Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:
a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
c. bij hoekwoningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen;
d. de oppervlakte per aan- en uitbouw en bijgebouw mag niet meer bedragen dan 45 m²;
e. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 80 m²;
f. bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen beide zijstroken tot een breedte van 3 m vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevelrooilijn;
g. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m en indien gebouwd wordt aan een éénlaagse bebouwing niet hoger dan dat gebouw;
h. de (nok)hoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen vóór de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:
a. aan- en uitbouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
b. aan- en uitbouwen dienen op een afstand van tenminste 2 m achter de perceelsgrens te worden gebouwd;
c. de diepte, gemeten vanuit de voorgevelrooilijn, mag niet meer bedragen dan 1 m;
d. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3 m²;
e. de (nok)hoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw.