direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Omgevingsvergunning mestverwerkingsinstallatie Oude Borculoseweg 5 Groenlo
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.9925.PBBUI2015-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op 29 maart 2019 is bij Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het perceel Oude Borculoseweg 5 te Groenlo. De afstemming tussen de Wabo aanvraag en de aanvraag Wet natuurbescherming heeft tot een aanpassing van de aanvraag omgevingsvergunning geleid. De aangepaste aanvraag Wabo is op 30 april 2020 ingediend. De Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) behandelt de aanvragen namens de provincie Gelderland. De aanvraag omvat de onderdelen bouw, milieu, strijdigheid met regels ruimtelijke ordening (planologie), handelingen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden en uitrit aanleggen of veranderen. Voor het onderdeel planologie heeft de ODRN de gemeente Oost Gelre gevraagd een ruimtelijke onderbouwing met een 'Verklaring van geen bedenkingen' aan te leveren. Tezamen met de overige aangevraagde onderdelen wordt door Gedeputeerde Staten één omgevingsvergunning verleend.

Op het perceel Oude Borculoseweg 5 te Groenlo bevindt zich een kalverhouderij oftewel een intensieve veehouderij. Daarnaast wordt mest verwerkt in een mestverwerkingsinstallatie, zowel eigen mest als mest van derden. Deze mestverwerkingsinstallatie wordt geoptimaliseerd en uitgebreid. Daarnaast wordt een deel van de al gerealiseerde installatie 'gelegaliseerd'. Tevens wordt een nieuwe toegangsweg aangelegd.

De mestverwerkingsinstallatie valt onder de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) waarvoor provincie Gelderland het bevoegd gezag is. De ODRN verleent namens de provincie de omgevingsvergunningen aan provinciale inrichtingen. De besluiten worden dan ook inhoudelijk opgesteld door de ODRN. De ODRN heeft de gemeente Oost Gelre gevraagd een ruimtelijke onderbouwing aan te leveren voor het gevraagde onderdeel 'planologie'. Daarnaast vraagt de ODRN aan de gemeenteraad van Oost Gelre een Verklaring van geen bedenkingen (Vvgb).

De uitbreiding van de mestverwerkingsinstallatie en de nieuwe toegangsweg passen niet binnen het geldende bestemmingsplan; middels een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan wordt het gevraagde mogelijk gemaakt. Om te bezien of de gewenste ontwikkelingen mogelijk zijn, zal het verzoek getoetst worden aan het (inter-)nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid en relevante milieuaspecten. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt hier nader op ingegaan.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt ten noorden van de bebouwde kom Groenlo in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre. Aan de oostzijde grenst het perceel aan bedrijventerrein Den Sliem. Tussen het bedrijventerrein en het bedrijf loopt de Oude Borculoseweg waaraan ook de bestaande ontsluitingsweg voor het perceel is gelegen. Onderstaande afbeelding geeft de huidige ligging van het perceel weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.PBBUI2015-VG01_0001.png"

Omgeving plangebied Oude Borculoseweg 5 Groenlo

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.PBBUI2015-VG01_0002.png"

Agrarisch bedrijf Oude Borculoseweg 5 Groenlo

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Oude Borculoseweg 5 te Groenlo ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorende 'Reparatieplan Buitengebied Ooste Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch', is voorzien van een 'bouwvlak' en een nadere aanduiding 'intensieve veehouderij'. Er geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' en heeft een maatvoering 'maximum aantal wooneenheden' van twee met bouwaanduiding 'aaneengebouwd'.

Voornoemde dubbelbestemmingen zijn herzien door het door de gemeenteraad van Oost Gelre op 22 februari 2022 vastgestelde 'Parapluplan Archeologie'. Voor het perceel gelden nu de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2', 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1', 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' en 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4'.

Het agrarisch bedrijf beschikt over een rechtsgeldige omgevingsvergunning voor het oprichten, veranderen en/of in werking hebben van een inrichting ex art. 2.1 lid 1 onder e Wabo (revisie kenmerk 2785 verleend op 17 oktober 2005, verandering bouwen, milieu en bestemmingsplan kenmerk Wabo 11.0470, verleend op 10 april 2012 en verandering milieu kenmerk OLO 1703339, verleend op 21 december 2015). De vigerende omgevingsvergunning is onherroepelijk en heeft betrekking op het houden van 2.154 vleeskalveren tot circa 8 maanden (Rav A4.100) en op het in werking hebben van een mestverwerkingsinstallatie (MVI) met een capaciteit van 36.000 m3.

Een deel van de bestaande mestverwerkingsinstallatie is gelegen buiten het aangegeven bouwvlak. Daarnaast zal de gewenste uitbreiding van de mestverwerkingsinstallatie ook buiten het aangegeven bouwvlak komen te liggen evenals de nieuwe toegangsweg. Door middel van een herziening van het bestemmingsplan of omgevingsverguning Wabo (projectafwijking) kan aan de gevraagde uitbreidingen buiten het bouwvlak worden meegewerkt. Door het indienen van een omgevingsvergunning Wabo heeft verzoeker ervoor gekozen om een procedure om omgevingsvergunning Wabo te doorlopen. Wel zal er een 'Verklaring van geen bedenkingen' door de gemeenteraad van de gemeente Oost Gelre moeten worden afgegeven voor deze ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.PBBUI2015-VG01_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingspan: bouwvlak in geel

1.4 Geschiedenis planontwikkeling

Op 17 oktober 2005 hebben burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Groenlo een revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend voor een kalverenhouderij aan de Oude Borculoseweg 5 te Groenlo.

In 2006 is verzoeker begonnen met het maken van plannen voor het oprichten van een mestverwerkingsinstallatie (MVI) op haar eigen agrarisch bedrijf. Hiervoor is op 10 april 2012 een omgevingsvergunning verleend door het bevoegd gezag van de gemeente Oost Gelre.

In 2012 wordt de installatie gebouwd en in werking gebracht. In deze periode loopt ook de totstandkoming van het nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' van de gemeente Oost Gelre. Verzoeker heeft hierop een zienswijze ingediend. Belangrijkste aandachtspunten voor verzoeker zijn het mogen aanvoeren van mest van derden, het vergroten van de capaciteit van 20.000 m3 naar 36.000 m3 en het vergroten van het bouwvlak. Aan dit laatste punt heeft de gemeente geen medewerking verleend. Het bestemmingsplan is op 18 december 2012 vastgesteld.

Na vaststelling van het bestemmingsplan wordt een nieuwe omgevingsvergunning onderdeel milieu met een capaciteitsuitbreiding van de mestverwerkingsinstallatie (van 20.000 m3 naar 36.000 m3) en het hygiëniseren (m.b.v. ongebluste kalk) van mest aangevraagd. Op 21 december 2015 verleend de provincie Gelderland, die inmiddels het bevoegd gezag is geworden, de gevraagde omgevingsvergunning onderdeel milieu hiervoor. Het hygiëniseren van mest met behulp van ongebluste kalk blijkt een lastig te beheersen proces. Er is daarom een hygiënisatie-unit ontwikkeld met een biomassakachel. De melding voor het plaatsen van een biomassakachel is geaccepteerd op 26 september 2016.

Bij brief van 11 juni 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre de provincie Gelderland bericht gedaan voornemens te zijn om posititief mee te werken aan een voorstel aan de gemeenteraad om te komen tot het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen. Dit voor de bebouwing en installaties die zijn gelegen buiten het in het bestemmingsplan aangegeven bouwvlak. Dit onder de volgende voorwaarden:

  • legalisatie van de bestaande situatie zoals deze is aangevraagd in de omgevingsvergunning Wabo, inclusief de proefinstallatie voor het bewerken van afvalwater;
  • de ondernemer wordt gehouden aan de mestcapaciteit van 36.000 m3.

Overtredingen

Tijdens een milieucontrole op 4 juli 2016 constateert een toezichthouder van de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) dat de MVI afwijkt van hetgeen in 2012 is vergund. Ook staat een deel van de installatie buiten het bouwperceel zoals aangegeven in het geldende bestemmingsplan.

Begin 2017 constateert een toezichthouder van de ODA dat er uitbreidingen worden gerealiseerd buiten het bouwvlak van het bestemmingsplan. Voor deze uitbreidingen is geen omgevingsvergunning (bouwen, milieu en planologie) aangevraagd. Op 30 mei 2017 is door de ODA een bouwstop opgelegd naar aanleiding van geconstateerde bouwwerkzaamheden zonder daartoe verleende omgevingsvergunningen. De werkzaamheden betreffen de realisatie van een trafo-ruimte, kachel, warmtewisselaar, luchtwasser, omgekeerde osmose-installatie, een hal ten behoeve van de opslag droge stoffen en de plaatsing van een membraan bio reactor.

Gedoogbeschikking

Op 22 juni 2017 is een aanvraag om omgevingsvergunning (bouwen, milieu en planologie) voor het legaliseren van de geconstateerde overtredingen waaronder de hygiënisatie-unit ingediend.

Op 18 juli 2017 is door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland een gedoogbeschikking afgegeven voor de periode van een half jaar. Deze gedoogbeschikking maakt het mogelijk om de mestverwerkingsinstallatie in gebruik te hebben. Dit vooruitlopend op mogelijke vergunningverlening nu er een aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend.

Op 10 januari 2018 heeft verzoeker opnieuw een verzoek om gedogen ingediend. Verzocht wordt tot het verlenen van een nieuwe gedoogbeschikking voor de hygiënisatie-unit inclusief alle onderdelen van de mestverwerkingsinstallatie aanwezig op het bedrijf welke buiten het bouwvlak liggen voor de periode van zes maanden. Op 17 januari 2018 is een nieuw gedoogbeschikking verleend door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland.

De looptijd van de gedoogbeschikking is op 17 juli 2018 beëindigt. De bewuste hygiënisatie-unit is door een brand getroffen en verwoest.

Nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning

Bij brief van 28 juni 2018 heeft de Omgevingsdienst Regio Nijmegen besloten om de ingediende aanvraag om omgevingsvergunning van 22 juni 2017 niet verder in behandeling te nemen. Dit vanwege het ontbreken van gegevens waardoor niet is voldaan aan de daarvoor geldende indieningsvereisten, zoals deze zijn opgenomen in de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor). Er is daarom besloten de ingediende aanvraag niet verder te behandelen, op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Door verzoeker is op 29 maart 2019 een nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. De benodigde inhoudelijke afstemming van de Wabo aanvraag en de aanvraag Wet natuurbescherming heeft tot aanpassing van de aanvraag geleid. De aanpassing van de omgevingsvergunning is op 30 april 2020 ingediend. Deze aanvraag is de basis geweest voor de ontwerp Verklaring van geen bedenkingen die in de gemeenteraad van 7 juli 2020 is behandeld. Een ontwerpbesluit en de ontwerp Verklaring van geen bedenkingen (Vvgb) hebben nooit ter inzage gelegen. Dit vanwege enkele geconstateerde omissies en een wijziging in de regelgeving voor wat betreft berekeningen van de stikstofdepositie.

Traject om te komen tot een omgevingsvergunning Wabo

Door wijzigingen in wet en regelgeving en een nadere motivatie van de emissies naar de lucht is de aanvraag meerdere keren aangevuld en aangepast. Daarnaast heeft initiatiefnemer eind 2021 een wijziging doorgevoerd aan de mestverwerkingsinstallatie (MVI) om het proces te optimaliseren. Om de feitelijke emissies vanuit de installatie te kwantificeren is er in het voorjaar 2022 besloten om emissiemetingen uit te voeren aan de installatie. Buro Blauw heeft deze metingen uitgevoerd. Door deze metingen is er een nauwkeurig beeld van de emissies uit de mestverwerkingsinstallatie.

Wijzigingen mestverwerkingsproces t.o.v. ontwerp Vvgb besluit d.d. 7 juli 2020.

Hieronder worden de veranderingen in de mestverwerkingsinstallatie beschreven :

De aanvrager heeft het verwerkingsproces in twee fasen aangevraagd te weten,

Het verwerkingsproces in fase 1

• De aangevoerde drijfmest wordt opgeslagen in de polyestersilo's. Vanuit deze silo's wordt de drijfmest gedoseerd ingevoerd in de denitrificatie. De denitrificatie staat in verbinding met de nitrificatie. Hier vindt het biologisch proces plaats. Tijdens dit proces ontstaat er dikke fractie (slib) en effluent, deze beide stoffen worden vervolgens van elkaar gescheiden door de zeefband. De dikke fractie wordt afgevoerd met vrachtwagens. De wijziging die heeft plaatsgevonden t.o.v. het eerdere vvgb verzoek is, dat de voorscheiding met de decanter niet meer gebeurt. De mest gaat nu ongescheiden het biologisch proces in. Groot voordeel is dat er geen emissie meer is van dikke fractie gescheiden door de decanter.

• Het effluent wordt op het riool geloosd.

• Alvorens de dikke fractie wordt afgevoerd, wordt deze tijdelijk opgeslagen in het gebouw voor de mestscheider en op de vaste mestopslag. Het verplaatsen van de dikke fractie uit de tijdelijke opslag en het laden van de vrachtwagens wordt uitgevoerd met behulp van een shovel. De wijziging die heeft plaatsgevonden, is dat er nu geen dikke fractie uit de voorscheiding met het slib uit de biologie gemengd wordt. De dikke fractie uit de voorscheiding zorgde voor emissie van ammoniak en geur. Dit gebeurt nu niet meer.

• De hygiënisatie stap voor het exportwaardige maken van de dikke fractie vindt op dit moment niet plaats. De wijziging die heeft plaatsgevonden, is de toevoeging van fase 1, zonder hygiënisatie.

Resume: Door de hiervoor beschreven aanpassingen in de installatie is er veel minder emissie vanuit de installatie. Door de metingen die Buro Blauw heeft uitgevoerd zijn de feitelijke emissies inzichtelijk gemaakt. Met behulp van het berekeningsprogramma AERIUS is de depositie op de verschillende Natura 2000 gebieden in kaart gebracht. Door de wijziging in het proces zijn de emissies gedaald en is het mogelijk door 30 vleeskalveren minder aan te vragen om de geplande luchtwasser voor stal 5 achterwege te laten.

Het verwerkingsproces in fase 2

In fase 2 wordt de hygiënisatie stap toegevoegd aan de bestaande nitrificatie en denitrificatie. De dikke fractie wordt verder opgewaardeerd door deze te drogen en hygiëniseren. De wijziging die heeft plaatsgevonden tijdens het eerdere verzoek is het toepassen van luchtcirculatie. Door de wijziging in fase 1, alleen nog slib als dikke fractie met nagenoeg geen emissie, wordt het hygiënisatieproces makkelijker. Daarom is het proces aangepast en wordt er luchtcirculatie toegepast. In eerste instantie werd de lucht uit de luchtwasser naar de buitenlucht afgevoerd. Nu wordt deze lucht teruggeleid naar het droog/hygienisatie proces. De volgende aanpassingen worden gedaan:

o Het gebouw waarin zich de zeefband en de tussenopslag dikke fractie bevindt wordt dicht gemaakt. (hierna het gebouw).

o Er wordt ter plaatse van de zeefband een luchtinlaat opening gemaakt.

o Deze lucht inlaat opening is bedoeld voor toevoer lucht t.b.v. van de blower/ hygi-enisatie-unit.

o De hygiënisatie-unit staat middels een luchtkanaal in verbinding met het gebouw.

o De luchtstroom is als volgt, lucht vanuit het gebouw wordt middels 1 kanaal (nr. 7) gecirculeerd over de luchtwasser. Indien nodig kan er vanuit het droogproces ook lucht afgevoerd worden naar luchtwasser middels kanaal nr. 9.

o Daarnaast komt er een kanaal nr. 8 vanuit het gebouw naar de droger. Deze zorgt voor toevoer van lucht wanneer er lucht uit het circulatieproces gehaald wordt via kanaal 9. Via regelventielen in kanaal 8 en 9 wordt de hoeveelheid lucht gestuurd.

o Daarnaast is er een circulatie circuit waarin 2 ventilatoren (nr. 2 en 3) zitten die de lucht uit de droger trekken en deze vervolgens circuleren door de condensatie-ruimte, radiatoren en droogband.

o De circulatie lucht wordt, indien nodig, aangevuld met verse lucht en afgevoerd naar de luchtwasser. Dit gebeurt op basis van meting van de concentratie van am-moniak in dit circulatieproces.

o Door middel van regelventielen in kanaal 8 en 9 en het toerental van ventilator 1 wordt de hoeveelheid lucht geregeld welke door de luchtwasser gaat.

o Vanuit de luchtwasser komt de lucht terug middels een kanaal in het gebouw en begint het proces opnieuw. Elk uur wordt er 1.313 m³ buitenlucht toegevoegd aan het proces (zie ook tabel 4.8 Buro Blauw rapportnummer BL2022.10799.01-V01). Dit is de hoeveel lucht die de blower voor de beluchting van de biologie verbruikt.

Samenvatting wijzigingen ten opzichte van de ontwerp Vvgb van 7 juli 2020:

• Wijziging in proces, alleen mestscheiding na biologie,

• Metingen gedaan aan feitelijke emissie van de installatie,

• Aanvraag opgedeeld in fase 1 en fase 2,

• Hygiënisatie proces is geoptimaliseerd,

• Luchtwasser achter kalverstal komt te vervallen,

• Er worden 30 kalveren minder aangevraagd.

Nieuwe ontwerp Verklaring van geen bedenkingen

In de hierboven aangegeven alinea "Nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning" is aangegeven dat de door de gemeenteraad afgegeven ontwerpverklaring van geen bedenkingen van 7 juli 2020 niet ter inzage heeft gelegen. Op basis van bovengenoemde wijzigingen en aanvullingen heeft de gemeenteraad op 22 november 2022 opnieuw een ontwerpverklaring van geen bedenkingen afgegeven. Deze ontwerpverklaring ligt nu voor aan de gemeenteraad om definitief te worden afgegeven.

Wijzigingen ten opzichte van de ontwerp Verklaring van geen bedenkingen van 22 november 2022

Op de ontwerp omgevingsvergunning met ontwerp Verklaring van geen bedenkingen zijn een tweetal zienswijzen ingekomen. Deze zienswijzen zijn beoordeeld en hebben geleid tot het uitvoeren van een nieuw akoestisch onderzoek. Daarnaast is er een nieuwe release van de AERIUS-calculator uitgebracht waardoor de berekeningen omtrent de mogelijke stikstof uitstoot van het bedrijf opnieuw berekent moesten worden. Het nieuwe akoestisch onderzoek en de nieuwe AERIUS-berekeningen zijn toegevoegd aan deze ruimtelijke onderbouwing.

1.5 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en doel van deze omgevingsvergunning uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en cultuurhistorie komt aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Tot slot volgt in hoofdstuk 5 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan met de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie vanuit ruimtelijk oogpunt en per functie, evenals de ontwikkelingen op basis van het vigerende beleid beschreven. Er wordt flexibiliteit geboden daar waar het kan. Rekening wordt gehouden met de dynamiek in het plangebied en ruimte voor 'reguliere' uitbreidingen en veranderingen.

2.1 Bestaande situatie

Historie

De planlocatie (aangegeven met een gele cirkel op onderstaande kaartjes) ligt ten noorden van de kern Groenlo.

Verkavelingen zijn van oorsprong grillig. Rivier de Slinge kronkelde zich rond 1900 door het kleinschalige landschap. De kleinschaligheid bestond uit singels en bosjes rond de percelen en essen. Rond 1950 heeft er al een schaalvergroting plaatsgevonden. Veel singels zijn verdwenen en percelen zijn aan elkaar getrokken. Aan de Oude Borculoseweg was rond 1950 nog geen sprake van een grootschalig agrarisch bedrijf. Pas in de loop van de zeventiger jaren van de vorige eeuw is er meer bebouwing op het perceel bijgekomen. Op onderstaande kaart uit 1977 is mooi te zien dat het bedrijf is gelegen tussen twee essen. Ook is op deze kaart voor het eerst de rechtlijnige Slinge aangegeven. In de jaren daarna groeit het agrarisch bedrijf en wordt het bedrijventerrein Den Sliem rond 1990 ontwikkelt. De kleinschalige kavelstructuren en singels en bosjes zijn grotendeels verdwenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.PBBUI2015-VG01_0004.png"

Plangebied 1950 (Bron: Topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.PBBUI2015-VG01_0005.png"

Plangebied 1977 (Bron: Topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.PBBUI2015-VG01_0006.png"

Plangebied 1989 (Bron: Topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.PBBUI2015-VG01_0007.png"

Plangebied 1995 (Bron: Topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.PBBUI2015-VG01_0008.png"

Plangebied 2019 (Bron: Topotijdreis.nl)

Ruimtelijke en functionele structuur

Op het perceel Oude Borculoseweg 5 te Groenlo is een intensieve veehouderij aanwezig (kalverhouderij). Op het perceel zijn twee aaneengebouwde bedrijfswoningen aanwezig met meerdere bedrijfsgebouwen en enkele kuilvoerplaten. Daarnaast is er een mestverwerkingsinstallatie aanwezig met daarbij behorende bassins en silo's. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch', is voorzien van een 'bouwvlak' en een nadere aanduiding 'intensieve veehouderij'. Tevens geldt er de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden' van twee met bouwaanduiding 'aaneengebouwd'. Op het perceel gelden ook de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2', 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1' en 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2'.

Direct aangrenzend aan het perceel, aan de noord-westzijde, is een andere intensieve veehouderij gelegen. Aan de zuid-westzijde zijn woonpercelen gelegen. Ten zuiden van het bedrijf ligt een bedrijfsbestemming. Ten oosten van het bedrijf ligt het bedrijventerrein Den Sliem. De omgeving is dan ook te omschrijven als een mix van woonpercelen, agarische- en overige bedrijvigheid. Ten zuiden van het bedrijf loopt watergang 'De Slinge'.

Het bedrijf wordt ontsloten via de verharde Oude Borculoseweg. Deze weg is een ontsluitingsweg tussen het bedrijventerrein en de Deventerkunstweg.

2.2 Nieuwe situatie

Opbouw plangebied

De bestaande intensieve veehouderij blijft ongewijzigd. De bestaande mestverwerkingsinstallatie wordt uitgebreid en geoptimaliseerd. Voor de bereikbaarheid van de luchtwasser en de bassins wordt een weg aangelegd op het terrein naast de bebouwing. Deze weg wordt aangesloten op de Oude Borculoseweg. Hiervoor wordt een nieuwe uitweg aangelegd.

Tussen de nieuwe weg en de bestaande ontsluiting wordt op het terrein van de inrichting een nieuwe verbindingsweg aangelegd.

In het geldende bestemmingsplan is aangegeven dat bebouwing binnen het aangegeven bouwvlak dient te liggen. Nu er een deel van de aanwezige bebouwing en een deel van de gewenste bebouwing, inclusief de verharding en de toegangsweg, buiten het aangegeven bouwvlak komt te liggen past dit dus niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Door middel van een omgevingsvergunning Wabo kan aan de uitbreiding buiten een bouwvlak worden meegewerkt. De provincie, als bevoegd gezag zijnde voor de activiteiten op dit bedrijf, dient op de aanvraag om omgevingsvergunning Wabo een besluit te nemen. Hierbij dient de gemeenteraad van Oost Gelre, nu het bedrijf is gelegen binnen het grondgebied van de gemeente Oost Gelre, voor het onderdeel planologie een 'Verklaring van geen bedenkingen' af te geven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.PBBUI2015-VG01_0009.png"

Inrichtingstekening met nieuwe toegangsweg

2.3 Verklaring van geen bedenkingen

Door de gemeenteraad van Oost Gelre is op 2 november 2010 het beleidsdocument 'Beleidsregels Wabo' vastgesteld. In dit beleidsdocument zijn categorieën aangegeven waarvoor, in het kader van de verklaring van geen bedenkingen zoals bedoeld in artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 6.5 lid 3 van het Besluit Omgevingsrecht (Bor), geen verklaring van geen bedenkingen nodig is. Per verzoek zal bepaald worden of er wel of geen meewerking wordt verleend waarbij het gemeentelijk beleid en provinciaal beleid o.a. als toetsingskader dient.

Voor het buitengebied, waarin het perceel Oude Borculoseweg 5 te Groenlo is gelegen, is een categorie 'aanpassen (bouw)grenzen' aangegeven: "Het wijzigen van een bestemmingsgrens of een bouwgrens indien deze aanpassing gewenst of noodzakelijk is in het belang van een juiste verwezenlijking van het project waarbij de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m mag worden verschoven en de bouwgrens niet meer dan 10 m verschoven mag worden".

Een deel van de gerealiseerde installaties ligt of komt te liggen buiten het in het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorende Reparatieplannen aangegeven bouwvlak. Op onderstaande foto is het totale bouwvlak voor het bedrijf aangegeven. Een uitsnede is gemaakt van de huidige installaties die buiten het bouwvlak zijn gelegen. De afstand laat zien dat de bouwgrens met meer dan 10 m zal moeten verschuiven om de installaties binnen het bouwvlak te kunnen krijgen. Nu de afstand dus groter is dan 10 m, waardoor er niet aan de Beleidsregels Wabo wordt voldaan, is het noodzakelijk de gemeenteraad een 'Verklaring van geen bedenkingen' te laten afgeven voor deze planontwikkeling.

In de vergadering van 22 november 2022 heeft de gemeenteraad een ontwerpverklaring van geen bedenkingen afgegeven. Deze ontwerpverklaring heeft tezamen met de ruimtelijke onderbouwing en daarbij behorende bijlagen voor een ieder zes weken ter inzage gelegen.

In haar vergadering van 5 maart 2024 heeft de gemeenteraad besloten tot afgifte van de definitieve verklaring van geen bedenkingen. Deze is als bijlage 17 bij de voorliggende toelichting gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.PBBUI2015-VG01_0010.png"

Bouwvlak Oude Borculoseweg 5 Groenlo

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.PBBUI2015-VG01_0011.png"

Uitsnede installaties buiten bouwvlak met afstanden

Hoofdstuk 3 Beleid

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

3.1 Internationaal niveau

3.1.1 Vogelrichtlijn


De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.


De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als 'Speciale Beschermingszone' in het kader van de Vogelrichtlijn.

3.1.2 Habitatrichtlijn


De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als 'Speciale Beschermingszone' in het kader van de Habitatrichtlijn.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.2.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.2.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.2.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies.

In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.

Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.

3.2.1.4 Toetsing aan de NOVI

Voorliggende gevallen betreffen projecten waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van de plannen zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld.

Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in deze omgevingsvergunning opgenomen ontwikkeling.

3.2.2 Klimaatadaptatie

Klimaatadaptatie heeft in het landelijke beleid een flinke impuls gekregen. Het Deltaprogramma 2018 bevat voor het eerst een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress en droogte versnelt en intensiveert.

Daarnaast zijn er in de nabije toekomst diverse ontwikkelingen zoals het stimuleren van de bewustwording in relatie tot klimaatadaptatie, de invoering van de Klimaatwet en de invoering van de Omgevingswet.

De Klimaatwet hangt samen met het beleid dat in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is verwoord. In het regeerakkoord 2017 “Vertrouwen in de toekomst” staat dat de hoofdlijnen van de afspraken op het terrein van klimaat en energie worden verankerd in een klimaatwet. Lessen die Planbureau voor de Leefomgeving (2016) uit de Britse klimaatwet heeft getrokken, zijn onder andere dat het geen probleem is om zowel mitigatie als adaptatie in deze wet te borgen. Naar verwachting volgt Nederland dat voorbeeld gezien de invoering van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en de verplichte klimaatstresstest voor gemeenten. Daarnaast werkt het Rijk momenteel aan een Aanpak Klimaatadaptatie Gebouwde Omgeving en wordt nagedacht over regels in het Bouwbesluit voor klimaatadaptief bouwen.

De invoering van de Omgevingswet biedt, naast het al door de gemeente ingezette klimaatbeleid, mogelijkheden om klimaatadaptatie een basis te geven in (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen en zo te werken aan een leefbare en gezonde stad.

Hiervoor kunnen de Omgevingsvisie en het Omgevingsplan als juridische instrumenten worden ingezet. We kunnen zo een afgewogen keuze maken, welke risico's we al dan niet accepteren. De invoering van de Omgevingswet is nu gepland op 1 januari 2023.

3.2.2.1 Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DRPA)

Mede gebaseerd op de adviezen uit het Manifest Klimaatbestendige Stad (2013) is in 2014 de intentieverklaring Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie verschenen. In deze beslissing staat het gezamenlijk doel centraal: in 2050 is het bebouwde gebied in Nederland, inclusief vitale en kwetsbare objecten, zo goed mogelijk “waterrobuust” en “klimaatbestendig” ingericht. Hierbij wordt gewerkt aan maatregelen om de kwetsbaarheid van de stad te verlagen voor drie opgaven: te nat (overstroming en wateroverlast), te droog (wateronderlast) en te warm (hittestress). In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) staan zeven ambities centraal:

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.PBBUI2015-VG01_0012.png"

Door te werken aan deze zeven ambities wordt de totstandkoming van een waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting versneld en geïntensiveerd.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

Het Natuur Netwerk Nederland is doorvertaald in de provinciale Omgevingsvisie.

3.2.4 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling betreft uitbreiding van een mestverwerkingsinstallatie. Daarnaast wordt verharding aangelegd alsmede een nieuwe toegangsweg, dit alles binnen een bestaand agrarisch bedrijf. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Het betreft hier een agrarische locatie. Deze wordt niet als een stedelijke ontwikkeling aangemerkt. Een toets aan de Ladder is daarom niet van toepassing. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is wel ingegaan op de onderbouwing van de behoefte en de argumentatie achter de omvang en de locatie.

Behoefte, omvang en locatie

Voor de agrarische ondernemer is er behoefte om een deel van het op zijn agrarisch bedrijf vrijkomende mest te verwerken. Hiervoor is een mestverwerkingsinstallatie gebouwd. Voor een optimaal rendement dient de installatie te worden uitgebreid met o.a. een mestdroger. Daarnaast dient het vrijkomende afvalwater te worden bewerkt om deze op het riool te mogen lozen.

Met de vergunningaanvraag wordt beoogd de feitelijke situatie te actualiseren. Dat wil zeggen omvang van de bouwvlak dient te worden vergroot zodanig dat de feitelijke situatie met beluchtingstanks en opslagen hierbinnen past. Daarnaast worden de volgende wijzigingen aangevraagd:

  • de biomassakachel met overkapping en houtbroksilo,
  • ventilatiekanalen en een luchtwasser.

Tevens wordt de mestverwerkingsinstallatie uitgebreid met installaties voor het hygiëniseren/drogen van de mest. Hiertoe wordt een bouwvergunning gevraagd voor:

  • een gebouw over de hygiënisatie installatie, biomassakachel en ventilatiekanalen en luchtwasser.

De bestaande omvang van mestverwerking, zijnde 36.000 m3, blijft bestaan.

De uitbreidingen vinden plaats binnen de eigendomsgrenzen van het al bestaande en in werking zijnde agrarisch bedrijf. Omliggende bedrijven en aanwezige natuurwaarden worden hierdoor niet belemmerd of aangetast.

Conclusie

De ladder van duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld waarbij tevens de naam is veranderd naar 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland'. De omgevingsvisie is doorvertaald in de Omgevingsverordening. De meest recente versie van de omgevingsverordening is de geconsolideerde versie van 21 december 2022. daarnaast geldt er een ontwerp wijzigingsplan Omgevingsverordening 2023 van 18 april 2023. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.

In de Omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in de vorige paragraaf. De juridische borging van de ladder is geregeld in de Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening. Consequenties met betrekking tot de voorliggende ontwikkeling zijn dan ook hetzelfde.

De 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Denk hierbij aan nieuwe woningbouw, het oprichten van bedrijventerreinen, etcetera.

De geconsolideerde versie van de omgevingsverordening van 21 december 2022 geeft aan dat op het plangebied Oude Borculoseweg 5 te Groenlo de regels die gelden voor Glastuinbouw van toepassing zijn. Nu het hier echter niet om glastuinbouw gaat is dit hier niet verder toegelicht.

Alhoewel het wijzigingsplan omgevingsverordening 2023 nog niet is vastgesteld is al wel getoetst aan het beschikbare ontwerp van 18 april 2023. Dit ontwerp geeft aan dat op het plangebied Oude Borculoseweg 5 te Groenlo de regels die gelden voor Agrifood en Landschap 2 van toepassing zijn.

Agrifood: deze regels hebben betrekking op geitenhouderij en glastuinbouwbedrijf buiten glastuinbouwontwikkelingsgebied (2023). Aangezien het hier niet om een geitenhouderij of glastuinbouw gaat is verder toelichting niet noodzakelijk.

Landschap 2: met deze wijziging wordt voor heel Gelderland geregeld dat bij ingrepen in het landschap altijd rekening gehouden wordt met de kwaliteiten van het landschap. Met name bij grote ontwikkelingen dient er compensatie in het landschap plaats te vinden.

Voor de Oude Borculoseweg 5 te Groenlo is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld waarbij rekening is gehouden met de kernkwaliteiten van het gebied. Nu er ook geen sprake is van een grote ontwikkeling in het huidige landschap is het huidige inpassingsplan afdoende om extra kwaliteit in het buitengebied te verkrijgen.

Conclusie

Bij het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing is zoveel mogelijk rekening gehouden met de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland. Er wordt voldaan aan het provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2017-2020

Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten. Het doel van de nota is het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:

  • op een goede wijze kan worden doorgegeven aan de volgende generatie;
  • een inspiratiebron en motor kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen;
  • een verbinding vormt tussen diverse beleidsterreinen, organisaties en de drie gemeenten;
  • de identiteit onderstreept en versterkt.

De erfgoednota is op deze omgevingsvergunning niet van toepassing.

3.4.2 Beleidsvisie Externe veiligheid

Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.


Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.

Externe veiligheid is nader beschreven in paragraaf 4.10.

3.4.3 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017

Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".


Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.

Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre

Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij deze omgevingsvergunning is rekening gehouden met de uitgangspunten van het welstandsbeleid.

3.4.4 Economische visie - Economie Voorop !

Een sterke economie is een van de belangrijkste voorwaarden om te kunnen blijven bouwen aan een gezonde gemeente. Werk is daarbij een van de belangrijkste pijlers. Werk biedt mensen de kans tot ontwikkeling, het bevordert de integratie, biedt sociale contacten en structuur en betrekt de burger bij de samenleving. Participatie, zelfontplooiing en inkomen staan in nauwe relatie tot gezondheid en welzijn.

De gemeentelijke rol ligt in het nemen van verantwoordelijkheid voor het algemene vestigingsklimaat, het faciliteren en stimuleren van ondernemerschap, bijdragen aan netwerken en verbindingen in de regio, bijdragen aan de verbinding onderwijs en arbeidsmarkt, zorgen voor goede woonvoorzieningen en geschikte werklocaties.

Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Oost Gelre is de Economische visie tot stand gekomen. De ontwikkelingen nu en in de toekomst van onze gemeente zijn aanleiding geweest om te onderzoeken waar de gemeente Oost Gelre op dit moment staat, wat al wordt gedaan en wat er de komende jaren moet worden aangepakt om een aantrekkelijke gemeente te blijven en nog aantrekkelijker te worden voor huidige en nieuwe inwoners en ondernemers.

De opgestelde economische visie bestaat uit een aantal speerpunten waar de focus op gelegd wordt en de hierbij behorende doorvertaling in concrete acties en inspanningen. De economische uitvoeringsagenda is een zogenoemd 'levend document', dat na vaststelling bijgewerkt en aangevuld kan worden.

3.4.5 Geluidbeleid gemeente Oost Gelre

Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van het geluidbeleid.


Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven. Dit geluidbeleid is dan ook niet van toepassing op deze omgevingsvergunning.

Gemeente Oost Gelre heeft in regionaal verband in 2008 geluidsbeleid ontwikkeld om de stilte als kwaliteit van de Achterhoek te versterken en richting te geven aan het geluidsaspect in bestemmingsplannen, vergunningen en dergelijke. Bij nieuwe activiteiten dient de geluidsbelasting te voldoen aan de streefwaarden. Een goed akoestisch leefklimaat kan soms ten koste gaan van nieuwe (te luidruchtige) activiteiten. In dit geluidbeleid wordt uitgegaan van negen verschillende gebiedstypes met diverse streef-, grens- en plafondwaarden.

Het geluid is nader beschreven in paragraaf 4.5.

3.4.6 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024

Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.

Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.

De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

3.4.7 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen Licht voor het Landschap'

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'


Het plangebied ligt in het landschapsensemble "Groenlo-Slingerand". Hierbij geldt het motto: "Vang de dynamiek in deze zone op door elke ingreep in de overgang van stad naar het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan: voor wat, hoort wat!

Kies in het noorden en oosten voor het thema 'nieuwe scholten in de linie" en in het zuiden en westen voor 'nieuwe brinken in de linie'.

Het perceel Oude Borculoseweg 5 te Groenlo is gelegen in het 'noorden' van bovengenoemd landschapsensemble. Hier geldt het thema "nieuwe scholten in de linie". Hier is de volgende beschrijving voor gegeven: "Groenlo ligt in een laagte (het dal van de Slinge) in de plateaurand. Dit bood strategische kansen voor verdediging, maar ook voor handel in de routes om het natte midden van de Achterhoek heen. Landschappelijk vormt het de overgang tussen het plateau en het nat, waarbij met name de noord- en oostzijde de karakteristieken van het plateau hebben. Vandaar dat daar wordt aangesloten bij de scholten, de grotere boerderijen op het plateau, met de traditionele elite als belangrijke factor in zowel het sociaal-economisch leven, als in het landschap.

Lanen, bossen, grotere boerderijen en natuurlijk de hoogteverschillen van het plateau kenmerken het landschap. Hierop moet ook worden aangesloten bij de ontwikkeling van het landschap, zowel mét als zonder A18. Zeker wanneer die A18 zou worden aangelegd zal die ingreep moeten worden benut om een stevige landschapsstructuur rond Groenlo aan te leggen in de vorm van lanen en bossen. Zo kan het beeld van kale industrie, die nu het aanzicht van de stad voor passanten geheel bepaalt, op termijn worden omgebogen tot de stad van allure, die het eertijds geweest moet zijn. Inspiratiebron kan de omwalling met z'n eeuwenoude eiken zijn. In die nieuwe "circumvallatie" van parkachtig groen kan dan de nieuwe vormgeving van wonen, werken en andere stedelijke functies worden ingebed, zodat ze, net als de oude vestingwerken, weer allure geven aan de stad in een nieuwe gordel van "scholterandschap".

Landgoedvorming kan hierin passen. Dat kan bijdragen aan de uitloopmogelijkheden vanuit de stad naar het landschap. Die zijn nu zeer beperkt. Beplantingsvormen zijn in de eerste plaats laanstructuren, bij voorkeur stevig van formaat. In het dal van de Slinge zijn ook elzen-eikensingels gewenst om routes vanuit de bebouwde kom voor plant, dier en mensen te begeleiden".


Te beschermen of op te poetsen parels:

  • de restanten van "Groenlo Vestingstad";
  • centrum en vestingwerken;
  • nieuwe en bestaande brinken;
  • plekken om te verpozen eventueel met bankjes;
  • verschraalde bermen bij erf;
  • typerende erfbeplantingen;
  • karakteristieke bestaande beplantingen bijv. op steilranden.

Te stimuleren landschapselementen:

  • scholtelanen en slingeslingers in noord en oost;
  • esrandbeplantingen.


Deze uitgangspunten zijn de basis geweest voor het opgestelde landschappelijk inpassingsplan door buro Collou voor het plangebied. De geschiedenis van het landschap heeft hierbij als basis gediend voor de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Het landschappelijk inpassingsplan van 1 augustus 2022 is als bijlage 8 bijgevoegd.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Milieu-effectrapportage en Ruimtelijke planvorming

Het bestemmingsplan, waarin ruimtelijke belangen worden geborgd, is het resultaat van een integrale ruimtelijke afweging. In deze integrale afweging worden ook alle milieuonderwerpen meegewogen, los van de wettelijke verplichtingen van de milieueffectrapportage. Welke milieuonderwerpen vanuit een duurzame ruimtelijke ordening voor een plangebied van belang zijn, moet per plan in beeld worden gebracht. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied en de opgave en eventuele wettelijke eisen.

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • a. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • b. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • c. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

De voorgenomen activiteit betreft de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor de verwijdering van afval (onderdeel D18.1 van de bijlage milieueffectrapportage). De voorgenomen activiteit heeft betrekking op het plaatsen van een hygiënisatie-unit, warmtewisselaar en een luchtwasser als nageschakelde techniek op het bestaande proces. Ondermeer op basis van de MER beoordelingsnotitie 2018 (Bijlage 3; ForFarmers, oktober 2018) is op 26 maart 2019 door GS van de provincie Gelderland een M.E.R.-beoordelingsbesluit genomen (Bijlage 4). Hieruit volgt dat er geen milieueffectrapport moet worden opgesteld. Deze conclusie geldt voor de bouw- en milieuactiviteit evenals voor het onderhavige nieuwe bestemmingsplan. De aanvraag is in juli 2022 aangepast. Met als resultaat dat er minder dieren gehouden zullen worden en dat het proces van de mestverwerkingsinstallatie is aangepast waardoor er minder emissie vrijkomt. Vervolgens wordt er nog extra erfverharding aangelegd naast stal 5 om mestverwerkingsinstallatie toegankelijk te houden. (Bijlage 5: m.e.r.- beoordelingsnotitie aanvulling juli 2022). Ook met deze aanvulling is er geen milieueffectrapportage noodzakelijk.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten(en) die voorkomen op de D-lijst (kolom 2) die onder de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Op de D-lijst is opgenomen onder D 18.1 als activiteit "de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor de verwijdering van afval, anders dan bedoeld onder D 18.3, D 18.6 of D 18.7." Hierbij gaat het om "gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een installatie met een capaciteit van 50 ton per dag of meer". De capaciteit van de verwerking van dierlijke mest in de mestverwerkingsinstallatie is kleiner dan 50 ton per dag zodat de activiteit onder de aangegeven drempelwaarde valt. Hierdoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.

Conclusie

Een milieueffectrapportage, zowel -plicht, -beoordeling als -vormvrij, is niet nodig nu de gewenste activiteiten op perceelsniveau niet onder de genoemde drempelwaarden vallen. Daarnaast is een passende beoordeling op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied niet noodzakelijk.

4.2 Archeologie en Cultuurhistorie

De Erfgoedwet bevat de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, (ook wel het verdrag van Malta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het Verdrag in 1992 door verschillende EU-lidstaten is ondertekend). De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

IWAK en AMK

Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IWAK) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

Parapluplan Archeologie

Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'.

Dit nieuwe beleid is opgenomen in het op 22 februari 2022 door de gemeenteraad vastgestelde 'Parapluplan Archeologie'. Onderhavig perceel is aan dit Parapluplan getoetst.

Situatie plangebied

Voor het perceel aan de Oude Borculoseweg 5 te Groenlo gelden nu de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2', 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1', 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' en 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4'.

Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2

Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Er geldt hierbij een vergunningplicht voor werkzaamheden in op of de bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 50 m2.

Een deel van de bestaande bebouwing behorende bij het agrarisch bedrijf, de bedrijfswoningen, een klein deel van de mestbewerking, een deel van de kuilvoerplaten alsmede de verhardingen op het perceel zijn gelegen in deze dubbelbestemming. Binnen deze dubbelbestemming vinden geen wijzigingen of bouwwerkzaamheden in de grond plaats waarvoor de vergunningplicht zou gelden.

Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1

Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Er geldt hierbij een vergunningplicht voor werkzaamheden in op of de bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 250 m2.

Een klein deel van de bestaande bebouwing van het agrarisch bedrijf is in deze dubbelbestemming gelegen. Ook een deel van de bestaande mestbewerkingsinstallatie, een deel van de kuilvoerplaten alsmede en deel van de verharding op het perceel is gelegen in deze dubbelbestemming. Ook een groot deel van de nog aan te leggen toegangsweg, ongeveer 40 m, komt in deze dubbelbestemming te liggen. Op het bestaande perceel vinden geen grondwerkzaamheden plaats. Voor de aanleg van de toegangsweg zal wel grondwerk worden verricht. Hierbij wordt echter de oppervlakte van 250 m2 niet overschreden zodat ook hiervoor de vergunningplicht niet zal gelden.

Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2

Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Er geldt hierbij een vergunningplicht voor werkzaamheden in op of de bodem dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 250 m2.

De overige bestaande bebouwing van het agrarisch bedrijf valt in deze dubbelbestemming. Daarnaast vallen ook de twee bassins voor de mestbewerking in deze dubbelbestemming. Er vindt geen grondwerk plaats waarbij de oppervlakte van 250 m2 wordt overschreden zodat ook hier geen vergunningplicht geldt.

Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4

Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Er geldt hierbij een vergunningplicht voor werkzaamheden in op of de bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 5000 m2.

In deze dubbelbestemming zal het overige deel van de aan te leggen toegangsweg komen te liggen. Het betreft hier grondwerk over een afstand van ongeveer 33 m. Hierbij wordt de oppervlakte van 5000 m2 echter niet overschreden zodat ook hier geen vergunningplicht geldt.

Conclusie archeologie

Binnen de vier geldende dubbelbestemmingen op het perceel Oude Borculoseweg 5 te Groenlo worden de oppervlakten niet overschreden. Hiervoor geldt dan ook geen archeologisch onderzoeksplicht.

Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.


Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).


De beoogde locatie is van oorsprong gelegen tussen enkele esgronden. Een deel van deze esgronden is in de loop van de jaren verdwenen. De gewenste activiteiten op het bedrijf en de hierbij gewenste bouwkundige uitbreidingen hebben geen gevolgen voor de nog aanwezige esgronden. De locatie heeft geen historisch-geografische of stedenbouwkundige waarden. Architectuurhistorische waarden zijn niet aanwezig. De gemeentelijke erfgoednota is niet van toepassing bij de boogde ontwikkelingen op dit perceel. Het voorliggend bestemmingsplan tast de cultuurhistorische waarden niet aan. Ook zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodem

Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

Situatie plangebied

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop of waarin deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd. Om toch de nulsituatie vast te leggen bij het bedrijf Ottink is door de Rouwmaat groep onderzoek gedaan naar de bodemkwaliteit (bijlage 6; Nulsituatiebodemonderzoek 2018).

Zij concluderen het volgende:

De aangetroffen matig verhoogde gehalten aan koper en nikkel in het grondwater overschrijden de waarde voor nader onderzoek. Nader onderzoek is in het kader van een nulsituatie onderzoek niet doelmatig. Daarnaast zijn de gehalten waarschijnlijk van nature aanwezig in de bodem.

De nulsituatie van de bodem is in voldoende mate vastgelegd. Bij bedrijfsbeëindiging of een herhalingsonderzoek in de toekomst (eindsituatie onderzoek) kan bekeken worden of de bodembedreigende activiteiten hebben geleid tot een bodemverontreiniging.

Bodembescherming

De mestverwerking leidt tot diverse bodembedreigende activiteiten (Bijlage 5; MER-beoordelingsnotitie aanvulling juli 2022). Voor al deze activiteiten worden maatregelen genomen om het risico van verontreiniging zo veel als mogelijk te vermijden volgens de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming 2012.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er resteert slechts een verwaarloosbaar bodemrisico voor de aangevraagde situatie.

4.4 Water

Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.

Thema   Toetsvraag   Rele-
vant  
Hoofdthema's      
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?   Nee  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?   Nee  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?   Nee  
  2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel?   Nee  
  3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap?   Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is sprake van toename van verhard oppervlak?   Ja  
  2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?   Ja  
  3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?   Nee  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?   Nee  
  2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?   Nee  
  3. Is in het plangebied sprake van kwel?   Nee  
  4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?   Nee  
Oppervlaktewater- kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Ja  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?   Nee  
  3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied?   Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?   Nee  
  2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?   Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone?   Nee  
  2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur?   Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap?   Nee  
  2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?   Nee  
Aandachtsthema's      
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's

De met 'ja' beantwoorde vragen zijn hieronder nader uitgewerkt.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

Door de ontwikkelingen in het plangebied zal het verhard oppervlak toenemen. Daarnaast is het mogelijk om ook bestaand verhard oppervlak af te koppelen van het rioolstelsel zodat de kans op wateroverlast door toekomstige regenbuien wordt verminderd. Het schone hemelwater dat afkomstig is van daken en erfverharding wordt afgekoppeld. Het hemelwater afkomstig van het bestaande, vergunde verharde oppervlak wordt opgevangen in een waterbergingsvoorziening en op het oppervlakte water geloosd. Dit te lozen water wordt via de trits vasthouden - bergen - afvoeren behandeld. Het hemelwater afkomstig van de mestverwerkingsinstallaties wordt opgenomen in het proces van de installatie. Op deze wijze kan regenbui T=10+10% (40mm) worden opgevangen in het plangebied en vertraagd worden afgevoerd. In extreme situaties zou bui T=100+10% tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Nieuwe ontwikkelingen mogen geen verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit tot gevolg hebben.

Vanuit het plangebied wordt hemelwater afkomstig van de bestaande daken en oppervlakteverhardingen opgevangen in een waterbergingsvoorziening en geloosd op het oppervlaktewatersysteem (zie ook wateroverlast). Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Geluid

Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Gemeente Oost Gelre heeft eigen geluidsbeleid ontwikkeld om zo richting te kunnen geven aan het geluidsaspect in bestemmingsplannen, vergunningen en dergelijke.
Bij nieuwe activiteiten dient de geluidsbelasting te voldoen aan de streefwaarden zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit.

Op 16 juni 2020 heeft er een akoestisch onderzoek plaatsgevonden bij het agrarisch bedrijf. Nadien is er een nieuw akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit aangepaste onderzoek dateert van 23 november 2022 met nummer 2014-3126-4 en is uitgevoerd vanwege wijzigingen in het bedrijf, als zijnde:

  • het niet verlengen van stal 5;
  • het niet realiseren van een luchtwasser achter stal 5;
  • het natuurlijk ventileren van stal 5;
  • het lossen van houtpellets op een anders plaats;
  • wijze van voeren van het vee.

Naar aanleiding van ingediende zienswijzen op de ontwerp omgevingsvergunning, welke o.a. betrekking hebben op de incidentele bedrijfssituatie “het laden en lossen van kalveren”, is een nieuw akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit akoestisch onderzoek van d.d. 5 december 2023 met nummer 1014-3126-4 is als bijlage 11 toegevoegd en vervangt hierbij de hierboven genoemde versies. In deze versie van het akoestisch onderzoek is o.a. een nadere toelichting gegeven van de incidentele bedrijfssituatie, berekeningen en eventuele maatregelen. Dit nieuwe akoestisch onderzoek geeft geen aanleiding voor aanvullende overwegingen in de Ruimtelijke Onderbouwing.

In het rekenmodel zijn toetspunten opgenomen. Deze toetspunten zijn gemodeleerd bij de woningen in de omgeving van het bedrijf. Voor de beoordeling van de geluidsbelasting in de dagperiode is een waarneemhoogte van 1,5 meter boven maaiveld gehanteerd. Voor de avond- en nachtperiode is een waarneemhoogte van 5 meter gehanteerd.

De aangevraagde verandering van Ottink leidt tot een afname van het geluidimmissie ten opzichte van de in 2015 verleende omgevingsvergunning. De totale geluidbelasting, in de representatieve bedrijfssituatie van Ottink, op diverse toetspunten zoals in de vergunning van 2015 zijn opgenomen, blijft minder dan de 50 dB(A) etmaalwaarde. Dit past ook binnen het geluidbeleid van de gemeente Oost Gelre waarin voor agrarische bedrijven een standaardwaarde van 45 dBA etmaalwaarde is geformuleerd maar waarvan kan worden afgeweken voor bestaande situaties naar 50 dB(A). De al vergunde situatie is immers een bestaande situatie. Ook de berekende maximale geluidniveaus van de nieuwe situatie voldoet aan de geluidniveaus zoals die zijn vastgelegd in de vigerende vergunning.

Voor de nieuwe situatie is ook de mogelijke effecten van indirecte hinder doorgerekend (paragraaf 6.3 aanvullend Akoestisch onderzoek). Ook hieruit blijkt dat de resultaten binnen de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode blijft.

Cumulatie van de geluidemissie van Ottink met de bedrijven op het industrieterrein de Laarberg naar de omliggende geluidgevoelige objecten binnen de zone zoals op Borculoseweg 7 en 7a is verwaarloosbaar. Omdat de maximale belasting van het industrieterrein al respectievelijk 55 en 56 dB(A) is en de belasting van Ottink respectievelijk 48 en 49 dB(A) zal zijn. Voor buiten de geluidzone van het industrieterrein gelegen woningen zoals Vrakkinkweg 1a en 3 geldt ook een afname van de geluidimmissie van Ottink ten opzichte van de vergunde situatie uit 2015. Het toetspunt aan de zuidzijde van Ottink wordt immers in de nieuwe situatie met 1 dB minder belast dan in de vergunde situatie. Er is derhalve geen sprake van ongeoorloofde cumulatie van geluidhinder.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit en volksgezondheid

Wettelijk kader

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Situatie plangebied

Emissiemetingen

Naast onderzoek van de luchtkwaliteit en geur heeft het onderzoeksbureau Blauw emissiemetingen verricht aan de in het bedrijf aanwezige zeefband, dikke fractie, nitrificatietank en de denitrificatietank. In dit onderzoek zijn de componenten stikstofoxiden, ammoniak en geur vastgesteld. De resultaten hiervan zijn opgenomen in een onderzoeksrapport met nummer BL2022.10799.01-V01, d.d. 25 mei 2022 welke als bijlage 12 is bijgevoegd.

Indien van toepassing zijn de resultaten van dit emissieonderzoek meegenomen met de onderzoeken voor de luchtkwaliteit, zoals hieronder omschreven, en geur, beschreven in paragraaf 4.11, meegenomen.

Luchtkwaliteitsonderzoek

Buro blauw heeft een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd voor de nieuwe situatie bij Ottink en verwerkt in het rapport BL2020.9998.03_V01, d.d. 21 mei 2020 welke als bijlage 13 is bijgevoegd. Getoetst wordt aan de luchtkwaliteitseisen zoals die zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer. De wijzigingen bij het bedrijf Ottink hebben betrekking op fijnstof en NOx concentraties. Geconcludeerd wordt dat de jaargemiddelde concentraties voor PM10 niet wordt overschreden. De bijdrage aan de achtergrondconcentraties van de nieuwe activiteit in de aanvraag is ten hoogste 0,6 µg/m3 PM10. Dit is minder dan 3% toename ten opzichte van de grenswaarde van de jaargemiddelde concentratie (40 µg/m3) en draagt dus niet in betekende mate bij. Voor NO2 geldt dat 0,7 µg/m3 wordt bijgedragen, dit geldt ook als 'niet in betekenende mate'. Voor PM2,5 geldt dat 0,3 µg/m3 aan de achtergrondcentratie wordt bijgedragen.

Aangezien de veranderingen die 2020 in de bedrijfsvoering zijn aangevraagd ten opzichte van de al berekende van marginale betekenis zijn, ook tegen de achtergrond van de al berekende ruime marges die ten aanzien van normstelling nog bestaan, hebben wij ten aanzien hiervan afgezien van het vragen van nieuwe luchtkwaliteitsrapportages.

De provincie Gelderland heeft eind 2019 het Schone Luchtakkoord ondertekend waarin ze aangeven te streven naar een lagere gemiddelde achtergrond concentratie van 20 µg/m3 PM10. De relatieve bijdrage van de PM10 emissie van Ottink aan deze streefwaarde is 3,5% in de nieuwe situatie. Om deze emissie beter beheersbaar te maken en recht te doen aan het streven van lagere gemiddelde concentraties PM10 worden in de vergunning middelvoorschriften opgenomen.

Pathogenen

In de inrichting worden en dieren gehouden en wordt dierlijke mest opgeslagen en door middel van nitrificatie/denitrificatie, drogen en hygiënisatie verwerkt.

Het houden van landbouwhuisdieren kan gezondheidseffecten hebben op de omgeving van de veehouderij, zowel positief als negatief. In zijn algemeenheid geldt dat voor diverse milieuonderdelen die van invloed kunnen zijn op de volksgezondheid wettelijke en beleidsmatige toetsingskaders zijn gevormd, veelal op basis van heersende wetenschappelijke inzichten. Deze toetsingskaders zouden, volgens de rechtbank (bevestigd in de casus RBOBR:2014:247), toereikend moeten zijn om onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid te voorkomen.

Voor een aantal gezondheidsrisico's, zoals de verspreiding van ziekten die van dier op mens overdraagbaar zijn, of bij de verspreiding van endotoxinen, zijn echter nog geen wettelijke of beleidsmatige toetsingskaders ontwikkeld.

In de periode tussen juni 2016 en september 2018 heeft het RIVM een drietal uitgebreide rapporten gepubliceerd waarin de relatie tussen gezondheidseffecten en het houden van dieren werd onderzocht.

Uit deze onderzoeken kwam al vrij snel de nadruk te liggen op de risico's van het wonen in de nabijheid van een tweetal 'risicodiergroepen' voor de volksgezondheid, die in de nadere onderzoeken van 2017 en 2018 nader werden onderzocht.

Duidelijk werd dat het wonen in de nabijheid van geitenhouderijen, statistisch gezien een grotere kans op longontsteking met zich mee zou brengen. Er is bij dit initiatief echter geen sprake van het houden van deze diersoorten.

Ten aanzien van de mestbe- en verwerking bij het bedrijf geldt het volgende.

Bij de gehanteerde processen om mest te be- en verwerken kunnen in principe schadelijke emissies optreden, waaronder het broeikasgas N2O (lachgas). Om inzicht in te krijgen in de emissies bij het nitrificatie/ denitrificatieproces heeft het Ministerie van LNV Wageningen Lifestock Research de opdracht gegeven dit te onderzoeken. De resultaten van dit verkennend onderzoek zijn opgenomen in een vooronderzoeksrapport met nummer 1268, september 2020. Dit vooronderzoeksrapport is als bijlage 16 bijgevoegd.

In dit rapport zijn de resultaten beschreven van de metingen die zijn uitgevoerd bij een tweetal agrarische bedrijven. Onderhavige inrichting is hierin genoemd als 'Bedrijf 1'.

Het rapport geeft de volgende samenvatting:

"Er is een vooronderzoek uitgevoerd naar de emissies van N2O, NH3, CH4 en aerosolen bij twee mestbeluchtingsinstallaties. Doel van het onderzoek was om te bepalen in welke mate schadelijke stoffen kunnen emitteren uit een beluchtingsunit voor de productie van ammoniak- en geurvrije vloeistof. Voor het bepalen van de emissies van gassen is volgens de dynamische boxmethode gemeten en voor aerosolen (bacteriën en endotoxines) zijn concentratiemetingen uitgevoerd. Bepaald is dat de emissie van ammoniak nagenoeg nul is (0,087 g per m3 mest). De emissies van broeikasgassen (CH4 en N2O) waren ook laag en nauwelijks meetbaar in onze meetsetup. Op basis van onze metingen kan de emissie variëren tussen 0 en 39 g CO2 equivalenten per m3 drijfmest. Voor vleesvarkens wordt uitgegaan van een totale CO2 footprint van 1.700 kg CO2 equivalenten per dierplaats. Ook concentraties van de bacteriën E coli, Enterokokken en Sulfiet reducerende Clostridia (SSRC) waren niet detecteerbaar (E coli, Enterokokken) of laag (SSRC). Endotoxine concentraties direct boven de mestbehandelingstank waren nauwelijks hoger dan de advieswaarde van maximaal 30 EU/m3 voor de buitenlucht."

Nadat de mest op deze wijze is bewerkt vindt er ook nog een hygiënisatie-stap plaats. De hygiënisatie zorgt ervoor dat pathogenen (bacteriën, virussen) in de mest worden gedood en dat voldaan wordt aan Europese gezondheidsvoorschriften (EU-verordening Dierlijke Bijproducten).

Gezondheidseffecten mestopslag

Door de Gezondheidsdienst Deventer is een notitie opgesteld over de gevolgen voor de gezondheid ten aanzien van bovengrondse mestopslag. In deze notitie wordt aangegeven dat met name de opslag van mest in bovengrondse sleufsilo's kan leiden tot verspreiding van virussen en ziektekiemen (direct of indirect via vogels e.d). De notitie is als bijlage 14 toegevoegd.

Om verspreiding van virussen en ziektekiemen zoveel mogelijk te beperken zijn er voorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen die verplichten de bovengrondse mestopslag af te dekken met zeilen.

Conclusie

Gezien de afname van de uitstoot van met name fijnstof en endotoxines zijn de risico's lager dan in de bestaande situatie en ook in de nieuwe situatie waarschijnlijk verwaarloosbaar. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

Dor middel van opgelegde voorschriften wordt voorkomen dat vanuit de sleufsilo's virussen en ziektekiemen vanuit de opgeslagen mest zich kunnen verspreiden.

4.7 Natuurwaarden

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Soortenbescherming

De bescherming van soorten is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Hierin zijn bepalingen opgenomen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze wet is een aantal planten- en diersoorten aangewezen die licht, middelzwaar of zwaar beschermd zijn. Voor licht beschermde soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke projecten. Voor middelzwaar beschermde soorten geldt alleen een vrijstelling wanneer de beoogde werkzaamheden worden uitgevoerd volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor zwaar beschermde soorten dient bij ruimtelijke ingrepen ontheffing te worden aangevraagd. Behalve de Wet natuurbescherming is ook de Rode Lijst van belang, waarop zeldzame en bedreigde soorten zijn opgenomen. Bij concrete planologisch uitwerkingen dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen. Daarnaast moet bij elk bouwplan worden nagegaan wat de effecten van de ruimtelijke ingreep voor de aanwezige flora en fauna tot gevolg kan hebben.

Veel zeldzame en bedreigde plantensoorten, die wel op de Rode Lijst staan, maar ook libellen, vlinders en vissen vallen niet onder de Wet natuurbescherming. De Rode lijst heeft geen juridische status en bescherming kan niet wettelijk worden afgedwongen; wel geldt in zijn algemeenheid vanuit de Wet natuurbescherming de zorgplicht.

De locatie waar de mestverwerkingsinstallatie is gerealiseerd ligt in het bestaande bouwblok op het huidige erf en slechts gedeeltelijk in agrarisch land(bouwland). Voorkomen van beschermde soorten op dit stuk grond is hierdoor niet aannemelijk.

De locatie is niet gelegen in een weidevogelgebied. Voor vogels geldt een algemene bescherming, waarbij het verboden is vogels en hun nesten in het broedseizoen te verstoren. Dat betekent dat het in die periode niet is toegestaan om werkzaamheden in een gebied te starten die bedreigend zijn voor broedvogels. Voor de meeste soorten geldt een broedseizoen van 15 maart tot en met 15 juli. Wanneer vóór het broedseizoen wordt gestart met de schadelijke werkzaamheden, is de kans gering dat daar broedvogels gaan nestelen.

De projectlocatie bestaat uit bebouwing, erfverharding, en erfbeplanting en omliggende agrarische landerijen. Er is geen watergang in de directe nabijheid van de projectlocatie. De voorgenomen activiteiten hebben betrekking op het wijzigen van een reeds aanwezige mestverwerkingsinstallatie op bestaand erf en aangrenzend agrarisch bouwland.

Gebiedsbescherming

NATURA 2000

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied bevindt zich op ongeveer 4,8 kilometer afstand ten oosten van het plangebied namelijk Zwillbrocker Venn in Duitsland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op Nederlands grondgebied is het Korenburgerveen welke op ongeveer 7 kilometer van het plangebied is gelegen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 uitgesproken dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis voor toestemming voor activiteiten gebruikt mag worden. Daarmee vervalt de in het PAS gehanteerde grenswaarde voor stikstofdepositie van 0,05 mol N/ha/jaar. Gevolg hiervan is dat alle ingrepen die de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied in de omgeving ook maar enigszins verhogen in principe niet zijn toegestaan. Ondanks de relatief grote afstand van 4,8 en 7 km tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, kan een verhoging van de stikstofdepositie door de voorgenomen ingreep op dit gebied niet op voorhand worden uitgesloten. Derhalve is een stikstoftoets uitgevoerd.

Stikstoftoets

Met behulp van AERIUS Calculator kan het effect van de stikstofuitstoot van een planontwikkeling worden berekend. Heeft de planontwikkeling geen toename van depositie van stikstof op natuurgebieden tot gevolg dan kan aan de planontwikkeling worden meegewerkt.

Met het AERIUS Calculator is een berekening gemaakt van de activiteiten op het gehele perceel. Invoerwaardes hiervoor zijn opgenomen in een notitie welke als bijlage 7 is bijgevoegd. Dit wil zeggen in de huidige vergunde situatie alsmede in de gewenste nieuwe situatie. Hierbij zijn de emissies van de stallen met dieren meegenomen alsmede de op het bedrijf toegepaste installaties zoals mestdroger e.d., de aan- en afvoerbewegingen van lichte en zware voertuigen en de bewegingen met voertuigen op het bedrijf. Ook het gebruik van de nieuwe toegangsweg is doorberekend. Uit de AERIUS-verschilberekening blijkt dat in de nieuwe gewenste situatie geen toename van stikstofdepositie is op de Natura 2000-gebieden. Daarnaast geeft het rekenprogramma aan dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Nu de toename van stikstof in de nieuwe situatie niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar kan aan het verzoek worden meegewerkt. De verschilberekeningen zijn als bijlage 8 en 9 bijgevoegd.

NATUURNETWERK NEDERLAND

De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De onderzoekslocatie ligt wel in de nabijheid van een gebied behorend tot het Natuurnetwerk. Het gaat hier om de Groene ontwikkelingszone welke op ongeveer 75 meter van het plangebied is gelegen. In onderstaande kaart is de ligging van de onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven. Externe effecten als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden op de locatie zijn, gezien de afstand tot het meest nabijgelegen gebied aangewezen als Natuurnetwerk Nederland in combinatie met de aard en de omvang van de voorgenomen ingreep niet te verwachten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.PBBUI2015-VG01_0013.png"

Ligging onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurbeheerplan 2020, Provincie Gelderland).

Houtopstanden

De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. In dit hoofdstuk wordt beschreven of er bij de voorgenomen kap sprake is van meldingsplicht en herplantplicht conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Verder wordt beschreven of er vervolgmaatregelen getroffen dienen te worden ten behoeve van de voorgenomen houtkap.

Aan de Oude Borculoseweg wordt een ontsluiting gemaakt met de nieuwe toegangsweg op het perceel. Aan deze zijde van de weg zijn geen bomen aanwezig. Verder zijn er geen bomen in het plangebied aanwezig. Derhalve is een overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van beschermde houtopstanden uitgesloten.

Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen goed mogelijk is.

Er dient rekening te worden gehouden met het volgende:

  • snoei- en graafwerkzaamheden uitvoeren buiten het broedseizoen van maart tot half augustus;
  • snoei- en graafwerkzaamheden uitvoeren binnen het broedseizoen alleen na een broedvogelinspectie door een ter zake kundige.

4.8 Landschappelijke inpassing

Als voorwaarde bij een ruimtelijke ontwikkeling geldt dat er een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van het landschap door middel van een erf- en/of landschappelijk inrichtingsplan. Verzoeker heeft hiervoor een landschappelijk inrichtingsplan laten opstellen die als bijlage 10 bij deze ruimtelijke onderbouwing is bijgevoegd.

Privaatrechtelijk, door middel van een Anterieure overeenkomst, is overeengekomen dat verzoeker de landschappelijke inpassing gaat uitvoeren en deze in stand zal laten.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is (dit is niet altijd de werkelijke gevel, maar de plek waar de gevel van de woning volgens het bestemmingsplan inclusief vergunningvrij bouwen mogelijk is). De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.

Situatie plangebied

In deze verantwoording zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten worden getoetst aan de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar. Uitgangspunt hierbij is de systematiek van de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering". Daarnaast wordt getoetst of kan worden voldaan aan de goede ruimtelijke ordening waarbij uitgangspunt is dat sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat met het zoveel als mogelijk in stand houden van bestaande rechten van bedrijven. Deze afweging is breder dan alleen het toepassen van de VNG publicatie en betreft ook de afweging van mogelijke hinder van bijvoorbeeld licht, spuitzones, elektromagnetische velden.

Het agrarisch bedrijf betreft een vleeskalverenhouderij en een mestverwerkingsinstallatie. De aanvraag omgevingsvergunning betreft een uitbreiding of wijziging van de bedrijfsvoering van de bestaande mestverwerkingsinstallatie. Deze bestaat uit een biologische zuivering van 36.000 m3 per jaar tot de eindproducten effluent (te lozen op vuilwaterriolering) en gehygiëniseerde gedroogde fractie. Volgens de VNG brochure valt de verwerking van mest onder milieudienstverlening in categorie 5.1. Hiermee wordt echter een grote mestverwerkingsinstallatie waarbij korrels worden geproduceerd bedoeld. Het proces en de eindproducten zijn in de onderhavige situatie anders waardoor de mestverwerking wordt ingeschaald op een categorie 4.2 activiteit. De richtafstanden komen daarmee op 300 meter voor geur, 100 meter voor geluid en 10 meter voor stof en gevaar. Voor wat betreft de aspecten stofhinder en gevaar ligt er geen gevoelig object binnen deze richtafstand.

Binnen de genoemde afstanden bevinden zich gevoelige objecten zoals woningen van derden. In hoofdstuk 4.6 en 4.11 zijn het geluid en geur nader beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen geluid- en geuroverlast in deze geurgevoelige objecten zal worden ervaren van de werkzaamheden op het bedrijf.

Conclusie

Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.10 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.

Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Situatie plangebied

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Tevens word het plangebied beoordeeld op risicovolle transportroutes volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en buisleiding risico's volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden.

Het plangebied ligt op 520 meter afstand van de provinciale weg N18 waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Omdat in het plangebied alleen een zeer onwaarschijnlijk toxisch scenario kan optreden is hiervoor een standaard verantwoording opgesteld. Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De Veiligheidsregio heeft aangegeven dat de hieronder opgenomen verantwoordingstekst gebruikt kan worden. Relevant hierbij is dat geen zeer kwetsbaar object wordt toegelaten.

Maatgevende scenario's

Het maatgevende scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen/gassen ligt is een toxische wolk. Onderstaand is vanuit dit scenario ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit met toxische stoffen is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.

Conclusie

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Geur

Wettelijk kader

Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet onder meer rekening worden gehouden met geurcontouren van bestaande bedrijven.

Toetingskaders hiervoor zijn met name te vinden in het Activiteitenbesluit en (voor de geurbelasting van dieren in stallen) de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).

De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (woningen, winkels, etc.). De ministeriële uitvoeringsregeling die bij de Wgv hoort, de Regeling geurhinder en veehouderij (Hierna: 'Rgv') geeft invulling aan de wijze waarop de geuremissie afkomstig van een veehouderij moet worden berekend.

Het beoordelingskader van de Wgv houdt in dat wanneer in de gevraagde situatie aan de (in de Wgv genoemde) normen voor de geurbelasting en/of afstandseisen wordt voldaan, geurhinder uit dierenverblijven geen weigeringsgrond kan zijn voor de aangevraagde vergunning. Daarnaast wordt in de artikelen 3, lid 3 en 4, lid 3, bepaald dat 'bestaande rechten' van een bedrijf dienen te worden gerespecteerd.

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008

De raad heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.

Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:

  • bebouwde kom van Groenlo: 5 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Lievelde: 7 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Vragender: 7 odour units per kubieke meter lucht.

Situatie plangebied

De emissie van geur uit het bedrijf bestaat uit twee componenten. Naast de geur afkomstig van de dierenverblijven, is er ook nog een geuremissie afkomstig van de mestverwerking, welke niet onder de werkingssfeer van de Wgv valt. Om de hinder hiervan te kunnen beoordelen is aangesloten bij de “Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 9 maart 2017” van de provincie Gelderland. In deze beleidsregels zijn toetsingscriteria geformuleerd waarbij rekening is gehouden met de aard van de geur (van 'niet-hinderlijk' tot 'zeer hinderlijk') en de categorie van het geurgevoelige object (van woningen tot bedrijven op een industrieterrein).

Ook in deze regeling is, via artikel 11, bepaald dat 'bestaande rechten' dienen te worden gerespecteerd.

Mestverwerking

Buro Blauw heeft in het rapport van 27 januari 2023 met kenmerk BL2022.10750.01_V05 de resultaten van geuronderzoek (metingen en berekeningen) vastgelegd naar de aangevraagde situatie bij onderhavig bedrijf. Dit rapport is als bijlage 15 toegevoegd.

Ten opzichte van de vergunde situatie uit 2015 is op alle toets locaties een verbetering van de geurbelasting te zien.

Daarnaast word geconstateerd dat de geurconcentraties ter hoogte van de omliggende toets locaties overal voldoen aan de streefwaarden voor de diverse gebiedscategorieën volgens de toetsingscriteria van het Gelderse geurbeleid (zie hiervoor bijlage 15, tabel 5.3, blz. 22).

Geur uit dierverblijven en cumulatie

In de bestaande situatie is er voor de veehouderijtak een overschrijding van de geurnorm op diverse geurgevoelige objecten in de omgeving. Het aantal geurgevoelige objecten met een overschrijding daalt van 3 naar 1. Tevens daalt de totale belasting op alle geurgevoelige objecten in de omgeving. Dit blijkt ook duidelijk uit het geurrapport van Buro Blauw (bijlage 15 tabel 5.5, pagina 24).

Aangezien er sprake is van een afname van de geurbelasting ten opzichte van de vergunde situatie kan ook de cumulatieve belasting met de omliggende bedrijven (achtergrondbelasting) alleen maar tot een afname van de totale geurbelasting leiden. Om de geuremissie nog beter toetsbaar te maken zullen norm- en middelvoorschriften worden opgenomen in de omgevingsvergunning.

Conclusie

Op grond van de geurbelasting in de omgeving is er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.12 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Oude Borculoseweg.

Parkeren

Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre

De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.

In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.

Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.

De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

Situatie plangebied

Ter plaatse geldt het Facetbestemmingsplan parkeren met identificatienummer NL.IMRO.9925.BPPAR1800-VG01 van de gemeente Oost Gelre. Binnen het Facetbestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.

Uitgangspunt is parkeren op eigen terrein. Op het perceel is hiervoor ruimte aanwezig.

Conclusie

Op eigen terrein kan worden geparkeerd.

 

4.13 Kabels en leidingen

Deze paragraaf gaat in op de boven- en ondergrondse planologisch relevante technische infrastructuur.

Situatie plangebied

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen onder- of bovengrondse kabels en leidingen aanwezig zoals hoogspanningsmasten, brandstof- of aardgasleidingen.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormen geen belemmering voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

5.1 Haalbaarheid

Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project wordt een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.

5.2 Exploitatieplan

De omgevingsvergunning voorziet in uitbreiding van een bestaande mestverwerkingsinstallatie en de aanleg van een toegangsweg. Hierbij is sprake van een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en Wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderzins verzekerd is. Met verzoeker wordt een anterieure overeenkomst afgesloten waarin wordt opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.3.1 Verklaring van geen bedenkingen

Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland is het bevoegd gezag ten aanzien van onderhavige aanvraag om omgevingsvergunning Wabo. Voor het gevraagde onderdeel 'planologie' is een 'Verklaring van geen bedenkingen' nodig van de gemeenteraad van Oost Gelre. In de vergadering van 22 november 2022 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre een ontwerp Vvgb afgegeven. De beslissing over het afgeven van een definitieve Vvgb door de gemeenteraad van Oost Gelre volgt na de ter inzage legging van de ontwerp Vvgb. Met de definitieve Vvgb kan het bevoegd gezag, zijnde Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, een definitief besluit nemen op de gevraagde onderdelen uit de omgevingsvergunning.

In haar vergadering van 5 maart 2024 heeft de gemeenteraad besloten tot afgifte van de definitieve verklaring van geen bedenkingen. Deze is als bijlage 17 bij de voorliggende toelichting gevoegd.

5.3.2 Inspraak
5.3.2.1 Algemeen

Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat deze ontwerp Verklaring van geen bedenkingen voor het onderdeel planologie voor een periode van zes weken ter inzage is gelegd. Een ieder kon gedurende deze periode een zienswijze indienen. In deze periode zijn een tweetal zienswijzen ingekomen. De zienswijzen zijn verwoord en beantwoord in een 'Nota zienswijzen' die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning en als bijlage 1 is toegevoegd aan deze ruimtelijke onderbouwing.

5.3.2.2 Omwonenden

De direct omwonenden van het bedrijf zijn in het voortraject tot het komen van een aanvraag om omgevingsvergunning al enkele keren geïnformeerd over de stand van zake op het bedrijf (o.a. handhaving) en de stand van zake rondom een aanvraag om omgevingsvergunning. Voor behandeling van een ontwerp Verklaring van geen bedenkingen voor het onderdeel planologie in de gemeenteraad van Oost Gelre zijn de omwonenden nogmaals geinformeerd over de stand van zake op het bedrijf. Hiervoor heeft op 9 november 2022 een informatieavond plaatsgevonden. Tijdens deze informatieavond is uitleg gegeven over de aangevraagde omgevingsvergunning, de ontwerp Verklaring van geen bedenkingen, de hierbij te volgen procedure en konden vragen worden gesteld aan de eigenaar van het bedrijf. Na behandeling van de ontwerp Verklaring van geen bedenkingen in de gemeenteraad van 22 november 2022 kunnen de omwonenden in de inzagetermijn van 6 weken voor de ontwerp Verklaring van geen bedenkingen hun zienswijzen kenbaar maken indien zij dit wenselijk vinden.

De omwonenden worden voorafgaand aan behandeling van de definitieve Verklaring van geen bedenkingen in de gemeenteraad hierover geïnformeerd.

5.3.3 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Binnen het plan zijn geen nationale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie is dan ook geen verplichting. De provincie is het bevoegd gezag voor wat betreft de onderdelen bouwen, milieu, en natuurbescherming. Zij vragen de gemeente advies en een Verklaring van geen bedenkingen voor het onderdeel planologie. Daarnaast is het Waterschap Rijn en IJssel al betrokken bij de aanvraag om omgevingsvergunning. Aanvullend vooroverleg is dan ook niet noodzakelijk.

In de ontwerpfase zijn de provincie en het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van de ontwerp Verklaring van geen bedenkingen. Gedurende de inzage termijn zijn er geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingekomen van deze diensten.

5.3.4 Wijzigingen t.o.v. ontwerp omgevingsvergunning

Ten opzichte van de ontwerp omgevingsvergunning zijn in de te verlenen omgevingsvergunning enkele wijzigingen aangebracht. Behalve enkele tekstuele wijzigingen gaat het met name om:

- paragraaf 2.2, eerste alinea, waarin de nieuwe situatie van de aan te leggen nieuwe uitrit wat uitgebreider is omschreven;

- hoofdstuk 4.5 waarin is omschreven dat er een nieuw akoestisch onderzoek is uitgevoerd. Dit naar aanleiding van ingekomen zienswijzen op de ontwerp omgevingsvergunning. Dit akoestisch onderzoek vervangt de daarvoor uitgevoerde onderzoeken en is nieuw als bijlage 11 van deze onderbouwing toegevoegd.

- als bijlagen 7, 8 en 9 zijn nieuwe Aerius-berekeningen met een Toelichting daarop toegevoegd. Dit in verband met een nieuwe uitgekomen Aerius release van oktober 2023.