Vergravingen van de uiterwaard (afgravingen en ophogingen) voor aansluiting geul op maaiveld, afvoer nutriëntrijke toplaag, en regulering van rivierwater     X  
FASE 2  
Gebouw voor informatiecentrum en horeca     X  

Onderzoek

Een belangrijk onderdeel van de gebiedsontwikkeling is de aanleg van een geul in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW). De gebiedsontwikkeling komt tot stand door een samenwerkingsverband van vier overheden, te weten de provincie Gelderland, de gemeente Neder-Betuwe, het waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat. Dit samenwerkingsverband realiseert dus ook de KRW-geul, namens en vanwege de waterbeheerder Rijkswaterstaat. Vanwege dit specifieke onderdeel uit de gebiedsontwikkeling is een Projectplan Waterwet nodig, dat in dit geval geïntegreerd wordt in het provinciaal inpassingsplan (zie de toelichting hiervoor onder de kop 5.6 Water). De minimale inhoudsvereisten van een Projectplan Waterwet (zoals weergegeven in artikel 5.4 lid 2 van de Waterwet) worden daarom in dit provinciaal inpassingsplan en de bijbehorende bijlagen behandeld.

Het Projectplan Waterwet is alleen nodig vanwege de KRW-geul. Daarom gaat de beschrijving in deze paragraaf alleen nader in op de KRW-geul, als onderdeel van de gebiedsontwikkeling. Een algemene beschrijving van de gehele gebiedsontwikkeling is opgenomen in hoofdstuk 3.
NB: onder het begrip 'werk' zoals hieronder genoemd, wordt verstaan: een activiteit aan of in een waterstaatswerk. In dit geval betreft het de KRW-geul.  

1. Beschrijving van het werk

Binnen het Bovenrijn-Waal systeem is er een tekort aan paai- en opgroeigebied voor kenmerkende riviersoorten, met name stroomminnende (rheofiele) vissen. In overleg met de inhoudelijk deskundigen van het KRW-programma van Rijkswaterstaat en het bevoegd gezag is gekozen om in Ochten een bijdrage te leveren aan de invulling van de opgave voor verbetering van de ecologische waterkwaliteit op de Bovenrijn-Waal in het kader van de KRW. Vanwege bovengenoemd tekort is gekozen voor een geul, die zowel aan de bovenstroomse als aan de benedenstroomse zijde (via de overnachtingshaven) in open verbinding staat met de Waal, en die een habitat biedt voor stromingsminnende (rheofiele) vis. Als doelsoorten zijn de Alver (Alburnus alburnus) en de Winde (Leuciscus idus) genomen.

In de KRW-Leidraad van Rijkswaterstaat (Marijs et al, 2020) is opgenomen welke eisen deze soorten stellen aan hun habitat. Op grond van deze eisen is het ontwerp van de geul opgesteld.

De geul is een tweezijdig aangetakte geul die van de veerhaven loopt tot de overnachtingshaven.

In de hoofdgeul is de hoogste stroomsnelheid binnen de gewenste range (0,2-0,8 m/s). De taluds van de geul hebben een helling van 1:6 onder water en 1:4 naar maaiveld. De bodem ligt op 2,5 meter NAP+. Het onderste deel van de geul zelf (tussen 2,5 en 5,5 meter NAP+) blijft daardoor smal zodat de stroomsnelheid in de geul behouden blijft ten behoeve van de doelsoorten. Tekeningen van het ontwerp van de geul (bovenaanzicht en profielen) zijn opgenomen in Bijlage 13.

Met de hoofdgeul is een paaigebied verbonden, dat conform de eisen van de doelsoorten stroomluwer is en flauwere taluds kent met meer geleidelijke land-water overgangen. De bodem verloopt daar van 3,8 meter NAP+ naar 5 meter NAP+. De bodem van de geul heeft een substraat van zand en grind. De oevers van de geul zijn met gras en spontaan opgekomen lage vegetatie begroeid. Daarnaast zijn er lokaal spontaan ontstane steilranden met kaal zand. Bij de ingang naar het paaigebied wordt een boom als rivierhout langs de geul gelegd. Deze helpt tevens om de snelheid van het water in de hoofdgeul hoog te houden. Het hout wordt verankerd zodat dit niet weg kan spoelen.

De afvoer door de geul wordt gereguleerd door een in- en uitstroomconstructie met vaste opening. De doorwerking van effecten van scheepvaart op de Waal naar de geul (golfslag, zuigende werking) wordt beperkt door de instroomconstructie. Om de geul passeerbaar te maken, is een voetgangersbrug onderdeel van de instroomconstructie. De uitstroom bevindt zich onder een bestaande weg rond de overnachtingshaven. De weg blijft tijdens en na realisatie van de uitstroomconstructie zijn functie behouden.

Met de realisatie van de KRW-geul wordt invulling gegeven aan de tweede doelstelling van de Waterwet, namelijk: bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

2. Wijze waarop het werk wordt uitgevoerd

Voor de gehele gebiedsontwikkeling wordt uitgegaan van een uitvoeringsduur van ongeveer een half jaar, voorafgegaan door een termijn waarin het uitvoeringsontwerp door de aannemer wordt uitgewerkt van ook ongeveer een half jaar. Er zal in de uitvoering rekening worden gehouden met de winterperiode, waarin de ganzenpopulatie in de uiterwaard niet verstoord mag worden.

Het blijkt dat alle voor het werk benodigde grond zal vrijkomen uit ontgravingen binnen de gebiedsontwikkeling. Vanuit de nieuwe geul komt grond vrij voor de aanleg van het hoogwatervrij terrein, voorzieningen in de haven en de oeverwal en verhoging van de weg langs de overnachtingshaven.

Wel zal er grond afgevoerd worden uit het werk. Alle overtollige herbruikbare grond zal ter beschikking worden gesteld aan de dijkversterking Neder-Betuwe, die gelijktijdig wordt uitgevoerd. Grond zal regelmatig worden bemonsterd om de kwaliteit te controleren en de bijpassende bestemming te bepalen. Er is een deel niet bruikbare grond dat zal worden afgevoerd naar een slibdepot, dit betreft met name grond afkomstig van het uitbaggeren van de veerhaven. Onderscheid in grondsoorten en -kwaliteiten is gemaakt op grond van verschillende bodemonderzoeken die voor de gebiedsontwikkeling zijn uitgevoerd.

Eerst wordt het te ontgraven gebied gemaaid en de toplaag verwijderd. Het graafwerk wordt naar verwachting uitgevoerd met een hydraulische rupsgraafmachine en de grond wordt vervolgens getransporteerd met dumpers. De haven wordt gebaggerd door inzet van een kraanschip of kraanponton. Deze laadt het slib op een beunschip (duwboot met bak) en voert dit over water af naar een slibdepot.

 

Aan de boven- en benedenzijde van de nieuwe geul worden in- en uitstroomconstructies gemaakt, waarbij damwanden worden getrild langs de oevers, betonpalen geslagen en een brugdek met brugleuningen geplaatst. Ook wordt bodembescherming aangelegd om erosie te voorkomen.

3. Effecten van het werk en voorzieningen voor het beperken van de nadelige effecten

De geul met in- en uitlaatwerken is getoetst op effecten in het Milieueffectrapport (MER) dat voor de gebiedsontwikkeling is opgesteld (Bijlage 6). Het MER beschrijft de effecten van de gehele gebiedsontwikkeling, niet alleen van de geul. Voor enkele effecten levert de geul wel een belangrijk aandeel. Deze worden hieronder toegelicht.

Rivierkunde

De rivierkundige effecten zijn beoordeeld aan de hand van het Rivierkundig beoordelingskader (huidige versie: 5.0) wat een uitwerking is van de Waterwet en het Waterbesluit. Effecten zijn beoordeeld met behulp van rivierkundige rekenmodellen (WAQUA en Waqmorf).

De gebiedsontwikkeling resulteert in een verandering van de rivierwaterstand bij Maatgevend Hoogwater (MHW). Een belangrijk deel van deze effecten wordt veroorzaakt door de geul. Fase 1 van het project én de realisatie van het gebouw dat in fase 2 voorzien is op het hoogwatervrij terrein (zie paragrafen 3.3, 3.4 en 3.5) leveren tezamen een verlaging van de rivierwaterstand bij MHW op van 2,7 millimeter, waarmee voldaan wordt aan de taakstelling van rivierbeheerder Rijkswaterstaat (zie paragraaf 4.2.6). Alleen lokaal, aan de benedenstroomse zijde, treedt er een opstuwing op van eveneens 2,7 millimeter, deze blijkt niet kleiner te kunnen worden gemaakt door optimalisatie van het ontwerp. De omvang van de waterstandsverlaging (grootte van de verlaging maal de lengte van het traject waarover deze verlaging optreedt) is aanzienlijk groter dan de omvang van de waterstandsstijging. Per saldo leveren deze effecten een positieve beoordeling op. De waterstandsstijging direct langs de dijk is maximaal 1 centimeter.

Daar waar de dwarsstroming in de vaargeul van de Waal in de huidige situatie boven de kritische grens van 0,15 m/s uitkomt, neemt deze door realisatie van de gebiedsontwikkeling af of blijft gelijk. De dwarsstroming, relevant voor de scheepvaart, verbetert op enkele locaties, en verslechtert nergens. Aanzanding en erosie houden elkaar in evenwicht, en de omvang van het benodigde baggerwerk, om de Waal bevaarbaar te houden, neemt niet toe.

Bij de uitwerking van het ontwerp van de gebiedsontwikkeling is uitgebreid geoptimaliseerd om de geul en maatregelen in de rest van het plangebied te laten voldoen aan alle eisen, vanuit a) de doelsoorten waarvoor de geul is ontworpen, b) de taakstelling van 2 mm waterstandsverlaging, en c) de eisen vanuit het rivierbeheer, waarbij het beperken van aanzanding en dwarsstroming het meest bepalend bleken. Voor het beperken van de dwarsstroming en de aanzanding zijn mitigerende maatregelen opgenomen in het ontwerp in de vorm van een ophoging van de landtong tussen de overnachtingshaven en Waal en een ophoging van de weg tussen de overnachtingshaven en uiterwaard waarin de gebiedsontwikkeling is voorzien.

Natuur

Het plan zorgt per saldo voor een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone, onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland, zoals voorgeschreven in de recent geactualiseerde Omgevingsverordening van de Provincie Gelderland. Daarin levert ook de geul een bijdrage, gezien het nieuwe habitat voor stroomminnende vis.

De beïnvloeding van de huidige natuurwaarden die zijn beschermd als Natura 2000-gebied is beperkt. Het oppervlakteverlies door aanleg van de geul zorgt voor verlies van oppervlakte foerageergebied voor ganzen, maar er blijft binnen het Natura 2000-gebied Rijntakken nog voldoende draagkracht over. Ook een negatief effect op steltlopers kan worden uitgesloten. De stikstofdepositie in de gebruiksfase blijkt per saldo niet toe te nemen, door het buiten gebruik nemen van de agrarische graslanden in het plangebied en de omvorming naar natuurgebied. Ook de stikstofdepositie door realisatie van de gebiedsontwikkeling (waaronder de geul) is beschouwd. Deze valt onder de landelijk geldende vrijstelling voor bouwwerkzaamheden.

Verder zal geen van de (mogelijk) voorkomende beschermde soorten in het plangebied negatieve effecten ervaren als gevolg van de voorgenomen activiteit ten opzichte van het actueel aanwezige leefgebied.

Grondwater

De aanleg van de KRW-geul kan invloed hebben op het grondwatersysteem. Dit kan tot negatieve effecten en overlast leiden. Door het graven van een nieuwe geul neemt de weerstand van de grond in de uiterwaard tegen het water af waardoor interactie tussen de rivier en het grondwatersysteem toeneemt. Dit kan zorgen voor zowel vernattende als verdrogende effecten. Om vast te stellen of er effecten binnendijks optreden is met het grondwatermodel MORIA het geohydrologisch effect van de voorgestelde vergraving in beeld gebracht. Op basis van de grondwatereffecten en de verandering in grondwaterstroming is bij de beoordeling gekeken naar effecten op het waterbezwaar binnendijks, drooglegging bij woningen en verdroging/vernatting van binnendijkse landbouw.

De invloed van de Waal op de grondwaterstand varieert sterk en komt het meest tot uiting tijdens extreme situaties. Bij de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) is de waterstand op de Waal hoger dan de grondwaterstand binnendijks, wat duidt op een infiltrerende werking van de Waal. Bij de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) is waterstand op de Waal lager dan de binnendijkse grondwaterstand, wat duidt op een drainerende werking van de Waal. Dit laat zien dat de interactie tussen de Waal en het grondwatersysteem wisselt afhankelijk van de waterstand op de Waal. Regionaal stroomt het grondwater van oost naar west grotendeels met het verhang van de Waal mee.

Het waterbezwaar binnendijks als gevolg van de ingrepen zal tijdens hoogwater binnendijks toenemen. Doordat de deklaagweerstand ter plaatse van de geul afneemt, kan meer water infiltreren en neemt de stijghoogte in het watervoerend pakket toe. Deze toename leidt tot een hogere kwelflux wat resulteert in een hogere afvoer en waterbezwaar in de peilvakken. De toename in afvoer is echter wel zeer beperkt. De toename van het waterbezwaar (216 m3/dag) is, zonder mitigerende maatregelen, beperkt negatief voor het waterbezwaar binnendijks.

Er is binnendijks een zone waarin de grondwaterstand 5 tot 10 centimeter daalt als gevolg van de geul. De meeste woningen liggen op de rand van deze zone, wat betekent dat het effect circa 5 centimeter is. Daarbij in acht nemend dat vanwege de eigenschappen van het model, dit een overschatting is, is er geen of een beperkt effect op de drooglegging bij woningen.

Binnendijks treden er alleen effecten aan het maaiveld op als gevolg van de ingrepen tijdens de laagwatersituatie.

Er is binnendijks een kleine zone waarin de grondwaterstand 5 tot 10 centimeter daalt als gevolg van de geul. In deze zone is landbouw aanwezig. Dit betreft vaak een klein deel van de percelen. Daarbij in acht nemend dat vanwege de eigenschappen van het model, dit een overschatting is, zijn de effecten op de binnendijkse landbouw (vernatting/verdroging) nihil of zeer beperkt.

4. Afweging van de betrokken belangen

Dit provinciaal inpassingsplan dient ter uitvoering van de belangen van de initiatiefnemers van de gebiedsontwikkeling, te weten de provincie Gelderland, het waterschap Rivierenland, de gemeente Neder-Betuwe en Rijkswaterstaat, voor zover gelegen in of in de nabijheid van het plangebied.

De belangen van andere betrokken partijen en belanghebbenden (omwonenden, grondeigenaren en gebruikers) en de belangen van natuur en milieu zijn afgewogen in Hoofdstuk 5 en paragraaf 7.2 van deze toelichting, en in hoofdstukken 5 t/m 8 van het Milieueffectrapport (Bijlage 6).

Met de realisatie van de KRW-geul wordt invulling gegeven aan de tweede doelstelling van de Waterwet, namelijk: bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen (zie de toelichting aan het begin van deze paragraaf).

5. Resultaten van onderzoeken

In de verschillende paragrafen in Hoofdstuk 5 van deze toelichting worden per omgevingsaspect de resultaten van onderzoek geformuleerd. Elke paragraaf is afgesloten met een conclusie. Uit de resultaten blijkt dat de plannen uitvoerbaar geacht kunnen worden met het oog op alle relevante omgevingsaspecten. Voor een uitgebreidere beschouwing van de effecten en de onderzoeken wordt verwezen naar het Milieueffectrapport en de daarbij behorende:

Wijzigingsbevoegdheid

In bovenstaande beoordeling van de effecten op het watersysteem is rekening gehouden met het toevoegen van een gebouw voor informatievoorziening en horeca zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid (artikel 15.2).

Conclusie

Gezien het beschouwde in dit provinciaal inpassingsplan, het daarbij behorende milieueffectrapport en de daarbij behorende onderzoeken, wordt voldaan aan de minimale inhoudsvereisten van een Projectplan Waterwet ten aanzien van de aanleg van de KRW-geul.

5.6.3 NWP-toets

Voor ingrepen in rijkswateren heeft Rijkswaterstaat een toetsingskader vastgesteld: de toets op het Nationaal Water Programma (NWP-toets, voorheen de toets op het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (BPRW-toets)). Daarmee moet worden getoetst of een ingreep mogelijk effect heeft op de ecologische of chemische toestand van een rijkswater. Ten behoeve van dit inpassingsplan is een NWP-toets uitgevoerd (BPRW-toets Veerhaven Ochten, Royal HaskoningDHV, 23 september, Bijlage 15).

In het toetsingskader zijn stroomschema's met te beantwoorden vragen opgenomen. De relevante stroomschema's '1. Algemeen' en '3. Effecten van fysiek ingrepen', zijn doorlopen. Aan de hand daarvan kan geconcludeerd worden dat er tijdens de aanlegfase sprake is van een zeer gering tijdelijk negatief effect. Na afronding van de werkzaamheden heeft de ingreep een veel groter positief effect, door aanleg van een tweezijdig aangetakte geul in de uiterwaard. Hierdoor neemt het areaal geschikt leefgebied toe, met name voor (stromingsminnende) vissen en macrofauna.

Conclusie

Het areaal geschikt leefgebied neem toe, met name voor (stromingsminnende) vissen en macrofauna. Daarmee wordt de BPRW-toets positief doorstaan.

5.7 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Voorheen was de soortenbescherming in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in één nieuwe wet: de Wet natuurbescherming.

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen. De wet kent daardoor zowel verbodsbepalingen, gebiedsbescherming als een algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.

Onderzoek

Situatie plangebied ten aanzien van Natura 2000 – vogelrichtlijn

Het plangebied is onderdeel van Natura 2000-gebied “Rijntakken”, dat ter plaatse van het plangebied is aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Dit betekent dat hier uitsluitend instandhoudingsdoelstellingen ten aanzien van vogels gelden. Dit geldt voor zowel wintervogels als broedvogels. Geschikt leefgebied voor broedvogels (vogels van moerassen, natte bossen en natte graslanden) ontbreekt in het projectgebied, dat bestaat uit productiegraslanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0024.png"

Figuur 5.3 Begrenzing Natura 2000-gebied “Rijntakken”/Vogelrichtlijngebied (groene arcering)

De oeverzwaluw, een soort die broedt in (zandige) steilranden langs de rivier is in het projectgebied aanwezig, maar niet daar waar inrichtingsmaatregelen zijn voorzien. De conclusie is daarom, dat mogelijke effecten op Vogelrichtlijnsoorten zich beperken tot wintervogels (niet-broedvogels).

De voorgenomen gebiedsontwikkeling, met name de realisatie van de geul, leidt ertoe dat voor grasetende watervogels optimaal geschikt gebied verloren gaat. Hoewel dit geen gevolgen heeft voor de geldende instandhoudingsdoelstellingen, is niettemin sprake van permanente afname van leefgebied. Daartegenover staat, dat bij slimme inrichting en aanleg van de geul een permanente toename van optimaal geschikt gebied voor steltlopers, grondeleenden en bever gerealiseerd kan worden.

Situatie plangebied ten aanzien van Natura 2000 – habitatrichtlijn

Het plangebied is op provinciaal niveau aangemerkt als onderdeel van de “Groene ontwikkelingszone” (meer specifiek ''Rustgebied voor winterganzen''), zie afbeelding 4.2.

De meest actuele habitattypenkaart laat zien dat in het plangebied geen habitattypen (een levensgemeenschap van planten en dieren) aanwezig zijn waarvoor in Natura 2000-gebied “Rijntakken” instandhoudingsdoelstellingen gelden.

Het gehele projectgebied is aangewezen als zoekgebied voor de leefgebieden “Nat, matig voedselrijk grasland” (rond de haven) en “Kamgrasweide & bloemrijk weidevogelgrasland van het rivieren- en zeekleigebied” (het overige deel van het projectgebied westelijk van de veerhaven). Zoekgebieden daarvoor zijn die gebieden binnen het Natura 2000-gebied waar een leefgebied mogelijk aanwezig is, maar die aanwezigheid (nog) niet met zekerheid is vastgesteld.

Kijkend naar de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied ''Rijntakken'', is duidelijk dat geen effecten te verwachten zijn op de instandhoudingsdoelstellingen die betrekking hebben op habitattypen, habitatrichtlijnsoorten en leefgebieden.

Situatie plangebied ten aanzien van Natura 2000 – stikstofdepositie

Door het buiten agrarisch gebruik nemen van de graslanden in het plangebied en die gronden juist om te vormen tot natuur (interne saldering) neemt de stikstofdepositie in de gebruiksfase per saldo niet toe.

Passende Beoordeling (Effectbeoordeling gebiedsbescherming)

De Passende Beoordeling laat zien dat de voorgenomen activiteit niet leidt tot conflicten met het duurzaam behalen van de voor Natura 2000-gebied “Rijntakken” geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen.

De natuurtoets maakt aannemelijk dat sprake is van verlies van voor grasetende watervogels geschikt foerageergebied waarvan in Natura 2000-gebied “Rijntakken” een instandhoudingsdoel geldt, maar dat dit verlies niet leidt tot negatieve effecten op die instandhoudingsdoelstellingen. Daarnaast wordt het grasland rond de geul ingericht voor onder meer kwartelkoning en mogelijk porseleinhoen, en kunnen diverse vogelsoorten waarvoor een instandhoudingsdoelstelling geldt binnen het Natura 2000-gebied “Rijntakken” profiteren van de aanleg van de geul. Ten opzichte van de huidige situatie ontstaat hier geschikt foerageergebied voor met name eenden en steltlopers.

Situatie plangebied ten aanzien van Groene ontwikkelingszone & Gelders Natuurnetwerk

Het gehele plangebied is aangewezen als onderdeel van de Groene Ontwikkelingszone, met de specifieke aanduiding Rustgebied voor winterganzen. De Groene ontwikkelingszone bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.

Door de voorgenomen maatregelen is sprake van ruimtebeslag binnen de Groene Ontwikkelingszone. Deze past binnen de kaders die op grond van provinciaal beleid hiervoor gelden. Economische activiteiten zijn toegestaan, mits deze geen afbreuk doen aan de wezenlijke kenmerken en waarden die actueel aanwezig zijn. Door de geul wordt kwaliteit aan het gebied toegevoegd. Hierdoor is geen sprake van afname van de samenhang en kwaliteit van bestaande natuur-, bos- en landschapselementen en gebieden die aangewezen zijn voor nieuwe natuur.

Situatie plangebied ten aanzien van Beschermde soorten

Uit die onderzoeken volgt dat het projectgebied arm is aan wettelijk beschermde soorten, met name als gevolg van het ontbreken van voor die soorten geschikt leefgebied. De wettelijk beschermde soorten die aanwezig zijn, bevinden zich buiten de invloedssfeer van de gebiedsontwikkeling. Er is dan ook geen sprake van negatieve effecten op actueel aanwezig leefgebied als gevolg van de voorgenomen activiteit.

Situatie plangebied ten aanzien van Bomen en houtopstanden

Hoewel in het plangebied is voorzien in de ontwikkeling van “strand” ter plaatse van de veerstoep waar bomen voor zullen moeten wijken, is ruim voorzien in aanplant van nieuwe houtopstanden. Uit een nog uit te voeren bomeninventarisatie zal blijken wat de omvang van de compensatieopgave is.

Wijzigingsbevoegdheid

In bovenstaande beoordeling van de ecologische effecten is rekening gehouden met het toevoegen van gebouwen voor informatievoorziening en horeca, de uitbreiding van dagrecreatie en de nieuwe scheepvaartbewegingen zoals mogelijk te maken middels de wijzigingsbevoegdheid (artikel 15.2).

Conclusie

De voorgenomen gebiedsontwikkeling zal geen negatieve effecten hebben op habitattypen of leefgebieden. Die zijn immers in het projectgebied niet aanwezig. Mogelijk heeft de ontwikkeling wel effecten op Vogelrichtlijnsoorten, die zich beperken tot wintervogels (niet-broedvogels).

De stikstofdepositie neemt per saldo niet toe in de gebruiksfase.

Areaal, samenhang en kwaliteit worden niet in betekende mate veranderd door de voorgenomen activiteit. Ook neemt de uitwisselingsmogelijkheid voor planten en dieren niet af en is geen sprake van negatieve effecten op actueel aanwezig leefgebied van soorten.

De ontwikkeling heeft effect op bomen en houtopstanden, maar voorziet voldoende in de aanplant van nieuwe houtopstanden.

Het inpassingsplan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect ecologie.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet welke naar verwachting op 1 juli 2022 in werking treedt. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de vaststelling van een inpassingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige danwel te verwachten monumenten.

Historie plangebied

Het plangebied ligt in de uiterwaarden op een dynamische plek aan de Waal. In de 16de eeuw lag het gebied nog binnendijks, maar de toenmalige dijk kon het water van de Waalmeander niet keren en is bezweken. De dijk werd toen teruggelegd. Oud boerenland, dat binnendijks lag werd nu buitengedijkt (zogenaamd oudhoevig land). De kenmerkende landinwaartse knik van deze dijk is nog altijd goed zichtbaar.

Om de uitschurende buitenbocht voor de toekomst in bedwang te houden werden verschillende kribben aangelegd. Waaronder de Kerkkrib uit het watersnoodjaar 1784. Tussen de kribben ontstond steeds meer land. Tussen de nieuwe aanwas en het voormalige boerenland - het oudhoevig land - bleef een watergang bewaard die we ook op kaarten van latere data blijven herkennen. Buitendijks werd een veerhuis gebouwd. Een zomerkade beschermde het oudhoevige land. Die hoogtesprong is nog altijd zichtbaar in het landschap. Tegen de dijk groeide bos, vermoedelijk geriefhout. Het gebied kwam bekend te staan als De Ossekop.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0025.png"

Figuur 5.4 Kaart van de Waalbedding 1831 met de ligging van de aangebrachte kribben

Eerste helft 20ste eeuw

De Waal werd verder ontwikkeld ten behoeve van de scheepvaart: de vaargeul werd versmald door de aanleg van kribben. Het land tussen de kribben slibde steeds verder aan en raakte begroeid met griendhout. In 1909 verbond een strekdam de uiteinden van de dwarskribben. Vanaf de Kerkkrib, direct tegenover de dorpskern, onderhield een voetveer de verbinding met de overkant van de Waal (zie figuur 5.5). Hier hebben veel Ochtense ambachtslieden werk gevonden in de steenfabricage. Een loswal werd aangelegd om goederen over te zetten. Vanaf hier vonden Betuwse producten, zoals kersen, hun weg naar het oosten en westen van het land.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0026.png"

Figuur 5.5 Serie topografische kaarten: van linksboven naar rechtsonder 1874, 1909, 1957, 1977, 1990, 2019 (bron Topotijdreis)

Tweede helft 20ste eeuw

Ochten kreeg het zwaar te verduren in de Tweede Wereldoorlog. Het raakt tweemaal in de vuurlinie door zijn ligging direct achter de Liniedijk Ochten-De Spees. Na de oorlog wordt Ochten hersteld.

In 1957 werd een autopont tussen Ochten en Druten door de provincie Gelderland in de vaart gebracht. Deze maakte deel uit van de nieuwe noord-zuid verbinding tussen Veenendaal en Oss. De bijhorende veerhaven met een hoge en lage veerstoep werd in 1955 in het verlengde van de Cuneraweg aangelegd. De westelijk gelegen Prins Willem-Alexanderbrug maakt de pont overbodig in 1974. Rond de dijkafritten werd terrein opgehoogd voor woningen met een eersterangs uitzicht op de Waal. De geul verdwijnt, op een kleine plas nabij de overnachtingshaven na.

Onderzoek

Situatie plangebied ten aanzien van cultuurhistorische waarden

In het projectgebied zelf bevinden zich geen cultuurhistorische waarden. Nabij het projectgebied zijn er wel cultuurhistorische waarden, namelijk een ringdijk (de Waalbandijk) en een wiel (relict van voormalige dijkdoorbraak) direct ten noorden hiervan. Uit het cultuurhistorisch onderzoek is gebleken dat de cultuurhistorische waarden als geheel beter uit de verf komen dankzij herstel en / of betere beleving op structuurniveau.

Situatie plangebied ten aanzien van archeologische waarden

In het gebied waar de vergraving voor de geul of plas plaatsvindt is de archeologische verwachting laag, omdat hier tot in het begin van de 19e eeuw de Waalgeul heeft gelegen (RAAP adviesdocument 1048, 4 mei 2020). In het rivierenlandschap dient echter altijd rekening gehouden te worden met het mogelijk aantreffen van scheepswrakken. In dit plangebied bevinden zich drie kribben daterend van vóór 1830. Deze kribben zijn daarmee potentieel van archeologische waarde, zeker aangezien de kribben onderdeel zijn van de waterstaatskundige historie van Nederland. Eén van deze kribben lijkt verdwenen te zijn na het aanleggen van de veerhaven. De andere twee kribben zijn mogelijk nog wel aanwezig.

Volgens de 1e herziening van de rivierkaart bevindt de bovenkant van de meest westelijke krib zich op een hoogte van circa 7,20 m +NAP. De bovenkant van de oostelijke krib bevindt zich volgens dezelfde rivierkaart tussen 7,00 m +NAP en 7,20 m +NAP. Gezien het grote verschil in NAP-niveau tussen de bovenkant van de kribben en de diepte van de uit te graven geul zullen de kribben volledig verstoord worden wanneer deze zich in het traject van de geul bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPVeerhavenOchten-ont1_0027.png"

Figuur 5.6 Variant 1 met voorkeursvariant voor de geul en ligging kribben met potentieel archeologische waarde (blauwe stippellijn)

Sommige gronden gelegen tegen de Waalbandijk kennen een hoge verwachtingswaarde ten aanzien van archeologie. Het gebied oostelijk van de haven kent een middelhoge verwachtingswaarde ten aanzien van archeologie. Voor deze gronden zijn respectievelijk een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen met een bijbehorend omgevingsvergunningenstelsel om mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.

Wijzigingsbevoegdheid

In bovenstaande beoordeling van archeologie en cultuurhistorie is rekening gehouden met de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden die mogelijk gemaakt worden middels de wijzigingsbevoegdheid (artikel 15.2).

Conclusie

In het projectgebied zelf bevinden zich geen cultuurhistorische waarden. Ten aanzien van cultuurhistorische elementen in de buurt gelegen van het plangebied heeft de ontwikkeling een positief effect.

Het projectgebied heeft grotendeels een lage archeologische verwachtingswaarde. Als gevolg van de uitgraving van de geul zullen mogelijk beide kribben verstoord worden. Vastgesteld kan worden dat bij het ontwerp en vaststelling van het inpassingsplan rekening dient te worden gehouden met de eventuele archeologische monumenten in de Waal. De gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde krijgen een dubbelbestemming met beschermingsregime.

Het inpassingsplan is voor wat betreft de aspecten archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.

5.9 Externe veiligheid

Voor een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat burgers beschermd worden tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of gevaarlijke omstandigheden. Externe veiligheid gaat daarom om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Op basis van de risicokaart is gekeken naar potentiële inrichtingen met gevaarlijke stoffen en andere objecten die een risico kunnen vormen. In het plangebied worden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt binnen een risicocontour van inrichtingen of routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarnaast maakt het plan ook zelf geen risicovolle activiteiten mogelijk.

Wijzigingsbevoegdheid

In bovenstaande beoordeling van de externe veiligheid is rekening gehouden met de gebruiksmogelijkheden die mogelijk gemaakt worden middels de wijzigingsbevoegdheid (artikel 15.2).

Conclusie

Het inpassingsplan is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect externe veiligheid.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Het provinciaal inpassingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een inpassingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het inpassingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een inpassingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • 1. een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (verbeelding);
  • 2. de juridisch bindende regels van het inpassingsplan (planregels);
  • 3. een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het inpassingsplan kan geraadpleegd worden via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van ruimtelijke plannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle ruimtelijke plannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding. De paragraaf hierna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels.

In paragraaf 6.3 wordt kort ingegaan op de gevolgen van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op dit provinciaal inpassingsplan.

6.2 Toelichting op de regels

Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het inpassingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Haven

De bestemming 'Bedrijf - Haven' is toegekend aan de bestaande aanwezige overnachtingshaven, voor zover het betreft het uitstroomwerk van de geul.

Artikel 4 Natuur

De bestemming 'Natuur' is toegekend aan verspreidliggende terreinen met een bijzondere natuurwaarde. De bestemming is gericht op het behoud en het beheer van de natuurwaarden en landschappelijke waarden, zoals deze voor de bewuste gronden nader zijn beschreven in de bestemmingsomschrijving van dit artikel. Hiertoe is onder meer een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. Werkzaamheden overeenkomstig het inrichtingsplan zijn vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht, omdat de uitvoerbaarheid van deze werkzaamheden middels dit provinciaal inpassingsplan reeds is aangetoond.

Artikel 5 Recreatie

Het gebied noordelijk en oostelijk van de haven is bestemd als 'Recreatie'. Ter plaatse is dagrecreatie toegestaan. Verblijfsrecreatie past niet binnen deze bestemming. Ter bescherming van de uiterwaarden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan. Een parkeerterrein en een steiger zijn enkel toegestaan daar waar aangeduid. Ter bescherming van de natuurwaarden is een omgevingsvergunninstelsel opgenomen. Werkzaamheden overeenkomstig het inrichtingsplan zijn vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht, omdat de uitvoerbaarheid van deze werkzaamheden middels dit provinciaal inpassingsplan reeds is aangetoond.

Artikel 6 Water

De bestemming 'Water' is toegekend aan al het water, ten behoeve van water en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de afvoer van ijs en sediment en het verkeer te water. Daarnaast voorziet de bestemming in instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden die eigen zijn aan het water en bijbehorende oeverzones. Het gebruik als haven is eveneens toegestaan.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

De gronden met een hoge archeologische trefkans zijn bestemd als 'Waarde - Archeologie 2'. Ter bescherming van de mogelijke aanwezige archeologische waarden is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3

De gronden met een gemiddelde archeologische trefkans zijn bestemd als 'Waarde - Archeologie 3'. Ter bescherming van de mogelijke aanwezige archeologische waarden is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

Deze bestemming is, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de primaire/regionale waterkeringen, zoals voorkomend op de legger en in de keur van het waterschap. Binnen deze bestemming mogen er geen gebouwen worden gebouwd. Bij omgevingsvergunning kan van deze regel worden afgeweken, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering. Verder zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van maximaal 3 m toegestaan. Voor het uitvoeren van diverse werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen deze bestemming, is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig.

Artikel 10 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Deze bestemming is, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de buitendijkse gebieden. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Om de waterstaatkundige functie te beschermen is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een inpassingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

In deze regels zijn algemene gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden. Op grond van de algemene gebruiksregels wordt algemeen ongewenst gebruik verboden, tenzij een bepaald gebruik juist bedoeld is toe te laten op grond van de bestemmingen, direct hetzij indirect.

Onder de algemene gebruiksregels zijn ook de regels opgenomen ten aanzien van het voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

vrijwaringszone - dijk

Deze aanduiding is toegekend aan de beschermingszone langs de rivierdijk, zoals deze zone is vastgelegd in de Algemene Keur van het waterschap Rivierenland (de dijkbeheerder). Het betreft hier een brede zone uit de kernzone van de dijken. De gronden mogen uitsluitend na toepassing van een bevoegdheid tot afwijken van het plan worden gebruikt en bebouwd volgens de onderliggende bestemmingen.

vrijwaringszone - hoogwatervrij terrein

Deze aanduiding is toegekend aan het aan te leggen hoogwatervrije terrein langs de waterkering. Ter plaatse mag pas gebouwd worden na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 15.2.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het inpassingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

Voor het wijzigen van het plan ten behoeve van kleine wijzigingen aan de opzet is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Voor het toestaan van de ontwikkelingen in fase 2 is een wijzigigingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van dagrecreatie, verblijfsrecreatie, horeca, informatievoorzieningen, recreatief verkeer te water en voor het toestaan van het bouwen van gebouwen.

Wanneer gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsbevoegdheid dient voldaan te worden aan een aantal voorwaarden. Zo dient er kwaliteit toegevoegd te worden aan het gebied, dient voldaan te worden aan een aantal bepalingen ten aanzien van de openbaarheid van percelen en dient bebouwing en verharding te voldoen aan maximale maatvoeringen. Eén van de voorwaarden is dat uit onderzoek moet blijken dat er geen belangen worden geschaad. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de onderzoeken zoals deze zijn uitgevoerd voor dit provinciaal inpassingsplan, voor zover deze daartoe volstaan. Afhankelijk van de uitvoering en het moment waarop invulling gegeven wordt aan de wijzigingsbevoegdheid dient nader onderzoek gedaan te worden naar:

  • Behoefte: in het geval van toevoegen van horeca.
  • Bodemverontreiniging; bijvoorbeeld bij het toestaan van gevoelige functies en het bouwen van gebouwen.
  • Geluid; in het geval er gevoelige functies mogelijk worden gemaakt en in het geval dat aanvullende geluidhinder (anders dan al onderzocht in het kader van dit provinciaal inpassingsplan) niet uitgesloten kan worden.
  • Ecologie; soortenbescherming, indien op het moment van toepassing van de wijzigingsbevoegdheid het ecologisch onderzoek, als uitgevoerd in het kader van dit provinciaal inpassingsplan, verouderd is (minimaal twee jaar oud is).

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 17 Slotregel

Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

6.3 Omgevingswet

Naar verwachting treedt op 1 januari 2023 de Omgevingswet in werking. Vanaf dat moment bestaat het instrument provinciaal inpassingsplan niet meer. Provinciaal inpassingsplannen maken vanaf het moment van in werking treden van de Omgevingswet van rechtswege onderdeel uit van het (gemeentelijk) omgevingsplan als tijdelijk omgevingsplandeel. Door wijziging van het omgevingsplan neemt de gemeente de verschillende tijdelijke omgevingsplandelen op in het definitieve gemeentedekkende omgevingsplan. Uiterlijk in 2029 moeten alle tijdelijke omgevingsplandelen opgenomen zijn in het omgevingsplan. Dat verplicht de gemeente Neder-Betuwe dan ook om onderhavig provinciaal inpassingsplan te zijner tijd op te nemen in haar omgevingsplan, uiteraard wel met een vergelijkbare regeling.

Daarmee vervalt het verbod tot vaststelling van een bestemmingsplan ter plaatse van het provinciaal inpassingsplan door de gemeenteraad binnen tien jaar na tervisielegging van het ontwerp van het provinciaal inpassingsplan, zoals opgenomen in artikel 3.26 onder 5 van de Wet ruimtelijke ordening.

6.4 Bevoegd gezag

Na vaststelling van dit provinciaal inpassingsplan door Provinciale staten van Gelderland is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe bevoegd gezag voor de in het provinciaal inpassingsplan opgenomen omgevingsvergunningsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de realisatie van het project Veerhaven Ochten is een projectbudget beschikbaar gesteld door initiatiefnemers provincie Gelderland, gemeente Neder-Betuwe en Rijkswaterstaat. Het waterschap Rivierenland draagt in natura bij door realisatie van maatregelen. De voorbereiding en uitvoering van fase 1 komen voor rekening van dit projectbudget. Fase 2 is pas mogelijk na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid. Uitvoering van fase 2 komt voor rekening voor de initiatiefnemer(s) van die fase. Afspraken hierover zijn vastgelegd in een overeenkomst.

Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid van het project zeker gesteld.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en maatschappelijk overleg

Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een inpassingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het inpassingsplan zijn betrokken.

De gebiedsontwikkeling heeft een intensief interactief proces doorlopen van onderzoeken, ontwerpen en overleg met de initiatiefnemers, adviseurs (Commissie voor de m.e.r.) en vertegenwoordigers van het bevoegd gezag.

De resultaten van deze onderzoeken zijn gerapporteerd in een MER en enkele specialistische rapportages. De uitkomsten van deze onderzoeken staan beschreven in paragraaf 5.1 van dit provinciaal inpassingsplan.

Er is overleg gevoerd over de bevindingen uit de onderzoeken en het ontwerp met verschillende partijen zoals de Commisie voor de milieueffectenrapportage en de initiatiefnemers. Daarnaast zijn de varianten van de gebiedsontwikkeling aan bewoners en belanghebbenden in de omgeving gepresenteerd en is de mogelijkheid geboden om vragen te stellen, op twee informatieavonden over de dijkversterking Neder-Betuwe, in februari 2020 en een digitaal informatiemoment in juli 2020.

Zowel de resultaten van het onderzoek als de vroegtijdige afstemming met de genoemde betrokken partijen hebben geleid tot optimalisatie van het ontwerp van verschillende varianten, criteria voor de keuze van een voorkeursvariant en duidelijkheid over resterende ontwerpopgaven waarmee de gebiedsontwikkeling gaat passen binnen de wet- en regelgeving en het gestelde budget.

De resterende ontwerpopgaven zijn meegenomen bij de uitwerking van de voorkeursvariant naar een Definitief ontwerp van de maatregelen voor de gebiedsontwikkeling.

Overleg met andere overheden

Op grond van artikel 3.1.1, lid 1 juncto artikel 3.1.6, lid 1 onder c Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een inpassingsplan, daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Dit inpassingsplan is opgesteld na consultatie van de gemeente Neder-Betuwe, de gemeente Druten, het waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat. Met andere betrokken instanties is vooroverleg gepleegd.

De Gemeente Neder-Betuwe heeft vooral aandacht gevraagd voor duidelijke kaders bij de wijzigingsbevoegdheden, die ook ruimte laten voor flexibiliteit. Dit heeft geleid tot verschillende aanpassingen in het PIP. Ook is verduidelijking gevraagd m.b.t. de regels voor parkeer- en camperplaatsen en evenementen; deze verduidelijking is opgenomen.

Met Rijkswaterstaat en het Waterschap Rivierenland is in 2021 en 2022 uitgebreid overleg gevoerd over de publiekrechtelijke procedure die van toepassing is op de verschillende onderdelen van de gebiedsontwikkeling. Er is onderscheid gemaakt tussen de werken die 'op verzoek van de waterbeheerder' worden aangelegd en overige werken; deze zijn beschreven in het PIP en in de aanvraag Watervergunning. Ook zijn met Rijkswaterstaat de inhoudsvereisten voor het Provinciaal inpassingsplan voor deze gebiedsontwikkeling besproken inclusief de expliciet beschreven toetsing aan wet- en regelgeving. Daarnaast zijn specificaties van het inrichtingsplan voor de gebiedsontwikkeling opgenomen die voor Rijkswaterstaat van belang zijn vanuit hun verantwoordelijkheid als rivierbeheerder. Tenslotte heeft Rijkswaterstaat aandacht gevraagd voor de beschrijving van de omgang met fase 2. De resultaten hebben vooral geleid tot aanpassing van de toelichting op het PIP.

Met het Waterschap Rivierenland is overleg gevoerd over de raakvlakken en de uitvoeringsvolgorde van de gebiedsontwikkeling en de dijkversterking Neder-Betuwe, en de eisen vanuit bescherming van de waterkering. Dit heeft geleid tot aanpassingen in het PIP, en een afspraak over de uitvoeringsvolgorde, opgenomen als bijlage bij het PIP.

De Gemeente Druten heeeft aangegeven geen aanleiding te zien om te reageren op het concept-ontwerp-PIP.

Er is een Reactienota opgesteld met de resultaten van het vooroverleg en de aanpassing die daarop zijn doorgevoerd. Deze Reactienota is naar alle betrokken verzonden.

Terinzagelegging

Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ligt het ontwerpinpassingsplan gedurende 6 weken voor een ieder ter visie. Gedurende deze termijn kunnen zienswijzen ingediend worden.