direct naar inhoud van Regels
Plan: Luchen deelgebied 3a
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1771.UPLuchen3a-UVA2

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het uitwerkingsplan 'Luchen deelgebied 3a' met identificatienummer

NL.IMRO.1771.UPLuchen3a-UVA2 van de gemeente Geldrop-Mierlo.

1.2 uitwerkingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 aanbouw:

een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van minimaal drie aaneengebouwde woningen, niet zijnde gestapelde woningen.

1.7 achtergevellijn

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

1.8 achtergevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die evenwijdig loopt aan de achtergevel van de woning.

1.9 bedrijfsmatige kamerverhuur:

het bedrijfsmatig verhuren of aanbieden van kamers binnen een woning.

1.10 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.11 bestaande situatie:
  • a. t.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende of te verlenen vergunning;

  • b. t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.15 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.16 bijzondere woonvorm:
  • a. een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding);
  • b. een groep personen die geen (duurzame) gemeenschappelijk huishouden voert, er is geen sprake van continuïteit in de samenstelling en onderlinge verbondenheid;
  • c. woongroepen: een groep personen die er bewust voor kiezen om met elkaar in één woning samen te wonen, zonder dat er sprake is van een gezinsverband of samenlevingsvorm.
1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 dienstverlening als aan-huis-verbonden beroep:

dienstverlening middels een aan huis uitgeoefend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen en welke activiteit wordt uitgeoefend door ten hoogste twee personen, waarvan er ten minste één woonachtig is in de betreffende woning.

1.26 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

1.27 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelings- bureaus.

1.28 eindwoning:

woning die het einde vormt van een blok van minimaal drie aaneengebouwde woningen;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 geluidsgevoelige objecten:

woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen overeenkomstig artikel 1 van de Wet geluidhinder, dan wel het Besluit kwaliteit leefomgeving of enig andere rechtsopvolger.

1.31 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.32 huishouden:

een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid. Kenmerken van continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn, cumulatief maar niet uitputtend:

  • voor onbepaalde tijd samenleven;
  • een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
  • als sprake is van een eigen kamer, is tegelijk sprake van gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer;
  • personen worden niet door instelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats.

Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen vallen niet onder het begrip 'huishouden'.

1.33 hydrologisch neutraal ontwikkelen:

het nemen van volledig compenserende maatregelen om afstromend hemelwater te verwerken waar het verharde oppervlak toeneemt of verhard oppervlak wordt afgekoppeld en hierbij de onderstaande waterkwantiteitstrits toe te passen voor schoon hemelwater, afkomstig van verhard oppervlak:

  • 1. Hergebruik
  • 2. Vasthouden / infiltreren
  • 3. Bergen
  • 4. Afvoeren naar oppervlaktewater
  • 5. Afvoeren naar een rioolstelsel.
1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

de in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.35 lichaamsverzorgend beroep als aan-huis-verbonden beroep:

lichaamsverzorgend beroep middels een aan huis uitgeoefend beroep, zoals schoonheidsspecialiste, manicure, pedicure of gelijksoortige beroepen, in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen en welke activiteit wordt uitgeoefend door ten hoogste twee personen, waarvan er ten minste één woonachtig is in de betreffende woning. Kappers/kapsalons zijn hiervan uitgezonderd.

1.36 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijs-, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

1.37 nutsvoorzieningen:

ondergrondse en bovengrondsevoorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.38 ondergeschikte functie:

functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie (maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de hoofdfunctie).

1.39 parkeerplaats

een terrein of ruimte op een perceel of in openbaar gebied, dat is ingericht voor het parkeren van voertuigen.

1.40 parkeerplaats op eigen terrein

een parkeerplaats op het bij een bouwwerk behorende perceel. Of sprake is van een parkeerplaats op eigen terrein wordt berekend aan de hand van de volgende uitgangspunten:

Parkeervoorziening:   Berekenings-aantal:   Voorwaarde:  
enkele oprit, geheel voor voorgevelrooilijn, zonder garage/carport
 
1,0 pp   oprit min. 5,0m diep en 2,5m breed
 
enkele oprit, (gedeeltelijk) achter voorgevelrooilijn, zonder garage/carport   0,8 pp   oprit min. 5,0m diep en 3,0m breed  
lange oprit, zonder garage/carport   1,4 pp   oprit min. 11,0m diep en 3,0m breed  
dubbele oprit, zonder garage/carport   1,6 pp   oprit min. 5,0m diep en 5,0m breed  
garage met enkele oprit   1,0 pp   oprit min. 5,0m diep en 2,5m breed  
garage met lange oprit   1,6 pp   oprit min. 11,0m diep en 3,0 m breed  
garage met dubbele oprit   1,8 pp   oprit min. 5,0m diep en 5,0m breed  
carport met enkele oprit   1,2 pp   oprit min. 5,0m diep (excl. carport) en 2,5m breed  
carport met lange oprit   1,8 pp   oprit min. 11,0 m diep (excl. carport) en 3,0m breed  
carport met dubbele oprit   2,0 pp   oprit min. 5,0m diep (excl. carport) en 5,0m breed  
1.41 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.42 overkapping:

een dakconstructie vrijstaand met maximaal één wand dan wel aan maximaal één zijde begrensd door de gevel van een belendend gebouw;

1.43 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.44 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.45 perceelsgrens:

de kadastrale grens van een perceel.

1.46 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.47 raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

1.48 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.49 seniorenwoning:

een woning die door de wijze van bouwen speciaal geschikt is voor ouderen.

1.50 straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

1.51 twee-aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen.

1.52 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.53 verhard oppervlak:

het oppervlak van een bouwperceel dat is voorzien van bebouwing en/of verharding, dat leidt tot een versnelde afvoer van hemelwater.

1.54 verharding:

bebouwing en/of verharding, die leiden tot een versnelde afvoer van hemelwater.

1.55 vier-onder-een-kapwoning:

complex van vier woningen, waarbij iedere woning bestaat uit twee voorgevels en twee zijgevels en ieder hoofdgebouw aan minimaal twee zijden grenst aan een ander hoofdgebouw.

1.56 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.

1.57 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

1.58 voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.59 vrijstaand geschakelde woning:

woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijbehorende bouwwerken met elkaar zijn verbonden.

1.60 vrijstaande woning:

een woning die hoogstens door middel van de bijbehorende bouwwerken met een andere woning verbonden is en waarvan geen van de beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens staan.

1.61 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.62 wonen:

het gehuisvest zijn in een woning.

1.63 woning:

een (gedeelte van) een gebouw dat dient voor de huisvesting van:

  • a. één afzonderlijk huishouden, of
  • b. één huishouden èn maximaal 2 personen niet zijnde een huishouden.
1.64 woningsplitsing:

het wijzigen van een woning in twee of meer woningen.

1.65 zijstroken:

gedeelte van tuin of erf gelegen aan de zijkant(en) van de woning.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.6 de horizontale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.7 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.8 meten:

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit een lijn op de (digitale) verbeelding.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterlopen, waterpartijen, waterberging en wateroverbruggende voorzieningen;
  • e. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  • f. verblijfsvoorzieningen;
  • g. beeldende kunstwerken;
  • h. nutsvoorzieningen, zend- en ontvanginstallaties;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en duikers.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de in lid 3.1 genoemde doeleinden.

3.2.2 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen

Binnen de bestemming mogen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 meter;
  • b. de oppervlakte per gebouw bedraagt maximaal 30 m².
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van zend- en ontvanginstallaties mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • c. de bouwhoogte van beeldende kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 9 meter;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van openbare paden en wegen mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • e. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 meter.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen en bermen;
  • d. nutsvoorzieningen, zend- en ontvanginstallaties;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. verblijfsvoorzieningen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
  • h. beeldende kunstwerken;
  • i. geluidwerende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde doeleinden.

4.2.2 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen

Binnen de bestemming mogen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 meter;
  • b. de oppervlakte per gebouw bedraagt maximaal 30 m².
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van zend- en ontvanginstallaties mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • c. de bouwhoogte van kunstobjecten, palen en (licht)masten, inclusief voorzieningen voor de verkeersbegeleiding, mag niet meer bedragen dan 9 meter;
  • d. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen, stuwen en waterpartijen en voorzieningen voor waterkering;
  • b. waterzuivering;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • e. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
  • f. nutsvoorzieningen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en duikers.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen niet worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bruggen en viaducten mag maximaal 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 4 m bedragen;
  • d. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m².
5.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • b. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m².

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, met inachtname van het bepaalde in 6.5.2 en 6.6.1;
  • c. parkeervoorzieningen en voorzieningen voor verkeer en verblijf, zoals wegen, paden, verblijfsgebied en inritten, met dien verstande dat:
    • 1. inritten van woningen niet direct op de Burgemeester Termeerstraat mogen uitwegen;
    • 2. voor inritten van bouwpercelen ter plaatse van de figuur 'gevellijn' de volgende eisen gelden:
      • de inrit mag uitsluitend aansluiten op de aan de gevellijn grenzende weg;
      • de inrit mag een breedte van maximaal 6 meter hebben;
      • de inritten van afzonderlijke bouwpercelen mogen niet in aangrenzende zijstroken worden aangelegd;


met daaraan ondergeschikt:

  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.
  • b. Toegestaan zijn grondgebonden woningen, met dien verstande dat:
    • 1. vrijstaande woningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn toegestaan;
    • 2. twee-aaneengebouwde en/of vrijstaand geschakelde woningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn toegestaan;
    • 3. aaneengebouwde woningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn toegestaan;
    • 4. vier-onder-een-kapwoningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vierkapper' zijn toegestaan;
    • 5. de op de verbeelding aangegeven aanduidingsgrenzen zoals onder 1. tot en met 4. benoemd met maximaal 2 meter mogen worden overschreden, met dien verstande dat de bouwgrenzen en/of bestemmingsgrenzen niet mogen worden overschreden;
  • c. Woningen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
  • d. Per bouwperceel is niet meer dan één woning toegestaan.
  • e. De voorgevel moet gericht zijn op het openbaar gebied en gesitueerd zijn op een afstand van minimaal 3 m en maximaal 5 m van de grens tussen het bouwperceel en het openbaar gebied, met dien verstande dat:
    • 1. de voorgevels van aangrenzende woningen op bouwpercelen met een op de verbeelding aangeduide 'gevellijn' onderling minimaal 1 m moeten verspringen;
    • 2. maximaal 60% van de voorgevels van woningen op bouwpercelen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' op minimaal 1,5 meter van de grens tussen het bouwperceel en het openbaar gebied mag worden gesitueerd, waarbij de diepte ten opzichte van de rest van de voorgevel van de betreffende woning maximaal 1,5 meter mag bedragen.
  • f. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bij:
    • 1. twee-aaneengebouwde en/of vrijstaand geschakelde woningen mag aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m tot de zijdelingse perceelsgrens.
    • 2. vrijstaande woningen mag niet minder bedragen dan 3 m tot de zijdelingse perceelsgrens.
    • 3. eindwoningen van aaneengebouwde woningen mag aan één zijde niet minder bedragen dan 1 m, met dien verstande dat deze afstand bij eindwoningen waarvan de zijgevel gericht is op de Burgemeester Termeerstraat, minimaal 3 m bedraagt.
    • 4. vier-onder-een-kapwoningen en aaneengebouwde woningen, niet zijnde eindwoningen, mag nihil zijn.
  • g. De goothoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' de goothoogte aan de voorzijde over maximaal 40% van de gevelbreedte de hoogte van de op de verbeelding aangegeven maximum bouwhoogte mag bedragen.
  • h. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
  • i. De bouwdiepte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 12 meter bij aaneengebouwde woningen en vier-onder-een-kapwoningen.
    • 2. 12 meter bij twee-aaneengebouwde of vrijstaand geschakelde woningen.
    • 3. 15 meter bij vrijstaande woningen.
6.2.2 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vierkapper' aan- en uitbouwen aan één gevel voor de voorgevel zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
      • de oppervlakte van aan- en uitbouwen per woning bedraagt maximaal 15 m².
      • de aan-/uitbouw direct grenst direct aan de gevel.
      • de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 3 m respectievelijk 4 m.
  • b. Bij hoekwoningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevellijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen. Indien er geen hoofdgebouw om de hoek gelegen is, mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen gebouwd worden op een afstand van minimaal 4 meter uit de zijdelingse perceelsgrens.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m².
  • d. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 500 m2 mag de onder c geregelde gezamenlijke oppervlakte niet meer bedragen dan 90 m2.
  • e. De gronden gelegen achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd.
  • f. Bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen beide zijstroken tot een breedte van 3 m vanaf de zijdelingse perceelsgrens vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 3 meter achter de achtergevellijn.
  • g. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,3 m en indien gebouwd wordt aan een éénlaagse bebouwing niet hoger dan dat gebouw.
  • h. De bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m en de bouwhoogte van overige bijgebouwen alsmede aan- en uitbouwen niet meer dan op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoote (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • i. Aan- en uitbouwen dienen op een afstand van tenminste 2 m achter de perceelsgrens te worden gebouwd.
  • j. De diepte, gemeten vanuit de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • k. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3 m2.
  • l. De hoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van een pergola mag niet meer bedragen dan 2,75 m.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1,80 m.
  • d. De oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m² en de overkapping dient op een afstand van minimaal 3 meter vanaf de voorgevellijn gebouwd worden.
  • e. De oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 25 m².
  • f. Voor het bouwen van onoverdekte zwembaden gelden de volgende bepalingen:
    • 1. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder mag bedragen dan 3 m.
    • 2. De oppervlakte van het zwembad mag niet meer bedragen dan 150 m².
    • 3. Het zwembad mag uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de woning worden gesitueerd.
    • 4. De bouwhoogte van een zwembad mag niet meer bedragen dan 0,5 m.
6.2.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. Op plaatsen waar hoofd-, aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
6.2.5 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 meter;
  • b. de oppervlakte per gebouw bedraagt maximaal 30 m².
6.2.6 Maximale oppervlakte verhard oppervlak

Het verhard oppervlak per bouwperceel mag niet meer bedragen dan:

  • a. 70% bij vrijstaande woningen;
  • b. 80% bij vrijstaand geschakelde en twee-aaneengebouwde woningen;
  • c. 90% bij aaneengebouwde woningen;
  • d. 95% bij vier-onder-een-kapwoningen.

Verwijderd bij besluit d.d. 20 juli 2021

6.2.7 Voorwaardelijke verplichting binnenwaarde

Het bouwen van woningen is uitsluitend toegestaan indien is aangetoond, dat de binnenwaarde voor de geluidgevoelige ruimten binnen de woningen niet meer dan 33 dB bedraagt. Deze verplichting geldt niet indien middels akoestisch onderzoek is aangetoond dat de voorkeursgrenswaarde (48 dB) voor de gevelbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai niet wordt overschreden.

6.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • 1. Indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundige beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is met het oog op een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing.
    • 2. Indien dit noodzakelijk is in verband met de sociale veiligheid dan wel de verkeersveiligheid.
    • 3. Ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen en afwijken:

  • a. van het bepaalde in lid 6.2.1 onder e. voor het situeren van hoofdgebouwen op kortere afstand tot het openbaar gebied dan 3 meter of op een grotere afstand tot het openbaar gebied dan 5 meter indien dit stedenbouwkundig verantwoord is en niet leidt tot een onacceptabele parkeeroplossing waarbij afgeweken moet worden van het bepaalde in 6.5.1;
  • b. van het bepaalde in lid 6.2.1 onder f.3 voor een kortere afstand tot het openbaar gebied indien dit stedenbouwkundig verantwoord is en/of noodzakelijk is vanwege een doelmatige verkaveling;
  • c. van het bepaalde in lid 6.2.1 onder g. voor een goothoogte tot maximaal 6,6 m indien dit stedenbouwkundig verantwoord is;
  • d. van het bepaalde in lid 6.2.2 onder a.1 voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten', met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte niet meer dan 3,3 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
    • 3. de oppervlakte binnen deze zone per bouwperceel niet meer dan 50 m² mag bedragen en de totale maximale oppervlakte/percentage zoals vermeld in lid 6.2.2 onder c., d. en e. hierbij in aanmerking wordt genomen;
    • 4. dit stedenbouwkundig verantwoord is;
  • e. van het bepaalde in lid 6.2.2 onder e. voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen waardoor het bebouwd oppervlak groter wordt dan 50% indien sprake is van levensloopbestendig bouwen en dit stedenbouwkundig verantwoord is en mits wordt voldaan aan het bepaalde in lid 6.2.6;
  • f. voor de bouw c.q. het plaatsen van kleine hobbyruimten van lichte constructie, waaronder volières, buitenrennen en kassen met een maximale oppervlakte van 10 m2 én indien niet hoger dan 5 m, mits wordt voldaan aan het bepaalde in lid 6.2.6;
  • g. van het bepaalde in lid 6.2.3 onder c. voor vlaggenmasten tot een maximale hoogte van 10 m vanaf peil.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Parkeren

Het gebruiken van woningen voor de in lid 6.1 onder a. en b. genoemde doeleinden, is slechts toegestaan onder de voorwaarde dat aan de verschillende hierna opgenomen parkeernormen voor parkeerplaatsen wordt voldaan. Bij verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen dient dit aangetoond te worden. Na realisatie dienen de parkeervoorzieningen in stand te worden gehouden.

  • a. Voor woningen die op meer dan 400 meter van een openbaar vervoershalte met een halfuur bediening zijn gelegen, gelden de volgende normen:
    • 1. Aaneengebouwde woningen en vier-onder-eenkapwoningen: 2 parkeerplaatsen per woning, tenzij het sociale huurwoningen betreft in welk geval de norm 1,6 parkeerplaats per woning is;
    • 2. Seniorenwoningen: 1,4 parkeerplaats per woning;
    • 3. Vrijstaand geschakeld, twee-aaneengebouwd: 2,2 parkeerplaats per woning;
    • 4. Vrijstaand: 2,3 parkeerplaats per woning.
  • b. Voor woningen die op minder dan 400 meter van een openbaar vervoershalte met een halfuur bediening zijn gelegen, gelden de volgende normen:
    • 1. Aaneengebouwde woningen en vier-onder-eenkapwoningen: 1,8 parkeerplaatsen per woning, tenzij het sociale huurwoningen betreft in welk geval de norm 1,4 parkeerplaats per woning is;
    • 2. Seniorenwoningen: 1,2 parkeerplaats per woning;
    • 3. Vrijstaand geschakeld, twee-aaneengebouwd: 2 parkeerplaatsen per woning;
    • 4. Vrijstaand: 2,1 parkeerplaats per woning.
  • c. Vrijstaande, twee-aaneengebouwde en vrijstaand geschakelde woningen hebben altijd ten minste twee parkeerplaatsen op eigen terrein in de vorm van een dubbele oprit, al dan niet met carport/garage, waarbij moet worden voldaan aan de eisen zoals opgenomen in 1.40 voor twee auto's naast elkaar.
6.5.2 Aan-huis-verbonden beroep

Binnen de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. Aan-huis-verbonden beroepen zijn uitsluitend toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie.
  • b. Dit houdt in dat de omvang niet meer mag bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m².
  • c. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • d. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
  • e. De activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner.
  • f. Detailhandel is niet toegestaan.
6.5.3 Woningsplitsing

Woningsplitsing is niet toegestaan.

6.5.4 Bedrijfsmatige kamerverhuur

Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruiken van gronden en bebouwing voor bedrijfsmatige kamerverhuur.

6.5.5 Verharding

Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt gerekend het aanbrengen van verharding, voor zover het verhard oppervlak per bouwperceel meer bedraagt dan:

  • a. 70% bij vrijstaande woningen;
  • b. 80% bij vrijstaand geschakelde en twee-aaneengebouwde woningen;
  • c. 90% bij aaneengebouwde woningen;
  • d. 95% bij vier-onder-een-kapwoningen.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Lichaamsverzorgend aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 6.1 onder b voor het toestaan van de uitoefening van een lichaamsverzorgend beroep als aan-huis-verbonden beroep, met dien verstande dat:

  • a. aan-huis-verbonden beroepen uitsluitend zijn toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie. Dit houdt in dat de omvang niet meer mag bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m²;
  • b. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag veroorzaken;
  • c. de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving;
  • d. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • e. detailhandel niet is toegestaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel-, goot- en kroonlijsten, luifels, erkers, entrees, stoeptreden, dorpels, dakkapellen, gevelaccenten, relingen en overstekende daken en soortgelijke bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van goot- en/of bouwhoogten, bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt.

8.2 Bestaande afwijkende maatvoering

In die gevallen dat de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen en andere maten, van een bouwwerk dat legaal aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, of in overeenstemming met het bepaalde in de woningwet tot stand gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het plan:

  • a. minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal toegestaan;
  • b. meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. Gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of een escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. Het gebruik van aanbouwen en bijgebouwen als zelfstandige dan wel afhankelijke woonruimte;
  • c. Het toevoegen van verharding in strijd met het bepaalde in lid 9.2.
9.2 Voorwaardelijke verplichting
9.2.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Alvorens de gronden binnen het plangebied in gebruik genomen worden voor de doeleinden als bedoeld in artikel 3 tot en met 6 dient aangetoond te zijn dat hydrologisch neutraal ontwikkeld wordt conform het waterhuishoudkundige plan, zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de regels van dit uitwerkingsplan, waarbij deze waterhuishoudkundige maatregelen na realisatie in stand moeten worden gehouden.

9.2.2 Afwijking voorwaardelijke verplichting waterberging

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in 9.2.1, na schriftelijke instemming van het Waterschap, schriftelijk goedkeuring verlenen aan het hydrologisch neutraal ontwikkelen van (een deel van) de gronden op basis van een minimaal gelijkwaardig alternatief voor het waterhuishoudkundig plan als bedoeld in 9.2.1.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Milieuzone - geluid
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - geluid' is het verboden geluidgevoelige objecten op te richten in verband met de aanwezigheid van het geluidhinderveroorzakend object.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de aanduiding 'Milieuzone - geluid' van de verbeelding te verwijderen indien de geluidhinderveroorzakende activiteiten ter plaatse blijvend zijn beëindigd.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. in het plan genoemde oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. Hieronder zijn niet begrepen de in het plan genoemde goot- en bouwhoogtes;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  • d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.
11.2 Inperking afwijkingsbevoegdheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. wordt voldaan aan het bepaalde in lid 9.2.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 13 Algemene procedureregels

13.1 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%;
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het uitwerkingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan Luchen deelgebied 3a.