Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Landbouwlandgoed Bloemendael Roond
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0757.Bp01LandgoedRoond-vst1

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder: 
1. het plan:
het bestemmingsplan “Landbouwlandgoed Bloemendael Roond” van de gemeente
Boxtel;
 
2. Het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.-0757-Bp01 Landgoed Roond-vst1 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
 
3. aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
4. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt en boomkwekerijen daaronder begrepen en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf of een gebruiksgerichte paardenhouderij;
 
5. akkercomplex:
door gelijksoortig gebruik in het verleden samengevoegde bolakkers;
 
6. ander-bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
 
7. ander-werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
 
8. archeologische waarde:
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
 
9. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere-bouwwerken;
 
10. bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
11. bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
12. beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aanhuis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
 
13. bestaande (bedrijfs)gebouwen:
bouwwerken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan bestaan dan wel worden gebouwd of kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Woningwet;
 
14. bestemmingsgrens:
een op de planverbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
 
15. bestemmingsvlak:
een op de plankaart aangeven vlak met een zelfde bestemming; indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de aanduiding "één bouwperceel vormend" met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;
 
16. bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
17. bolle akker:
akker waarvan het oppervlak bol ligt; het midden van de akker is dan een halve tot een hele meter hoger gelegen dan de rand van de akker;
 
18. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
19. bouwvlak:
een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten;
 
20. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
21. cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
22. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
23. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
24. enkeerdgronden:
gronden die over het algemeen in het cultuurgebied voorkomen en welke niet als zodanig in bescherming genomen moeten worden, doch slechts in het kader van de (kleine) bolle akker of de open akker of vanwege de archeologische waarden onder deze akker;
 
25. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
26. gebiedswaarden:
de vooral landschappelijke waarden van het gebied, zoals die blijken uit de bestemmingsomschrijving, de omschrijvingen van de aangrenzende gebiedsbestemmingen, de verbeelding en/of de bijlagen bij dit bestemmingsplan;
 
27. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
 
28.   
houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
 
29. landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de verschijningsvorm van dat gebied;
 
30. natuurontwikkelingsgebied:
een gebied waar de nadruk ligt op verdere natuurontwikkeling;
 
31. natuurwetenschappelijke waarde:
aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
 
32. nevenactiviteiten:
activiteiten die ondergeschikt zijn aan de primair aan de gronden toegekende functie;
 
33. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, ten dienste van de bestemming;
 
34. onderbouw:
een ruimte die beneden peil is gelegen;
 
35. open akker:
groot open akkergebied, ontstaan door plaggenbemesting, met een typische maat van 50 tot 200 hectare. Open akkers beslaan vaak een flink stuk van een in of kort na de laatste ijstijd gevormde dekzandrug;
 
36. overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij; onder overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven worden in ieder geval verstaan: champignon-, wormen- en viskwekerijen en witloftrekkerijen;
 
37. perceelgrens:
een grens van een perceel;
  
38. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
39. reëel agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van ten minste een volwaardige arbeidskracht en waarvan de continuïteit aannemelijk is;
 
40. seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
41. Vlaamse schuur:
een demontabele, bestaande schuur met een relatief groot dakoppervlak, riet- of strogedekt, met een zijlangsdeel waarvan de inrit zich aan één zijkant bevindt en loopt van een korte gevel naar een uitrit in de tegenoverliggende korte gevel;
 
42. voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
 
43. voormalige agrarische bedrijfslocatie:
een agrarisch of niet-agrarisch bouwblok waarop in het verleden een agrarisch bedrijf werd uitgeoefend, waarvan de bedrijfsgebouwen nog geheel of gedeeltelijk bestaan;
 
44. water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
 
45. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
46. woonhuis:
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;