Plan: | Dorpsweg 22-24, Hattem |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0244.bpDorpsweg2224-0003 |
De initiatiefnemer is voornemens om het bestaande gebouw aan de Dorpsweg 22 te Hattem te slopen en de locatie te herontwikkelen voor woningbouw. Het voornemen bestaat uit de bouw van een kleinschalig appartementencomplex, bestaande uit 8 appartementen en 9 studio's voor starters. Voor het parkeren wordt een parkeergarage ontwikkeld onder de appartementen.
De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen op de hoek van de Dorpsweg en de Hollewand, ten westen van het historische centrum van Hattem. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt in de kern van Hattem, op hoek van de Dorpsweg en de Hollewand. Rondom het plangebied liggen verschillende stedelijke functies: aan de overzijde van de Dorpsweg bevinden zich een tankstation, openbare basisschool het Palet, de Emmaüskerk kerk en een kinderopvang. Aan de Hollewand bevinden zich naast woningen een kantoor en een winkel. Meer richting het oosten bevindt zich een supermarkt in de overgang naar het oude centrum van Hattem.
Het perceel is momenteel in gebruik als woning en als cafetaria. De cafetaria is ontsloten vanuit de Hollewand en de woning is georiënteerd op de Dorpsweg. Navolgende afbeelding toont een luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied (rood omkaderd).
Luchtfoto van het plangebied, rood omkaderd (bron: PDOK viewer)
De initiatiefnemer is voornemens de bestaande bebouwing te slopen en de locatie te herontwikkelen voor woningbouw. Het voornemen bestaat uit de bouw van een kleinschalig appartementencomplex, bestaande uit 8 appartementen en 9 studio's voor starters. De entree van het gebouw bevindt zich aan de oostzijde, aan de zijde van de Hollewand. De uitgang aan de noordwestzijde van het gebouw betreft een nooduitgang welke sober wordt vormgegeven en waarvan de deur enkel naar buiten toe te openen is. Het complex krijgt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 7 en 11 m. Voor het parkeren wordt een parkeergarage ontwikkeld onder de appartementen waar plaats is voor 13 auto's. De parkeergarage is ontsloten op de Hollewand. Meer over het aspect verkeer en parkeren is opgenomen in paragraaf 4.4. De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie. Het voorlopig ontwerp is tevens in bijlage 1 opgenomen.
Plattegrond toekomstige situatie. Bron: Boxxis Architecten.
Impressie vooraanzicht toekomstige situatie. Bron: Boxxis Architecten.
Impressie vogelvluchtperspectief toekomstige situatie. Bron: Boxxis Architecten.
Er is een zonnestudie uitgevoerd om het verschil in bezonning en schaduwwerking tussen de bestaande situatie en de nieuwe situatie in beeld te brengen, zie bijlage 12. Hieruit blijkt dat met name een verschil in bezonning en schaduwwerking is te zien ten noordwesten van het plangebied in de ochtenduren rond maart en september en ten oosten van het plangebied in de avonduren rond maart en september.
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen. Met de invoering van de Omgevingswet wijzigt het Bouwbesluit 2012 en het Besluit energieprestatie gebouwen in het Besluit bouwwerken leefomgeving (BBL).
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Met voorliggend plan is sprake van duurzaam ruimtegebruik, omdat het een locatie in bestaand stedelijk gebied betreft (inbreidingslocatie). De nieuwe woningen zullen voldoen aan de nieuwe eisen met betrekking tot energie en conform het Bouwbesluit gasloos worden gebouwd. Hemelwater wordt in de toekomstige situatie separaat en duurzaam verwerkt. In het plangebied is voldoende ruimte om hemelwater op eigen terrein te verwerken.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. De ontwikkeling raakt daarmee niet aan één of meerdere aspecten met een nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Met voorliggend plan is sprake van sloop en nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied. De bestaande verouderde bebouwing met een woning en een cafetaria wordt gesloopt en hiervoor in de plaats komen 17 woningen. De realisatie van de woningen betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient hiervoor de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen.
Behoefte
Ten eerste dient de behoefte aan de woningen te worden onderbouwd. Wat betreft de kwantitatieve behoefte blijkt uit een woningmarktonderzoek van de gemeente Hattem ui 2021 dat de huidige woningvoorraad in de gemeente met ongeveer 450 woningen uitgebreid moeten worden in de periode 2020-2030 om in de kwantitatieve woningbehoefte te voorzien. Met de vaststelling van de Omgevingsvisie Hattem 2040 (zie paragraaf 3.3.1) is dit aantal verder verhoogd naar 600 woningen tot 2040 en daar bovenop ongeveer 500 extra woningen om in de regionale behoefte te voldoen. Wat betreft de kwalitatieve behoefte wordt deze groei veroorzaakt door zowel oudere als jongere huishoudens en de sociale huur- en koopsector. Met de nieuwbouwopgave zal daarom rekening moeten worden gehouden met onder andere de groeiende groep jonge huishoudens. Met voorliggend plan wordt op het voorgaande ingespeeld door het realiseren van 8 appartementen en 9 studio's voor starters.
Locatie
Met voorliggend plan is sprake van sloop en nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied in de kern Hattem. De bestaande bebouwing wordt gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt het appartementencomplex gebouwd. Hiermee is er sprake van duurzaam ruimtegebruik. De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.
Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. In december 2021 is het meest recente actualisatieplan vastgesteld. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
In de Omgevingsverordening zijn enkele artikelen opgenomen die van belang zijn in het kader van voorliggende ontwikkeling:
Artikel 2.1 (regionale woonagenda)
Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)
Artikel 2.64 (instructieregels bestemmingsplan molenbiotoop)
Voorliggend plan betreft het realiseren van 17 woningen voor starters binnen het bestaand stedelijk gebied. Uit de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking blijkt de behoefte aan dit type woningen in de gemeente Hattem (zie paragraaf 3.1). Met het plan is sprake van herontwikkeling van een binnenstedelijke locatie. Het nieuwe appartementencomplex zal voldoen aan de nieuwe eisen met betrekking tot energie en conform het Bouwbesluit (na 1 januari BBL) gasloos worden gebouwd. Hiermee draagt het initiatief bij aan een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat weet te anticiperen op ontwikkelingen, zoals omschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
Daarnaast bevindt het plangebied zich binnen een Molenbiotoop. In paragraaf 4.5 is de uitvoerbaarheid van voorliggend initiatief in dit kader beoordeeld. In deze paragraaf is opgenomen op welke wijze het culturele erfgoed beschermd kan worden en tegelijkertijd ruimte geboden wordt voor duurzame ontwikkeling van voorliggend initiatief.
Het plan is passend binnen het provinciale beleid.
Op 7 maart 2022 heeft de gemeenteraad van Hattem de Omgevingsvisie Hattem 2040, 'Duurzaam Hattem, de vitale Hanzestad tussen Veluwe en IJssel' vastgesteld. In de omgevingsvisie zet de gemeente de koers uit voor de gemeente Hattem op weg naar 2040. De belangrijkste opgave voor de toekomst is de verschillende kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te versterken.
In deze omgevingsvisie wordt de visie voor de lange termijn beschreven tot 2040 aan de hand van 3 thema's:
Vitale samenleving
Om een gezonde en veilige leefomgeving te creëren wordt ingezet op zowel het beschermen van de gezondheid als op het bevorderen van de gezondheid. Om dat te bereiken richt de gemeente zich op een aantal thema’s: gezondheid, veiligheid, erfgoed, kunst en cultuur, toegankelijkheid, maatschappelijke voorzieningen, werk en een passend woningaanbod. Ten aanzien van het thema woningaanbod betekent dit dat er (betaalbare) woningen en levensloopbestendige woningen nodig zijn voor jong en oud. Om te kunnen voorzien in de autonome groei zullen er tot 2040 volgens de huidige prognoses ongeveer 600 woningen gebouwd moeten worden in Hattem. Om te voorzien in de regionale behoefte van Zwolle wil de gemeente in de periode tot 2040 ongeveer 500 extra woningen, bovenop de 600 nieuwe woningen mogelijk maken. Dit betekent dat het bestaand bebouwd gebied meer zal gaan verdichten, maar wel in combinatie met meer ruimte voor groen en minder ruimte voor de auto.
Samen duurzaam
Er wordt een grote verduurzamingsslag gemaakt, om een gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit in stand te houden en te bereiken. De gemeente wil klimaatverandering zo veel mogelijk tegengaan door het omschakelen naar duurzame vormen van energieopwekking en tegelijkertijd het energieverbruik in de gemeente terugdringen. De gemeente werkt met de andere gemeenten op de Noord-Veluwe samen aan een energieneutrale energievoorziening in 2050, door enerzijds energie te besparen en anderzijds in de elektriciteits- en warmtebehoefte te voorzien door gebruik te maken van hernieuwbare energiebronnen of restbronnen. In 2050 zullen alle woningen, bedrijfsgebouwen en andere bebouwing op een andere manier verwarmd moeten gaan worden dan met aardgas. Daarnaast is het belangrijk dat toekomstige ontwikkelingen bijdragen aan een klimaatadaptieve en leefbare inrichting en toekomstbestendige gebouwen.
Levendig landschap tussen Veluwe en IJssel
De gemeente Hattem wil onderdeel zijn van een levendig landschap tussen Veluwe en IJssel, op een
knooppunt van robuuste ruimtelijke structuren en verbindingen. Daarbij gaat het om landschappelijke structuren in het buitengebied en om groenstructuren in de stad, met daarbinnen een grote afwisseling aan natuurwaarden en toeristisch-recreatieve mogelijkheden. Het streven is de landschappelijke structuren te behouden of terug te brengen en de belevingswaarde en ecologische waarde ervan te vergroten.
Per deelgebied zijn de bovengenoemde ambities en uitgangspunten verder uitgewerkt, te weten: de binnenstad, de woongebieden, de kernrand, de polders, de uiterwaarden, de Veluwe, de Veluwerand en de bedrijvenparken.
Planspecifiek
Voorliggend plangebied bevindt zich in het deelgebied 'Woongebieden'. Naast de voorgenoemde ambities wordt in dit gebied ingezet op het werken aan de kwaliteitsverbetering in bestaande en nieuwe woongebieden, inclusief meer groen. Daarbij is het verhogen van de biodiversiteit, onder meer door natuurinclusieve woningen, tuinen en openbare ruimten (met plek voor planten en dieren) van belang. Daarnaast dienen nieuwe woningen aardgasloos te worden gebouwd, minimaal energieneutraal en klimaatbestendig. De voorgenomen ontwikkeling aan de Dorpsweg 22 voorziet in de realisatie van woningen voor starters en draagt daarmee bij aan de grote woningbehoefte binnen de gemeente en regio. Door te bouwen binnen het bestaand stedelijk gebied is er sprake van een inbreidingslocatie. Het appartementencomplex wordt aardgasloos gebouwd en wordt verwarmt met hernieuwbare energiebronnen. Door het parkeren in de parkeerkelder te voorzien is er op het maaiveld meer ruimte voor de ontwikkeling van een groene buitenruimte. Deze buitenruimte rond het complex wordt zodanig groen ingericht dat er plek is voor planten en dieren.
Hiermee is het plan passend binnen de Omgevingsvisie Hattem 2040.
Wat betreft de kwantitatieve behoefte heeft woningbouwcorporatie Triada samen met de gemeente Hattem een woningmarktonderzoek verricht. Hieruit blijkt dat de huidige woningvoorraad in de gemeente met ongeveer 450 woningen uitgebreid moeten worden in de periode 2020-2030 om in de kwantitatieve woningbehoefte te voorzien. In de Omgevingsvisie Hattem 2040 (zie paragraaf 3.3.1) is dit aantal verder verhoogd naar 600 woningen tot 2040 en daar bovenop ongeveer 500 extra woningen om in de regionale behoefte te voldoen.
De marktdruk is in alle segmenten hoog. Met name starters aan het begin van hun wooncarrière ervaren tekorten aan betaalbaar woonaanbod, zowel in de huur- als in de koopsector. Daarbij vindt verdringing op de woningmarkt plaats onder de laagste inkomens, het aanbod is kleiner dan de vraag. De vraag naar sociale
huurwoningen groeit dan ook met + 190 tot + 215 woningen tot 2030. Door een groeiende groep kleine huishoudens (jong en oud) is er de komende jaren vooral behoefte aan betaalbare en toegankelijke woningen in plaats van traditionele (ruimere) eengezinswoningen. In de gemeente Hattem ligt het accent van de vraag bij appartementen/toegankelijke woningen.
Belangrijkste opgaven zijn:
Planspecifiek
Met voorliggend initiatief worden 17 woningen gerealiseerd. Het betreffen allen huurwoningen voor kleine huishoudens en starters op de woningmarkt met het uitgangspunt 3 x sociaal, 5 x midden en 9 x vrije sector woningen. Met het plan wordt hiermee ingespeeld op de behoefte aan woningen voor jonge, kleine huishoudens. Het initiatief past hiermee binnen het volkshuisvestelijk beleid van de gemeente Hattem.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Kom Hattem", vastgesteld op 10 juni 2013. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Horeca'. Een groot deel van het plangebied heeft een bouwvlak met bijbehorende maatvoering van bouwhoogtes en bebouwingspercentage. Het gehele plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede geldend bestemmingsplan, wit omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van het plangebied geldt tevens het "Paraplubestemmingsplan Parkeren gemeente Hattem", vastgesteld op 29 juni 2020. Met dit parapluplan worden bij nieuwe ontwikkelingen aanvullende eisen gesteld ten aanzien van parkeren. Voor nadere toelichting zie paragraaf 4.4.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Voorliggend plan voorziet in het realiseren van 8 appartementen en 9 studio's. Het realiseren van deze 17 woningen binnen de bestemming 'Horeca' is niet toegestaan, waarmee het plan strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om het initiatief mogelijk te maken is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat er in de grond geen verhoogde waarden verontreinigingen zijn vastgesteld. In het grondwater is een lichte overschrijding voor naftaleen vastgesteld. De oorzaak hiervan is niet eenduidig vast te stellen. Dit behoeft geen verdere aandacht. Het plangebied wordt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de Atlas Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 10,5 µg/m3 | 14,6 µg/m3 | 7,8 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 17 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van meerdere geluidgevoelige objecten. Voor dit plan geldt dat industrielawaai of spoorweglawaai niet aan de orde zijn. Wel is het van belang om te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3. In het rapport wordt gesteld dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Dorpsweg bedraagt ten hoogste 56 dB na aftrek op de hoogst geluidbelaste gevel van de woningen. De geluidbelasting door wegverkeer op de Hollewand bedraagt ten hoogste 54 dB na aftrek op de hoogst geluidbelaste gevel van de woningen. De geluidbelasting door wegverkeer op de Eijerdijk bedraagt ten hoogste 45 dB na aftrek op de hoogst geluidbelaste gevel van de woningen.
De voorkeursgrenswaarde voor gezoneerde wegen van 48 dB wordt daarmee op de Dorpsweg en de Hollewand overschreden. De maximale hogere waarde voor gezoneerde wegen van 63 dB wordt in geen van de rekenpunten overschreden. Omdat de maximumsnelheid op de wegen 30 km/u is, zijn de wegen niet geluidgezoneerd volgens de Wet geluidhinder. De geluidbelasting op de wegen wordt niet getoetst aan de Wet geluidhinder. Er hoeft voor de geluidbelasting op deze wegen geen hogere waarde te worden verleend.
De geluidbelasting door de niet gezoneerde Dorpsweg en de niet gezoneerde Hollewand ligt in een aantal rekenpunten boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor gezoneerde wegen. Het verlagen van de geluidbelasting door het aanbrengen van een stil wegdek is niet kosteneffectief. Afscherming van de woningen is op deze locatie stedenbouwkundig niet haalbaar. De geluidbelasting door beide wegen ligt echter ruim beneden de 63 dB waarvoor nog een hogere waarde kan worden verleend, waardoor voor dit aspect sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Overwogen kan worden om, eveneens vanuit een goede ruimtelijke ordening, per appartement te zorgen voor een geluidluwe gevel en buitenruimte door het aanbrengen van voorzieningen aan de gevels (afscherming van balkons, aanbrengen van Harbour-fensters e.d.).
Voor het aspect geluid zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen daarnaast wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. De hoogste geluidbelasting op de gevels van de woningen door alle wegen samen bedraagt 62 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 29 dB.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse functies aanwezig, te weten woningen, een kinderopvang, een basisschool, een kerk, een tankstation, kantoren en detailhandel. Daarmee is deze locatie te typeren als gemengd gebied, waardoor de richtafstanden van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG met 1 stap/categorie worden verkleind. De volgende functies bevinden zich in de nabijheid van het plangebied:
Functie (adres) | Categorie | Minimale richtafstand (gemengd gebied) | Feitelijke afstand tot plangebied |
tankstation, Dorpsweg 22 | 2 | 10 m (geur, geluid en gevaar) | ca. 13 m |
Emmaüskerk kerk, Dorpsweg 27 | 2 | 10 m (geluid) | ca. 14 m |
openbare basisschool het Palet, Dorpsweg 33 | 2 | 10 m (geluid) | ca. 44 m |
kinderopvang, Dorpsweg 29 | 2 | 10 m (geluid) | ca. 66 m |
kantoor, Dorpsweg 20 | 1 | 0 m (geluid) | ca. 19 m |
detailhandel, Dorpsweg 20 | 1 | 0 m (geluid) | ca. 19 m |
Uit voorgaande tabel is op te maken dat alle functies rond het plangebied buiten de minimale richtafstanden liggen van de desbetreffende functies. Daarbij is er in de huidige situatie reeds een woning aanwezig in het plangebied waar omliggende functies al rekening mee moeten houden in hun bedrijfsvoering. Geconcludeerd kan worden dat bij de nieuwe woningen uit voorliggend plan sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Tevens worden met de ontwikkeling geen bedrijven of functies belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website. Het plangebied is hier globaal aangegeven met de blauwe cirkel.
Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)
Op circa 288 m ten zuiden van het plangebied loopt een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen. Dit betreft een hogedruk gasleiding (N-556-60-KR-005) met een diameter van 8 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 ligt op de leiding zelf. Ten aanzien van het groepsrisico ligt de toetsafstand gemeten van uit deze leiding op 95 m. De nieuwe woningen liggen op 288 m afstand van het hart van de leiding en daarmee ruim buiten de 1% letaliteitsgrens. Een verdere verantwoording van het groepsrisico is daarmee dan ook niet nodig. Verder komen er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen voor die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het plan is uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Het onderhavige plan behelst de ontwikkeling van 17 woningen. Voor dit plan is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld (zie bijlage 4). De belangrijkste conclusie van de notitie is dat als gevolg van voorliggende ontwikkeling geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.
Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. De ingevoerde gegevens van de watertoets zijn opgenomen in bijlage 5 en de resultaten worden hieronder beschreven. Uit de watertoets blijkt dat het waterschap op voorhand geen bezwaar heeft tegen dit plan.
Er bevinden zich in het plangebied geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen. Het plangebied is in de huidige situatie bijna geheel verhard. Het verhard oppervlak neemt hierdoor met het plan niet toe, waardoor watercompensatie door een toename aan verhard oppervlak niet aan de orde is. Het waterschap hanteert de volgorde vasthouden - bergen - afvoeren, waarbij een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Met voorliggend plan wordt hemelwater in de toekomstige situatie zoveel mogelijk op eigen terrein geïnfiltreerd door middel van infiltratiekratten in de tuin. De ontwikkeling mag niet tot wateroverlast op omliggende percelen leiden. Er zal geen lozing van hemelwater op omliggende percelen plaatsvinden. Het afvalwater wordt in de toekomstige situatie aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt de wijze waarop het voorgaande exact gaat gebeuren nader uitgewerkt.
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 6. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit gebied ligt op circa 370 meter afstand ten oosten van het plangebied. Door de omvang van de ontwikkeling (slopen van bestaande bebouwing en nieuwbouw appartementencomplex met 17 woningen, gasloos gebouwd) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten, zoals licht, geluid en trillingen worden uitgesloten. Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. De rapportage hiervan is toegevoegd als bijlage 8. Hierin wordt geconcludeerd dat in de aanlegfase door toepassing van interne saldering er geen sprake is van significant negatieve effecten: het verkeer of de inzet van machines leidt niet tot depositie. Significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden kunnen derhalve op voorhand worden uitgesloten. Voor de gebruiksfase wordt geconcludeerd dat voorliggend initiatief niet leidt tot stikstofdepositie. Significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden kunnen derhalve op voorhand worden uitgesloten. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
Om de gevolgen voor soortenbescherming te bepalen is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 6. Hierin wordt geconcludeerd dat voorafgaand aan de sloop van de bestaande bebouwing met nader onderzoek dient te worden vastgesteld of de bebouwing een relevantie functie heeft voor vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. Uit het nader onderzoek (zie bijlage 7) blijkt dat het slopen van het gebouw niet leidt tot een overtreding van de Wet natuurbescherming voor wat betreft vaste rust- en verblijfplaatsen, foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen. Het slopen van het gebouw leidt ook niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming voor wat betreft de huismus, de gierzwaluw en overige soorten (huiszwaluw en steenmarter). Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk. Het plan is daarmee op basis van de Wro uitvoerbaar op het gebied van soortenbescherming.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Verkeersituatie
Onderhavig plan betreft de sloop van één woning en een cafetaria en de nieuwbouw van 17 appartementen. Het aantal verkeersbewegingen neemt hierdoor toe. Voor de bouw van de 8 appartementen wordt voor de verkeersgeneratie ‘Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)’ gehanteerd, dus 4,5 verkeerbewegingen per woning per etmaal. Voor de bouw van de 9 studio’s wordt de parkeernorm ‘kamerverhuur zelfstandig (niet studenten)’ gehanteerd, dus 2,1 verkeerbewegingen per woning per etmaal. Geconcludeerd wordt dat het plan in de toekomstige situatie circa 55 verkeersbewegingen per weekdag genereerd. Ten opzichte van de huidige situatie is dit een beperkte toename van verkeersbewegingen, gezien met name de cafetaria een zekere verkeersaantrekkende werking had. De omliggende wegen (Dorpsweg en Eijerdijk) fungeren als ontsluitingswegen van het centrum van Hattem en kunnen deze beperkte toename goed aan. De ontsluiting van de parkeerkelder is gesitueerd aan de Hollewand. Deze ontsluiting is op dusdanige afstand van het kruispunt Dorpsweg-Eijerdijk-Hollewand dat het minimaal effect zal hebben op de verkeersafwikkeling op de Hollewand en het kruispunt Dorpsweg-Eijerdijk- Hollewand.
Parkeren
Wat betreft parkeren is een onderzoek uitgevoerd om in beeld te brengen of het aantal geprojecteerde parkeerplaatsen in het plangebied en de mogelijke restcapaciteit in de omgeving voldoende zijn om de toename van de vraag op te vangen. Het volledige rapport is toegevoegd als bijlage 9. Voorliggend initiatief omvat de realisatie van 9 studio’s en 8 appartementen. In de parkeerkelder worden 13 parkeerplaatsen gerealiseerd. Van deze parkeerplaatsen zijn 8 bestemd voor de appartementen en 5 voor de bewoners van de studio's. Dit past bij de verwachting dat het autobezit van de bewoners van appartementen hoger is dan van de studio’s. De totale parkeerbehoefte van de nieuwe woningen is berekend aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen opgenomen in de Nota Parkeernormen van december 2013.
Voor de bouw van de 8 appartementen wordt de parkeernorm ‘huur etage midden, goedkoop’ gehanteerd, dus 1,6 parkeerplaats per woning. Voor de bouw van de 9 studio’s wordt de parkeernorm ‘kamerverhuur zelfstandig (niet studenten)’ gehanteerd, dus 0,7 parkeerplaats per woning. Daarmee komt de totale parkeerbehoefte inclusief bezoekersparkeren uit op 19,1 parkeerplaatsen. In het parkeeronderzoek komt naar voren dat de bewoners en bezoekers niet op alle momenten 100% aanwezig zijn, waardoor er in de praktijk een lagere parkeerbehoefte zal zijn. Uit de gewogen berekening van de parkeerbehoefte blijkt dat op het drukste moment (werkdagavond) afgerond 17 parkeerplaatsen nodig zijn (worst case).
De volledige parkeerbehoefte kan niet op eigen terrein plaats vinden; er moeten in de openbare ruimte 4 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Voor deze 4 parkeerplaatsen wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke afkoopregeling. Uit het parkeeronderzoek komt naar voren dat de hoogste parkeerbezetting overdag plaatsvindt en in de avond en nacht de parkeerbezetting in de directe omgeving relatief laag is. Afhankelijk van het moment zijn er in de directe omgeving 15 tot 35 parkeerplaatsen beschikbaar. Daarmee kan ruimschoots worden voorzien in de 4 parkeerplaatsen. Geconcludeerd wordt dat er voor de voorgestelde woningbouw ontwikkeling genoeg parkeercapaciteit beschikbaar is. De bewoners kunnen grotendeels op eigen terrein parkeren, zoals wenselijk is volgens de Nota Parkeernormen van gemeente Hattem. Voor de geparkeerde auto’s van bezoekers en een deel van de bewoners is er in de openbare ruimte voldoende capaciteit beschikbaar. Voor de op eigen terrein ontbrekende parkeerplaatsen wordt een financiële bijdrage gestort in het parkeerfonds. Uit het onderzoek blijkt dat het plan voldoet aan de gestelde eisen voor het toepassen van het parkeerfonds in de Nota Parkeernormen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich binnen de vrijwaringszone molenbiotoop. Op circa 198 meter afstand ten oosten van het plangebied ligt de molen "De Fortuin". Om de windvang van de molen te waarborgen, is er regelgeving van kracht die de hoogtes bepaalt van nieuw op te richten bebouwing in de omgeving van de molen. Om dit te garanderen, is in onderhavig bestemmingsplan een regeling opgenomen. Hiermee is de windvang gegarandeerd.
Voor een molen is voldoende vrije windvang belangrijk. Om dat belang te beschermen wordt er aan de omgeving van de molen een bouwbeperking opgelegd. Die bouwbeperking houdt in dat voordat gebouwd/verbouwd mag worden ook aan de belangen van de molen moet worden gedacht. Daarom is er een beschermingszone opgenomen rondom een molen: de molenbiotoop. Door toepassing van onderstaande formule is te berekenen hoe de obstakelhoogte van een bouwplan zich verhoudt tot de afstand tot de molen en op die manier de invloed van het obstakel op de windvang. Zo wordt het belang van het bouwplan afgewogen tot het belang van de molen.
In de formule wordt rekening gehouden met hoogteverschil in maaiveld tussen de molen en een bouwlocatie. Bij het berekenen van de maximale bouwhoogte geldt daarom de hoogte gemeten vanaf NAP als uitgangspunt.
De formule luidt als volgt: Hx = (x/n + c * z) + (Hm - Hb)
Hx de toegelaten hoogte van obstakel x is
x de afstand van obstakel x tot de molen is
n een constante (voor open gebied 140, voor ruw gebied 75, voor gesloten gebied 50)
c een constante van 0,2
z askophoogte van de molen (helft van lengte gevlucht + eventueel de hoogte van de belt, berg of
stelling begripsbepalingen)
Hm de hoogte van het maaiveld van de molen boven NAP
Hb de hoogte van het maaiveld van het bouwplan. Variaties in het maaiveld en / of door ophogen of
afgraven t.b.v. het bouwplan is deze waarde variabel.
In dit bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om af te wijken van de maximale bouwhoogtes mits vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de molen.
In het als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen windonderzoek in bijlage 10 is aangegeven wat de ontwikkeling uit voorliggend plan betekent voor de windvang van molen "De Fortuin". Over het algemeen kan geconcludeerd worden dat de windvang van de molen in de huidige situatie al aanzienlijk beperkt is binnen het onderzoeksgebied, in vergelijking met de nul-situatie. In bepaalde omstandigheden kan de verstoring van de luchtstroming, met name de onevenwichtigheid in de luchtdruk over het wiekenkruis, potentieel risicovol zijn. Hoewel het voorgenomen plan naar verwachting geen aanzienlijke verslechtering teweeg zal brengen, noch een gevaarlijkere situatie zal veroorzaken, toont dit onderzoek aan dat het voorgenomen ontwikkelingsplan mogelijk een negatieve invloed heeft op de windvang, energieopwekking en functionaliteit van molen "De Fortuin". Het rapport biedt inzichten en aanbevelingen die als basis kunnen dienen voor de gemeente Hattem om weloverwogen beslissingen te nemen. Zo kunnen ze het culturele erfgoed beschermen en tegelijkertijd ruimte bieden voor duurzame ontwikkeling.
Archeologie
Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld. Met voorliggend plan is het oppervlak van de bodemingrepen groter dan 100 m². Daarmee zou een archeologisch onderzoek nodig zijn. In het plangebied is de grond echter al voor een groot deel geroerd door de bestaande bebouwing die wordt gesloopt. In overleg met de regioarcheoloog is bepaald dat voor dit plan een proefsleuven onderzoek nodig is. Dit onderzoek vindt plaats in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen. Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is in voorliggend plan de archeologische dubbelbestemming overgenomen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder nog één noemenswaardige bijzonderheid, namelijk het volgende:
Voor een molen is voldoende vrije windvang belangrijk. Om dat belang te beschermen wordt er aan de omgeving van de molen een bouwbeperking opgelegd. Die bouwbeperking houdt in dat voordat gebouwd/verbouwd mag worden ook aan de belangen van de molen moet worden gedacht. Daarom is er een beschermingszone opgenomen rondom een molen: de molenbiotoop. Door toepassing van onderstaande formule is te berekenen hoe de obstakelhoogte van het gewenste bouwplan zich verhoudt tot de afstand tot de molen en op die manier de invloed van het obstakel op de windvang. Zo wordt het belang van het bouwplan afgewogen tot het belang van de molen.
In de formule wordt rekening gehouden met hoogteverschil in maaiveld tussen de molen en een bouwlocatie. Bij het berekenen van de maximale bouwhoogte geldt daarom de hoogte gemeten vanaf NAP als uitgangspunt.
De formule luidt als volgt:
Hx = (x/n + c * z) + (Hm - Hb)
Hx de toegelaten hoogte van obstakel x is
x de afstand van obstakel x tot de molen is
n een constante (voor open gebied 140, voor ruw gebied 75, voor gesloten gebied 50)
c een constante van 0,2
z askophoogte van de molen (helft van lengte gevlucht + eventueel de hoogte van de belt, berg of stelling begripsbepalingen)
Hm de hoogte van het maaiveld van de molen boven NAP
Hb de hoogte van het maaiveld van het bouwplan. Variaties in het maaiveld en / of door ophogen of afgraven t.b.v. het bouwplan is deze waarde variabel.
In het als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen windonderzoek (bijlage 10) is aangegeven wat onderhavige ontwikkeling betekent voor de windvang van molen "De Fortuin". In de regels van dit plan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om af te wijken van deze maximale bouwhoogtes mits vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de molen.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie. Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan.
In het kader van voorliggend plan is een omgevingsdialoog gevoerd. Een aantal direct omwonenden zijn hierbij van het plan op de hoogte gebracht. Een verslag hiervan is toegevoegd als bijlage 11. Tevens wordt nog een informatiebijeenkomst voor alle direct omwonenden georganiseerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 14 december 2023 tot en met 24 januari 2024 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er drie zienswijzen ingediend. Voor een samenvatting van de zienswijzen en de gemeentelijke reactie hierop wordt verwezen naar de zienswijzennota in bijlage 13.