direct naar inhoud van Toelichting
Plan: N348 - Zutphenseweg 49/49a te Eefde
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De initiatiefnemer heeft het College van Gedeputeerde Staten van Gelderland verzocht medewerking te verlenen aan het verleggen van de bestaande in- en uitrit alsmede de aanleg van een - aan de nieuwe ontsluiting gelegen - parkeerterrein ter hoogte van de woning Zutphenseweg 49 te Eefde.

De gronden zijn op basis van het vigerende inpassingsplan 'Herinrichting N348 Zutphenseweg, kruispunt Jodendijk-Scheuterdijk, Eefde' bestemd voor agrarisch gebruik. Om voornoemde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een nieuw ruimtelijk plan noodzakelijk.

Voorliggend wijzigingsplan Zutphenseweg 51 Eefde voorziet hierin. Het inpassingsplan 'Herinrichting N348 Zutphenseweg, kruispunt Jodendijk-Scheuterdijk, Eefde' biedt de wettelijke basis voor het opstellen van het wijzigingsplan.

1.2 Ligging van het plangebied

Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van het dorp Eefde en omvat de volgende kadastrale percelen: sectie C, nr. 5317 (ged.), sectie C, nr. 5319 (ged.) en sectie C, nr. 5321 (ged.). Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Lochem en grenst aan de oostzijde van de provinciale weg N348. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 657 m2. Zie onderstaande luchtfoto voor de globale ligging van het plangebied aangegeven met rode marker.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1_0001.png"

Afb. luchtfoto globale ligging plangebied ten noorden van het dorp Eefde

1.3 Geldend inpassingsplan

Voor de gronden van het plangebied is het inpassingsplan 'Herinrichting N348 Zutphenseweg, kruispunt Jodendijk-Scheuterdijk, Eefde' van kracht. Dit inpassingsplan is op 31 mei 2017 vastgesteld. De gronden zijn aangewezen voor :

  • Agrarisch: Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met de daarbij behorende agrarische bedrijfsgronden. Op deze gronden zijn uitsluitend terreinafscheidingen ten behoeve van het agrarische grondgebruik tot een bouwhoogte van maximaal 1,50 meter en waarvan de constructie niet onoverkomelijk is voor de passage van kleine zoogdieren en amfibieën;
  • Waarde - Archeologie 5: Deze bestemming beoogt het bodemarchief te beschermen tegen bodemingrepen die de archeologische waarden kunnen verstoren.

Voorts zijn voor de gronden de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen:

  • overige zone - landschapstype essenlandschap; Binnen deze gebiedsaanduiding is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het essenlandschap met de volgende kernkwaliteiten: microreliëf in de vorm van grote essen en steilranden, perceelrandbeplanting, houtwallen en houthakbosjes, onregelmatige verkaveling, grillige wegenstructuur, oude boerderijen en open essen en enken.
  • wetgevingzone - wijzigingsgebied 1: Ter plaatse van deze aanduiding kunnen Gedeputeerde Staten de bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf', onder de voorwaarde dat:
    • 1. ten hoogste bedrijvigheid wordt toegestaan zoals genoemd in categorie 1 en 2 van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' in bijlage 2 van deze regels;
    • 2. ten hoogste 1 bedrijfswoning is toegestaan;
    • 3. vooraf kan worden aangetoond dat voor de realisering van een bedrijfswoning kan worden voldaan aan het bepaalde in de Wet geluidhinder ten aanzien van wegverkeerslawaai;
    • 4. de bouw van bedrijfsgebouwen en/of bedrijfswoning niet wordt toegestaan op de gronden die voor het verlengde van de voorgevelrooilijn van de aangrenzende woningen Zutphenseweg 45-49 zijn gesitueerd;
    • 5. de bedrijfsgebouwen en/of bedrijfswoning niet binnen 3 meter van de grenzen van het bouwperceel worden toegestaan;
    • 6. de goothoogte van de bedrijfsgebouwen niet meer dan 5 meter bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 8 meter;
    • 7. de inhoud van een bedrijfswoning niet meer dan 750m³ bedraagt;
    • 8. de goothoogte van de bedrijfswoning niet meer dan 6 meter bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter;
    • 9. vooraf voldoende is aangetoond dat het bepaalde in de Flora- en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

Op onderstaande afbeelding is het plangebied - rood omlijnd - voor het voorliggende initiatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1_0002.png" afb. uitsnede verbeelding geldend inpassingsplan met ligging plangebied wijzigingsplan 

Het verleggen van de in- en uitrit en de aanleg van een parkeerterrein ten behoeve van het bedrijventerrein zijn strijdig met de regels van de bestemming 'Agrarisch'.

De herinrichting van het gebied was ten tijde van de vaststelling van het inpassingplan niet duidelijk, maar gezien de ligging van het plangebied in een lint /cluster van bedrijvigheid en woningen aan de N348 lag het voor de hand om hierop aan te sluiten.

Het initiatief voorziet uitsluitend in het verleggen van de bestaande in- en uitrit en de aanleg van een parkeerterrein ten behoeve van het bestaande bedrijventerrein en past binnen voorwaarden van de wijzigingsregels. Aan de voorwaarden betreffende de toegelaten bedrijvigheid in milieucategorie 1 en 2 van de in de bijlage van de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten en de bescherming van de aanwezige flora en fauna wordt voldaan. De overige voorwaarden (2 tot en met 8) die overigens betrekking hebben op de realisatie van bebouwing zijn niet relevant omdat er geen bebouwing is voorzien op deze plek. Voor het uitvoeren van de gewenste werkzaamheden is slechts een deel van de gronden van het aangewezen wijzigingsgebied nodig. De overige gronden behouden de huidige agrarische bestemming.

Om van deze mogelijkheid gebruik te maken zal een wijzigingsplanprocedure doorlopen moeten worden. Voorts is er een tweetal onderzoeken uitgevoerd: een verkennend bodem- en asbestonderzoek en een quickscan natuurwaardenonderzoek Zutphenseweg 51 te Eefde. De resultaten van hiervan zijn beschreven in hoofdstuk 4.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit wijzigingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit wijzigingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieuaspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

De initiatiefnemer faciliteert de huisvesting van diverse startende en reeds aanwezige bedrijven onder de noemer "ondernemen in het groen" op een kleinschalig bedrijventerrein aan de N348 te Eefde. De huidige in- en uitrit naar het achterliggende bedrijventerrein is gelegen naast de bedrijfswoning op het perceel Zutphenseweg 49 te Eefde. Deze bedrijfswoning ligt op het bedrijventerrein. Het verkeer, dat het bedrijventerrein aandoet, bestaat uit personen- en vrachtauto's. Deze auto's rijden langs de gevel van deze woning. De zijtuin van het woonperceel is afgestaan voor de in- en uitrit van het bedrijventerrein.

De bewoners ondervinden hinder door onder anderen trillingen, uitlaatgassen, geluidhinder, etc. door deze verkeersbewegingen. Deze woning ligt overigens buiten het plangebied.

Zie volgende afbeelding met de ligging van de bedrijfswoning Zutphenseweg 49 (links gesitueerd) en de naastgelegen in- en uitrit.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1_0003.jpg"

foto in- en uitrit naast bedrijfswoning Zutphenseweg 49

Op het bedrijventerrein zijn verschillende bedrijven gevestigd waaronder een garagebedrijf en kleinschalige ambachtelijke bedrijven (nieuw- en afbouw, meubelwerkplaats). Personeel en bezoekers parkeren bij het bedrijf waar ook het laden en lossen plaats vindt. Dit leidt tot gevaarlijke situaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1_0004.jpg"

foto parkeersituatie op bedrijventerrein

Een deel van de bestaande in- en uitrit blijft gehandhaafd, maar kan worden verbreed doordat het naastgelegen woonperceel Zutphenseweg 51 is komen te vervallen bij de herinrichting N348 Zutphenseweg, kruispunt Jodendijk-Scheuterdijk, Eefde. De (burger)woning met opstallen op dit perceel is gesloopt. Op het perceel stonden ook een tuinhuis (ca. 36 m2) en een aantal hondenkennels (ca. 40 m2).

Op de volgende afbeelding van het bestemmingsplan Lochem Buitengebied 2012 (met een aangepaste transparantie) kan de voormalige burgerwoning met bijbehorende woonperceel Zutphenseweg 51 (grotendeels geel ingekleurd) worden herkend.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1_0005.png"

afb. uitsnede verbeelding bestemmingsplan Lochem Buitengebied 2012

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in paragraaf 1.3 is aangegeven dat bij het geldende inpassingsplan 'Herinrichting N348 Zutphenseweg, kruispunt Jodendijk-Scheuterdijk, Eefde' de gronden binnen het wijzigingsgebied zijn aangewezen voor Agrarisch.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

De initiatiefnemer heeft het voornemen om de bestaande in- en uitrit aan de Zutphenseweg 49 te verleggen en een parkeerterrein - grenzend aan de Zutphenseweg - aan te leggen om:

  • a. de entree naar het bedrijventerrein te vergemakkelijken;
  • b. het woon- en leefmilieu voor de bewoners Zutphenseweg 49 te verbeteren;
  • c. het parkeren op het bedrijventerrein zoveel mogelijk te centraliseren op één plek.

Ad a

De in- en uitrit wordt verlegd zodat het verkeer (met name het vrachtverkeer) vanaf de Zutphenseweg makkelijker het bedrijventerrein kan opdraaien en het achterliggende bedrijventerrein eenvoudig kan bereiken. Door het verleggen van de in- en uitrit is een grotere draaicirkel mogelijk waardoor de verkeersveiligheid wordt verbeterd en de overlast voor de omgeving wordt verminderd.

Ad b

In de huidige situatie ligt de in- en uitrit van het bedrijventerrein naast de zijgevel van de woning op het perceel Zutphenseweg 49. Door het verleggen van de in- en uitrit in zuidelijke richting ontstaat meer ruimte naast de woning Zutphenseweg 49 waardoor het woon- en leefmilieu van de bewoners ter plaatse verbetert. De in het verleden afgestane gronden van de tuin voor een 1e verbreding van de in- en uitrit kan nu weer worden terug gegeven voor de uitbreiding van de tuin van het perceel Zutphenseweg 49.

Zie volgende foto voor begrenzing plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1_0006.png"

afb. luchtfoto met globale ligging plangebied

Ad c

Voorts wordt aan de voorzijde, grenzend aan de Zutphenseweg, een parkeerterrein met maximaal 7 parkeerplaatsen aangelegd voor de bezoekers en werknemers van het bedrijventerrein zodat het aantal onnodige verkeerbewegingen en het parkeren op het bedrijventerrein wordt teruggedrongen alsmede het parkeren bij of naast de bestaande bedrijven. Het parkeren zal zoveel mogelijk op één plek worden gerealiseerd.

De afwikkeling van het overige verkeer op het bedrijventerrein - waaronder de bevoorrading en het laden en lossen - kan hierdoor soepeler en veiliger verlopen.

Zie volgende afbeelding met een schematische weergave van de verlegde in- en uitrit en het parkeerterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1_0007.png"

afb. ligging nieuwe in- en uitrit met parkeerterrein

Het inrichtingsplan

Het navolgende inrichtingsplan geeft een beeld van de ligging van de nieuwe in- en uitrit en de aansluiting op de N348. De 7 parkeerplaatsen zijn geprojecteerd in het oostelijk deel van het projectgebied. De bestaande schutting aan de oostzijde van het projectgebied blijft gehandhaafd. De erfscheiding tussen de parallelweg en het parkeerterrein zal bestaan uit gestapelde plantenbakken.

De erfscheiding met het perceel Zutphenseweg 49 wordt vervangen en doorgetrokken waardoor er een duidelijk scheiding ontstaat met dit woonperceel. Het groen ingetekende perceel behoort tot het agrarisch buitengebied.

Het hemelwater van het parkeerterrein wordt afgevoerd en geïnfiltreerd op de aansluitende agrarische gronden. Het hemelwater van het overige verharde terrein wordt afgevoerd naar de bestaande infiltratie-stapel-put, die gesitueerd is in het noordelijk deel van het agrarische perceel. Dit agrarische bouwperceel is in eigendom van de initiatiefnemer. Op deze gronden zal gras ingezaaid worden en zal een groene' erfscheiding worden aangelegd Zie volgende afbeelding van het inrichtingsplan met bovenaanzicht van het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1_0008.png"

afb. Inrichtingsplan

Het complete inrichtingsplan met verschillende aanzichten is opgenomen in de bijlagen bij de toelichting.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het kabinet beschrijft in de Structuurvisie onder andere in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Voor de genomen ontwikkeling is volgend nationaal belang relevant:

„Nationaal belang 13 – Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle plannen".

Het rijksbeleid spreekt zich niet uit over betrekkelijk kleinschalige ontwikkelingen op perceelsniveau zoals in het voorliggende wijzigingsplan. Bij besluitvorming over het voorliggende wijzigingsplan wordt de wettelijke procedure gevolgd van de Wet ruimtelijke ordening. Deze Wet biedt voldoende waarborgen voor een zorgvuldige afweging van belangen en een transparante besluitvorming.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen:

  • a. Rijksvaarwegen;
  • b. Grote rivieren;
  • c. Defensie;
  • d. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • e. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • f. Natuurnetwerk Nederland;
  • g. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen waaronder ook wijzigingsplannen worden begrepen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Geen van deze nationale belangen zijn in het geding bij de uitvoering van het voorliggende wijzigingsplan.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

Verder gaat de SVIR uit van een ladder voor duurzame verstedelijking die ook is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2 Bro).

Doel is om enerzijds een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen en anderzijds overprogrammering te voorkomen.

De bestemmingsverandering die met het voorliggende wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, is aan te merken als “kleinschalige ontwikkeling”, niet zijnde stedelijke ontwikkeling waarop de Ladder van toepassing is.

3.2.4 Waterbeleid

Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol.

De doelstelling van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is het bereiken en beschermen van een goede toestand van landoppervlaktewater, overgangswateren en kustwateren. Onder de goede toestand vallen zowel een goede ecologische als een goede chemische toestand. Daarnaast is de doelstelling van de KRW het beschermen van een goede chemische en kwantitatieve toestand van het grondwater.

De belangrijkste uitgangspunten van de Kaderrichtlijn Water zijn:

  • Vervuiler en gebruiker betalen beide
  • In de KRW Kaderrichtlijn Water staan internationale stroomgebieden centraal
  • De KRW geldt voor alle wateren, inclusief grondwater
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Naast chemie een grote focus op ecologie
  • Per 2015 geldt een resultaatsverplichting

De KRW is niet vrijblijvend maar het halen van de chemische en ecologische doelen vormt een verplichting waaraan economische sancties zijn verbonden.

Relatie met het plangebied

In de ruimtelijke plannen, waaronder het voorliggende wijzigingsplan, moet een waterparagraaf worden opgenomen. In hoofdstuk 4.4 wordt hier nader op ingegaan.

3.2.5 Overig Rijksbeleid

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen waaronder het voorliggende wijzigingsplan is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Erfgoedwet, Wet natuurbescherming, Besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 4 nader worden ingegaan.

3.2.6 Conclusie Rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat het wijzigingsplan voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op rijksniveau.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De Omgevingsverordening betreft de juridische vertaling van de provinciale Omgevingsvisie Gelderland waarmee de provincie regels (randvoorwaarden) stelt aan bestemmingsplannen van gemeenten. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau.

Na de vaststelling van de verordening in 2014 hebben nog een aantal actualisatierondes plaatsgevonden wat geresulteerd heeft in een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland (december 2018).

In relatie tot de voorliggende ontwikkeling zijn er geen specifieke onderwerpen uit de Omgevingsverordening van toepassing die in het wijzigingsplan geborgd dienen te worden.

Het plangebied ligt bijvoorbeeld niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO), als onderdeel van het Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS). Ook wordt er in het plan geen bestemming opgenomen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.

Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het voorliggende wijzigingsplan, met als doel een oplossing voor de verbetering van interne routering en van het woonklimaat,niet in strijd is met de omgevingsverordening van de provincie Gelderland. Het voorliggende initiatief heeft een neutraal effect op de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien.

Relatie met het plangebied

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en -verordening omdat door de uitvoering van het wijzigingsplan een positieve bijdrage wordt geleverd aan verbetering van woon- en leefklimaat en vestigingsklimaat ter plaatse.

Er gelden binnen het plangebied geen beperkende voorschriften vanuit de visie en verordening.

3.3.3 Waterbeheerplan Waterschap Rijn en IJssel 2016 - 2020

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op 3 november 2015 het Waterbeheerplan 2016 - 2021. Dit waterbeheerplan is gezamenlijk door de waterschappen in Oost-Nederland opgesteld. Dit zijn de waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Groot Salland. Wat hen bindt is de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost, dat behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Daarom is de tekst van dit waterbeheerplan grotendeels identiek voor de vier waterschappen. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Doel en functie van het WBP 

Het waterschap heeft een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Zij heeft wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van het waterschap mag verwachten, namelijk:

  • zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water;
  • zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem
  • het zuiveren van afvalwater.

In dit waterbeheerplan beschrijft het waterschap hoe zij dit in de periode 2016-2021 doet. Ook stellen zij de benodigde maatregelen voor. De maatregelen zijn nog niet concreet in projecten of activiteiten uitgewerkt. Dat volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Dit plan geeft dus vooral de koers aan die het waterschap gaat varen.

Doelgroep 

Het waterbeheerplan gaat niet alleen over het werk van het waterschap, maar ook over de verbinding die zij van daaruit legt met het werk van andere overheden: de provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en het Rijk. Het waterbeheer schept vaak randvoorwaarden voor gebruikers van het water, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers, zoals burgers, agrariërs en terreinbeheerders, ondernemers en (drinkwater)bedrijven, recreanten en de naburige Duitse waterbeheerders. Hierbij hebben zij de overtuiging dat partijen samen verder komen.

Van watervisie naar waterbeheerplan 

Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2013 de 'Watervisie 2030' opgesteld. Vanuit deze visie vult zij het beleid voor de periode 2016-2021 verder in. Verbinden en samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, staan in deze visie centraal. De ambities uit de watervisie wil zij samen met haar partners verder vormgeven. Dit waterbeheerplan biedt hiervoor concrete aanknopingspunten.

Relatie met andere waterplannen en overheden 

De verantwoordelijkheid voor het waterbeheer in Nederland ligt bij het Rijk, de provincies en de waterschappen. Ieder heeft daarin zijn eigen verantwoordelijkheden en taken. Voor het waterschap als functionele overheid, zijn de wettelijke en beleidsmatige kaders vanuit het Rijk en provincie van belang. Dit waterbeheerplan staat dan ook niet op zich zelf, maar houdt rekening met de plannen van het Rijk en provincie. Zo staat het nationale waterbeleid in het nationale Waterplan en het – voor ons gebied relevante – Stroomgebiedbeheerplan Rijn. Het provinciale waterbeleid is opgenomen in de Omgevingsvisies van de provincies Gelderland, Overijssel en Drenthe. De provincies stellen onderdelen van deze visies bij, om een actueel kader voor de waterschappen te bieden.

Relatie met het plangebied

In de watertoets wordt - voor zover van toepassing - ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerplan, zoals welk overstromingsrisico in het plangebied geldt, en welk (oppervlakte)water in het plangebied aanwezig is. De watertoets is in het wijzigingsplan verwerkt in de waterparagraaf, zie paragraaf 4.4. Deze watertoets wordt uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

3.3.4 Regionale structuurvisie Stedendriehoek 2030

De regio Stedendriehoek legt in de regionale structuurvisie Stedendriehoek 2030 (vastgesteld in november 2009 door de zeven afzonderlijke gemeenteraden) de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenoemde bundelingsbeleid voor het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied. De Stedendriehoek kent een steeds sterkere ruimtelijke verwevenheid en onderlinge afhankelijkheid van functies en activiteiten. De Stedendriehoek ontwikkelt zich in een zo hoog mogelijk tempo naar een samenhangende stedelijke regio, met een groen middengebied en een groene omgeving. Eén van de opgaven voor de Stedendriehoek is de verbetering van de externe en interne bereikbaarheid. Dit is noodzakelijk voor het benutten van de economische kracht en het versterken van de functionele samenhang. Daarbij gaat het zowel om de bereikbaarheid van de Stedendriehoek als geheel als om de bereikbaarheid binnen de steden.

Relatie met het plangebied

De regionale structuurvisie bevat geen essentiële beleidsuitgangspunten voor het voorliggende wijzigingsplan.

3.3.5 Conclusie provinciaal en (boven)regionaal beleid

Dit wijzigingsplan voorziet in een kleinschalige uitbreiding op perceelsniveau in een bestaand lint aan Zutphenseweg in het buitengebied van Lochem. De ontsluiting van het bedrijventerrein wordt aangepast ten behoeve van het woongenot van de bewoners van de bedrijfswoning op het perceel Zutphenseweg 49.

Tegelijkertijd kan het parkeren en de afwikkeling binnen het bedrijventerrein worden verbeterd door de aanleg van een gemeenschappelijk parkeerterrein.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Ruimtelijke structuurvisie 2012-2020

De gemeente Lochem heeft op 8 juli 2013 de “Ruimtelijke Structuurvisie 2012 – 2020” vastgesteld die betrekking heeft op het gehele grondgebied van de gemeente. Met de structuurvisie geeft de gemeente op hoofdlijnen het ruimtelijk beleid tot medio 2020 weer.

De Ruimtelijke Structuurvisie is onder meer bedoeld om het gemeentebestuur een instrument te geven waarmee ze de burgers en maatschappelijke organisaties actief kan informeren en betrekken bij de ruimtelijke visie op het bebouwde gebied. Met de structuurvisie wordt het kader geschetst waarbinnen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar verder kunnen worden uitgewerkt.

Met betrekking tot het buitengebied wordt aangegeven dat de gemeente de mogelijkheden voor verbreding van landbouwbedrijven van voormalige bedrijfslocaties geregeld heeft in het Bestemmingsplan Buitengebied Lochem 2010 (en de geconsolideerde versie van bestemmingsplan Buitengebied Lochem - 14-05-2015). Hierdoor ontstaat ruimte voor nieuwe ontwikkelingen, bedrijvigheid en verbreding van agrarische bedrijven die zich minder actief wensen in te zetten op schaalvergroting. Het verder concretiseren van deze mogelijkheden wordt over gelaten aan de ondernemers.

Relatie met het plangebied

In het voorliggende wijzigingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling waarbij een lokale ondernemer de logistieke afwikkeling op zijn bedrijventerrein wil verbeteren door een ondergeschikte uitbreiding van het bedrijventerrein. Deze ontwikkeling is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Milieuaspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bodem;
  • geluid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • luchtkwaliteit;
  • ecologie;
  • externe veiligheid

4.1.1 Bodem

In het kader van de wijzigingsplanprocedure is inzicht nodig in de algemene milieukwaliteit van bodem en grondwater. De gronden van plangebied zijn in het recente verleden in gebruik geweest voor een woonfunctie. Een woonfunctie heeft in zijn algemeenheid geen nadelige gevolgen voor de bodemkwaliteit ter plaatse. De woning met opstallen is gesloopt en de gronden hebben een agrarische bestemming gekregen bij de vaststelling op 31 mei 2017 van het Inpassingsplan Herinrichting N348 Zutphenseweg, kruispunt Jodendijk-Scheuterdijk, Eefde. De gronden liggen sinds die datum braak.

Voor de gronden van het voormalige woonperceel Zutphenseweg 51 - dat nu onnderdeel is van het voorliggende wijzigingsplan - is een verkennend bodem- en asbestonderzoek (kenmerk 1902293.001) uitgevoerd. Dit bodem- en asbestonderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd

Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform de Nederlandse normen NEN5740/A1, NEN5707/C2 en NEN5897. Het veldwerk is onder certificaat uitgevoerd op grond van beoordelingsrichtlijn BRL SIKB 2000.

Geactualiseerd tijdelijk handelingskader PFAS

In het Tijdelijk handelingskader PFAS zijn de toepassingsnormen opgenomen. De toepassingsnormen voor het toepassen van grond en baggerspecie op de landbodem boven grondwaterniveau zijn in tabel 5.1 opgenomen van het onderzoekrapport opgenomen. Voor andere toepassingen wordt verwezen naar het Tijdelijk handelingskader PFAS. Voor de bodemfunctieklasse landbouw/natuur moet in beginsel worden uitgegaan van de bepalingsgrens van 0,8 ug/kg d.s.

Op basis van het advies van RIVM geldt voor toepassing van PFAS-houdende grond op de landbodem op dit moment voor alle stoffen uit de PFASgroep een landelijke achtergrondwaarde van 0,8 µg/kg d.s. (microgram per kilogram droge stof ). Specifiek voor PFOS geldt de waarde van 0,9 µg/kg d.s. Grond met PFAS-gehalten beneden deze achtergrondwaarden mag worden toegepast. Waar lokale achtergrondwaarden door gemeenten vastgesteld zijn, mag grond worden toegepast tot deze waarden.

In het voorliggende plan wordt geen grond afgevoerd. Alle grond wordt binnen het plangebied verwerkt.

De resultaten van dit onderzoek luiden als volgt:

Grond

In het grondmengmonster MM1 (bovengrond) is analytisch een licht verhoogd gehalte met Perfluoroctaanzuur (lineair) en Perfluoroctaansulfonzuur (lineair) aangetoond. Deze concentraties overschrijden de achtergrondwaarden, doch overschrijden de interventiewaarden niet. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit kan de milieuhygiënische kwaliteit van deze bodemlaag indicatief als klasse Wonen beschouwd worden.

In het grondmengmonster MM2 (bovengrond) is analytisch een licht verhoogd gehalte met lood, PAK, Perfluoroctaanzuur (lineair) en Perfluoroctaansulfonzuur (lineair) aangetoond. Deze concentraties overschrijden de achtergrondwaarden, doch overschrijden de interventiewaarden niet. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit kan de milieuhygiënische kwaliteit van deze bodemlaag indicatief als klasse Wonen beschouwd worden. In het grondmengmonsters MM3 (ondergrond) is analytisch geen van de onderzochte parameters in verhoogde mate aangetoond. Allen liggen onder de achtergrondwaarden. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit kan de milieuhygiënische kwaliteit van deze bodemlagen indicatief als klasse AW2000 beschouwd worden.

Grondwater

In het grondwatermonster uit peilbuis B01 is analytisch een licht verhoogd gehalte aan barium en tetrachlooretheen aangetoond. Deze overschrijdt de streefwaarde doch niet de interventiewaarde.

Asbest in grond

In het grondmengmonster ASBMM1, zijnde de bovengrond, is geen verhoogd gehalte asbest aangetoond.

Toetsing hypothese

De hypothese ‘heterogeen diffuus verdacht’ kan op basis van de resultaten worden verworpen.

Nader bodemonderzoek

Op basis van voornoemde samenvatting en conclusies is nader bodemonderzoek vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien niet aan de orde.

Conclusie

Middels onderhavig bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater vastgelegd. In het kader van de Wet bodembescherming zijn geen aanvullende procedures noodzakelijk. Op basis van de bevindingen uit onderhavig bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt derhalve geen belemmeringen c.q. beperkingen voor de geplande ontwikkeling op deze locatie.

4.1.2 Geluid

wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt het wettelijk kader voor de toegestane geluidsbelasting vanwege een weg bij geluidsgevoelige bestemmingen, waaronder woningen. In zijn algemeenheid stelt de Wgh eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg of wijziging van een weg.

De Wgh is slechts van toepassing voor zover het gaat om geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) binnen de geluidszone van een weg. Binnen deze zone wordt de geluidsbelasting berekend. De zone is afhankelijk van de ligging en het aantal rijstroken. Voor wegen in buitenstedelijk gebied met een maximaal 2 rijstroken geldt een zonebreedte van 250 meter.

In het voorliggende wijzigingsplan waarbij geen nieuwe geluidgevoelige functie wordt toegevoegd is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

industrielawaai en bedrijven

De uitbreiding van het bedrijventerrein waarbij een in- en uitrit wordt verlegd alsmede de aanleg van een klein parkeerterrein naar gronden met een nieuwe bedrijvenbestemming kan gevolgen hebben voor geluidsgevoelige functies in de omgeving.

De gronden van de uitbreiding van het bedrijventerrein mogen volgens de wijzigingsregels enkel gebruikt worden voor bedrijven in de milieucategorie 1 en 2. Dit zijn bedrijven met een indicatieve hindercontour van 30 meter. Zie verder onder paragraaf 4.1.3 voor de in acht te nemen richtafstanden tot geluidgevoelige functies.

Conclusie

Het geluidsaspect vormt geen belemmering voor het plan.

4.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Inleiding

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De richtafstanden in deze brochure zijn gebaseerd op het omgevingstype 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. In het voorliggende plan is er sprake van een gemengd gebied door de verschillende functies die in de omgeving aanwezig zijn. In een gemengd gebied mag de richtafstand met één trede worden verlaagd (met uitzondering van de laagste trede waarbij nog een richtafstand geldt van 10 m).

Aanwezige functies in de omgeving

Het plangebied grenst aan de noordzijde aan het bedrijventerrein De Zwaluw waar ook bedrijfswoningen op de percelen Zutphenseweg 47 en 49 zijn gelegen. Ten behoeve van de bedrijfswoning op nr. 49 wordt de in- en uitrit verlegd. Binnen het plangebied zijn overigens uitsluitend bedrijven toegelaten in de milieucategorie 1 en 2. Deze bedrijven hebben een hindercontour van maximaal 30m. In dit geval mag deze hindercontour met één trede worden verlaagd naar 10 m omdat het gebied wordt aangemerkt als een gemengd gebied met een verscheidenheid aan functies.

Het verleggen van de in- en uitrit is gunstig voor het woon- en leefklimaat voor de bedrijfswoningen Zutphenseweg 47 en 49 en de burgerwoning op Zutphenseweg 45 omdat de afstand tot de te verleggen in- en uitrit met het aansluitend parkeerterrein wordt vergroot.

Op het bedrijventerrein wijzigt het aantal gevestigde bedrijven en het type bedrijven wijzigt niet. Voorts is er geen sprake van een toename van verkeersbewegingen. Het initiatief waarop het wijzigingsplan ziet is zeer kleinschalig van aard. De ruimte die als gevolg hiervan op het bedrijventerrein kan vrijkomen is te verwaarlozen. Bovendien is het doel van het wijzigingsplan juist om de verkeersbewegingen op het bedrijventerrein (laden en lossen) soepeler te laten verlopen.

Binnen het plangebied van het wijzigingsplan wordt slechts toegestaan de aanleg van een in- en uitrit, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. De bestemmingen in het gemeentelijk bestemmingsplan blijven in stand. Hier wordt dus niet meer of andersoortige bedrijvigheid toegestaan

Op het perceel Zutphenseweg 100 te Eefde tegenover het plangebied vindt verkoop plaats van nieuwe en gebruikte caravans. De bestaande bedrijfswoning op dit perceel ligt op een afstand van circa 25 meter van de te verleggen in- en uitrit met het aansluitend parkeerterrein. Aan de (verlaagde) richtafstand van 10 meter tot het bedrijfsperceel Zutphenseweg 100 te Eefde kan worden voldaan.

Op het perceel Zutphenseweg 53 is een sportschool (Sportloods) gevestigd, die ook een bedrijfsbestemming heeft. De woning op perceel Zutphenseweg 55 is recentelijk gesloopt, de woonfunctie kwam te vervallen en de gronden hebben een agrarische bestemming gekregen. De afstand tot het plangebied bedraagt minimaal 10 m. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van 10m.

Andere milieubelastende functies zijn niet aanwezig.

De aanwezige bedrijven in de directe omgeving worden door de uitvoering van het wijzigingsplan niet belemmerd in de bedrijfsvoering.

Voorts zijn er geen functies aanwezig die de uitvoering van het voorliggend wijzigingsplan belemmeren.

Conclusie

Bedrijven en milieuzonering vormen geen belemmering voor het plan. De bedrijven worden door het plan niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Externe werking effecten van het plan

De effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op de luchtkwaliteit dienen in beeld te worden gebracht. Een ontwikkeling draagt in betekenende mate bij aan de luchtemissie ten gevolge van die ontwikkeling sprake is van een toename van de jaargemiddelde concentratie voor PM10 en NO2 van meer dan 1,2 µg/m3.

Het voorliggende plan voorziet in de aanleg van een klein parkeerterrein en de verlegging van een bestaande uitrit. Het parkeerterrein is bedoeld voor de auto's van de bezoekers en werknemers van de huidige bedrijven op het bedrijventerrein. Met het verleggen wordt het woon- en leefklimaat van de bedrijfswoning op het perceel Zutphenseweg 49 verbeterd. De verkeersintensiteit en de bedrijfsactiviteiten op het bedrijventerrein wordt niet gewijzigd door de uitvoering van het voorliggende initiatief.

Deze beperkte ingrepen hebben geen gevolgen voor de luchtkwaliteit ter plaatse. Daarom kan worden afgezien van het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek.

Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitbreiding van het bedrijventerrein en de aanleg van een klein centraal parkeerterrein. Een luchtkwaliteitsonderzoek is niet nodig.

4.1.5 Ecologie

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, Natuurnetwerk Nederland (NNN), soorten en houtopstanden.

In verband met het vorenstaande is een quickscan natuurwaardenonderzoek verricht. Het onderzoek is als bijlage opgenomen bij deze toelichting. Op 28-01-2020 is het veldbezoek uitgevoerd. Het plangebied bestaat uit een volledig onbegroeide, zandige vlakte.

De resultaten van het onderzoek luiden als volgt:

Gebiedsbescherming

Gelders Natuurnetwerk

Het plangebied ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk. Gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk behoren liggen op minimaal 280 meter afstand van het plangebied. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Gelders Natuurnetwerk in de omgeving van het plangebied weergegeven. Gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk behoren worden met de donkergroene kleur op de kaart aangeduid. De ligging van het plangebied wordt met een rode marker aangeduid. Gronden die tot de Groene Ontwikkelingszone (GO) behoren, worden met de lichtgroene kleur aangeduid (bron: Ruimtelijke plannen).

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1_0009.png"

afb. ligging plangebied t.o.v. GNN/GO

Natura 2000-gebied Rijntakken

Het plangebied behoort niet tot een Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt op minimaal 1,35 kilometer afstand van Natura 2000-gebied Rijntakken (bron: Pdok.nl). Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied weergegeven. Het Natura 2000-gebied wordt met de lichtblauwe en lichtgroene kleur aangeduid. De ligging van het plangebied wordt met de rode stip aangeduid (bron pdok.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1_0010.png"

afb. ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied Rijntakken

Niet alle Habitattypen in Natura 2000-gebied zijn even gevoelig voor verzuring, als gevolg van stikstofdepositie, maar grote delen van Natura 2000-gebied Rijntakken bestaan uit stikstofgevoelige Habitattypen.

Beoordeling Stikstof

Als gevolg van het stopzetten van de PAS-systematiek, mogen plannen die leiden tot een verhoogde depositie van NOx/NH3 op Natura 2000-gebied, niet in uitvoering gebracht worden zonder een vergunning Wet natuurbescherming. Per 1-1-2020 is de Spoedwet stikstof van kracht. Het doel van deze tijdelijke wet is om projecten op het gebied van woningbouw, infrastructuur en landbouw door te laten gaan. Projecten worden daartoe van 'dringend openbaar belang' verklaard. Wanneer de Regeling spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur ven kracht is, kan er gewerkt worden met de Spoedwet.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten zal een beperkte emissie van NOx plaats vinden, als gevolg van de inzet van materieel met een verbrandingsmotor tijdens de aanleg van erfverharding voor de in- en uitrit en parkeerterrein. In verband hiermee is een Aeriusberekening uitgevoerd. Uit deze berekening blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken.

Andere effecten

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, worden in voorliggend geval andere negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied is een negatief effect uitgesloten.

Conclusie

Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk geen externe bescherming kent in Gelderland.

Uit de resultaten van de Aeriusberekening blijkt dat er geen toename van stikstofdepositie op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied. Andere negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied zijn eveneens uitgesloten.

De briefrapportage Aeriusberekening is als bijlage bij de Quickscan natuuronderzoek gevoegd.

Soortenbescherming

Het plangebied bestaat volledig uit een onbegroeide, zandige vlakte. Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer wordt het plangebied niet een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten beschouwd en wordt het tot een weinig geschikt functioneel leefgebied voor beschermde diersoorten beschouwd. Mogelijk behoort het plangebied tot functioneel leefgebied van sommige diersoorten uit onderstaande soortgroepen:

  • vogels;
  • vleermuizen;
  • grondgebonden zoogdieren;
  • amfibieën;

In onderstaande tabel wordt een samenvatting gegeven van de onderzochte soortgroepen, functies, beschermde soorten binnen de planlocatie, verbodsbepalingen en eventuele aandachtspunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1_0011.png"

Samenvatting van de wettelijke consequenties

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1_0012.png"

Vereenvoudigde samenvatting van de wettelijke consequenties per diergroep

Conclusie

De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Gelderland een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'opzettelijk beschadigen en vernielen van de rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Beschermde soorten mogen niet opzettelijk gedood worden. Voor beschermde soorten waarvoor die vrijstelling niet geldt, is een ontheffing vereist om ze te mogen doden of dient gewerkt te worden volgens een Gedragscode.

Het plangebied wordt waarschijnlijk benut als foerageergebied voor verschillende vogel- en grondgebonden zoogdiersoorten. Beschermde dieren bezetten er geen vaste verblijf- of voortplantingsplaats.

De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende vogel- en beschermde grondgebonden zoogdieren is niet beschermd. Het aantasten van de functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied voorkomende vogel- en grondgebonden zoogdiersoorten, leidt daarom niet tot wettelijke consequenties. Een ontheffingsvergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

4.1.6 Externe veiligheid

Plaatsgebonden risico

Binnen het plangebied zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig en geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), aangewezen transportroute voor gevaarlijke stoffen onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) of buisleidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Groepsrisico

Het plan is niet gelegen binnen een invloedgebied van Bevi inrichtingen, transportroutes gevaarlijke stoffen of buisleidingen waarvoor een verantwoording van het groepsrisico is vereist.

Het plan is ook getoetst aan de risicokaart www.risicokaart.nl. Zie volgende afbeelding. Uit deze kaart kan worden afgeleid dat er geen beperkingen zijn voor de uitvoering van het voorliggende wijzigingsplan. Er liggen geen risicovolle bedrijven of gasleidingen in het wijzigingsgebied en die worden daar ook niet toegelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1_0013.png"

afb. uitsnede risicokaart met globale ligging plangebied (blauwe stip)

Ook in de directe omgeving zijn die niet aanwezig zodat er geen beperkingen zijn voor de uitvoer van het voorliggende wijzigingsplan. Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt niet plaats in de omgeving

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor planrealisatie.

4.2 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.2.1 Archeologie

Inleiding

De gemeente geeft in haar archeologiebeleid aan op welke wijze rekening gehouden moet worden met mogelijke archeologische waarden in de bodem. Op de beleidskaart is voor elke locatie in de gemeente Lochem te zien welke archeologische regels van toepassing zijn.

De archeologische verwachting

Onder archeologische verwachting wordt de kans op het voorkomen van archeologische resten verstaan. Meer specifiek zegt een archeologische verwachting iets over de relatieve dichtheid waarin archeologische resten (vondst- en/of spoorcomplexen) kunnen voorkomen. De archeologische verwachting is opgebouwd uit fysisch geografische kenmerken en historische en archeologische data.

De gronden van plangebied hebben een hoge archeologische verwachting (categorie 5) op basis van de volgende afbeelding van de beleidskaart . In de regels van het geldend inpassingsplan is de bescherming van het archeologisch bodemarchief vertaald in Artikel 5 Waarde - Archeologie 5. Bij bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 250 m2 of dieper dan 0,3 m moet een archeologisch onderzoek worden verricht.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1_0014.png"

afb. uitsnede archeologische beleidskaart met globale ligging plangebied (rode stip)

De locatie van de uitbreiding is grotendeels gelegen op de gronden waar in het recente verleden nog een woonperceel Zutphenseweg 51 met bebouwing (bestaande uit een woning met meerdere opstallen en terreinverharding) aanwezig was. Zie volgende luchtfoto voor een impressie van de bebouwing op het perceel Zutphenseweg 51. Het perceel ligt rechtsonder op de foto.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1_0015.jpg"

afb. luchtfoto met in-en uitrit en het perceel Zutphenseweg 51 (rechtsonder).

De gronden binnen het plangebied hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5. Het doel van deze dubbelbestemming is het bodemarchief te beschermen tegen bodemingrepen die de archeologische waarden kunnen verstoren. De bodemingrepen mogen niet meer bedragen dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, of geen groter oppervlakte hebben dan 250 m². De oppervlakte van het plangebied bedraagt 657 m2.

Bij de bouw van de woning met opstallen, de aanleg van terreinverhardingen (waaronder een deel van de huidige in- en uitrit en de recente sloop van deze bebouwing en de verwijdering van de terreinverhardingen/terrassen op het woonperceel zijn de gronden al geroerd. Voorts zal bij het aanleggen van het parkeerterrein en het verleggen van de in- en uitrit zand moeten worden opgebracht om aan te kunnen sluiten op het bestaande bedrijventerrein. Kortom er zullen geen nieuwe bodemingrepen worden uitgevoerd die het bodemarchief zouden kunnen verstoren.

4.2.2 Cultuurhistorie

Inleiding

Een cultuurhistorische waardenkaart brengt de cultuurhistorische waarden integraal in beeld. Het sluit aan bij de steeds meer ruimtelijke benadering van de zorg voor ons erfgoed, waarbij behalve naar objecten vooral ook naar de samenhang en de (historisch) ruimtelijke structuur wordt gekeken.

Naast de vorming van het erfgoed- en ruimtelijke beleid, kan een cultuurhistorische waardenkaart ook gebruikt worden voor toeristisch- recreatieve-, groene- en andere beleidsdoelen.

In de cultuurhistorische waardenkaart is vooral aandacht besteed aan het zichtbare, landschappelijke en gebouwde erfgoed.

Cultuurhistorische waardering

Het plangebied heeft een hoge cultuurhistorische waarde vanwege de ligging binnen het stedenbouwkundig ensemble Zutphenseweg. Zutphenseweg, Eefde-Gorssel - Bebouwingslint tussen Gorssel en Eefde, met relicten agrarische bebouwing, maar vooral vele landhuizen en middenstandswoningen vanaf het einde van de 19e eeuw, met zwaartepunt in de jaren 20 en 30, toen de weg als verkeersstructuur belangrijker werd en zich ontwikkelde tot een geliefde bouwlocatie voor villa’s en landhuizen. Een groot aantal hiervan is opgenomen in de cultuurhistorische waardenkaart. Zie onderstaande afbeelding met globale ligging plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1_0016.png"

Het voormalige woonperceel - dat ingericht wordt voor in- en uitrit alsmede voor parkeren - binnen het plangebied bestaat volledig uit een zandig en onbegroeid perceel braakland. Het braakland is recent ontstaan als gevolg van het slopen van bebouwing waarna het terrein is geëgaliseerd. De voormalige woning met opstallen is gesloopt. De bebouwing was niet aangewezen als een beschermd monument. De overige gronden binnen het plangebied hebben ook geen cultuurhistorische waarden. Voor de inpassing van het initiatief is een inrichtingsplan opgesteld. Zie paragraaf 2.2.

Conclusie

De uitvoering van het wijzigingsplan leidt niet tot aantasting van de archeologische en cultuurhistorische waarden van het gebied. Een archeologisch en/of cultuurhistorisch onderzoek kan derhalve achterwege blijven.

4.3 Leidingen en kabels

Er bevinden zich in of in de directe nabijheid van het plangebied geen ondergrondse en bovengrondse leidingen. Op dit onderdeel wordt ook ingegaan in paragraaf 4.1.6.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Inleiding

De watertoets is wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben voor de waterhuishouding. Voorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

4.4.2 Bodemopbouw

De bodem van het plangebied bestaat tot de verkende diepte van 5,1 m-mv overwegend uit matig fijn, matig siltig zand. Met name de bovengrond is matig humushoudend.

4.4.3 Grondwater

De grondwaterstand bedroeg 3,5m -mv bij de uitvoering de veldwerkzaamheden voor het bodemonderzoek in de periode oktober 2019.

4.4.4 Hemelwater

De oppervlakte van de verharding bedraagt circa 650 m2. Met een verharde oppervlakte van meer dan 500 m2 moet rekening worden gehouden met een benodigde berging van 40 mm/m2 verhard oppervlak incl. de reeds bestaande en aangesloten verharding. Dat wil zeggen dat 26 m3 hemelwater afgevoerd en geïnfiltreerd moet worden op eigen terrein.

Binnen het plangebied en de aangrenzende agrarische gronden zijn voorzieningen getroffen om het hemelwater van de verharde oppervlakten af te voeren en te bergen. Het hemelwater van het parkeerterrein wordt afgevoerd en geïnfiltreerd op de aansluitende agrarische gronden. Het hemelwater van het overige verharde terrein wordt afgevoerd naar de bestaande infiltratie-stapel-put, die gelegen is in het noordelijk deel van het agrarische perceel. Zie het inrichtingsplan onder paragraaf 2.2.

Deze agrarische gronden zijn ook in eigendom van de initiatiefnemer.

4.4.5 Afvalwater

De nieuwe ontwikkeling leidt niet tot een toename van het afvalwater en heeft dus geen gevolgen voor de bestaande capaciteit van het bestaande rioleringssysteem.

4.4.6 Nieuwe ontwikkelingen

Als gevolg van de geplande ontwikkeling zal het verhard oppervlak in het plangebied toenemen. Het hemelwater zal worden afgevoerd naar de aangrenzende agrarische gronden, die in eigendom zijn van de initiatiefnemer.

4.5 Verkeer en parkeren

Bij de uitvoering van plannen moet in voldoende mate worden voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen. Voorts moet ook aandacht besteed worden aan de eventuele toename van verkeersbewegingen door het voorliggende initiatief en de routering.

Het wijzigingsplan voorziet uitsluitend in het verleggen van de bestaande in- en uitrit alsmede de aanleg van een - aan de nieuwe ontsluiting gelegen - parkeerterrein voor maximaal 7 auto's ter hoogte van de bedrijfswoning Zutphenseweg 49 te Eefde. Het plan beoogt de woonsituatie en het parkeren op het bestaande bedrijventerrein met een kleine uitbreiding ter plaatse te verbeteren. Er worden ten gevolge van dit wijzigingsplan geen nieuwe bedrijven toegevoegd en de bedrijfsvoering van de reeds aanwezige bedrijven wordt niet veranderd. Het aantal verkeersbewegingen zal daardoor niet toenemen.

Conclusie

De uitvoering van het voorliggende wijzigingsplan leidt niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen of tot een toename van de parkeerdruk. De uitvoering van het wijzigingsplan leidt juist tot een betere en verkeersveiligere ontsluiting van het bedrijventerrein.

4.6 Landschap

In het Landschapsontwikkelingsvisie (gemeenten Bronckhorst-Lochem-Zutphen) ligt het plangebied in de zone 'IJsselwaarden: Open landschap glooiend langs de IJssel'. Zie volgende afbeelding voor deze zone waarbij het plangebied globaal is aangeduid met een rode cirkel .

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WPN348JodendijkEef-VST1_0017.png"

Afb. zone 'IJsselwaarden: Open landschap glooiend langs de IJssel' met globale ligging plangebied 

De eeuwenlange invloed van de IJssel heeft voor een aantrekkelijk open gebied gezorgd. Kleine kleigaten, ontginningspatronen, oude kreken en relicten van de militaire geschiedenis verwijzen naar het verleden. De relatie met het Veluwemassief is voelbaar. De openheid met markante herkenningspunten op grote afstand zoals stadssilhouetten van Zutphen en Bronkhorst zijn een belangrijke kwaliteit van het gebied. Deze blijft behouden. Beplanting benadrukt de aard en openheid van het landschap.

Ten noorden van Zutphen grenst de IJssel direct aan de hogere gronden. Deze grens is zichtbaar door het besloten, bosrijke karakter van de dekzandgronden en de openheid van de IJsseluiterwaarden. Het plangebied ligt nagenoeg op de grens van deze geschetste overgang in een essenlandschap.

Het plangebied was in het recente verleden al bebouwd en in gebruik voor bewoning. De specifieke landschappelijk kwaliteiten zijn - voor zover die ter plaatse aanwezig waren - hierdoor grotendeels verloren gegaan.

Met de uitvoering van het landschappelijk inrichtingsplan wordt ingezet om de kwaliteit ter plaatse te verbeteren en om de nieuwe bestemming zorgvuldig in te passen. Voor de beschrijving hiervan wordt verwezen naar het inrichtingsplan in paragraaf 2.2.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de standaardisering van de wijzigingsplannen toegelicht. In § 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit wijzigingsplan. Tenslotte wordt in § 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de planregels.

5.2 RO Standaarden 2012

Overgang van analoog naar digitaal

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening deels in werking getreden (Wro). In het oorspronkelijke wetsvoorstel is namelijk ook de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Het deel dat betrekking heeft op het digitaal opstellen en waarmerken van wijzigingsplannen is niet direct in werking getreden. Deze digitaliseringsverplichting geldt per 1 januari 2010. Dit betekent dat wijzigingsplannen (mits ze als ontwerp-wijzigingsplan ter inzage zijn gelegd) alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit wijzigingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.


Standaardisering

Op 1 januari 2010 is de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) in werking treden, gevolgd door de nieuwe Standaard voor vergelijkbare wijzigingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze standaardiseringregels hebben nadrukkelijk geen betrekking op de inhoud van de bestemmingsplannen (waaronder ook wijzigingsplannen worden verstaan), maar op de uiterlijke verschijningsvorm in zowel digitale als analoge vorm. Hierbij kan gedacht worden aan standaardregels voor benamingen, kleuren en verschijningsvorm van bestemmingen of aanduidingen, de opbouw van de planregels en legenda, regels m.b.t. de digitale en analoge verbeelding, etc. In dit wijzigingsplan zijn deze nieuwe regels doorgevoerd.

5.3 Planopzet

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan .

De planregels bestaan uit 3 korte artikelen opgenomen in de drie hoofdstukken. Hieronder wordt uitstuitend ingegaan op de betreffende artikelen:

  • artikel 1

Dit artikel bevat enkele begripspalingen waaronder de naam van het plan.

  • artikel 2

Dit artikel geeft regels voor de bestemming 'Bedrijf'. Bebouwing is niet toegestaan binnen deze bestemming. Uitsluitend zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 1 en 2 uit de bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze bijlage is toegevoegd aan deze regels.

Voorts worden de regels van de hoofdstukken 1, 3 en 4 en de regels van art. 5 Waarde - Archeologie 5 van het geldende inpassingsplan Herinrichting N348 Zutphenseweg kruispunt Jodendijk_Scheuterdijk Eefde van toepassing verklaard op het voorliggende wijzigingsplan.

  • artikel 3

In dit artikel is de slotbepaling opgenomen.

In het voorliggende wijzigingsplan is op de verbeelding ook de gebiedsaanduiding 'overige zone - landschapstype essenlandschap' meegenomen.

5.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een wijzigingsplan hebben geen zin, indien na de vaststelling van het wijzigingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een wijzigingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het wijzigingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het wijzigingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Door middel van het indienen van zienswijzen is het voor een ieder mogelijk is om zijn/haar mening over het wijzigingsplan te geven.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

 

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht schrijft in samenhang met 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In verband hiermee is het concept van het wijzigingsplan voorgelegd aan de gemeente Lochem en het Waterschap Rijn en IJssel. De opmerkingen van deze overlegpartners zijn in het ontwerp van het wijzigingsplan verwerkt.

Inspraak

De initiatiefnemer van het wijzigingsplan heeft met de omgeving overlegd over zijn plan en een toelichting hierover gegeven. De initiatiefnemer heeft navolgende eigenaren/huurders/gebruikers gesproken:

 - de eigenaar van de Sportloods Zutphenseweg 53;

- de huurder/ gebruiker van de Sportloods Zutphenseweg 53;

- de eigenaar/bewoner van de woning Zutphenseweg 49;

- de bedrijfsleider van caravancentrum Berkenbosch, Zutphenseweg 98- 100;

- de huurder/ gebruiker van het pand Zutphenseweg 100.

Alle bovengenoemde personen gaven aan geen bezwaren te hebben tegen het plan van de inititiefnemer.

Procedure

Het ontwerp van het wijzigingsplan heeft met ingang van 9 juli 2020 tot en met 19 augustus 2020 voor een ieder ter inzage gelegen. Daarbij is de mogelijkheid geboden om tijdens die periode zienswijzen ten aanzien van het plan bij het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland kenbaar te maken.

Gedurende de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Gelet op het vorenstaande geldt voor de aanlegactiviteiten van de initiatiefnemer geen verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan. Het plan zal door de initiatiefnemer worden gerealiseerd. De provincie en de initiatiefnemer hebben een planschadeovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst houdt in dat de provincie toegekende planschadevergoedingen aan derden vergoed krijgt van de initiatiefnemer.

Alle kosten van de planrealisatie worden gedragen door de initiatiefnemer.

De economische uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.