direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22a 'Oudvensestraat-Zuid'
Status: ontwerp
IMRO-idn: NL.IMRO.1771.TAMOPH22aOudvenZd-ON01

Regels

Preambule

Dit TAM-IMRO omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie 'Oudvensestraat-Zuid'. Dit TAM-IMRO omgevingsplan vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22a) van het omgevingsplan van de gemeente Geldrop-Mierlo. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan van de gemeente Geldrop-Mierlo. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22a.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22a.' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Toepassingsbereik

  • 1. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Oudvensestraat-Zuid waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het gml-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1771.TAMOPH22aOudvenZd-ON01 zoals vastgelegd op www.ruimtelijkeplannen.nl.

  • 2. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn op de locatie, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid zijn op de locatie de regels zoals opgenomen in het paraplubestemmingsplan Huisvesting Geldrop-Mierlo ( vastgesteld op 2 maart 2020 met kenmerk NL.IMRO.1771.BPHuisvesting-VP01) dat onderdeel uitmaakt van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, op deze locatie nog steeds van toepassing.

  • 4. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en de regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het eerste lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

Artikel 2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:

2.1 aanbestedingsdocument

document bestaande uit een aanbestedingsprotocol en een voorgenomen besluit tot gunning van werken, werkzaamheden en maatregelen ten behoeve van de inrichting van de openbare ruimte aan de hand waarvan het bevoegd gezag kan bepalen hoe is voldaan aan de aanbestedingsregels;

2.2 aanbouw

een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

2.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

2.4 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

2.5 achtergevellijn

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan;

2.6 achtergevelrooilijn

de grens van het bouwvlak die evenwijdig loopt aan de achtergevel van de woning;

2.7 archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;

2.8 bestaande
  • a. t.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals legaal, met vergunning, aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van dit hoofdstuk, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende of te verlenen vergunning;

  • b. t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dit hoofdstuk rechtskracht heeft verkregen;

2.9 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

2.10 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens dit hoofdstuk een functioneel zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

2.11 bouwrijp maken

het geschikt maken van de grond voor bebouwing;

2.12 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen de zijnde, zijn toegestaan;

2.13 dakvorm

de specifieke vorm van een dak, zoals een zadeldak, schilddak, mansardedak, asymetrisch dak of plat dak;

2.14 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

2.15 dienstverlening als aan huis verbonden beroep

dienstverlening middels een aan huis uitgeoefend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen en welke activiteit wordt uitgeoefend door ten hoogste twee personen, waarvan er ten minste één woonachtig is in de betreffende woning;

2.16 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

2.17 eindafrekening

afrekening ten opzichte van een op grond van een kostenverhaalbeschikking betaalde kostenverhaalsbijdrage, als bedoeld in artikel 13.14, eerste lid, onder e, onder 2°, van de Omgevingswet;

2.18 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienst van het gebruik van dat gebouw;

2.19 financiële bijdrage

financiële bijdrage als bedoeld in artikel 13.23, eerste lid, van de Omgevingswet;

2.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

2.21 grondgebruikskaart

kaart waarop het voorziene grondgebruik is aangegeven;

2.22 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige functie van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die functie het belangrijkst is;

2.23 huishouden

een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid. Kenmerken van continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:

  • voor onbepaalde tijd samenleven;
  • een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
  • eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer; en
  • personen worden niet door instelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats.

Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen vallen niet onder het begrip 'huishouden';

2.24 inbrengwaarde

de waarde zoals bedoeld in artikel 8.17 van het Omgevingsbesluit onderscheiden in:

  • a. de waarde van de gronden en de te slopen opstallen in de toestand voorafgaand aan het vaststellen van het omgevingsplan;
  • b. de kosten om de gronden, bedoeld onder a, vrij te maken van persoonlijke rechten en lasten, eigendom , bezit en beperkte rechten of zakelijke lasten;
  • c. de kosten van het slopen, verwijderen en verplaatsen van opstallen, obstakels, funderingen, kabels en leidingen op de gronden bedoeld onder a;
  • d. de kosten van bodemsaneringswerkzaamheden, het dempen van oppervlaktewateren en het verrichten van grondwerken op de gronden bedoeld onder a;
2.25 inkomensgrens

een inkomen onder de inkomensgrens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;

2.26 inrichting van de openbare ruimte

aanleg of aanpassing van straten, wegen, fietspaden, trottoirs, verlichtingen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterbergende en -afvoerende voorzieningen, waterpartijen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, het plaatsen van brandkranen, verkeers- en straatnaamborden, artistieke, sierende en overige inrichtingselementen;

2.27 kostensoortenlijst

de kostensoorten, bedoeld in bijlage IV van het Omgevingsbesluit;

2.28 kostenverhaalsbeschikking

beschikking als bedoeld in artikel 13.18 van de Omgevingswet;

2.29 kostenverhaalsbijdrage

geldsom die verschuldigd is op grond van een beschikking als bedoeld in artikel 13.18 van de Omgevingswet;

2.30 kostenverhaalsgebied

gebied als bedoeld in artikel 13.14, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet;

2.31 kostenverhaalsplichtige activiteiten

activiteiten als bedoeld in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit;

2.32 macro-aftopping

het principe dat kosten slechts verhaald kunnen worden tot ten hoogste het bedrag van de opbrengstem, zoals vastgelegd in artikel 13.14, tweede lid, van de Omgevingswet;

2.33 nutsvoorzieningen

ondergrondse en bovengrondse voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

2.34 openbare ruimte

de ruimte die bedoeld is voor gebruik of beleving door een ieder, zoals wegen en bermen, riolen, voet- en fietspaden, parkeerplekken, groenelementen danwel plantsoenen of parken, speelplekken, straatverlichting, brandkranen, kunstwerken zoals bruggen en tunnels, duikers, elementen voor de buffering en/of afvoer van water (zowel boven- als ondergronds), waterpartijen;

2.35 ondergeschikte functie

functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie (maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de hoofdfunctie);

2.36 overkapping

een dakconstructie vrijstaand met maximaal één wand dan wel aan maximaal één zijde begrensd door de gevel van een belendend gebouw;

2.37 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

2.38 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
2.39 perceelsgrens

de grens van het bouwperceel;

2.40 sociale huurwoning

huurwoning met een huurprijs onder de grens, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag;

2.41 tussentijdse afrekening

een afrekening op verzoek van de houder van een kostenverhaalsbeschikking als bedoeld in artikel 13.20, vierde lid, van de Omgevingswet;

2.42 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

2.43 verwervingskaart

kaart waarop de gronden zijn aangegeven, die de gemeente wil verwerven;

2.44 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

2.45 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan;

2.46 voorgevelrooilijn

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;

2.47 water

al het oppervlakte water zoals sloten, greppels, (infiltraties)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;

2.48 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit;

2.49 wonen

het gehuisvest zijn in een woning;

2.50 woning

een (gedeelte van) een gebouw dat dient voor de huisvesting van:

  • a. één afzonderlijk huishouden; of
  • b. één huishouden èn maximaal 2 personen niet zijnde een huishouden;
2.51 woonrijp maken

het naar de definitieve vorm inrichten van de openbare ruimte, voor zover nodig ook nadat de bebouwing is voltooid;

2.52 zelf verrichte werkzaamheden

door de initiatiefnemer van een kostenverhaalsplichtige activiteit uitgevoerde werken, werkzaamheden en maatregelen waarvan de kosten worden verrekend met toepassing van artikel 13.18, tweede lid, onder b, van de Omgevingswet;

2.53 zijstroken

gedeelte van tuin of erf gelegen aan de zijkant(en) van de woning.

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende meet- en rekenbepalingen:

3.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

3.3 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

3.4 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580;

3.5 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

3.6 meten

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit een lijn op de (digitale) verbeelding.

Artikel 4 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 2 Regels over functies en activiteiten

Artikel 5 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden om gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies.

Artikel 6 Groen

6.1 Toepassingsbereik

 De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Groen'.

6.2 Functieomschrijving

Een als Groen aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. wegen en (fiets)paden;
  • f. parkeervoorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerplaatsen'.
6.3 Beoordelingsregels voor het bouwen
6.3.1 Beoordelingsregels voor het bouwen van bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het bouwen van gebouwen is niet toegestaan;
  • b. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 4 meter.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Verkeer'.

7.2 Functieomschrijving

Een als Verkeer aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen en bermen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; en
  • f. speelvoorzieningen.
7.3 Beoordelingsregels voor het bouwen
7.3.1 Beoordelingsregels voor het bouwen van bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het bouwen van gebouwen is niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • c. de bouwhoogte van kunstobjecten is niet meer dan 12 meter;
  • d. de bouwhoogte van speelvoorzieningen is niet meer dan 5 meter; en
  • e. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 4 meter.

Artikel 8 Wonen

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Wonen'.

8.2 Functieomschrijving

De als 'Wonen' aangewezen locaties hebben de volgende functies:

  • a. wonen in woningen, waarvan tenminste
      • 30% van de woningen sociale huurwoningen zijn;

met de daarbij behorende :

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. aan huis verbonden beroepen;
  • g. voorzieningen van algemeen nut.
8.3 Beoordelingsregels voor het bouwen
8.3.1 Beoordelingsregels voor het bouwen van hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal wooneenheden mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' niet meer bedragen dan het aangeduide aantal;
  • b. hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij geldt dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend aaneengesloten woningen toegestaan;
  • c. de goot- en bouwhoogte mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte;
  • d. de voorgevel van het hoofdgebouw dient te zijn gericht op het openbaar gebied;
  • e. de afstand van een hoofdgebouw tot zijdelingse perceelsgrens bij:
    • 1. vrijstaande woningen mag aan beide zijden niet meer bedragen dan 5 meter, indien grenzend aan openbaar gebied, en mag niet minder bedragen dan 3 meter, indien grenzend aan een belendend woonperceel;
    • 2. twee-aaneen gebouwde woningen mag aan één zijde niet minder bedragen dan 5 meter, indien grenzend aan openbaar gebied en mag niet minder bedragen dan 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrens; en
    • 3. eindwoningen van aaneengesloten woningen mag aan één zijde niet minder bedragen dan 3 meter;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument':
    • 1. is het bepaalde in c., d. en e. niet van toepassing;
    • 2. gelden de bestaande goot- en bouwhoogten en afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen.
8.3.2 Beoordelingsregels bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. bij hoekwoningen mogen geen aan-uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen;
  • c. indien er bij hoekwoningen geen hoofdgebouw om de hoek is gelegen, dienen aan- en uitbouwen en bijgebouwen gebouwd worden op een afstand van minimaal 4 meter uit de zijdelingse perceelsgrens;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m2;
  • e. voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 500 m2 mag de onder d geregelde gezamenlijke oppervlakte niet meer bedragen dan 90 m2;
  • f. de gronden gelegen achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  • g. bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen beide zijstroken tot een breedte van 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 meter achter de achtergevellijn;
  • h. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,3 meter en indien gebouwd wordt aan een éénlaagse bebouwing niet hoger dan dat gebouw; en
  • i. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter.
8.3.3 Beoordelingsregels bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen dienen op een afstand van tenminste 2 meter achter de perceelsgrens te worden gebouwd;
  • b. de diepte, gemeten vanuit de voorgevelrooilijn, mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  • c. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3 m2; en
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw.
8.3.4 Beoordelingsregels bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  • c. de bouwhoogte van een pergola mag niet meer bedragen dan 2,75 m;
  • d. de oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m2;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • f. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 25 m2; en
  • g. voor het bouwen van onoverdekte zwembaden gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 meter;
    • 2. de oppervlakte van het zwembad mag niet meer bedragen dan 150 m2;
    • 3. het zwembad mag uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de woning worden gesitueerd; en
    • 4. de bouwhoogte van een zwembad mag niet meer bedragen dan 0,5 meter.
8.3.5 Beoordelingsregels bouwen ondergronds

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd; en
  • b. de verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 meter.
8.4 Maatwerkvoorschriften en vergunningvoorschriften
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften stellen of een vergunningvoorschrift aan een omgevingsvergunning verbinden ten aanzien van de situering en de afmeting van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • 2. de onder 1 genoemde maatwerkvoorschriften mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • a. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijk kwaliteit, het stedenbouwkundige beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is met het oog op een verantwoorde stedenbouwkundige en/ of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;
    • b. indien dit noodzakelijk is in verband met de sociale veiligheid dan wel de verkeersveiligheid;
    • c. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
8.5 Voorwaardelijke verplichting bouwen
8.5.1 Voorwaardelijke verplichting herinrichting kruising

Het bouwen van woningen is uitsluitend toegestaan na realisatie en instandhouding van de herinrichting van de kruising van de 'Geldropseweg' en de 'Oudvensestraat'.

8.5.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Het bouwen van woningen is uitsluitend toegestaan na realisatie en instandhouding van een (ondergrondse) waterberging met een inhoud van ten minste 480 m3 binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - waterberging'.

8.6 Specifieke functieregels
8.6.1 Aan huis verbonden beroep

Een aan huis verbonden beroep is toegestaan indien:

  • a. het aan huis verbonden beroep een ondergeschikte activiteit is bij de woonfunctie;
  • b. de omvang niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m2;
  • c. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • d. de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving;
  • e. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner; en
  • f. het geen detailhandel betreft.
8.6.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging (op eigen terrein)

Binnen de locatie Wonen is het gebruik van gronden en gebouw en slechts toegestaan als:

  • a. hemelwater, afkomstig van daken van woningen en bijgebouwen en van verhard oppervlak op eigen terrein wordt geborgen dan wel geïnfiltreerd; of
  • b. hemelwater, afkomstig van daken van woningen en bijgebouwen en van verhard oppervlak binnen openbaar gebied wordt geborgd dan wel geïnfiltreerd indien dit niet op eigen terrein mogelijk is;

met dien verstande dat:

  • c. een bergingsvoorziening c.q. infiltratievoorziening met een minimale omvang van 60mm per m² verhard oppervlak dient te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden; en
  • d. de bodem van de voorziening moet boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand liggen.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 1'.

9.2 Functieomschrijving

Een als Waarde – Archeologie 1 aangewezen locatie heeft, naast de andere daar voorkomende functies, mede de volgende functie:

9.3 Binnenplanse omgevingsvergunning voor het bouwen
9.3.1 Aanwijzing vergunningplichte gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning te bouwen ten behoeve van de functies, anders dan de functie zoals bedoeld in 9.2, welke op de gronden zijn gelegen.

9.3.2 Uitzonderingen

Het verbod zoals bedoeld in 9.3.1 is niet van toepassing bij:

  • a. de verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld;
  • b. de bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van niet meer dan 100 m2;
  • c. bouwwerken ten dienste van de op de gronden genoemde functies, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld, voor zover de oppervlakte niet meer dan 100 m2 bedraagt.
9.3.3 Aanvraagvereisten

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 9.3.1 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een archeologisch onderzoek conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
9.3.4 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in 9.3.1 kan worden verleend indien:

  • a. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat de archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
  • b. in voldoende mate is gegarandeerd dat middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of archeologische opgraving
9.3.5 Advies

Voordat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 9.3.1 verleent, wordt archeologisch advies ingewonnen.

9.3.6 Vergunningvoorschriften

Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de omgevingsvergunning zoals bedoeld in 9.3.1 de volgende voorschriften verbinden:

  • a. het voorschrift tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden verbonden;
  • b. het voorschrift tot het doen van opgravingen;
  • c. het voorschrift om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
9.4 Omgevingsvergunning voor het aanleggen en uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
9.4.1 Aanwijzing vergunningplicht voor het aanleggen en uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 100 m2 of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 meter onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • i. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 meter dan maaiveld.
9.4.2 Uitzonderingen
  • 1. Het verbod zoals bedoeld in 9.4.1 is niet van toepassing indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of voor het aanleggen is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.
  • 2. Het verbod zoals bedoeld in 9.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.

9.4.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in 9.4.1 kan worden verleend indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. indien door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
  • c. indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.
9.4.4 Advies

Voordat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 9.4.1 verleent, wordt archeologisch advies ingewonnen van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 2

10.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 2'.

10.2 Functieomschrijving

Een als Waarde – Archeologie 2 aangewezen locatie heeft, naast de andere daar voorkomende functies, mede de volgende functie:

10.3 Binnenplanse omgevingsvergunning voor het bouwen
10.3.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning te bouwen ten behoeve van de functies, anders dan de functie zoals bedoeld in 10.2, welke op de gronden zijn gelegen.

10.3.2 Uitzonderingen

Het verbod zoals bedoeld in 10.3.1 is niet van toepassing bij:

  • a. de verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan de grondwerkzaamheden van de bestaande bebouwing;
  • b. de bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van niet meer dan 500 m2;
  • c. bouwwerken ten dienste van de op de gronden genoemde functies, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld, voor zover de oppervlakte niet meer dan 500 m2 bedraagt.
10.3.3 Aanvraagvereisten

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 10.3.1 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een archeologisch onderzoek conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

10.3.4 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in 10.3.1 kan worden verleend indien:

  • a. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat de archeologische waardendaarmee niet onevenredig worden geschaad;
  • b. in voldoende mate is gegarandeerd dat middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of archeologische opgraving.
10.3.5 Advies

Voordat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 10.3.1 verleent, wordt archeologisch advies ingewonnen.

10.3.6 Vergunningvoorschriften

Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de omgevingsvergunning zoals bedoeld in 10.3.1 de volgende voorschriften verbinden:

  • a. het voorschrift tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden verbonden;
  • b. het voorschrift tot het doen van opgravingen;
  • c. het voorschrift om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
10.4 Omgevingsvergunning voor het aanleggen en uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
10.4.1 Aanwijzing vergunningplicht aanleggen en uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m2 of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 meter onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • i. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m dan maaiveld.
10.4.2 Uitzonderingen
  • 1. Het verbod zoals bedoeld in 10.4.1 is niet van toepassing indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of voor het aanleggen is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.
  • 2. Het verbod zoals bedoeld in 10.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.

10.4.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in 10.4.1 kan worden verleend indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. indien door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
  • c. indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.
10.4.4 Advies

Voordat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 10.4.1 verleent, wordt archeologisch advies ingewonnen van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 3

11.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 3'

11.2 Functieomschrijving

Een als Waarde – Archeologie 3 aangewezen locatie heeft, naast de andere daar voorkomende functies, mede de volgende functie:

11.3 Binnenplanse omgevingsvergunning voor het bouwen
11.3.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning te bouwen ten behoeve van de functies, anders dan de functie zoals bedoeld in 11.2, welke op de gronden zijn gelegen.

11.3.2 Uitzonderingen

Het verbod zoals bedoeld in 11.3.1 is niet van toepassing bij:

  • a. de verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 meter ten opzichte van het maaiveld;
  • b. de bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van niet meer dan 500 m2;
  • c. bouwwerken ten dienste van de op de gronden genoemde functies, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 meter ten opzichte van het maaiveld, voor zover de oppervlakte niet meer dan 500 m2 bedraagt;
11.3.3 Aanvraagvereisten

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 11.3.1 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een archeologisch onderzoek conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
11.3.4 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in 11.3.1 kan worden verleend indien:

  • a. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat de archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
  • b. in voldoende mate is gegarandeerd dat middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of archeologische opgraving
11.3.5 Advies

Voordat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 11.3.1 verleent, wordt archeologisch advies ingewonnen.

11.3.6 Vergunningvoorschriften

Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de omgevingsvergunning zoals bedoeld in 11.3 de volgende voorschriften verbinden:

  • a. het voorschrift tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden verbonden;
  • b. het voorschrift tot het doen van opgravingen;
  • c. het voorschrift om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
11.4 Omgevingsvergunning voor het aanleggen en uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
11.4.1 Aanwijzing vergunningplicht aanleggen en uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m2 of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 meter onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • i. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 meter dan maaiveld.
11.4.2 Uitzonderingen
  • 1. Het verbod zoals bedoeld in 11.4.1 is niet van toepassing indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of voor het aanleggen is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.
  • 2. Het verbod zoals bedoeld in artikel 11.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  • in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.
11.4.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in 11.4.1 kan worden verleend indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. indien door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
  • c. indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.
11.4.4 Advies

Voordat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 11.4.1 verleent, wordt archeologisch advies ingewonnen van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 4

12.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 4'.

12.2 Functieomschrijving

Een als Waarde – Archeologie 4 aangewezen locatie heeft, naast de andere daar voorkomende functies, mede de volgende functie:

12.3 Binnenplanse omgevingsvergunning voor het bouwen
12.3.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning te bouwen ten behoeve van de functies, ander dan de functie zoals bedoeld in 12.2, welke op de gronden zijn gelegen.

12.3.2 Uitzonderingen

Het verbod zoals bedoeld in 12.3.1 is niet van toepassing bij:

  • a. de verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld;
  • b. de bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m2;
  • c. bouwwerken ten dienste van de op de gronden genoemde functies, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld, voor zover de oppervlakte niet meer dan 2.500 m2 bedraagt.
12.3.3 Aanvraagvereisten

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 12.3.1 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een archeologisch onderzoek conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
12.3.4 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in 12.3.1 kan worden verleend indien:

  • a. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat de archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
  • b. in voldoende mate is gegarandeerd dat middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of archeologische opgraving.
12.3.5 Advies

Voordat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 12.3.1 verleent, wordt archeologisch advies ingewonnen.

12.3.6 Vergunningvoorschriften

Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de omgevingsvergunning zoals bedoeld in 12.3.1 de volgende voorschriften verbinden:

  • a. het voorschrift tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden verbonden;
  • b. het voorschrift tot het doen van opgravingen;
  • c. het voorschrift om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
12.4 Omgevingsvergunning voor het aanleggen en uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
12.4.1 Aanwijzing vergunningplicht voor het aanleggen en uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 2.500 m2 of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 meter onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • i. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 meter dan maaiveld.
12.4.2 Uitzonderingen
  • 1. Het verbod zoals bedoeld in 12.4.1 is niet van toepassing indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of voor het aanleggen is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.
  • 2. Het verbod zoals bedoeld in 12.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.
12.4.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in 12.4.1 kan worden verleend indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. indien door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
  • c. indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.
12.4.4 Advies

Voordat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 12.4.1 verleent, wordt archeologisch advies ingewonnen van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 5

13.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 5'.

13.2 Functieomschrijving

Een als Waarde – Archeologie 5 aangewezen locatie heeft, naast de andere daar voorkomende functies, mede de volgende functie:

13.3 Binnenplanse omgevingsvergunning voor het bouwen
13.3.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning te bouwen ten behoeve van de functies, anders dan de functie zoals bedoeld in 13.2, welke op de gronden zijn gelegen.

13.3.2 Uitzonderingen

Het verbod zoals bedoeld in 13.3.1 is niet van toepassing bij:

  • a. de verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 meter ten opzichte van het maaiveld;
  • b. de bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m2;
  • c. bouwwerken ten dienste van de op de gronden genoemde functies, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 meter ten opzichte van het maaiveld, voor zover de oppervlakte niet meer dan 2.500 m2 bedraagt.
13.3.3 Aanvraagvereisten

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 13.3.1 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een archeologisch onderzoek conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
13.3.4 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in 13.3.1 kan worden verleend indien:

  • a. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat de archeologische waardendaarmee niet onevenredig worden geschaad;
  • b. in voldoende mate is gegarandeerd dat middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of archeologische opgraving.
13.3.5 Advies

Voordat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 13.3.1 verleent, wordt archeologisch advies ingewonnen.

13.3.6 Vergunningvoorschriften

Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de omgevingsvergunning zoals bedoeld in 13.3.1 de volgende voorschriften verbinden:

  • a. het voorschrift tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden verbonden;
  • b. het voorschrift tot het doen van opgravingen;
  • c. het voorschrift om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
13.4 Omgevingsvergunning voor het aanleggen en uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
13.4.1 Aanwijzing vergunningplicht aanleggen en uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 2500 m2 of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 meter onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • i. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 meter dan maaiveld.
13.4.2 Uitzonderingen
  • 1. Het verbod zoals bedoeld in 13.4.1 is niet van toepassing indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of voor het aanleggen is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.
  • 2. Het verbod zoals bedoeld in 13.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.

13.4.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in 13.4.1 kan worden verleend indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. indien door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
  • c. indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.
13.4.4 Advies

Voordat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 13.4.1 verleent, wordt archeologisch advies ingewonnen van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Aanvullende beoordelingsregels voor het bouwen

15.1 Aanvullende beoordelingsregels voor het bouwen - parkeren

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hiervoor gelden de volgende regels:

  • a. in het geval van de oprichting, uitbreiding of wijziging van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeerkencijfers van de Nota Parkeernormen Geldrop-Mierlo of een andere Parkeernota zoals geldend ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning, of op dat moment geldende gemeentelijk parkeerbeleid. Hierbij wordt de norm berekend over het nieuw te bouwen of te wijzigen gedeelte;
  • b. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; en/of
    • 2. het ruimtelijk gezien niet wenselijk is de nodige parkeer- of stallingruimte op eigen terrein te voorzien; en/of
    • 3. aangetoond kan worden dat er voldoende openbare parkeerplaatsen binnen een acceptabele afstand aanwezig zijn die benut kunnen worden;
  • c. afwijken als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden;
    • 2. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    • 3. de woon- en leefsituatie;
    • 4. verkeersveiligheid.
15.2 Vergunningvoorschriften

Aan omgevingsvergunningen als bedoeld in 15.1 worden vergunningsvoorschriften verbonden, waaronder ten minste een instandhoudingsplicht van voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 16 Algemene aanduidingsregels

16.1 vrijwaringszone - molenbiotoop
16.1.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

16.1.2 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop' hebben de gronden, behalve voor de daar voorkomende functies, tevens de volgende functie:

  • a. beschermen van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig;
  • b. beschermen van de waarde van de in dit gebied voorkomende molen als landschapsbepalend element.
16.1.3 Beoordelingsregels bouwen

In afwijking van hetgeen elders in dit hoofdstuk is bepaald ten aanzien van het bouwen, gelden voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop' de volgende regels:

  • a. op deze gronden, voor zover gelegen tussen de molen en op een afstand van 100 meter gemeten van de voet van de molen, mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere hoogte dan 3 meter;
  • b. op deze gronden, voor zover gelegen op een afstand van 100 meter tot en met 400 meter gemeten van de voet van de molen, mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere hoogte dan 1/50 van de afstand gemeten tussen het bouwwerk en de voet van de op de plankaart aangeduide molen, vermeerderd met 3,12 meter.
16.1.4 Afwijkende beoordelingsregels bouwen van bouwwerken

In afwijking van het bepaalde in 16.1.3 kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van bouwwerken tot een grotere hoogte indien:

  • a. voor de hoogte wordt aangesloten bij hetgeen elders in dit hoofdstuk is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige functies van deze gronden;
  • b. het huidige en/of toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering niet wordt beperkt; en
  • c. de waarde van de molen als landschapsbepalend element niet wordt aangetast
16.1.5 Aanwijzing vergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur, voor zover het geen bouwwerken betreft;
  • b. het ophogen van gronden;
  • c. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing.
16.1.6 Uitzonderingen

Het verbod zoals bedoeld in 16.1.5 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige functies van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de functie;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
16.1.7 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 16.1.5 kan worden verleend, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of het toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element, niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.

Artikel 17 Aanwijzing gemeentelijk monument

Als gemeentelijk monument is aangewezen het monument welke is aangewezen als 'gemeentelijk monument'.

Hoofdstuk 4 Overgangsbepalingen

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bepaalde in dit hoofdstuk mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de regels die op grond van dit omgevingsplan golden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, daaronder begrepen de op dat moment geldende overgangsbepalingen.
18.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de regels die op grond van dit omgevingsplan golden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, daaronder begrepen de op dat moment geldende overgangsbepalingen.

Hoofdstuk 5 Financiële bepalingen, kostenverhaalsregels

Artikel 19 Algemene kostenverhaalsregels

19.1 Kostenverhaalsgebied

De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op het gebied aangeduid als 'overige zone - kostenverhaalgebied Oudvensestraat -Zuid'.

19.2 Specifieke aanvraagvereisten kostenverhaalsbeschikking

Bij de aanvraag voor een kostenverhaalsbeschikking worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een lijst met soort en aantal kostenverhaalsplichtige activiteiten die zullen worden uitgevoerd;
  • b. de locatie waar deze activiteiten worden uitgevoerd;
  • c. een opgave van de kosten van zelf verrichte werkzaamheden, blijkend uit facturen. De opgave wordt ingedeeld volgens de voor het kostenverhaalsgebied vastgestelde lijst met werken, werkzaamheden en maatregelen.
19.3 Aanspraak op vergoeding kosten inrichting openbare ruimte

Degene die in het omgevingsplan als openbaar gebied aangewezen locaties inricht als openbare ruimte kan verzoeken om een vergoeding voor de kosten van die inrichting voor zover die kosten niet reeds in mindering zijn gebracht op de kostenverhaalsbijdrage in de kostenverhaalsbeschikking.

De vergoeding wordt geweigerd als:

  • a. de gemeente de oplevering van de ingerichte openbare ruimte niet heeft goedgekeurd; en
  • b. tussen gemeente en aanvrager geen overeenkomst tot stand is gekomen over het beheer of de koop en verkoop van de grond van die openbare ruimte.
19.4 Behandeltermijn en tijdstip indiening verzoek om eindafrekening

Burgemeester en wethouders stellen eindafrekeningen op verzoek, als bedoeld in artikel 13.20, vierde lid, van de Omgevingswet, eenmaal per jaar vast uiterlijk op 15 december. Verzoeken om een eindafrekening dienen tenminste 8 weken voor die datum te worden ingediend.

19.5 Eindafrekening en aanvraagsvereisten verzoek om eindafrekening
19.5.1 Eindafrekening
  • 1. Binnen 12 weken na uitvoering van voor de in het kostenverhaalsgebied voorziene werken, werkzaamheden en maatregelen stellen burgemeester en wethouders bij beschikking een eindafrekening van het kostenverhaal in het kostenverhaalsgebied vast.
  • 2. De kostenverhaalsregel blijft van kracht totdat deze is ingetrokken. Wanneer na het moment van eindafrekening nog niet voor alle bouwactiviteiten kostenverhaalsbeschikkingen zijn aangevraagd, maar daarna worden aangevraagd, wordt de verschuldigde geldsom geacht samen te vallen met het bedrag van de in lid 3 bedoelde herberekening op het in lid 1 bedoelde moment. Het besluit tot eindafrekening houdt in die gevallen in dat er geen sprake is van een terugbetaling.
  • 3. Bij de eindafrekening wordt de kostenverhaalsbijdrage, zoals betaald op basis van de kostenverhaalsbeschikking, herberekend op grond van de totale werkelijk gerealiseerde kosten na uitvoering van de voorziene werken, werkzaamheden en maatregelen. Ingeval van terugbetaling wordt 1,18% rente gerekend over het terug te betalen bedrag.
  • 4. Bij de eindafrekening wordt uitgegaan van de eenheden en relatieve gewichten die zijn gehanteerd bij de kostenverhaalsbeschikking.
  • 5. Bij de eindafrekening wordt een vergelijking gemaakt tussen enerzijds het programma aan bouwactiviteiten zoals dat in het omgevingsplan was opgenomen ten tijde van de eindafrekening en anderzijds het programma aan bouwactiviteiten zoals dat gehanteerd is bij het verlenen van de kostenverhaalsbeschikking.
19.5.2 Aanvraagvereisten verzoek om eindafrekening

Bij het verzoek worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een kopie van de kostenverhaalsbeschikking;
  • b. een opgave van de kosten van zelf verrichte werkzaamheden blijkend uit facturen;
  • c. de opgave wordt ingedeeld volgens de voor het kostenverhaalsgebied vastgestelde lijst met werken, werkzaamheden en maatregelen;
  • d. een bewijs dat verzoeker recht heeft op de terugbetaling, als een ander dan degene namens wie betaald is, het verzoek doet;
  • e. naam, adres, telefoonnummer en rekeningnummer van verzoeker.
19.6 Tijdvak voor het kostenverhaal

 Voor het kostenverhaalsgebied geldt een tijdvak van een periode van zes jaren, welk tijdvak ingaat op de prijspeildatum van 1 januari 2024.

19.7 Opbrengsten

De opbrengsten worden geraamd op het bedrag conform de hierna opgenomen tabel.

tabel 1 Grondopbrengsten

afbeelding "i_NL.IMRO.1771.TAMOPH22aOudvenZd-ON01_0001.png"

Per eigendom zijn de opbrengsten verdeeld conform de hierna opgenomen tabel.

tabel 2 Grondopbrensten per eigendom

afbeelding "i_NL.IMRO.1771.TAMOPH22aOudvenZd-ON01_0002.png"

19.8 Inbrengwaarde van gronden en te slopen opstallen

De inbrengwaarden van de gronden met de daarop eventueel te slopen opstallen in het kostenverhaalsgebied zijn geraamd op de bedragen zoals opgenomen in de volgende tabel in de onderdelen:

  • a. Waarde van gronden en te slopen opstallen;
  • b. Kosten vrijmaken van rechten, etc;
  • c. Kosten van sloop en verwijdering/verplaatsing opstallen, obstakels

tabel 3 Inbrengwaarden gronden, te slopten opstallen en sloopkosten

afbeelding "i_NL.IMRO.1771.TAMOPH22aOudvenZd-ON01_0003.png"

Onderdeel d als bedoeld in de definitie van inbrengwaarden, is verdisconteerd in de raming zoals opgenomen in artikel 19.9.

19.9 Overige kosten waaronder bovenwijkse kosten

Voor de kosten van de werken, werkzaamheden en maatregelen zijn de bedragen geraamd als opgenomen in de volgende tabel na de post inbrengwaarde, en zijn de bovenwijkse kosten toegerekend conform deze tabel.

tabel 4 Overige kosten inclusief bovenwijkse kosten

afbeelding "i_NL.IMRO.1771.TAMOPH22aOudvenZd-ON01_0004.png"

19.10 Parameters voor rente, discontering en indexering van kosten en opbrengsten

Voor het toerekenen van rente, discontering en indexering van de kosten en opbrengsten zijn de parameters gehanteerd, uitgaande van een prijspeil van 1 januari 2024 en een einde van het in artikel 19.6 bedoelde tijdvak op 31 december 2029, alles conform de volgende tabel.

tabel 5 Parameters

afbeelding "i_NL.IMRO.1771.TAMOPH22aOudvenZd-ON01_0005.png"

19.11 Fasering, parameters en contante kosten en opbrengsten

Met toepassing van de kosten- en opbrengstenparameters als bedoeld in artikel 19.10 zijn de kosten en opbrengsten in de tijd uitgezet en contant gemaakt. De kostenverhaalsbijdrage wordt berekend aan de hand van de contant gemaakte kosten en opbrengsten zoals opgenomen in de volgende tabellen.

tabel 6 Contante kosten

afbeelding "i_NL.IMRO.1771.TAMOPH22aOudvenZd-ON01_0006.png"

tabel 7a Contante opbrengsten per woningcategorie

afbeelding "i_NL.IMRO.1771.TAMOPH22aOudvenZd-ON01_0007.png"

tabel 7b Contante opbrengsten per eigenaar

afbeelding "i_NL.IMRO.1771.TAMOPH22aOudvenZd-ON01_0008.png"

19.12 Verhaalbare kosten na toepassing macro-aftoppingstoets

Het bedrag aan totaal te verhalen kosten na toepassing van de macroaftopping bedraagt € 2.472.029, berekend door het totale niveau van de contant gemaakte kosten te nemen na aftrek van het subsidie, als overige opbrengstpost, en het totale niveau van de contant gemaakte kosten, alles conform de volgende tabel.

tabel 8 Verhaalbare kosten

afbeelding "i_NL.IMRO.1771.TAMOPH22aOudvenZd-ON01_0009.png"

19.13 Verdeling van de verhaalbare kosten over de activiteiten

De bruto bijdrage in de kosten voor de activiteiten is als volgt bepaald:


De bruto kostenverhaalsbijdrage in de kostenverhaalsbeschikking wordt berekend volgens tabel 9, voor de daarin genoemde woningcategorieën van de linkerkolom, op het bedrag voor het aantal m2 bvo respectievelijk het aantal m2 grond van de aanvraag voor de kostenverhaalsbeschikking, maal het bedrag in de kolom 'Bruto bijdrage per m2 bvo' respectievelijk de kolom 'Bruto bijdrage per m2'.


tabel 9 Bijdrage per prijscategorie

afbeelding "i_NL.IMRO.1771.TAMOPH22aOudvenZd-ON01_0010.png"

Het bedrag van deze bijdrage wordt vermeerderd met de rente zoals genoemd in de tabel van artikel 19.10.

Artikel 20 Financiële bijdragen voor kostenverhaalsgebied Oudvensestraat-Zuid

20.1 Financiële bijdragen

Er worden geen financiële bijdrage opgelegd.

Artikel 21 Locatie-eisen voor kostenverhaalsgebied Oudvensestraat-Zuid

21.1 Locaties voor woningbouwcategorieën

Aanwijzen situering categorieën

Op de locaties die op de bijlage Grondgebruikskaart zijn aangewezen voor sociale huur, worden alleen woningen in de betreffende categorie gerealiseerd en wel met een aantal van 18 respectievelijk met een aantal van 8.

21.2 Doelgroepen sociale huurwoningen

De doelgroep voor sociale huurwoningen bestaat uit huishoudens met een inkomen van maximaal de inkomensgrens.

21.3 Gebruik sociale huurwoningen

Het is verboden zonder vergunning een sociale huurwoning, binnen een termijn van 25 jaren nadat de woning voor het eerst in gebruik genomen is, te verhuren aan of te laten gebruiken door een huurder of gebruiker die buiten de doelgroep sociale huurwoning valt.

21.4 Omgevingsvergunning voor de inrichting van de openbare ruimte
  • 1. Het is verboden in het kostenverhaalsgebied zonder omgevingsvergunning gronden die op de bijlage Grondgebruikskaart als openbaar gebied zijn aangewezen, als openbaar gebied in te richten.
  • 2. Bij de aanvraag om vergunning voor de inrichting van de openbare ruimte worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
    • a. een plan van aanpak voor zover dat betrekking heeft op de inrichting van de openbare ruimte;
    • b. een bestek gebaseerd op het plan van aanpak voor zover dat betrekking heeft op de inrichting van de openbare ruimte;
    • c. en aanbestedingsdocument.

3. De omgevingsvergunning wordt in ieder geval verleend als de activiteit in overeenstemming met is met de eisen gesteld in:

21.5 Fasering en koppelingen activiteiten

Omgevingsvergunningen voor het bouwen van andere woningen dan sociale huurwoningen worden eerst verleend als op de gronden, die daarvoor zijn aangewezen in artikel 21.1, de sociale huurwoningen zijn gerealiseerd.

21.6 Grondgebruik

De gronden binnen het kostenverhaalsgebied mogen niet voor andere functies worden gebruikt dan zoals is aangegeven op de bijlage Grondgebruikskaart.

21.7 Te verwerven gronden

De gemeente wenst de gronden te verwerven zoals aangegeven op de bijlage Verwervingskaart