direct naar inhoud van Regels
Plan: Geldersedijk 95
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0244.BPGeldersedijk95-0002

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan met identificatienummer NL.IMRO.0244.BPGeldersedijk95-0002 van de gemeente Hattem;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.6 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een wormenkwekerij;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bestaand:
  • met betrekking tot bebouwing:
    de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het plan reeds een vergunning was verleend;
  • met betrekking tot gebruik:
    het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijgebouw:

een op zich zelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de voorschriften anders is bepaald;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwwerk:

een bouwkundige contructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.19 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet of die bestemming het belangrijkst is;

1.21 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-contructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.23 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien de onder a en b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;
1.24 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhandel, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.25 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.26 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.27 woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

1.28 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneen gebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  • a. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  • b. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • c. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  • d. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  • e. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  • f. breedte van gebouwen:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren;

  • g. afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
    vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het bouwperceel.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen:

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, evenwel met uitzondering van pot- en containerteelt alsmede met uitzondering van de boom- en sierteelt en snelgroeiend bos;
  • b. de waterhuishouding, waaronder begrepen watergangen en voorzieningen voor het beheersen van water, inclusief de natuurlijke inrichting van de watergangen en de oevers;
  • c. wegen en (voet- en fiets)paden, zoals die bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • d. recreatief medegebruik in de zin van voet-, fiets- en/of ruiterpaden;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming - niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest - met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 1 m bedraagt.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, tot ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal woningen;

met daarbij behorende bebouwing, tuinen en erven.

De gebouwen mogen worden gebruikt als praktijk- of studioruimte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep mits hierdoor de woonfunctie als overwegende functie van het bouwperceel niet wordt aangetast.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

4.2.2 voor hoofdgebouwen geldt dat:
  • a. deze vrijstaand worden gebouwd, tenzij de gronden zijn aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden', in welk geval ten minste en ten hoogste het aangegeven aantal woningen aaneen wordt gebouwd;
  • b. de inhoud ten hoogste 600 m³ bedraagt, dan wel, indien een groter hoofdgebouw aanwezig is, de bestaande inhoud;
  • c. de goothoogte ten hoogste 3,50 m bedraagt, dan wel indien een grotere goothoogte aanwezig is, de bestaande goothoogte;
  • d. de bouwhoogte ten hoogste 10 m bedraagt, dan wel indien een grotere hoogte aanwezig is, de bestaande bouwhoogte;
  • e. de breedte ten minste 5 m bedraagt;
  • f. de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60° bedraagt;
4.2.3 voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen per hoofdgebouw geldt dat:
  • a. deze uitsluitend zijn toegestaan achter de voorgevel van het woonhuis en het verlengde daarvan op een afstand van ten minste 3 m daarvan, alsmede dat de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot enige gevel van het woonhuis niet meer bedraagt dan 30 m;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 50% van het achter de voorgevel van het woonhuis en het verlengde daarvan gelegen erf, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen:
    • 1. bij een aaneengebouwd woonhuis niet meer bedraagt dan 50 m²;
    • 2. bij een vrijstaand of half vrijstaand woonhuis niet meer bedraagt dan 70 m²;
  • c. de goothoogte ten hoogste 3 m bedraagt, met dien verstande dat de goothoogte van een aanbouw, een uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • d. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;
  • e. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 1 m bedraagt, tenzij in de bouwperceelgrens wordt gebouwd;
4.2.4 voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 2 m bedraagt met dien verstande dat:
  • a. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde die vóór de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan worden gebouwd geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. voor vlaggenmasten geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt, waarbij het bepaalde onder a niet van toepassing is;
  • c. voor antennes welke worden geplaatst achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 12 bedraagt.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 sub:

  • a. 4.2.3 onder a, voor wat betreft het bouwen achter de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning, met dien verstande dat de afstand tot de weg niet minder dan 15 m mag bedragen;
  • b. 4.2.3 onder b.1 , voor de bouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 70 m2, mits dit uit stedenbouwkundig oogpunt voldoende inpasbaar wordt geacht;
  • c. 4.2.3 onder b, ten behoeve van de vervanging van meerdere aan- of uitbouwen of bijgebouwen waarvan de gezamenlijke oppervlakte op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan groter is dan 50 m², door één aan- of uitbouw of bijgebouw met een overeenkomstige oppervlakte. Indien deze oppervlakte groter is dan 70 m², geldt daarbij dat de oppervlakte van het vervangende bijgebouw ten hoogste 70 m² bedraagt. De vervanging dient bij te dragen aan een verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
  • d. 4.2.3 voor vermeerdering van de toegestane oppervlakte ten behoeve van een agrarisch hobbybedrijf tot ten hoogste 200 m², mits de noodzaak is aangetoond en het bouwperceel, eventueel in combinatie met de daaraan grenzende en daarmee één eigendomseenheid vormende gronden, een (gezamenlijke) oppervlakte heeft van ten minste 5.000 m, en de belangen van de gebruikers dan wel eigenaren van aangrenzende gronden en/of (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden geschaad.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik:

  • a. van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. van aanbouwen, uitbouwen of bijgebouwen voor recreatieve bewoning.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. aanleg, onderhoud en verbetering van de waterkering;

met de daarbijbehorende bebouwing en voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bestaande gebouwen zoals toegestaan in de voor deze gronden geldende bestemmingen, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • a. uitsluitend bestaande gebouwen zoals toegestaan in de voor deze gronden geldende bestemmingen mogen worden gebouwd tot ten hoogste de bestaande maatvoering en situering.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 2,5 m bedragen.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van bepaalde in:

  • a. lid 5.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen;
  • b. lid 5.2 onder 5.2.2 en toestaan dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen.

5.3.2 Afwegingskader

Een in lid 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:

  • a. indien het belang van de waterkering zich daartegen niet verzet;
  • b. nadat het bevoegde waterstaatsgezag daaromtrent is gehoord.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
  • b. het zaaien of inplanten van bomen en/of andere houtopstanden;
  • c. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 25 m²;
  • e. het aanleggen van ligplaatsen voor vaartuigen;
  • f. het aanbrengen van drainage;
  • g. het graven, vergraven, verbreden of dempen van watergangen en poelen;
  • h. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

5.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op stroomgeleidende werken;
  • b. noodzakelijk zijn voor het aanbrengen van rivierverlichting en bebakeningsvoorwerpen;
  • c. noodzakelijk zijn voor de opslag van materiaal voor waterstaatswerken, met dien verstande dat niet meer dan 50 m² mag worden aangewend voor opslag;
  • d. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • e. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

5.4.3 Procedure

Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning hoort het bevoegd gezag het bevoegde waterstaatsgezag.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, alsmede het gebruik van de gronden voor gemotoriseerde en/of gemechaniseerde sporten.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van het plan:

  • a. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein en aan het beloop van bepaalde gegevenheden, met dien verstande dat de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • b. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven afmetingen van de bebouwing, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% mogen bedragen van de in deze regels aangegeven maten;
  • c. ten behoeve van de aanleg van eenvoudige recreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en zitbanken, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 1,50 m bedraagt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.

  • c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Geldersedijk 95.