a Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 6.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen, indien en voor zover:
1 met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
2 in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving.
b In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de ontheffing de volgende verplichtingen worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
2 de verplichting tot het doen van opgravingen;
3 de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c Alvorens een ontheffing als bedoeld sub a wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen.
d Op de voorbereiding van een besluit omtrent ontheffing als bedoeld sub a, is de in Afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.