Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Ierstweg 2 Hattem
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0244.TAMOPIerstweg2-0002

Regels

 
Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van de herontwikkeling op de locatie Ierstweg 2 te Hattem en is als nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22a) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Hattem. Dit hoofdstuk is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
 
De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan van de gemeente Hattem. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22a' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummerde bijlage '22a' gelezen worden.
 
1 Inleidende bepalingen
 
Artikel 1 Toepassingsbereik
 
1.1 Omgevingsplan gemeente Hattem
Dit plan wijzigt het Omgevingsplan gemeente Hattem in die zin dat na hoofdstuk 22 van het Omgevingsplan gemeente Hattem een hoofdstuk 22a wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in dit plan moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan Hattem. In de artikelkop van de artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22a' gelezen worden. In de kop van de bijlagen moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22a' gelezen worden.
 
1.2 Tijdelijk omgevingsplan - omgevingsplan
De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in 1.4.
 
1.3 Voorrangsbepaling
De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en de regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
 
1.4 Geometrische afbakening
De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Ierstweg 2 Hattem waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO0244.TAMOPIerstweg2-0002.
 
Artikel 2 Begripsbepalingen
 
De bijlage bij de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van overeenkomstige toepassing op dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a', tenzij daar in dit artikel van worden afgeweken.
 
2.1 plan
Het TAM-omgevingsplan Ierstweg 2 Hattem (Hoofdstuk 22a omgevingsplan gemeente Hattem) met identificatienummer NL.IMRO.0244.TAMOPIerstweg2-0002 van de gemeente Hattem;
 
2.2 TAM-omgevingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten zoals vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO0244.TAMOPIerstweg2-0002 met de bijbehorende regels en bijlagen;
 
2.3 Omgevingsplan
Omgevingsplan zoals bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet.
 
2.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, functionele ondergeschiktheid is niet vereist
 
2.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden
 
2.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft
 
2.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, geen gebruiksgerichte paardenhouderij of een wormenkwekerij
 
2.8 agrarisch grondgebruik
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die bedrijfsmatig in gebruik zijn, daaronder ook begrepen de teelt van vruchtbomen tot een periode van maximaal 3 jaar en onderstammen met jaarlijks terugkerende opgaande teelt
 
2.9 agrarisch loonbedrijf
een bedrijf waarbinnen arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven
 
2.10 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde
 
2.11 bassin
een voorziening voor de opslag van mest of (percolaat)water ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten
 
2.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
2.13 bebouwingsbeeld
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd
 
2.14 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd
 
2.15 (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting
de verwerking van op het bedrijf zelf geproduceerde en van andere bedrijven aangevoerde mest, waaraan eigen en/of van derden afkomstige co-substraten (bijvoorbeeld maïs) worden toegevoegd. Het digestaat (restproduct) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd
 
2.16 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf
 
2.17 bedrijfsmatige activiteit
een activiteit die bedrijfsmatig wordt uitgevoerd en die kan leiden tot te voorkomen en/of te beperken invloed op de omgeving, waaronder een bedrijf, een kantoor, detailhandel, dienstverlening, horeca en maatschappelijke voorzieningen
 
2.18 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het gezin of een daarmee gelijk te stellen samenlevingsvorm van) één persoon, wiens huisvesting daar, met het oog op de functie van het gebouw of terrein noodzakelijk is
 
2.19 bed & breakfast
bedrijfsmatige voorziening die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als toeristisch recreatieve activiteiten, het betreft het tegen betaling aanbieden van logies en ontbijt aan derden
 
2.20 beperkt kwetsbaar object
een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen
 
2.21 bestaand
  1. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan aanwezig zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, daaronder vallen niet bouwwerken die bestaan op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan
  2. bestaand gebruik: het gebruik van gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van inwerkingtreding van het plan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan
 
2.22 bestaande situatie (stikstofdepositie)
  1. de activiteit die is toegestaan ten tijde van het vaststellen van dit Chw omgevingsplan op grond van:
    1. een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, lid 2 van de Wet Natuurbescherming, of
    2. een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt, of
  2. indien een vergunning als bedoeld onder a ontbreekt: het feitelijke en planologisch legale gebruik
 
2.23 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak
 
2.24 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde functie
 
2.25 bijgebouw
een op zich zelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist
 
2.26 boerderijvergisters
vergisters waarin de mest van uitsluitend het eigen agrarisch bedrijf, al dan niet met co-vergistingsmateriaal, vergist wordt (mono- of co-vergister). Hieruit vloeit voort dat het benodigde ruimtebeslag voor deze installatie beperkt is. Bij boerderijvergisters wordt de vergisting als een onderdeel van de agrarische bedrijfsvoering beschouwd
 
2.27 boomteelt
de teelt van boomkwekerijgewassen, zoals laanbomen, klimplanten, rozen en buitenrozen, coniferen, sierheesters, kerstbomen, heidesoorten, bos en haagplantsoen. Hieronder niet begrepen de teelt van vruchtbomen tot een periode van maximaal 3 jaar en onderstammen met jaarlijks terugkerende opgaande teelt
 
2.28 bosbouw
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie
 
2.29 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk
 
2.30 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder
 
2.31 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten
 
2.32 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel
 
2.33 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten
 
2.34 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond
 
2.35 cultuurgrond
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden
 
2.36 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt
 
2.37 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw
 
2.38 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit
 
2.39 dienstverlening
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting
 
2.40 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond
 
2.41 eerste verdieping:
tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen
 
2.42 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woonhuis of een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw
 
2.43 erfbeplanting
opgaande beplanting, zijnde bomen en struiken, die een scherm vormt op of binnen de grens van een bouwperceel waarop bebouwing voorkomt of die verspreid over een dergelijk bouwperceel voorkomt, en welke beplanting mede bepalend is voor de inpassing van de betreffende bebouwing in het landschap
  
2.44 erker
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegende transparante uitstraling
 
2.45 extensief dagrecreatief medegebruik
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de functie waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik, niet zijnde een gebruik met paramotoren
 
2.46 fruitteelt
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen
 
2.47 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt
 
2.48 gebruiksgerichte paardenhouderij
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar
 
2.49 geluidsbelasting
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg
 
2.50 geluidsgevoelige objecten
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder
 
2.51 geluidszoneringsplichtige inrichting
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een omgevingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld
 
2.52 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een bedrijfsvoering gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van vee, nader te onderscheiden in:
  1. land- en tuinbouw op open grond; de teelt van gewassen op open grond daaronder begrepen, uitgezonderd bosbouw, sierteelt en fruitteelt
  2. veehouderijbedrijf op open grond; het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel met gebruikmaking van de open grond
 
2.53 hobbymatig agrarisch grondgebruik
niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik
 
2.54 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmeting dan wel gelet op de functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken
 
2.55 huishouden
één of meer personen die een huishouding voert, waarbij, indien er sprake is van meerdere personen, continuïteit in de samenstelling van de bewoners is en onderlinge verbondenheid tussen de bewoners
 
2.56 intensief kwekerijbedrijf
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, zoals een champignonkwekerij, een witlofkwekerij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht
 
2.57 kamergewijze verhuur
het verschaffen van woonverblijf in één (gedeelte van een) gebouw middels één of meer wooneenheden
 
2.58 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan, een trekkershut of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf
 
2.59 kampeerterrein
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf
 
2.60 kamperen
gebruik van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf
 
2.61 kantoor
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen, al dan niet in combinatie met ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen
 
2.62 kas
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten
 
2.63 kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag
winning en opslag van energie uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning, opslag en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte
 
2.64 kwekerijbedrijf
een bedrijf met een bedrijfsvoering die in hoofdzaak is gericht op tuinbouw, waarbij de productie geheel of gedeeltelijk in kassen en/of warenhuizen plaatsvindt
 
2.65 landschappelijke waarden
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied
 
2.66 maaiveld
het grensvlak tussen de ondergrond en de lucht
 
2.67 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en opvang, alsook productiegebonden detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen
 
2.68 meetverschil
het door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens
 
2.69 milieusituatie
de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden, externe veiligheid en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt
  
2.70 natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Wet natuurbescherming of de opvolger daarvan
 
2.71 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf
 
2.72 normaal agrarisch gebruik
het gebruik, dat gelet op de functie regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden
 
2.73 normaal onderhoud
het onderhoud, dat gelet op de functie regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende functie behoren
 
2.74 nutsvoorzieningen
voorzieningen voor algemeen nut, zoals afvalinzameling, elektriciteit, gas, (tele)communicatie en dataverkeer, openbaar vervoer en water. Het gaat hierbij om andere bouwwerken zoals antennes, bakken, borden, containers, hekken, kastjes, palen, zuilen en wat met deze bouwwerken te vergelijken is. Onder nutsvoorziening wordt ook verstaan een schakelstation, een rioolwaterzuiveringsinstallatie, een telecommunicatiestation en een transformatorstation;
 
2.75 ondergeschikte detailhandel
detailhandel als activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens het omgevingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft
 
2.76 ondergeschikte horeca
het in verband met een andere hoofdactiviteit op een perceel verstrekken van eten en drinken tegen betaling voor gebruik ter plaatse, in die mate dat duidelijk herkenbaar is dat die hoofdactiviteit de kernactiviteit is die op het perceel plaatsvindt en het verstrekken van dat eten en drinken alleen plaatsvindt als beperkt en ondergeschikt onderdeel van en voortvloeiende uit de hoofdactiviteit
 
2.77 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een eigen constructie met maximaal één wand
 
2.78 peil
  1. indien op land wordt gebouwd:
    1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de door of namens het bevoegd gezag vastgestelde hoogte;
    2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. indien op of over het water wordt gebouwd:
    1. het door of namens het bevoegd gezag vastgestelde peil
 
2.79 permanente bewoning
het gebruik van een recreatieverblijf als hoofdverblijf, daaronder mede begrepen tijdelijke bewoning
 
2.80 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie
   
2.81 risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het omgevingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten
 
2.82 sier- en boomkwekerijbedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van houtige en niet-houtige siergewassen, zoals bomen, heesters en vaste planten, onder meer bestemd voor tuinen en parken, of gericht op het voortbrengen van vruchtbomen, een en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel containerteelt
 
2.83 silo
een bouwwerk ten behoeve van agrarische opslagdoeleinden
 
2.84 stacaravan
een caravan die gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing als bouwwerk is aan te merken
 
2.85 statische opslag
opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze ter plaatse bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld worden. Hieronder wordt onder andere verstaan de opslag van (antieke) auto's, boten en caravans, maar ook opslag van agrarische producten en/of stalling van agrarische machines
 
2.86 teeltondersteunende kassen
kassen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt ter verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of ten behoeve van het voorkomen van schade door vorst
 
2.87 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen (niet zijnde kassen) in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden, zoals hagelnetten
 
2.88 trekkershut
een gebouw met een eenvoudige constructie en beperkte omvang ten behoeve van een kortstondig recreatief nachtverblijf voor passanten
 
2.89 tunnelkas
elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, die met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten
 
2.90 tweede woning
het gebruik van een recreatieverblijf anders dan door middel van bedrijfsmatige exploitatie, waaronder begrepen het gebruik van een recreatieverblijf door één vaste gebruiker of groep van gebruikers
 
2.91 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist
 
2.92 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, die als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(-s)
 
2.93 voorkeurgrenswaarde
de bij een omgevingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder
 
2.94 weg
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden
 
2.95 windturbine
een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie
 
2.96 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden
 
2.97 woningomzetting
het omzetten van een (woon)functie naar één of meer woningen of één of meer wooneenheden (voor kamergewijze verhuur) hieronder wordt tevens verstaan het omzetten van één of meer wooneenheden naar één of meer woningen
 
2.98 woningsplitsing
het bouwkundig en/of functioneel splitsen van één woning in twee of meer woningen
 
2.99 wooneenheid
een onzelfstandig gedeelte van een gebouw met een woonfunctie voor kamergewijze verhuur voor de huisvesting van één huishouden
 
2.100 zonnepark
een aaneengesloten gebied dat is voorzien van zonnepanelen, grondgebonden of op water
 
Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen
 
De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in meters (m), m² of m³ zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in dit artikel. Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten
 
3.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak
 
3.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel
 
3.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen
 
3.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen
 
3.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk
 
3.6 de breedte van een gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren
 
3.7 de ashoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine
 
3.8 de tiphoogte van een windturbine
de ashoogte van een windturbine vermeerderd met de helft van rotordiamete
 
2 Ambities en functietoedeling
Artikel 4 Poldergebied
 
Dit artikel is van toepassing op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - poldergebied'.
 
Het buitengebied van Hattem wordt niet “op slot” gezet. Ontwikkelingen moeten mogelijk blijven. Belangrijk is dat deze ontwikkelingen op een goede manier worden ingepast in de landschappelijke structuur en dat de effecten op aspecten als beleving, natuurwaarden en gebruik worden geminimaliseerd. Noordwestelijk van de stad Hattem ligt het polderlandschap. Het gebied kenmerkt zich door een open landschap met zicht op het Veluwemassief, is begrensd door de A50/N50 in het westen en door de Geldersedijk in het oosten. De Zuiderzeestraatweg en de rijksweg A28 met knooppunt Hattemerbroek doorkruisen het gebied. Aan de zuidzijde wordt het Poldergebied begrensd door de twee spoorlijnen in het deelgebied, de spoorlijn tussen Zwolle en Amersfoort (Veluwelijn) en de Hanzelijn tussen Zwolle en Lelystad.
 
Het Poldergebied is een grootschalig, open gebied met lijnvormige beplantingen langs rechte wegen en waterlopen. Op de oeverwal (Geldersedijk) is meer afwisseling in openheid en geslotenheid van het landschap. Kleinschaliger woningen en agrarische bedrijven zijn aan de dijk te vinden. Opvallend element is de zandafgraving aan de Oostersedijk die is gevuld met water. Het zuidwestelijke deel heeft een bijzondere positie, ingeklemd tussen A28, Hanzelijn en de IJssel. De Zuiderzeestraatweg is hier van oudsher het verbindende element, waaraan een kleine kern ontwikkeld is. De ambitie voor het Poldergebied is het versterken van de huidige eigenschappen: het productielandschap met een open karakter en een polderlandschap waar voor grote schaal geen plaats meer is. Het Poldergebied blijft in hoofdzaak een agrarisch gebied met alleen op de bestaande bouwpercelen ruimte voor nieuwe rode functies. Het gaat hier om functieverandering van (agrarische) bedrijven na bedrijfsbeëindiging (rood voor rood) naar maatschappelijke functies, zorg, wonen en recreatie, uitbreiding van functies op de bestaande percelen en nieuwe maatschappelijke functies, zorg, wonen en recreatie. In het gebied is ruimte voor de duurzame opwekking van zonne-energie (zonneparken) en kleinschalige windenergie bij bouwpercelen of lijninfrastructuur (conform het gemeentelijk beleid voor duurzaamheid).
 
In de omgevingsverordening van de provincie Gelderland is aangegeven dat het buitengebied van Hattem is aangewezen als deel van het Nationaal Landschap. De kernkwaliteiten van dit gebied zijn beschreven in het document 'Landschapsontwikkeling: inspiratiebron voor denkers en doeners' van de provincie Gelderland. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen 58 deelgebieden verspreid over de provincie. Het Poldergebied ligt binnen het deelgebied 46, 'Hattem'. In het document 'Landschapsontwikkeling' wordt dit deelgebied beschreven als een gebied met sterke contrasten tussen gesloten en open landschappen met grote hoogteverschillen. Verder wordt het gebied gekenmerkt door de pittoreske Hanzestad Hattem en richt het gebied zich daarnaast op de stad Zwolle. Ontwikkelingen binnen het poldergebied moeten zich daarom voegen naar de randvoorwaarden uit het afwegingskader voor de ruimtelijke inpassing. Deze sluiten aan bij de hiervoor beschreven uitgangspunten van de provinciale omgevingsverordening voor het Nationale Landschap.
 
Het Poldergebied kenmerkt zich door overwegend agrarisch grondgebruik. Her en der verspreid binnen het gebied liggen enkele bedrijven waar agrarisch gerelateerde werkzaamheden worden uitgevoerd (een wormenkwekerij en fourage- en mesthandel). Hier en daar wordt ook een bed & breakfast uitgebaat. Het Poldergebied wordt door de snelwegen A28 en A50/N50 en de spoorwegen Hanzelijn en Veluwelijn doorsneden. Het noordelijke deel van het poldergebied, ten noorden van de A28, wordt daarbij relatief minder beïnvloed dan het zuidelijke deel en ten zuiden van de A28. In het Poldergebied is ruimte voor de boer, er is onder voorwaarden uitbreiding mogelijk, maar wel zodanig dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
 
Het gemeentelijke gezondheidsbeleid bevordert behoud en aanleg van groen en een beweegvriendelijke inrichting van het buitengebied. In het beleidskader Hernieuwbare Energie is aangegeven dat Hattem inzet op opwekking van elektriciteit door zon en wind. Het poldergebied biedt ruimte voor zonneweiden, zonnepanelen op daken en kleine windturbines bij (agrarische) bedrijven. Initiatieven mogen het gebruik van het gebied door weidevogels niet verstoren; zij mogen fourageerroutes niet doorsnijden, geen gevolgen hebben voor het waterpeil of de rust verstoren. Boomgaarden, plukweiden, landschapswinkels en boerderijcampings zijn welkom.
 
3 Gebruiksactiviteiten
Artikel 5 overige zone - algemene gebruiksregels
 
5.1 Bestaand gebruik
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
 
5.2 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Ter plaatse van functies waarin een bedrijfswoning of woning is toegestaan, mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden, die inhouden dat:
  1. de grondoppervlakte niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning bedraagt;
  2. een rechtstreekse relatie bestaat tussen de bedrijfsmatige activiteiten en de hoofdbewoner van de woning;
  3. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan ondergeschikte detailhandel;
  4. parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
  5. geen reclame-uitingen worden aangebracht.
 
5.3 Bed & breakfast
Ter plaatse van functies waarin een bedrijfswoning of woning is toegestaan of indien een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op grond van artikel 38 is verleend voor een woning, mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor een bed & breakfast. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
  1. het gebruik als bed & breakfast is ondergeschikt aan het wonen;
  2. er is ruimte voor overnachting door maximaal 8 personen;
  3. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
  4. er is geen sprake van een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande situatie vanaf het betreffende perceel op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden.
 
5.4 Voorzieningen
Als ondergeschikt aan de functies in dit plan mogen de gronden worden gebruikt voor:
  1. ecologische voorzieningen;
  2. extensief dagrecreatief medegebruik;
  3. groenvoorzieningen;
  4. kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. ontsluitingswegen;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. wegen en straten;
  9. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  11. tuinen, erven en terreinen;
tenzij het gebruik niet is toegestaan in de andere regels van hoofdstuk 3 Gebruiksactiviteiten In dat geval gaan de regels in die artikelen voor deze regels.
 
5.5 Niet toegestaan gebruik
Het gebruik van de gronden en bouwwerken is aan een aantal beperkingen gebonden.
De gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt:
  1. voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, tenzij dit is toegestaan op grond van de andere regels van hoofdstuk 3 Gebruiksactiviteiten;
  2. voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin voor het storten van vuil, tenzij dit is toegestaan op grond van de andere regels van hoofdstuk 3 Gebruiksactiviteiten,
  3. ten behoeve van een seksinrichting;
  4. als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij dit is toegestaan op grond van de andere regels van hoofdstuk 3 Gebruiksactiviteiten,
  5. voor het gebruik van de gronden voor gemotoriseerde en/of gemechaniseerde sporten;
  6. voor woningsplitsing en/of woningomzetting van (bedrijfs)woningen en/of andere woonfuncties die op basis van dit plan mogelijk zijn.
 
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning mag worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.5 sub f in die zin dat woningsplitsing en/of woningomzetting is toegestaan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. het woon- en leefklimaat;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de parkeersituatie;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de cultuurhistorische waarden;
  7. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
 
Indien er sprake is van een combinatie met bouwen, tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.14 sub a onder 7 kan worden verleend.
 
Artikel 6 Agrarisch (gebruiksactiviteit)
 
6.1 Toegestaan gebruik
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor activiteiten ten behoeve van:
  1. agrarisch grondgebruik, met inbegrip van hobbymatig agrarisch grondgebruik, dierenweide en beweiding door paarden, maar met uitzondering van:
    1. pot- en containerteelt;
    2. boom- en sierteelt en snelgroeiend bos;
  2. ecologische voorzieningen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen watergangen en voorzieningen voor het beheersen van water, inclusief de natuurlijk inrichting van de watergangen en de oevers;
  4. bestaande wegen en agrarische kavelpaden;
  5. binnen een zone van 50 meter rondom de functie 'Agrarisch – Bedrijf (gebruiksactiviteit)' mogen de gronden worden gebruikt voor de opslag van agrarische producten.
 
6.2 Niet toegestaan gebruik
De gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor:
  1. mestopslag;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. tuinen.
 
Artikel 7 Agrarisch - Bedrijf (gebruiksactiviteit)
 
7.1 Toegestaan gebruik 
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor activiteiten ten behoeve van: 
  1. grondgebonden agrarische bedrijvigheid;
  2. agrarisch loonbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
  3. het wonen bij agrarische bedrijven. Per bestemmingsvlak is 1 bedrijfswoning toegestaan;
  4. aan het agrarisch bedrijf verwante nevenactiviteiten:
    1. bijenhouderijen;
    2. kaas- en/of ijsboerderijen;
    3. kleinschalige voedselproductie;
    4. ondergeschikte detailhandel in streekproducten en op het eigen bedrijf geproduceerde agrarische producten en streekproducten, met een winkelvloeroppervlakte van maximaal 100 m²;
    5. stalling van mobiele kampeermiddelen in gebouwen;
    6. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van ontvangstruimten ten behoeve van verkoop van streekproducten en op het eigen bedrijf geproduceerde agrarische producten, rondleidingen, hobby cursussen in de creatieve sfeer;
met dien verstande dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte die bij een agrarisch bedrijf gebruikt wordt voor nevenactiviteiten niet meer bedraagt dan 50% van de aanwezige oppervlakte aan bedrijfsgebouwen;
    2. er geen sprake mag zijn van voorzieningen of bedrijvigheid die tot verkeers- of parkeeroverlast leidt;
    3. buitenopslag niet is toegestaan;
  1. kleinschalige kampeerterreinen, mits er niet meer dan 25 kampeerplaatsen worden gerealiseerd en er uitsluitend gekampeerd mag worden en mobiele kampeermiddelen geplaatst mogen zijn in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  2. paardrijbakken met de daarbij behorende afscheidingen en verlichting, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m² mag bedragen;
    2. de verlichting ten behoeve van de paardrijbak gericht moet zijn op de bak en geen lichthinder mag veroorzaken voor omliggende percelen;
    3. de paardrijbak zodanig wordt aangelegd dat geen hinder wordt veroorzaakt voor omliggende percelen;
  3. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het begroeiingspatroon op de boerenerven in de vorm van boomsingels en andere waardevolle hoogopgaande erfbeplanting;
  4. en andere voorzieningen ten dienste van de uitoefening van een agrarisch bedrijf.
 
7.2 Niet toegestaan gebruik 
De gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor: 
  1. niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.
  2. Een bedrijfsvoering gericht op het houden van vee, zoals een veehouderijbedrijf op open grond ter hoogte van de functieaanduiding ‘Specifieke vorm van agrarisch- bedrijf uitgesloten; veehouderijbedrijf’.
  3. het wijzigen van de agrarische bedrijfsvoering van akkerbouw naar het houden van vee;
  4. het gebruik van gronden en bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel voor het houden van vee, indien dit leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande situatie vanaf het betreffende agrarisch bouwperceel op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden;
  5. verblijfsrecreatieve voorzieningen anders dan bed & breakfast en/of een kleinschalig kampeerterrein;
  6. bedrijvigheid anders dan genoemd in lid 5.1;
  7. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten anders dan direct in aansluiting op de clustering van bebouwing ten behoeve van het agrarische bedrijf en op gronden die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning, of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
  8. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen anders dan direct in aansluiting op de clustering van bebouwing en noodzakelijk ten behoeve van de bedrijfsvoering op het agrarisch bedrijfsperceel;
  9. het gebruik van bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee in een tweede bouwlaag of hoger.
 
Artikel 8 Nieuwe gebruiksactiviteiten Poldergebied
 
8.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – poldergebied’
 
8.2 Vergunningplicht gebruikswijziging
Het is verboden om zonder voorafgaande omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit het bestaande of bestemde gebruik van gronden en bouwwerken te veranderen. Het gaat hier om gebruik dat niet al op grond van de overige regels van Hoofdstuk 3 is toegestaan.
 
8.3 Functiekaders
Functies zijn toegestaan die aansluiten op de ambities zoals opgenomen in Artikel 4 (Poldergebied) en passen in het Poldergebied.
  1. De functiewijziging naar bedrijfsmatige activiteiten of wonen is uitsluitend mogelijk binnen de bestemmingsvlakken waar hoofdgebouwen zijn toegestaan op grond van de overige artikelen van Hoofdstuk 3.
  2. Bij functiewijziging van (agrarische) bedrijfsactiviteiten naar maatschappelijke functies, zorg, wonen en recreatie dient het bestaande gebruik blijvend te worden gestopt en dient te worden voldaan aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot functieverandering.
  3. Het totale aantal te realiseren woningen in het Poldergebied en de Kernrand moet passend zijn bij de schaal van het buitengebied van Hattem. Wat hieronder wordt verstaan en wanneer het maximum aantal is bereikt wordt beoordeeld aan de hand van de beleidsregel Afwegingskader Buitengebied Hattem.
  4. Nieuwvestiging van (agrarische) bedrijven is niet toegestaan.
  5. Nieuwe m.e.r.-plichtige c.q formeel m.e.r.-beoordelingsplichtige bedrijfsmatige activiteiten zijn niet toegestaan.
  6. In de periode tussen 1 oktober 2022 tot maart 2026 kan met toepassing van de vergunningplicht in 8.2 maximaal 15 hectare aan zonneparken worden toegestaan in het Poldergebied, waarbij nadrukkelijk gekeken moet worden naar locaties bij snelwegen en de aspecten van een energietuin mede uitgangspunt zijn.
 
8.4 Beoordelingsregels
Een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit voor een gebruikswijziging in het Poldergebied wordt verleend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. er dient sprake te zijn van een kwaliteitsverbetering van het Poldergebied en er dient een bijdrage te worden geleverd aan het bereiken van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit van het Poldergebied. Of hiervan sprake is wordt beoordeeld aan de hand van de beleidsregel Afwegingskader;
  2. in aanvulling op het gestelde onder a. dient een goede landschappelijke inpassing plaats te vinden van het perceel waar de activiteit plaatsvindt. De wijze waarop landschappelijk goed wordt ingepast wordt beoordeeld aan de hand van de beleidsregel Afwegingskader Buitengebied Hattem;
  3. uitbreiding van bestaande bedrijfsmatige activiteiten mag geen onevenredige beperking van de gewenste ontwikkeling van (andere functies in) het gebied opleveren;
  4. nieuwe woonfuncties mogen geen onevenredige beperkingen opleveren voor bestaande of voorafgaand aan de vestiging van de woonfunctie aanwezige bedrijfsmatige activiteiten;
  5. bij gebruikswijzigingen geldt de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand gehouden;
  6. bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de Nota Parkeernormen bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
  7. bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub e) en de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen (sub f) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Nota Parkeernormen opgenomen regels en voorwaarden;
  8. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, een hogere grenswaarde op grond van Hoofdstuk 6 van het Chw bestemmingsplan Buitengebied met identificatienummer NL.IMRO.0244.bpChwBuitengebied-0003 met de bijbehorende regels en bijlagen of een andere vastgestelde hogere grenswaarde;
  9. ten aanzien van natuur:
    1. in voldoende mate moet zijn onderzocht of er effecten zijn te verwachten op Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de Natura-2000 gebieden;
    2. er mag geen onevenredige aantasting van natuurwaarden plaatsvinden;
  10. er dient te worden aangetoond op welke wijze rekening wordt gehouden met de risico's van klimaatverandering, waarbij de maatregelen op eigen terrein moeten worden uitgevoerd;
  11. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
 
8.5 Participatie
  1. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit wordt aangegeven of burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken.
  2. Als burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag gegevens over hoe zij zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.
 
4 Bouwactiviteiten
Artikel 9 overige zone - algemene bouwregels
 
9.1 Bestaande bouwwerken
De aanwezige bestaande bouwwerken mogen op dezelfde locatie worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen.
 
9.2 Afstand tot de (spoor)weg
De afstand tussen een bestaande (bedrijfs)woning of een ander geluidgevoelig object tot de (spoor)weg mag niet worden verkleind. Deze regel is niet van toepassing indien het een weg betreft waar de maximale toegestane snelheid 30 km/u of lager is.
 
9.3 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij (bedrijfs)woningen
Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen bij bedrijfswoningen en woningen worden gebouwd. Deze regels zijn van toepassing op bestaande, vergunde of op basis van dit Omgevingsplan toegestane (bedrijfs)woningen. Per bedrijfswoning of woning gelden de volgende regels.
Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen:
  1. op een afstand van 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij het bestaande erkers betreft;
  2. per hoofdgebouw een gezamenlijke oppervlakte hebben die niet groter is dan 820 m²;
  3. in afwijking van het bepaalde in sub b mag de gezamenlijke oppervlakte het ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' maximaal de aangegeven oppervlakte zijn;
  4. een goothoogte hebben van maximaal 3 meter als een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw betreft, met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot maximaal 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  5. een bouwhoogte hebben die niet minder dan 15% lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  6. een bouwhoogte hebben die niet minder dan 1,5 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, onverminderd het bepaalde in sub d;
  7. een bouwhoogte hebben van maximaal 5 meter;
  8. een goothoogte hebben van maximaal 3 meter indien het een vrijstaand bijgebouw betreft;
  9. een bouwhoogte hebben van maximaal 3 meter indien het een overkapping betreft.
In afwijking van het bepaalde in sub a. tot en met i. geldt, indien een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een groter percentage en/of een grotere goot- of bouwhoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan, deze afstand, deze oppervlakte, dit percentage en/of deze goot- of bouwhoogte als minimale afstand, maximale oppervlakte, maximaal percentage en/of maximale goot- of bouwhoogte.
 
9.4 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels, tenzij het bouwen expliciet niet is toegestaan of hiervoor andere maatvoering van toepassing is zoals opgenomen in de andere regels van hoofdstuk 4 Bouwactiviteiten In dat geval gaan de regels in dat artikel voor deze regels.
  1. Een erf- en terreinafscheiding mag:
    1. een bouwhoogte van maximaal 1 meter hebben als deze zich vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan bevindt;
    2. een bouwhoogte van maximaal 2 meter hebben in andere gevallen.
  2. Een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte van maximaal 6 meter hebben.
 
9.5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
   
9.6 Beeldkwaliteit
Bij de bouw van nieuwe en de uitbreiding van bestaande bouwwerken moet sprake zijn van een goede beeldkwaliteit passend bij de kwalitatieve doelstellingen van het deelgebied in het Buitengebied van Hattem. Wat hieronder wordt verstaan wordt beoordeeld aan de hand van de beleidsregels Afwegingskader Buitengebied Hattem, onderdeel Ruimtelijke kwaliteit, met dien verstande dat:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - poldergebied' de regels voor het Poldergebied van toepassing zijn;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kernrand' de regels voor de Kernrand van toepassing zijn;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bosgebied' de regels voor het Bosgebied van toepassing zijn.
 
9.7 Kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag
  1. Bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag mogen niet worden gebouwd ter plaatse van de functie “Agrarisch (bouwactiviteit)’
  2. Een bouwwerk ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag mag een bouwhoogte hebben van maximaal 5 meter, tenzij het grondgebonden zonnepanelen betreft, in welk geval de bouwhoogte maximaal 2 meter is.
  3. Mini-windturbines, windwokkels of andere vormen van kleinschalige energiewinning en -opslag mogen op gebouwen of bouwwerken worden gebouwd en mogen een bouwhoogte hebben die maximaal 5 meter boven het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk uitsteekt. De afstand van een kleine windturbine tot bovengrondse hoogspanningsinfrastructuur bedraagt niet minder dan de maximale werpafstand bij tweemaal nominaal toerental van de turbine, tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand.
  4. Per bestemmingsvlak mag maximaal 100 m2 aan grondgebonden zonnepanelen worden gebouwd. Voordat de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend moet worden aangetoond dat:
    1. de zonnepanelen landschappelijk goed worden ingepast;
    2. eerst is onderzocht of zonnepanelen op bouwwerken kunnen worden gerealiseerd, pas als dat geen mogelijkheid is kan de omgevingsvergunning worden verleend.
 
9.8 Meetverschil
Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
 
9.9 Natuurinclusief bouwen
  1. Een nieuw hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd als natuurinclusief wordt gebouwd.
  2. Of hiervan sprake is wordt beoordeeld aan de hand van de beleidsregels. Er dient minimaal de score 'standaard' gehaald te worden.
  3. De regels voor het deelgebied waarin het hoofdgebouw wordt gebouwd (Poldergebied, Kernrand of Bosgebied) zijn van toepassing.
 
9.10 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen mogen, in afwijking van de overige regels in dit plan, uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter.
 
9.11 Parkeerbepaling
  1. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de Nota Parkeernormen bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
  3. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Nota Parkeernormen opgenomen regels en voorwaarden.
  
9.12 Woningsplitsing- en omzetting
Voor het bouwen geldt dat er niet mag worden gebouwd, indien dit leidt tot woningsplitsing of woningomzetting.
 
9.13 Afwijken van de bouwregels
  1. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
    1. lid 9.3 sub b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen per hoofdgebouw wordt vergroot tot maximaal 250 m2;
    2. de bij recht in Hoofdstuk 4 gegeven maten en afmetingen tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    3. Hoofdstuk 4 met betrekking tot de overschrijding van de maximale bouwhoogte voor lift- en trappenhuizen, glazenwasserinstallaties, (centrale) verwarmingsinstallaties, ventilatie-inrichtingen, schoorstenen, (schotel)antennes, antenne-installaties en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen, met maximaal 3 meter;
    4. Hoofdstuk 4 ten behoeve van de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van een openbare nutsvoorziening met een grondoppervlakte van maximaal 25 m² dat bestaat uit maximaal één bouwlaag en die niet hoger is dan 3 meter, zoals transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen en andere nutsgebouwtjes en andere bouwwerken ten dienste van een openbare (nuts)voorziening, met een maximale bouwhoogte van 15 meter, zoals antennemasten, lichtmasten en kunstobjecten;
    5. Hoofdstuk 4 voor aanpassingen van ondergeschikte aard in het beloop of het profiel van wegen of de onderlinge aansluiting van wegen, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;.
    6. Hoofdstuk 4 in die zin dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
    7. Het bepaalde in lid 9.13 in die zin dat wordt gebouwd ten behoeve van woningsplitsing en/of woningomzetting, mits wordt voldaan aan de woningbouwprogrammering wanneer sprake is van een toename van het aantal woningen en ook een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.6 kan worden verleend.
  2. De omgevingsvergunning zoals bedoeld in sub a kan slechts worden verleend indien hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de milieusituatie;
    4. de verkeersveiligheid;
    5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
Artikel 10 Agrarisch (bouwactiviteit)
 
10.1 Gebouwen en overkappingen
Gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan.
 
10.2 Andere bouwwerken
  1. Andere bouwwerken, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest, mogen een bouwhoogte hebben van maximaal 1 meter.
  2. Binnen een zone van 50 meter rondom de functie 'Agrarisch - Bedrijf(gebruiksactiviteit)' zijn kuilvoerplaten en sleufsilo's toegestaan die een bouwhoogte mogen hebben van maximaal 2 meter.
 
10.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in lid 10.1 in die zin dat stallen worden gebouwd, mits:
    1. de oppervlakte per agrarisch bedrijf maximaal 50 m2 is;
    2. de goothoogte maximaal 2,5 meter is;
    3. de bouwhoogte maximaal 3,5 meter is;
    4. dit niet ten koste gaat van de openheid van het gebied;
  2. het bepaalde in lid 10.1 in die zin dat bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf dat is voorzien van de functie 'Agrarisch - Bedrijf (gebruiksactiviteit)' aansluitend op het bestemmingsvlak wordt gebouwd, mits:
    1. de regels van artikel 11 van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. de overschrijding van het bestemmingsvlak maximaal 25 meter is;
    3. geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    4. de bebouwing goed landschappelijk wordt ingepast, passend bij het betreffende deelgebied. Wat hieronder wordt verstaan wordt beoordeeld aan de hand van de Beleidsregel Afwegingskader Buitengebied Hattem in het onderdeel Ruimtelijke kwaliteit;
 
Artikel 11 Agrarisch - Bedrijf (bouwactiviteit)
 
11.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen
Een bedrijfsgebouw of overkapping mag:
  1. een bouwhoogte hebben van maximaal 15 meter;
  2. een dakhelling hebben van minimaal 20 graden.
 
11.2 Bedrijfswoning
Een bedrijfswoning mag een oppervlakte hebben van maximaal 200 m2.
 
11.3 Andere bouwwerken
  1. Een (kunst)mest- en/of voedersilo mag een bouwhoogte hebben van maximaal 15 meter.
  2. De afscheidende hekwerken van een paardrijbak mogen een bouwhoogte hebben van maximaal 2 meter.
  3. Een vlaggenmast mag een bouwhoogte hebben van maximaal 6 meter.
  4. Een antennemast mag uitsluitend achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd en mag een bouwhoogte hebben van 12 meter.
 
11.4 Niet toegestane bouwwerken
  1. Teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan.
  2. Windturbines zijn niet toegestaan.
 
11.5 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in lid 11.1 sub b in die zin dat de dakhelling van bedrijfsgebouwen wordt verkleind naar 0°;
  2. het bepaalde in lid 11.4 sub a in die zin dat teeltondersteunende kassen worden gebouwd, mits:
    1. de te bebouwen oppervlakte maximaal 1.000 m2 is;
    2. de teeltondersteunende kassen noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering;
    3. deze afwijkingsbevoegdheid niet kan worden toegepast indien de gronden geheel of gedeeltelijk grenzen aan gronden die zijn voorzien van de functie 'Agrarisch met waarden- Landschapswaarden (aanlegactiviteit)’ ';
  3. het bepaalde in lid 11.4 sub b in die zin dat op of direct grenzend aan het agrarisch bedrijf een kleine windturbine wordt gebouwd, mits:
    1. de tiphoogte maximaal 15 meter is;
    2. het op te stellen vermogen is gericht op de energiebehoefte van het agrarisch bedrijf;
    3. de turbines goed landschappelijk wordt ingepast, passend bij het betreffende deelgebied. Wat hieronder wordt verstaan wordt beoordeeld aan de hand van de Beleidsregels Afwegingskader Buitengebied Hattem in het onderdeel Ruimtelijke kwaliteit;
    4. de mogelijkheden om te voorzien in de energiebehoefte van het agrarische bedrijf door middel van zonnepanelen op de gebouwen zijn verkend;
    5. de afstand van de te bouwen windturbine tot:
      • de afstand tot de functie Leiding- Gas ( gebruiksactiviteit) minimaal 25 meter is (hart leiding), tenzij de leidingbeheerder instemt met een kortere afstand;
      • de afstand tot de functie Leiding- Hoogspanningsverbinding (gebruiksactiviteit) minimaal de maximale werpafstand bij twee keer het nominaal toerental van de windturbine is, tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand;
      • een woning van derden minimaal 75 meter is;
    6. uit een natuurtoets blijkt dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de aanwezige natuurwaarden.
 
5 Aanlegactiviteiten
Artikel 12 Agrarisch (aanlegactiviteiten)
 
  1. Ter bescherming van het agrarisch karakter van het gebied is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:
    1. het aanleggen of verharden van voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2, met uitzondering van:
      • het aanleggen en verharden van wegen ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen en woningen;
      • het aanbrengen van kuilvoerplaten en sleufsilo's in een directe ruimtelijke relatie met een agrarisch bouwperceel;
      • het aanleggen van koe- en kavelpaden;
    2. het vellen, rooien, zaaien en aanplanten van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in de Wet natuurbescherming is geregeld.
  2. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. het normale onderhoud of de normale exploitatie betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    3. worden uitgevoerd in het kader van de activiteiten die met toepassing van Artikel 8 worden uitgevoerd. De aanvaardbaarheid van deze activiteiten wordt bij de toepassing van de bevoegdheid tot vergunning verlening afgewogen voor het betreffende deelgebied.
  3. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
    1. door die andere werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de agrarische waarde en functie niet onevenredig wordt of kan worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarde of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
    2. deze geen negatieve gevolgen hebben voor de natuur- en landschapsontwikkeling ten behoeve van (de totstandkoming van) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone'.
  4. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de werken en werkzaamheden passend zijn in de functie Agrarisch (gebruiksactiviteit)(artikel 6).
 
6 Verplichtingen sloop en inrichting
Artikel 13 Verplichtingen sloop en inrichting
 
13.1 Sloopverplichting
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – werkingsgebied Ierstweg 2’ is de rechthebbende verplicht om binnen 18 maanden na het onherroepelijk worden van dit ‘TAM-omgevingsplan Ierstweg 2 Hattem’ landschapsontsierende bebouwing te slopen zoals aangeduid in bijlage1, Inrichtingsplan Ierstweg 2.
 
13.2 Uitvoerings- en instandhoudingsverplichting inrichting en natuurinclusieve maatregelen
Ter plaatse van het werkingsgebied [Ierstweg 2] is de rechthebbende verplicht om binnen 18 maanden na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsbesluit het inrichtingsplan uit te voeren zoals opgenomen in bijlage 1, Inrichtingsplan Ierstweg 2. Inclusief het uitvoeren van natuurinclusieve maatregelen zoals opgenomen in dat inrichtingsplan.
 
7 Overgangsregels
Artikel 14 Overgangsrecht
 
14.1 Overgangsregels bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het Omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  3. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
14.2 Overgangsregels gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende Omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.