Artikel 5 (Wijzigingsplan Eendenpoel 16)
Artikel 29 (Bestemmingsplan Buitengebied) Waarde - Archeologie 3
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ (Waarde – Archeologie hoog, esdek) aangewezen
gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming,
mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten
archeologische waarden van de gronden.
Het is niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
a de verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de
bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of
ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden
worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld;
b de bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw
met een oppervlakte van niet meer dan 500 m²;
c bouwwerken ten dienste van de in deze bestemming genoemde functies
en ten dienste van overige aan deze gronden toegekende bestemmingen,
voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd
dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld, voor zover de oppervlakte
niet meer dan 500 m² bedraagt.
29.3 Afwijking van de bouwregels
a Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken
van het bepaalde in 29.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende
bestemmingen, indien en voor zover:
1 met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische
waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
2 in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek
vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld
door technische maatregelen of een archeologische opgraving.
b In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de
omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor
monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
2 de verplichting tot het doen van opgravingen;
3 de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden
door een deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning
te stellen kwalificaties.
c Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld sub a wordt verleend,
wordt archeologisch advies ingewonnen.
29.4 Omgevingsvergunning voor het aanleggen
29.4.1 Werken en werkzaamheden
a Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en
werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of
meer:
1 het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het
roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder maaiveld,
waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
2 het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
3 het ophogen en egaliseren van gronden;
4 het verlagen van het waterpeil;
5 het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven
van objecten in de bodem;
6 het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
7 het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt
afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
8 het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee
verband houdende constructies;
9 het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij
grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m dan maaiveld.
b De in sub a genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
over een oppervlakte van minder dan 500 m² geldt niet indien
voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een
omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of voor het
aanleggen is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een
afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein.
Het in lid 29.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
a in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen,
mits verricht door een ter zake deskundige;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning
reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van
kracht worden van dit plan;
c het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.
De in lid 29.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:
a indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij
direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische
waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of
kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel
van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
b indien door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport
op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is
overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein
dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het
bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
1 de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
2 er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
3 de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden
geschaad.
c indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde
aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden,
wordt aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden
dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden
een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische
begeleiding zal plaatsvinden;
d nadat het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door hen aan
te wijzen ter zake deskundige.