direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hattemse Loo
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0244.BPHattemseLoo-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan is opgesteld als een herziening van het geldende bestemmingsplan. Deze herziening is nodig om de beoogde ontwikkeling op het voormalige terrein van een bouwmaterialenhandel mogelijk te maken.

Eind 2004 is besloten de bedrijfsactiviteiten op de locatie van bouwmaterialenhandel NVB te beëindigen en elders voort te zetten. Inmiddels is de locatie al een aantal jaar buiten gebruik en is met betrokken partijen een plan opgesteld voor een herontwikkeling met woningbouw.

In principe worden hier maximaal maximaal 15 villa's gebouwd. Wanneer een gegadigde een groot perceel wenst, dan kan het aantal grondgebonden woningen

kleiner worden.

Initiatiefnemer voor het project is Van Wijnen Projectontwikkeling Noord B.V. in samenspraak met de gemeente Hattem en de Provincie Gelderland.

Eerdere plannen voor de locatie

Al in april 2009 is voor de locatie het bestemmingsplan "Hezenberg park" vastgesteld door de gemeenteraad. In 2010 is dit besluit vernietigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak, Raad van State.

In het vernietigde bestemmingsplan waren meerdere bouwvlakken opgenomen waarbinnen meer dan 50% van de bestaande bebouwing mocht worden gerealiseerd. Hiermee werd op twee punten afgeweken van het provinciaal beleid, dat kortgezegd concreet neerkomt op: 1) herbouw voor wonen binnen één woongebouw en 2) maximaal 50% herbouw voor wonen.

De onderbouwing door de gemeenteraad van de eerste afwijking heeft de Afdeling geaccordeerd (zes woongebouwen). Alleen voor de onderbouwing van de afwijking van het tweede punt (maximaal 50%) heeft de Afdeling het bestemmingsplan in strijd met het motiveringsbeginsel geacht, maar dus wel het gehele bestemmingsplan vernietigd.

Het huidige bouwplan voor de woningen betekent een forse reductie van 50% van de bestaande bebouwing ten opzichte van het nu geldende bestemmingsplan en de mogelijkheden voor bebouwing vanuit dit plan. Bovendien zal het nu nagenoeg geheel verharde terrein worden ingericht als een extensief woongebied met veel groen en dus een groene uitstraling. Het is derhalve een aanmerkelijke kwalitatieve verbetering.

Geldende bestemmingsplan

Het nu geldende bestemmingsplan "Het Veen 2005", is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 april 2005. Gedeputeerde Staten hebben het plan goedgekeurd bij besluit van 3 januari 2006.

In het vigerende bestemmingsplan hebben de gronden behorende bij de voormalige bouwmaterialenhandel de bestemming "Bouwmarkt". Het vigerende bestemmingsplan hanteert een minimale goothoogte van 3 meter en een maximale nokhoogte van 6 meter. Op basis van de vigerende planregeling mag 80% van de locatie bebouwd worden.

De voorgenomen ontwikkeling met woningbouw past niet binnen het bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de voorliggende bestemmingsplanherziening opgesteld.

1.2 Situering van het plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de stad Hattem in de oksel van de Hezenbergerweg en de Konijnenbergerweg en ligt in de directe nabijheid van het Apeldoorns kanaal (zie Bijlage 1).

Op afbeelding "Ligging en begrenzing locatie" is de ligging en de begrenzing van het plangebied op een luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.BPHattemseLoo-0002_0001.jpg"

Afbeelding: Ligging en begrenzing locatie

Hoofdstuk 2 Beleid

In dit hoofdstuk worden de aspecten toegelicht die relevant zijn voor het opstellen van het voorliggende plan, dit in het kader van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. In deze structuurvisie zijn alleen uitspraken opgenomen die een specifiek nationaal ruimtelijk belang dienen of die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. Het Rijk is vooral verantwoordelijk voor ruimtelijke functies waarmee de concurrentiepositie van Nederland wordt versterkt, voor de bescherming van het land tegen het water en voor de belangrijkste elementen van de infrastructuur (verkeer en energievoorziening). Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor het ruimtelijke beleid met betrekking tot wonen en werken en de daarbij behorende voorzieningen, het groen, het water en de recreatie. Het voorliggende bestemmingsplan doet geen afbreuk aan het ruimtelijke beleid van het Rijk.

Robuuste verbindingszones

Robuuste ecologische verbindingszones zijn door het Rijk geïntroduceerd in de Nota Ruimte, de 'voorganger' van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Robuuste verbindingszones bestaan uit landschapszones van enkele honderden meters tot ongeveer een kilometer breed met daarbinnen een hoge dichtheid aan natuurgebieden en -elementen.

Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding uit 1998 en hét Rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. De beleidslijnen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal bestuursakkoord Water, die inspelen op de verwachte klimaatsveranderingen, zijn een belangrijke impuls voor de koers van het nieuwe waterbeleid. Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 3.3 Water. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan. Daarnaast zijn de uitgangspunten van het Waterschap Vallei en Veluwe in de waterparagraaf meegenomen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Structuurvisie

De Provincie Gelderland heeft haar ruimtelijke beleid vastgelegd in de provinciale structuurvisie, voorheen Streekplan Gelderland 2005. Deze structuurvisie beschrijft de hoofdlijnen van het Gelderse ruimtelijk beleid en is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.

Eén van de doelen binnen de structuurvisie is het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur. Het plangebied ligt in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Natuur en andere functies komen hier naast elkaar voor.

De ruimte tussen bestaand bebouwd gebied van Hattem en Wapenveld is daarnaast aangewezen als groene wig met een ecologische poort en het maakt onderdeel uit van het groenblauwe raamwerk als EHS verbindingszone (met snippers EHS natuur). Doel van de groene wig en de ecologische poort is om te voorkomen dat de dorpen langs de dorpenweg aan elkaar groeien. Op deze manier kan ook ecologische uitwisseling tussen de uiterwaarden en de Veluwe plaatsvinden.

Het plangebied ligt in een beschermingszone natte landnatuur. Ruimtelijke ingrepen mogen niet leiden tot verlaging van de grondwaterstand in en om de natte natuur of verslechtering van de waterkwaliteit.

Er gelden dus nadrukkelijk groene gebiedsdoelen: natuur op de overgang van het Veluwemassief naar de lager gelegen uiterwaarden van de IJssel. Er ligt een ambitie op het gebied van natuur- en landschapsontwikkeling.

2.2.2 Ruimtelijke verordening Gelderland

Op 15 december 2010 stelden Provinciale Staten de Ruimtelijke Verordening Gelderland vast. Het Streekplan is als bijlage 1 opgenomen bij de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. De ruimtelijke verordening Gelderland is van toepassing op de volgende onderwerpen:

  • verstedelijking;
  • wonen;
  • detailhandel;
  • recreatiewoningen/-parken;
  • glastuinbouw;
  • waterwingebied;
  • grondwaterbeschermingsgebied;
  • oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • waardevol open gebied;
  • Nationale landschappen.

Voor het plangebied zijn de volgende onderwerpen van belang: verstedelijking, wonen, ecologische hoofdstructuur en Nationale landschappen. Deze zijn onderstaand verder uitgewerkt. Overige onderwerpen zijn niet aan de orde binnen het plangebied.

Verstedelijking

Het plangebied is aangeduid als 'Verstedelijking algemeen'. Het plangebied valt buiten het 'bestaand stedelijk gebied'. Artikel 2.3 sub b van de verordening 'Nieuwe bebouwing onder voorwaarden toegestaan' is van toepassing.

Artikel 2.3  
In afwijking van het bepaalde in 2.2 kan in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken tevens mogelijk worden gemaakt:
a. indien de nieuwe bebouwing functioneel gebonden is aan het buitengebied;
b. in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie, mits 1) de functieverandering in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd regionaal beleidskader; 2) sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing, met inbegrip van bouwwerken ten behoeve van glastuinbouw, door nieuwe bebouwing, welke leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak; 3) buiten de concentratiegebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw gelegen; en 4) in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast;
c. bij oprichting van nieuwe landgoederen, mits 1) sprake is van een substantiële verbetering van in de directe omgeving aanwezige kwaliteiten van natuur, water of landschap of de recreatieve mogelijkheden van die omgeving,en 2) in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast;
d. ten behoeve van uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid tot een maximum van 20% van het bebouwd oppervlak, met dien verstande dat de maximale bedrijfsoppervlakte na uitbreiding niet groter is dan 375 m2, waarbij een grotere uitbreiding kan worden toegestaan, indien deze uitbreiding in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd regionaal beleidskader;
De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGcons2-vst1 en verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Verstedelijking.
 

Afweging:

De voorgenomen ontwikkeling betreft een functieverandering naar een niet-agrarische functie:

1) dat in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd regionaal beleidskader, namelijk het Kwalitatief Woningbouwprogramma 3 (zie paragraaf 2.3.2) en de Regionale regeling functieverandering Noord Veluwe (bijlage 12 bij de Ruimtelijke Verordening Gelderland (zie paragraaf 2.2.5);

2) waarbij de bestaande bebouwing wordt vervangen door nieuwe bebouwing, welke leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak (immers er is sprake van halvering van het bebouwd oppervlak);

3) dat buiten de concentratiegebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw ligt;

4) waarbij in de toelichting bij dit bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast- hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.4.

A rtikel 3 Wonen  
De in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen, zoals opgenomen in bijlage 9.
 

Wonen  

De in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen.

 

Afweging

In paragraaf 2.3.2 is het Kwalitatief Woningbouwprogramma 3 opgenomen. Voorgenomen ontwikkeling past binnen dit programma.

Artikel 18.1  
In een bestemmingsplan worden in een gebied gelegen binnen de EHS geen bestemmingen toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied, zoals aangegeven in de streekplanuitwerking “Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur” en het Waterplan Gelderland 2010 - 2015, welke zijn opgenomen als bijlage 4 en bijlage 10 bij deze verordening, significant worden aangetast. De geometrische plaatsbepaling van deze gebieden is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGcons2-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart EHS.  

Ecologische hoofdstructuur (EHS)

Het plangebied ligt binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Afweging

Met de nieuwe invulling van het plangebied worden kenmerken of waarden zoals aangegeven in de streekplanuitwerking en het Waterplan niet significant aangetast. Deze toets is opgenomen in respectievelijk de paragrafen 2.2.3 en 2.2.4.

Artikel 20.2  
In gebieden binnen een nationaal landschap, met de aanduiding waardevol landschap, kunnen slechts bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" behouden of versterken. De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGcons2-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Waardevol open gebied en nationaal landschap.  

Nationale landschappen

Aangezien het plangebied samenvalt met de EHS geldt het 'nee-tenzij' uitgangspunt ten aanzien van ontwikkelingen. Dat wil zeggen dat aantasting van de kernkwaliteiten niet mogelijk is tenzij er een groot maatschappelijk belang aan de orde is en er geen alternatieven elders zijn. Is er sprake van een groot maatschappelijk belang en ontbreken alternatieven elders, dan kan de activiteit plaatsvinden op voorwaarde van compensatie van de landschapskwaliteiten buiten het deel van het Waardevol landschap dat samenvalt met de EHS. Op niveau van het Waardevol landschap dient er daarbij sprake te zijn van behoud of versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.

Afweging

De voorgenomen ontwikkeling is een verbetering voor het huidige landschap en de kernkwaliteiten van het gebied zullen worden versterkt. Omdat geen aantasting van de kernkwaliteiten plaatsvindt is de vraag of groot maatschappelijk belang dan aan de orde is en of er alternatieven zijn, niet van toepassing. Immers de aanwezige bebouwing zal worden gehalveerd waarbij de totale verharding van de locatie zal worden verwijderd en worden vervangen door maximaal 15 villa's binnen een groen omrande boskamer. Daarbij wordt de mogelijkheid van bebouwing van 80% van het plangebied conform het vigerende bestemmingsplan teruggebracht naar 11,7% in het voorliggende bestemmingsplan.

Eindconclusie

Voorgenomen ontwikkeling past binnen de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

2.2.3 Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Door het rijk en provincies is een beleidskader opgesteld met de spelregels die gelden bij ingrepen binnen de EHS. In dit beleidskader is aangegeven dat ingrepen met significante negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS alleen onder voorwaarden worden toegestaan. In dit kader moet allereerst in beeld worden gebracht wat de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS in het plangebied zijn. Provincies hebben het rijksbeleid doorvertaald in het provinciaal beleid.

In de provincie Gelderland bestaat de EHS uit drie onderdelen; EHS-Natuur, EHS-verweving en EHS-verbindingszones.

  • Soorten die zijn gebonden aan grotere natuurgebieden vinden vooral een plek in EHS-natuur.
  • EHS-verweving is van belang voor soorten die in gebieden leven waarin natuurelementen verweven zijn met agrarisch gebruik van het landschap.
  • Met de EHS-verbindingszones neemt de versnippering van de natuur af en ontstaan meer migratiemogelijkheden voor planten en dieren.

Het plangebied ligt in een verwevingsgebied. Binnen de EHS geldt de "nee, tenzij-benadering". Dit houdt in dat bestemmingsplanwijzigingen en bestemmingsplanherzieningen niet mogelijk zijn als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Dit plan tast de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet aan. Aan de nee-tenzij benadering (en artikel 18.4, 18.5 en 18.6) wordt niet toegekomen.

Er zijn dus in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en -verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. De provincie heeft de wezenlijke kenmerken en waarden beschreven in de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur' (bijlage 4 Ruimtelijke Verordening Gelderland), deze zijn onderstaand opgenomen en beoordeeld. Deze kenmerken en waarden mogen niet worden aangetast.

Streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur'  

Ruimtelijke ingrepen kunnen tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten leiden. Er is sprake van een significante aantasting wanneer de ruimtelijke ingreep kan leiden tot één van de volgende effecten:

  • 1. Een vermindering van areaal en kwaliteit van bestaande natuur-, bos- en landschapselementen en gebieden die aangewezen voor nieuwe natuur en agrarische natuur.
  • 2. Een vermindering van de kwaliteit van het leefgebied van alle soorten waarvoor conform de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing vereist is en als zodanig worden genoemd in de AmvB Vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora en Faunawet.
  • 3. Een vermindering van de uitwisselingsmogelijkheden voor planten en dieren in verbindingszones en tussen de verschillende leefgebieden in de overige delen van de EHS. In het bijzonder de vrije verplaatsing van herten en wilde zwijnen binnen het gehele bos- en natuurgebied van de Veluwe.
  • 4. Een vermindering van het areaal van de grote natuurlijke eenheden (aaneengeslotenheid).
  • 5. Een belemmering voor het verloop van natuurlijke processen in de grote eenheden.
  • 6. Een verstoring van de natuurlijke morfologie, waterkwaliteit, watervoering en verbondenheid met het landschap van HEN-wateren.
  • 7. Een verandering van de grond- en oppervlaktewater-omstandigheden (kwaliteit en kwantiteit) die de voor de natuurdoeltypen gewenste grond- en oppervlaktewater situatie (verder) aantast.
  • 8. Een verhoging van de niet gebiedseigen geluidsbelasting in stiltebeleidsgebieden en stiltegebieden (in geval de norm van 40 decibel wordt overschreden).
  • 9. Tevens kernkwaliteit: de overgangen van de droge Veluwe naar de natte flanken en naar de IJssel(vallei) waarbinnen uitwisseling van planten en dieren mogelijk is, waarbinnen abiotische processen zo veel mogelijk ongestoord verlopen, en waarbinnen de natuur zich op de gehele gradiënt ontwikkelt. In het bijzonder in de Hattemer-, Wisselse, Beekberger- en Soerense poort.

Toets kernkwaliteiten

ad 1. Het plangebied bestaat op dit moment voor nagenoeg 100% uit verhard oppervlakte. Na de inrichting zal het aandeel onverhard fors toenemen in de vorm van tuinen, kleine bosschages, hagen en andere tuinbeplanting. Van een vermindering van het areaal of kwaliteit van waardevolle elementen is zodoende geen sprake.

ad 2. Voor het plangebied is een quickscan ecologisch onderzoek uitgevoerd (Wallink & Veeman 2007). Ten behoeve van dit onderzoek heeft veldwerk plaatsgevonden door een deskundige. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat in het plangebied geen verblijfplaatsen van ontheffingsplichtige soorten aangetroffen dan wel te verwachten zijn.

Door de aanleg van tuinen, bosschages, hagen en dergelijke biedt het plangebied straks leefruimte voor met name kleine vogels (mezen), zoogdieren (egels, muizen) en andere kleine dieren. Daarmee gaat de ecologische kwaliteit van dit terrein vooruit.

ad 3. In de huidige situatie is de locatie geheel verhard en geen functioneel onderdeel van een robuuste ecologische verbindingszone of ecologische poort. Bij de nieuwe inrichting zal door het verdwijnen van deze rasters het gebied meer een onderdeel van migratieroutes kunnen zijn dan in de huidige situatie. De nieuwe situatie zal een verbetering zijn ten opzichte van de huidige (de weerstand van de locatie wordt lager). Bij migratie gaat het overigens niet alleen om hele grote soorten als edelhert en wild zwijn, maar ook om allerlei andere, kleinere soorten die wel degelijk kunnen profiteren van de afname van rasters en toename van het oppervlak groen. Vermindering van de uitwisselingsmogelijkheden voor planten en dieren zijn dan ook niet te verwachten.

ad 4 & 5. Het plangebied behoort volgens Atlas Groen Gelderland niet tot gebieden die als grote eenheden worden aangemerkt. De voorgenomen ontwikkelingen hebben dan ook geen vermindering van het areaal grote natuurlijke eenheden tot gevolg. Het dichtst bij het plangebied gelegen gebied dat is aangemerkt als ‘grote eenheid natuur’, zijn de randmeren op zeker 15 kilometer. Op basis van de afstand tot dit gebied en de aard van de voorgenomen ontwikkelingen mag worden aangenomen dat deze geen belemmering vormen voor het verloop van de natuurlijke processen in deze of andere grote natuurlijke eenheden.

ad 6. SED-Wateren zijn wateren met een Specifieke Ecologische Doelstelling. Deze wateren kennen enige menselijke beïnvloeding, maar hebben een ecologische waarde of kunnen die door een relatief geringe inspanning krijgen. De meest natuurlijke situatie ligt voor deze wateren echter niet in het verschiet. De provincie wil vooral de natuurwaarden herstellen en beschermen. Voor de SED-wateren wordt geen specifiek beleid gevoerd zoals voor de HEN-wateren (water met de Hoogste Ecologische Doelstelling). Het te beschermen water ligt niet in het plangebied zelf en wordt daarmee niet aangetast. Waarschijnlijk zal een verbetering van de waterkwaliteit optreden en een gelijkmatiger toevoer van water omdat een groot deel van het verhard oppervlak wordt verwijderd. Regenwater kan zo rustig wegzijgen in de bodem en gefilterd worden.

ad 7. Op de beheergebiedenkaart is voor dit gebied geen natuurdoeltype aangewezen (bron: Atlas Groen Gelderland, kaart Natuurbeheerplan 2012). Met de herinrichting van dit terrein wordt de ontwikkeling van een natuurdoeltype dan ook niet gehinderd. Direct aangrenzende gebieden hebben een doelstelling voor dennen, eiken- en beukenbos of kruiden- en faunarijk grasland of moet nog worden omgevormd naar nieuwe natuur (niet gespecificeerd). De ontwikkeling van dit terrein staat deze gewenste ontwikkeling op naburige percelen niet in de weg.

ad 8. Het plangebied is volgens de kaart ‘Gelderse stiltegebieden en stiltebeleidsgebieden’ (bron: Atlas Groen Gelderland) gelegen binnenin het ‘stiltebeleidsgebied’. In de stiltebeleidsgebieden wordt op basis van het principe ‘standstill – step forward’ uitsluitend het ruimtelijk spoor gevolgd om de beleidsdoelen te bereiken. Het geluidsniveau is gemiddeld lager dan 40 dB(A). Het beleid is hier niet gericht op de streefwaarde 40 dB(A), maar op het niet laten toenemen van de geluidbelasting ten opzichte van de huidige situatie (nulsituatie). De nulsituatie vormt de basis voor het ‘standstill - step forward’-beginsel (Bron: Atlas Groen Gelderland). Om de ontwikkeling van de geluidbelasting in de onderscheiden stilte(beleids)gebieden te kunnen monitoren, is bij de vaststelling van de nieuwe omgevingsplannen de akoestische ‘nulsituatie’ vastgelegd. Deze vormt het ijkpunt waaraan de ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst. In deze situatie vindt een functieverandering plaats van een bouwmaterialenhandel naar wonen. De geluidsintensiteit van wonen is lager dan die van een materialenhandel, met name als gevolg van een afnemende transportactiviteit. Er wordt om die reden voldaan aan het ‘standstill - step forward’ principe.

ad 9. De Hattemerpoort vormt een ecologische verbinding tussen de Veluwe en de IJsselvallei en maakt deel uit van de robuuste ecologische verbindingszone Oostvaardersplassen – Veluwe – Salland – Twente - Duitsland. Vanuit het provinciaal beleidsplan Veluwe 2010 hebben rijk, provincie, gemeenten en maatschappelijke partners afgesproken zich in te zetten voor het herstel van de ruimtelijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteit van de Veluwe. Dit heeft zich vertaald in de Structuurvisie waarin verschillende poorten rond de Veluwe zijn aangewezen, waaronder de Hattemerpoort. Doel van de poorten is het herstellen en ontwikkelen van de natuurlijke gradiënt tussen droge Veluwe en natte randgebieden en het herstellen van de uitwisseling van organismen tussen de Veluwe en andere grote natuurgebieden van de EHS. Voor de Hattemerpoort is een uitvoeringsprogramma opgesteld (DLG, 2010).

De locatie ligt binnen de zogenaamde zoekzone van de Hattemerpoort. Bij de uitwerking van de Hattemerpoort wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van verschillende functies binnen het gebied. De woonbestemming op de planlocatie is daarvan een geaccepteerd onderdeel. De bestemming 'Woongebied' levert geen hogere druk op dan de bestemming bouwmarkt. De vrije uitwisseling van planten en dieren blijft binnen de Hattemerpoort mogelijk (wordt zelfs beter) evenals het ontwikkelen van een natuurlijke gradiënt. De wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS zijn hier niet in het geding als gevolg van de wijzing van de bestemming bouwmarkt naar wonen. Voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met artikel 18.1 van de Verordening (EHS) en artikel 18.4 t/m 18.6 zijn niet aan de orde

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft verbetering en zeker geen significante aantasting van verschillende kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS tot gevolg. Ook de werking van het gebied als groene wig en ecologische poort wordt niet gehinderd door de voorgenomen ontwikkeling. De bestaande bebouwde locatie blijft bebouwd, maar in een veel minder intensieve vorm met veel ruimte voor groen.

2.2.4 Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie.

Het gebied van en rondom het plangebied heeft de dubbelfunctie 'beschermingszone natte landnatuur'. Deze dubbelfunctie geldt in de zone rondom natuurgebieden binnen de EHS met meer dan 75% natte natuur. In de zones wordt rekening gehouden met de kwaliteit, waterstand en stroming van het grond- en oppervlaktewater met het oog op de natuurwaarden en -doelen van het nabijgelegen natuurgebied.

De natte natuur in de TOP-lijstgebieden en eventueel daar buiten vallende beschermingszones natte landnatuur zijn ruimtelijk beschermd. Deze ruimtelijke bescherming betekent minimaal ‘stand still’. Veranderingen in de waterhuishouding mogen in ieder geval niet nadelig zijn voor de natuurdoelen ter plekke. In de aangewezen beschermingszones natte landnatuur zijn ruimtelijke en waterhuishoudkundige ontwikkelingen, die de natuurwaarden negatief beïnvloeden in principe niet toegestaan. In geval van dergelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkelingen de te beschermen natuurwaarden niet negatief beïnvloeden.

Het plangebied bestaat op dit moment voor nagenoeg 100% uit verhard oppervlakte. Na de herinrichting zal het aandeel onverhard fors toenemen in de vorm van tuinen, kleine bosschages, hagen en andere tuinbeplanting. Omdat een groot deel van het verhard oppervlak wordt verwijderd kan regenwater rustig wegzijgen in de bodem. Dit is een verbetering voor de waterhuishouding en natuurwaarden. In paragraaf 3.3 is de waterparagraaf opgenomen.

2.2.5 Functieveranderingsbeleid

De Structuurvisie Gelderland (Streekplan Gelderland 2005) geeft de beleidskaders voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. De regio Noord-Veluwe heeft hiervoor in regionaal verband specifiek beleid op ontwikkeld (2007). Dit beleid is als bijlage opgenomen bij de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

Vanwege ontwikkelingen in verschillende sectoren verliezen in de komende periode veel (vooral agrarische) gebouwen en bouwpercelen in het buitengebied hun huidige functie, of hebben die functie al verloren. De provincie wil bevorderen dat deze gebouwen op een goede wijze kunnen worden (her)gebruikt.

Door functieverandering kan tegemoet worden gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen en werken in het buitengebied, zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen. De doelen van het provinciaal ruimtelijk beleid voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied zijn de volgende:

  • land- en tuinbouwbedrijven de mogelijkheid geven niet-agrarische nevenfuncties te vervullen;
  • de behoefte aan landelijk wonen en in tweede instantie werken accommoderen in vrijgekomen gebouwen in het landelijk gebied. Hiermee kan een impuls worden gegeven aan de leefbaarheid en vitaliteit van het landelijk gebied;
  • niet-agrarische bedrijvigheid die gebonden is aan de kwaliteiten en de functies van dat buitengebied ruimte bieden;
  • verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door vrijgekomen gebouwen te hergebruiken en door per bouwperceel waar functieverandering plaatsvindt de resterende vrijgekomen gebouwen te slopen.

Functieverandering van vrijgekomen gebouwen naar wonen door middel van bestemmingsplanwijziging van het perceel zal een positieve bijdrage leveren aan de omgevingskwaliteit. De wezenlijke kenmerken en waarden van de omgeving worden met functiewijziging naar wonen niet aangetast en zelfs verbeterd. Functieverandering naar wonen is daarom toepasbaar in het groenblauwe raamwerk.

De generieke voorwaarden voor functieverandering (naar wonen) zijn de volgende:

  • Het gaat om fysiek bestaande, legale, vrijgekomen (en vrijkomende) gebouwen in het buitengebied.
  • Bestemmingswijziging van het gehele voormalige perceel en verkleining van het bouwvlak.
  • Reductie van ten minste 50% van de gebouwen.
  • Overtollige bebouwing slopen met uitzondering van monumentale en karakteristieke gebouwen.
  • Geen belemmering van bedrijfsontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven.
  • Niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
  • Opstellen beeldkwaliteitsplan (verschijningsvorm van de functieverandering afstemmen op de omgeving).
  • Hergebruik van aanwezige gebouwen met meerdere wooneenheden (in één gebouw, hoogstens in twee gebouwen die bij elkaar staan). Wanneer hergebruik van de gebouwen voor wonen niet mogelijk is kan vervangende nieuwbouw plaatsvinden in één gebouw met meerdere wooneenheden, met een oppervlakte van maximaal 50% van de gesloopte bebouwing.

Conclusie

In de Structuurvisie is beleid opgenomen met betrekking tot functieverandering van gebouwen in het buitengebied. Binnen dit generieke beleid voor de functieverandering naar wonen zijn drie mogelijkheden aangegeven:

  • 1. De functieverandering voldoet aan de algemene voorwaarden (generieke kaders).
  • 2. De functieverandering voldoet niet aan deze algemene voorwaarden, maar past binnen een door GS geaccordeerde regionale beleidsinvulling voor functieverandering.
  • 3. De functieverandering past niet binnen de algemene voorwaarden of deze regionale beleidsinvulling, maar GS aanvaarden de functieverandering in de vorm van "maatwerk voor bijzondere situatie".

Het initiatief past binnen een door GS geaccordeerde regionale beleidsinvulling voor functieverandering namelijk het Functieveranderingsbeleid van Noord-Veluwe.

Met onderhavig plan wordt voldaan aan een groot aantal voorwaarden van de provincie en de regio. Er is sprake van bestaande overtollige bebouwing die wordt gesloopt en waarvoor slechts 50 procent wordt teruggebouwd. Er worden geen agrarische bedrijven belemmerd en er zullen zich geen knelpunten in de verkeersafwikkeling voor gaan doen. Tevens is er een groen beeldkwaliteitsplan opgesteld voor de inpassing in de omgeving van het plangebied.

In de streekplanuitwerking is vermeld dat bij functieverandering van bedrijvigheid naar wonen binnen de EHS maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt voor wonen in één woongebouw waarbinnen meerdere wooneenheden gerealiseerd mogen worden. Bij functieverandering naar wonen kan zowel hergebruik van bestaande bedrijfsgebouwen plaatsvinden als sloop en vervangende nieuwbouw.

In de beoordeling van een eerder plan met zes woongebouwen met in totaal 30 appartementen heeft de Raad van State dd. 1 september 2010 uitspraak gedaan over het aantal woongebouwen (200904632/1/R2) De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat afwijking van het beleid op dit punt van één gebouw gerechtvaardigd is omdat met de bouw van meerdere woongebouwen een betere landschappelijke inpassing kan worden bereikt.

Deze uitspraak wordt tevens van toepassing geacht op de maximaal 15 villa's die middels voorliggend bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt. Aan de 50% eis wordt eveneens voldaan, immers er komt maximaal 1.700 m2 nieuwbouw, terwijl in de voorgaande situatie 3.414 m2 aanwezig was. Bovendien is door de initiatiefnemer voor de landschappelijke uitwerking en inpassing een landschapsarchitect ingeschakeld. De uitgangspunten voor de groene beeldkwaliteit van het plan zijn opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan dat door de gemeente inclusief Welstand is goedgekeurd.

2.3 Gemeentelijke beleid

2.3.1 Algemeen

Functieverandering

De Structuurvisie Gelderland (Streekplan Gelderland 2005) geeft de beleidskaders voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. De regio Noord-Veluwe heeft hiervoor in regionaal verband specifiek beleid op ontwikkeld (2007) dat door de gemeente Hattem tot haar eigen beleid is gemaakt. Indien goed uitgevoerd, is er bij functieverandering sprake van win-win situaties. Verrommelde, leegstaande of vervallen terreinen en gebouwen worden gesaneerd en er wordt gewerkt aan landschappelijke versterking. De nieuwe functies worden landschappelijk ingepast. Nieuwe bij het gebied passende functies zorgen voor een vitaal landelijk gebied. Functieverandering naar wonen en werken draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik. Door de nieuwe woningen via functiewijziging te realiseren is minder ruimte nodig voor nieuwe bouwlocaties.

Desondanks is het standpunt dat iedere functieverandering een niet te vergelijken situatie betreft. Wanneer voldaan wordt aan de generieke provinciale voorwaarden is er niet per definitie sprake van de beste ruimtelijke oplossing.

Met andere woorden: elke functieverandering is een ontwerpopgave. Functieverandering van een bouwmaterialenhandel in een overwegend bosrijke omgeving vraagt een andere ruimtelijke benadering dan functieverandering van een agrarisch bedrijf dat gesitueerd is in een open polder. Het generieke provinciale uitgangspunt dat er bij hergebruik van de gebouwen sprake kan zijn van nieuwbouw in één gebouw is niet gebaseerd op een ontwerpvraagstuk. Een ontwerp dient immers altijd in samenhang met de omgeving bezien te worden. Een ontwerpgerichte aanpak is dan ook gewenst. Om die reden is ook intensief overleg geweest tijdens de planvormingsfase tussen de initiatiefnemer en de gemeente.

In dit kader is het verder van belang te melden dat de ligging in de EHS geleid heeft tot onderzoek naar een mogelijke aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingsaspecten. Geconcludeerd wordt dat de planontwikkeling niet tot aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities leidt (zie hiervoor paragraaf 2.2.3). De gemeente is van mening dat er daarentegen sprake is van een verbetering van de huidige situatie, hetgeen in deze toelichting is beschreven.

Geconcludeerd is dat een hergebruik van de bestaande bebouwing geen optie is. Naast het bouwtechnische aspect heeft de bebouwing geen enkele gebiedskarakteristiek. De gebouwen passen landschappelijk niet in de omgeving. Op dat moment moet geconcludeerd worden dat sloop en nieuwbouw aan de orde is. Uitgangspunt is immers een kwalitatieve verbetering.

Wanneer de generieke provinciale beleidslijn zou worden gevolgd, kan er één gebouw van maximaal 1.700 m2 gerealiseerd worden (50% van bestaande bebouwing). Eén gebouw met zo'n bouwmassa doet echter afbreuk aan de landschappelijke kenmerken en vormt een te sterk contrast met de bebouwing in de omgeving. Gezien de ligging van de locatie is het stedenbouwkundig alleszins verantwoord de nieuwe bouwmassa te spreiden over meerdere gebouwen. Voor de landschappelijke uitwerking en inpassing is een landschapsarchitect ingeschakeld. De uitgangspunten voor de groene beeldkwaliteit van het plan zijn opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan dat door de gemeente inclusief Welstand is goedgekeurd.

Door de planontwikkeling - die in detail verder wordt beschreven in Hoofdstuk 4 vindt er een reductie van minimaal 50% van de bestaande bebouwing plaats. Er is daarnaast sprake van een nog grotere afname van het verharde oppervlak. Deze onverharde ruimte wordt groen ingericht (tuinen, hagen, kleine bosschages) en biedt meer mogelijkheden voor infiltratie van regenwater.

De locatie ligt in een omgeving die ook al intensiever wordt gebruikt. Zo grenst de locatie aan een golfbaan en terreinen met andere sportvoorzieningen (zoals een terrein met tennisbaan). De kwetsbaarheid van dit gebied is niet de kwetsbaarheid van bijvoorbeeld een locatie midden in de Veluwse bossen. De intensiteit van het gebruik van het terrein zal daarnaast afnemen met deze ontwikkeling.

Nadrukkelijk wordt nogmaals aangeven dat ontwikkeling van het plan in de voorgestelde vorm tot stand is gekomen in een gezamenlijk proces waarbij ook de provincie inhoudelijk heeft meegestuurd. Gezamenlijk is geconcludeerd dat er een basis aanwezig is om de ontwikkeling te beschouwen als passende functieverandering voor het buitengebied. Daarbij wordt de mogelijkheid van bebouwing van 80% van het plangebied conform het vigerende bestemmingsplan teruggebracht naar 11,7% in het voorliggende bestemmingsplan.

De gemeente is verder van mening dat ze gelet op het hiervoor beschrevene heeft aangetoond dat er sprake is van een meerwaarde die met de ontwikkeling van het project wordt gerealiseerd.

2.3.2 Kwalitatief woningbouwprogramma 3

De regiogemeenten voor de Noord-Veluwe (Hattem, Elburg, Epe, Ermelo, Harderwijk, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten) en de provincie Gelderland hebben voor de periode 2010 - 2019 het Kwalitatief Woonprogramma voor de regio vastgesteld.

In het KWP3 is per regio een afsprakenkader opgenomen, zo ook voor de regio Noord-Veluwe. De ontwikkeltrajecten voor de regio Noord-Veluwe zijn gericht op het aanpakken van de belangrijkste verschillen met de uit onderzoeken gebleken behoeften aan woningen (het referentiekader). De trajecten zijn een resultaat van de vergelijking van het referentiekader en de regionaal opgetelde woningbouwprogramma's.

Naar aanleiding van de trajecten zijn voor de regio nieuwe afspraken gemaakt, deze zijn opgenomen in een werkprogramma. Op basis van dat werkprogramma worden de komende jaren lokale en provinciale woning-bouwprogramma's en woonvisies gerealiseerd, inclusief de bouw van goedkope huur- en koopwoningen.

Het KWP3 van de provincie gaat in op de kwaliteit van de woning en de woonomgeving. Inbreiding krijgt voorrang boven uitbreiding en er is specifieke aandacht is voor duurzaamheid en levensloopbestendigheid. Er blijft aandacht voor het realiseren van voldoende goedkope huur en koopwoningen en er is aandacht voor specifieke doelgroepen zoals senioren en starters. De ambities van Hattem passen goed bij de ambitie van het KWP3. De afnemende bevolkingsgroei in de regio heeft effect op het totaal aantal woningen dat is toegewezen aan de regio. Bij de onderlinge verdeling van woningaantallen mag Hattem 564 woningen bouwen in de periode 2010 t/m 2019.

Van het totaal valt 33% (dus 186) van de woningen in het dure segment (vanaf 250.000 €). De woningen die kunnen worden gebouwd middels voorliggend bestemmingsplan vallen in het dure segment.

2.3.3 Ruimtelijk Ontwikkelingsplan

Het doel van het ruimtelijk ontwikkelingsplan is om in grote lijnen

en op integrale wijze de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling

van Hattem tot 2025 te verwoorden. Het plangebied is in het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan aangegeven als 'Vrijkomende locatie'. Voorgenomen plan is niet in strijd met het Ontwikkelingsplan.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Geluid

Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een zone waarbinnen, indien daar woningen of andere geluidgevoelige projecten zijn geprojecteerd, onderzoek naar de geluidssituatie worden gevoerd.

Deze verplichting geldt niet voor:

  • wegen waarvoor een maximale snelheid van 30 km/uur geldt;
  • wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau-kaart vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de weg 50 dB(A) of minder bedraagt;
  • wegen gelegen binnen een gebied dat als woonerf is aangeduid.

Het plangebied ligt binnen de onderzoekzone van zowel de Hezenbergerweg als de Konijnenbergerweg. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting binnen het plangebied als gevolg van het verkeer op de Hezenbergerweg en de Konijnenbergerweg beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft. Ook is gerekend aan de geluidsbelasting op de bestaande woningen, in de huidige situatie en de toekomstige situatie. Ook voor de bestaande woningen geldt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Vanuit de Wet geluidhinder zijn dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen plannen, voor zover het wegverkeerslawaai betreft. Het akoestisch onderzoek is bij de toelichting gevoegd als Bijlage 2.

3.2 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Ten behoeve van de inrichting van een tijdelijk depot op de locatie is er een nulmeting gedaan van de bovengrond van de locatie in 2012. Er zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen (zie BijlageBijlage 3). De gekeurde partij grond van de locatie is schoon bevonden (zie Bijlage 5). Na de afvoer van het gronddepot is een eindbemonstering van de bovengrond gedaan (2013). Ook hier zijn geen verhoogde gehalten aangetoond (zie Bijlage 4).

Door Enviso Ingenieursbureau is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (2013), deze is bijgevoegd als Bijlage 7. Het doel van het actualiserend bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van zowel de grond als het grondwater op een deel van de locatie en het actualiseren van de aanwezige bodemverontreiniging met PAK.

Vooronderzoek

Uit het vooronderzoek is gebleken dat op de locatie een bouwmaterialenhandel met opslagloodsen en een buitenterrein aanwezig is geweest. Er hebben diverse bodemonderzoeken plaatsgevonden op de locatie, deze zijn voor de volledigheid toegevoegd als Bijlage 6. Daarnaast zijn ter plaatse van het onderzoeksterrein een boven- en 2 ondergrondse tanks aanwezig geweest. Uit de rapporten is gebleken dat er aan de westzijde van de opslagloodsen een verontreiniging met PAK’s aanwezig is waarbij de interventiewaarde overschreden wordt. Alle voorgaande bodemonderzoeken hebben zich niet voldoende gericht op de westelijke en noordelijke grensstroken aan de naastgelegen percelen. Het overige terrein is meerdere malen onderzocht. Er bestaat geen aanleiding om asbesthoudende materialen in en/of op de bodem te verwachten. Voor zover bekend zijn er geen gedempte sloten of watergangen op de locatie aanwezig. In overeenstemming met gemeente Hattem richt het onderhavige bodemonderzoek zich op de westelijke en noordelijke grensstroken van de locatie. Daarnaast wordt het terreindeel met de sterke verontreiniging aan PAK’s nader onderzocht, om de verontreiniging horizontaal beter in kaart te brengen.

Resultaten grond

Ter plaatse van de noordelijke grensstrook op de locatie met het naastgelegen perceel is in de bovengrond een licht verhoogde gehalte aan minerale olie vastgesteld. Daarnaast is uit de resultaten van het onderzoek gebleken dat de verontreiniging met PAK voldoende in kaart is gebracht.

Resultaten grondwater

Uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat in het grondwater ter plaatse van deellocatie A geen verhoogde concentraties aan onderzochte parameters zijn vastgesteld.

Verontreinigingssituatie

Ter plaatse van deellocatie B is de grondverontreiniging met PAK in voldoende mate in kaart gebracht. Ter plaatse is een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet Bodembescherming aanwezig. De verontreiniging aan PAK’s is aanwezig van circa 0,80 m-mv tot circa 1,20 m-mv. In totaal is er circa 260 m³ verontreinigde grond aanwezig waarvan circa 150 m³ sterk verontreinigd. De oorzaak van de sterke verontreiniging, ter plaatse van deellocatie B is niet eenduidig vast te stellen, maar is zeer waarschijnlijk het van oudsher bedrijfsmatige gebruikte terrein. Van deze terreinen is bekend dat door het intensieve gebruik en de bedrijvigheid er verontreinigingen kunnen ontstaan.

Conclusie bodemonderzoek

Op basis van de onderzoeksresultaten kan formeel gezien voor deellocatie A de hypothese ‘onverdacht’ verworpen worden, omdat in de bovengrond een licht verhoogde gehalte aan minerale olie is vastgesteld. Het aangetroffen gehalte is dusdanig gering dat nader onderzoek niet noodzakelijk is. De grondverontreiniging met PAK, ter plaatse van deellocatie B, is middels het nader bodemonderzoek in voldoende mate in kaart gebracht. Ter plaatse is een ernstig geval van bodemverontreiniging in de zin van de Wet Bodembescherming aanwezig, welke op korte termijn gesaneerd gaat worden in verband met de voorgenomen herontwikkeling. Indien op de locatie graaf- en/of saneringsactiviteiten worden uitgevoerd, dient rekening gehouden te

worden met een nader op te starten saneringsprocedure. Hiertoe dient een BUS-melding (Besluit Uniforme Sanering) opgesteld te worden, welke goedgekeurd dient te worden door het bevoegd gezag (Provincie Gelderland). Indien grond van de locatie wordt afgevoerd voor toepassing elders, volstaan de resultaten van het onderliggende bodemonderzoek mogelijk niet. Om definitief vast te stellen of de grond buiten de locatie kan worden hergebruikt, kan het bevoegd gezag (gemeente waar de grond zal worden toegepast) verzoeken om een inkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit.

Conclusie

De bodemkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg, mede omdat het plangebied zal worden gesaneerd door de initiatiefnemer.

3.3 Water

Tijdens het opstellen van het bestemmingsplan voor Hezenberg park is er veelvuldig contact geweest met Waterschap Vallei en Veluwe (samengegaan sinds 1-1-2013). Met het onderhavige plan Hattemse Loo neemt de verharding nog verder af dan waar bij het vorige bestemmingsplan sprake van was. Het waterschap stond destijds positief tegenover de voorgenomen ontwikkeling. In dat kader is een aantal algemene opmerkingen geplaatst, die hieronder zijn weergegeven. Tevens zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop met het hemelwater wordt omgegaan. Deze zijn hieronder eveneens weergegeven.

Algemeen

Opgemerkt is dat het plangebied deels in de buitenbeschermingszone van de waterkering ligt. Daarvoor gelden de bepalingen uit de Keur. Het gebied grenst aan de natte ecologische verbindingszone (EVZ). Het plan mag geen negatieve consequenties hebben voor deze EVZ. Ook ligt het plan in de grondwaterfluctuatiezone. Nagegaan moet worden wat de huidige grondwaterstanden zijn en er dient rekening met de fluctuatiezone te worden gehouden. Verder is het van belang dat grondwater niet afgevoerd wordt (dus voldoende ontwatering door ophoging). Met betrekking tot hemelwater wordt vereist dat niet op het riool wordt afgewaterd. De trits vasthouden-bergen-afvoeren is leidend.

Infiltratie hemelwater

Uit een quickscan naar de geohydrologische situatie en de bodemgesteldheid (Quickscan betreffende Nieuwbouw aan de Hezenbergerweg te Hattem, Fugro juni 2007) komt naar voren dat de bodemopbouw en de op de locatie gemeten grondwaterstanden uitwijst dat de bodem geschikt is voor infiltratie. Het hemelwater wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd op de locatie. Op het moment dat vanwege hoogwater in de IJssel en bij extreme watertoevoer het regenwater niet kan infiltreren in de bodem vindt een overstort plaats, waarbij het regenwater op het Griftkanaal wordt geloosd. Voor deze overstort zal een keurontheffing bij het waterschap worden aangevraagd. De uitgangspunten zijn in overeenstemming met het beleid van het waterschap. De positieve reactie van het waterschap is opgenomen in Bijlage 8.

In Bijlage 9 zijn de uitgangspunten voor de riolering en waterhuishouding opgenomen.

3.4 Archeologie

Archeologische waarden worden in toenemende mate in de planvorming betrokken. Een instrument hiervoor is de Archeologische Monumentenkaart (AMK), waarop de bekende en gewaardeerde vindplaatsen zijn aangegeven. Er zijn in het gebied geen archeologische monumenten bekend. Complementair aan deze kaart is de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW).

Op basis van deze kaart kan inzicht worden verkregen in de mate waarin archeologische resten in een gebied kunnen worden aangetroffen. Op basis van de IKAW kan gesteld worden dat het plangebied een lage trefkans heeft. Bovendien is het gebied decennia lang bebouwd geweest. Er is sprake van geroerde grond. Naar verwachting is de bodemlaag waar in het verleden eventuele archeologische resten aanwezig geweest zouden kunnen zijn verstoord. Beleidsmatig is in de onderzoeksfase van het voorontwerpbestemmingsplan geconcludeerd dat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Nadien is in opdracht van het gemeentebestuur de Archeologie nota Hattem opgesteld (voorjaar 2008). De Archeologische Waarderingskaart Hattem vormt een onderdeel van de Archeologie nota Hattem en maakt inzichtelijk waar archeologische waarden in de bodem zijn te verwachten.

Door het gedetailleerde karakter is de kaart een enorme verdieping van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Deze rijks- en provinciale kaarten omvatten een meer globaal niveau. Omdat de AWH reële en meer gedetailleerde verwachtingen van archeologische waarden bevat, vervangt deze de voornoemde kaarten wat het Hattemse grondgebied betreft.

Op volgende afbeelding (archeologische waarderingskaart gemeente Hattem) is af te lezen dat de locatie (aangegeven met pijl) in een gebied ligt met een waardering van 10%. Dit betekent dat het gebied een lage archeologische trefkans heeft. Dit betekent dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat er archeologische vondsten worden gedaan. De bouw zal overigens archeologisch worden begeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.BPHattemseLoo-0002_0002.png"

3.5 Ecologie

Bij het maken van ieder bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met effecten op de ecologische waarden. Hiervoor is wetgeving ontwikkeld, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in gebieds- en soortbescherming. Gebiedsbescherming vindt plaats via de Vogel- en Habitatrichtlijn, soortbescherming gebeurt via de Flora- en faunawet.

3.5.1 Aanleiding

Wat vooraf ging 

In 2007 is door EcoGroen Advies een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd voor de herinrichting van een terrein aan de Hezenbergerweg in Hattem. De initiatiefnemer had het voornemen op het terrein van de (voormalige) bouwmarkt zes appartementencomplexen te realiseren.

Naar aanleiding van bezwaren uit de omgeving en van de Vereniging Landschap en Milieu Hattem en op verzoek van de provincie Gelderland, zijn in 2007, in 2008 en in 2009 enkele notities opgesteld waarin nader is ingegaan op het EHS-beleid en de Natuurbeschermingswet. Alle drie de documenten zijn als bijlage bij Bijlage 10 opgenomen.

  • 1. Wallink M. en I. Veeman (2007). Quickscan natuurtoets herinrichtingproject Hezenbergerweg te Hattem; inventarisatie en beoordeling van natuurwaarden in het kader van natuurwetgeving. Rapport 07080, EcoGroen Advies BV, Zwolle.
  • 2. Veeman, I (2008). Aanvulling en actualisatie EHS en NB-wet herinrichtingproject Hezenbergerweg te Hattem. Notitie 07080A. EcoGroen Advies BV, Zwolle.
  • 3. Veeman, I. (2009). Reactie op beroepsgronden ecologie Hezenbergerweg. Notitie 09410, EcoGroen Advies BV, Zwolle.

In zowel de quickscan als in beide aanvullende notities wordt geconcludeerd dat negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en op de (instandhoudingsdoelen van) de op korte afstand gelegen Natura 2000-gebieden Uiterwaarden IJssel en Veluwe niet aan de orde zijn.

Nieuwe situatie

Het inrichtingsplan voor de locatie is gewijzigd. In plaats van zes appartementencomplexen, is het plan teruggeschaald naar de realisatie van maximaal 15 vrijstaande woningen, omgeven door houtsingels. Voor de nieuwe situatie is zowel in 2012 als in 2013 een actualisatie geweest van de reeds uitgevoerde onderzoeken. Alle onderzoeken zijn in Bijlage 10 opgenomen.

3.5.2 Natuurbeschermingswet

Sinds het opstellen van de aanvullende notities in 2009 - waarin nader is ingegaan op de Natuurbeschermingswet (NBW) - en de uitspraak van de Raad van State met betrekking tot dit project (RvS 201000750/1/R2), zijn er geen wijzigingen geweest ten opzichte van de doelen waaraan getoetst is.

Omdat in het nieuwe plan minder wooneenheden gepland zijn en dus ook minder mensen, zal ook de druk op de omgeving minder zijn dan waarmee aanvankelijk getoetst is. Omdat de druk op de omgeving minder zal zijn, is er geen aanleiding om te veronderstellen dat nu wel effecten op de instandhoudingsdoelen optreden (aangezien deze al niet verwacht werden). De analyse en conclusies uit de notities uit 2008 en 2009, zijn ook nog in relatie tot het nieuwe plan actueel en kloppend.

3.5.3 Ecologische Hoofdstructuur

Sinds het opstellen van de aanvullende notities in 2008 en 2009 waarin nader is ingegaan op de Ecologische Hoofdstructuur, zijn wel enkele wijzigingen geweest in de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur. Op en rond het plangebied hebben echter geen wijzigingen plaatsgevonden. Wel wordt op en rond het plangebied alleen nog onderscheid gemaakt tussen EHS-natuur en EHS-verweven, zie de volgende afbeelding. Op de kernkwaliteitenkaart wordt nog wel gesproken over EHS-verbindingszone, maar deze kaart is inmiddels verouderd. De inhoudelijke toetsing is echter niet anders, bij alle drie de typen begrenzingen, waardoor geconcludeerd kan worden dat de notities uit 2008 en 2009 nog actueel zijn. Een uitgebreide behandeling van het beleid ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur is ook opgenomen in paragraaf 2.2.2 en 2.2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.BPHattemseLoo-0002_0003.jpg"

Afbeelding: EHS-begrenzing nabij het plangebied (lichtgroen is EHS-verweven en donkergroen is EHS-natuur)

3.5.4 Flora- en faunawet

Achtergrond

De Flora- en faunawet wordt hoofdzakelijk behandeld in de quickscan uit 2007 (Wallink). Over het algemeen worden gegevens van enkele jaren oud nog wel betrouwbaar geacht. Dit is wel afhankelijk van de mate van continuïteit van het gebruik van het onderzochte gebied, de mate van zeldzaamheid van eventueel aangetroffen soorten en het gedrag van soorten.

Van algemeen voorkomende soorten en flora wordt, bij ongewijzigd gebruik, gemiddeld een houdbaarheidsperiode aangehouden van vijf jaar. Dit omdat de kans op aanwezigheid van algemene soorten groot blijft en omdat een plantensoort zich niet snel zelf verplaatst. Van meer mobiele soorten of zeldzame soorten wordt een gemiddelde houdbaarheidsperiode van drie tot twee jaar aangehouden. Dit omdat de kans dat een zeldzame soort nog steeds aanwezig is kleiner is en omdat mobiele soorten zich vaak verplaatsen en het dus de vraag is of het om een incidentele waarneming ging.

Hoewel in 2007 geen beschermde soorten aangetroffen zijn, is gezien de tijd die verstreken is sinds het onderzoek uitgevoerd is, een nieuw veldbezoek uitgevoerd. Uit dit veldbezoek is gebleken dat de situatie op de locatie weinig gewijzigd is en dat de conclusies ten aanzien van de Flora- en faunawet ongewijzigd blijven.

Huismus  

In het rapport uit 2007 is nog gesproken dat op het terrein (mogelijk) huismus aanwezig is. Deze soort is inmiddels opgenomen op een lijst van soorten waarvan jaarrond de verblijfplaatsen beschermd zijn (in tegenstelling tot 2007). Dit betekent dat ook buiten het broedseizoen verblijfplaatsen (meestal nesten) van huismus beschermd zijn en dat voorafgaande aan sloop maatregelen getroffen dienen te worden om voldoende nestgelegenheid te behouden. Bij het veldbezoek in 2012 (22 maart 2012) zijn op het terrein geen huismussen (meer) aangetroffen. Bij de huizen direct grenzend aan het terrein was wel veel activiteit, wat betekent dat de waarneem omstandigheden gunstig waren. Geconcludeerd kan dan ook worden dat de soort niet aanwezig is.

Het terrein is geheel verhard en vormt geen leefgebied voor (strikt) beschermde soorten. Ook de opstallen zijn niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.

Uitkomsten extra veldbezoek

Bij een extra aanvullend veldbezoek op 28 mei 2013 zijn wederom geen beschermde soorten aangetroffen. Hoewel de locatie redelijk besloten ligt, is door de ligging nabij de IJssel er een kleine kans dat het zand in gebruik genomen wordt door oeverzwaluwen. Om dit te voorkomen zal zekerheidshalve er voor gezorgd worden dat er geen steile wanden in de zanddepots ontstaan.

3.5.5 Conclusie

De analyses en conclusies uit de rapporten van 2007, 2008 en 2009 zijn nog actueel, zowel beleidsmatig als ecologisch hebben zich geen wijzigingen voor gedaan die van invloed (kunnen) zijn op de uitgevoerde toetsingen. Omdat de geplande ontwikkeling ook nog minder grootschalig is dan die in het eerdere stadium getoetst is, zullen optredende effecten ook nog minder zijn dan waar oorspronkelijk mee getoetst is.

In 2007 is nog wel huismus op het terrein aangetroffen, maar deze – inmiddels jaarrond beschermde soort – is bij de controles in 2012 en 2013 niet meer aangetroffen.

In de notitie 'Aanvulling en actualisatie EHS en NB-wet herinrichtingproject Hezenbergerweg te Hattem' (Ecogroen Advies, juni 2008) vindt een aanvullende toetsing plaats van de plannen aan de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS en de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden IJssel'.

Wat betreft de relatie met de EHS wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet tot significante aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Ecologische Hoofdstructuur zullen leiden.

Voor het volledige overzicht van de uitgevoerde onderzoeken in 2007, 2008 en 2009 zijn deze in de bijlage van Bijlage 10 aan deze toelichting toegevoegd.

3.6 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" (2009) is hiervoor een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden bij voorkeur aangehouden moeten worden vanwege de aspecten geur, stof, geluid en gevaar ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand is het verband tussen de afstand en de milieucategorie aangegeven (voor een rustige woonwijk):

milieucategorie   richtafstand rustige woonwijk  
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  

Het waar nodig scheiden van milieubelastend activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies.
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Met het bouwplan wordt de bouw van maximaal 15 villa's mogelijk gemaakt. Deze liggen op geruime afstand van het gezoneerde bedrijfsterrein ten zuiden van de Hattemse Golf and country club. In het verleden was aan de Konijnenbergerweg een agrarisch bedrijf gevestigd. Deze heeft zijn bedrijfsvoering echter beëindigd en heeft inmiddels een woonbestemming.

In de nabijheid van het plangebied is wel sprake van recreatievoorzieningen die mogelijke hinder veroorzaken voor de woonfunctie, namelijk een golfbaan en andere sportterreinen (tennis, hockey, voetbal).

De VNG-richtlijn geeft voor deze functies het volgende aan:

  • Golfbaan: maatgevende aspect: geluid, afstand: 10 meter.
  • Veldsportcomplex: maatgevend aspect geluid, afstand: 50 meter.

De woningen zijn gesitueerd direct naast de golfbaan. Echter tussen de woon- en sportactiviteiten ligt een groen en bos-beplantingsstrook van meer dan 10 meter (ook vastgelegd in de bestemmingsplannen). Het plangebied ligt op ruim 150 meter van de tennisbaan/ sportterreinen. Er zijn daarmee geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen.

3.7 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ("Indeling Leidraad maatramp") zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen, dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Uit bestudering van de Risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied geen Bevi-inrichtingen liggen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Buisleidingen

Uit bestudering van de Risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied geen buisleidingen liggen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals aardgas, plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden. Voorafgaand aan de uitvoering van werkzaamheden is er ter controle contact met de Gasunie.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

Uit bestudering van de Risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Natuurbrand

Het plan ligt in een risicogebied voor natuurbranden. De brandpreventie en -bestrijding wordt hiervoor lokaal afgestemd met de hulpdiensten (brandweer, politie). Op de Veluwe staat een aantal meetstations dat onder andere luchtvochtigheid, temperatuur, windsnelheid en windrichting meet. Deze gegevens worden doorgegeven aan hulpdiensten in de regio, die betrokken instanties en personen alarmeren.

3.8 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Hierbij geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van veel geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Hoofdstuk 4 Het plan

4.1 Voorgeschiedenis

De locatie is in 2008 verworven door de ontwikkelaar. De ontwikkeling ging destijds uit van 30 luxe appartementen voor senioren in 6 identieke complexen. Het daarvoor opgestelde bestemmingsplan is door de Raad van State vernietigd.

In het vernietigde bestemmingsplan zijn meerdere bouwvlakken opgenomen waarbinnen die 50% van de bestaande bebouwing mag worden gerealiseerd. Hiermee werd voor dit plan op twee punten afgeweken van het provinciaal en gemeentelijk beleid zoals verwoord in de streekplanuitwerking functieverandering Regio Noord Veluwe: 1) herbouw voor wonen binnen één woongebouw en 2) maximaal 50% herbouw voor wonen.

ad 1)

De onderbouwing van de eerste afwijking door de gemeenteraad dat met de bouw van meerdere woongebouwen een betere landschappelijke inpassing kan worden bereikt. heeft de Afdeling geaccordeerd (zes woongebouwen). Deze uitspraak wordt tevens van toepassing geacht op de maximaal 15 kleinere villa's die middels voorliggend bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt. Bovendien is door de initiatiefnemer voor de landschappelijke uitwerking en inpassing een landschapsarchitect ingeschakeld. De uitgangspunten voor de groene beeldkwaliteit van het plan zijn opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan dat door de gemeente inclusief Welstand is goedgekeurd.

ad 2)

Voor de onderbouwing van de afwijking van het tweede punt (maximaal 50%) heeft de Afdeling het bestemmingsplan in strijd met het motiveringsbeginsel geacht, maar dus wel het gehele bestemmingsplan vernietigd

In het huidige bouwplan wordt rekening gehouden met een maximum voetprint van 50% van de huidige bebouwing (in plaats van 70% bij het plan met de appartementen). De 50% komt neer op een totaal van 1.700 m2. Hiermee wordt voldaan aan het provinciaal beleid. Overigens voorziet het vigerende bestemmingsplan in een bebouwingsmogelijkheid van 80% van het plangebied. Voorliggende plan voorzien in een bebouwingsmogelijkheid van 11,7 %. Dit betekent dat teruggang in bebouwingsmogelijkheid van ruim 68%.

EHS

Bij de allereerste besprekingen tussen gemeente, provincie en ontwikkelaar is al onderkend dat er in het gebied waarin de locatie is gelegen een belangrijke natuurdoelstelling ligt. Een omvorming van een stenen bedrijfsperceel naar "natuur" zou ecologisch en landschappelijk gezien goed aansluiten bij de beleidsuitgangspunten van de EHS.

Al in een vroeg stadium is gebleken dat het één op één omzetten naar natuur in verband met het ontbreken van financiële middelen geen optie is. Deze conclusie is gezamenlijk (provincie, gemeente en ontwikkelaar) getrokken. Onder voorwaarden biedt de Structuurvisie echter mogelijkheden voor functieverandering naar "wonen". Hieraan wordt nu invulling gegeven. Eerder is op dit punt al nader ingegaan.

In dit hoofdstuk wordt verder op de relevante stedenbouwkundige aspecten ingegaan.

4.2 Voormalige situatie

Tot januari 2007 was op de planlocatie een actieve bouwmaterialenhandel aanwezig. Het perceel is circa 14.500 m2 groot. Het terrein was volledig verhard en/of bebouwd en heeft hierdoor - zeker in relatie tot de voornamelijk open, groene omgeving - geen enkele ruimtelijke dan wel architectonische kwaliteit. Een herontwikkeling van de locatie moet dan ook in de eerste plaats duidelijk leiden tot een kwalitatieve verbetering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.BPHattemseLoo-0002_0004.png"

Afbeelding: Terrein vanaf de Hezenbergerweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.BPHattemseLoo-0002_0005.png"

Afbeelding: Terrein vanaf de Konijnenbergerweg

Hergebruik van de bestaande bedrijfsbebouwing voor woondoeleinden is niet aan de orde, omdat de bebouwing hiervoor niet bruikbaar is. Afgezien van de fysieke problemen bij hergebruik zal een ontwikkeling binnen de bestaande gebouwen niet leiden tot een stedenbouwkundige en architectonische kwaliteitsverbetering voor de omgeving.

In het eerder genoemde overleg tussen gemeente, provincie en ontwikkelaar is een aantal uitgangspunten geformuleerd die bij de herontwikkeling in acht dienden te worden genomen. Deze uitgangspunten dienen alle om te komen tot een kwalitatieve verbetering van de planlocatie.

De volgende uitgangspunten worden genoemd:

  • halvering van bebouwd oppervlak;
  • geen significante toename van het verkeer;
  • hoogwaardige architectuur bij de uitwerking;
  • een gedeelte van het terrein wordt teruggegeven aan de natuur of wordt anderszins "groen";
  • kwalitatief hoogwaardige aankleding van de "open" ruimte en een goede relatie met dan wel inpassing in de omgeving.

4.3 Huidige situatie

In juni 2013 is alle bovengrondse bebouwing gesloopt en een deel van de verharding verwijderd, zoals te zien op nuvolgende foto's. De kelder en een deel van de verharding is nog aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.BPHattemseLoo-0002_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.BPHattemseLoo-0002_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.BPHattemseLoo-0002_0008.jpg"

4.4 Planbeschrijving

De omgeving

Het plangebied ligt op de overgang van de Veluwse stuwwal in het westen en de IJsselvallei in het oosten. Het overgangsgebied kent een grote landschappelijke verscheidenheid. In deze zone liggen de meeste dorpen, waaronder Hattem. De groene zones tussen de dorpen worden gekenmerkt door groene kamers met daarin diverse functies, zoals sportvelden, recreatieparken, een golfbaan en verspreide bebouwingselementen. Hattemse Loo ligt in deze overgangszone. De groene zone heeft tevens een belangrijke ecologische functie, de zone fungeert namelijk als verbinding tussen de Veluwe en de uiterwaarden van de IJssel. Veel kleine zoogdieren, amfibieën, insecten en vogels maken, om zich te verplaatsen, gebruik van de vele houtwallen en singels die het gebied rijk is.

Het plan

In het plan worden in principe maximaal 15 villa's in het groen gerealiseerd op kavels van 500 m2 tot 2.500 m2..

Beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing

Voor Het Hattemse Loo is een beeldkwaliteitsplan opgesteld met als doel om samenhang te creëren in beeldtaal en uitstraling van de beoogde grondgebonden woningen.

In de huidige situatie is een groot deel van het terrein al met groen omzoomd. Navolgende conceptverkaveling laat zien dat in de nieuwe situatie het totale plangebied met wordt groen omzoomd waardoor er een nieuwe boskamer ontstaat in een omgeving waar dit veelvuldig voorkomt. Binnen deze boskamer kunnen dan de villa's worden gebouwd.

De groene erfascheiding/ omlijsting van de particuliere kavels wordt privaatrechtelijk vastgelegd. Hekken en schuttingen zijn conform het BKP niet toegestaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.BPHattemseLoo-0002_0009.png"

Afbeelding Conceptverkaveling

Landschappelijke inpassing

Vanwege de ligging in de Ecologische Hoofdstructuur is er aandacht besteed aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Er is hiervoor een groen beeldkwaliteitsplan opgesteld waarbij één grote boskamer het uitgangspunt is. Hekwerken en schuttingen binnen de boskamer zijn in verband met het beeld en de doorgang voor dieren niet toegestaan. Kortom met het plan wordt kwaliteit toegevoegd (herstel ecologische verbindingen en versterking omgeving).

De belangrijkste groenelementen in het plan zijn:

  • Houtsingels op een deel van de erfgrenzen. Deze fungeren niet alleen als groene erfafscheiding maar ook als ecologische verbindingsroute. Op de overige erfgrenzen komen groene erfafscheidingen, bijvoorbeeld hagen of heesterranden.
  • Hagen langs de ontsluitingsweg. De hoogte van de hagen kan variëren, maar komt niet boven de 1,80 meter. Door groene erfafscheidingen toe te passen in plaats van hekken wordt het groene, landelijke karakter van de woonomgeving versterkt.

Verkeer en parkeren

Het plangebied wordt ontsloten door een woonstraat die de Konijnenbergerweg en de Hezenbergerweg met elkaar verbindt. Voor de eigenaren van de villa's geldt dat zij parkeren op eigen terrein. Op de weg is ook parkeergelegenheid voor bezoekers.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden bericht naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening). De gemeenteraad kan besluiten, bij de vaststelling van het bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, ondermeer als het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

In het voorliggende geval gaat het initiatief uit van Van Wijnen Projectontwikkeling Noord B.V. De gesloten exploitatieovereenkomst waarborgt in voldoende mate de uitvoering van het plan. De weg binnen het plan wordt gerealiseerd door de initiatiefnemer en vervolgens overgedragen aan de gemeente. De kosten voor bodemsanering zijn eveneens voor de initiatiefnemer.

De projectontwikkelaar voorziet goede kansen op de verkoop van de woningen. Inmiddels zijn er van de 14 kavels 3 verkocht en 6 optanten. De projectontwikkelaar verwacht dat de kavels binnen afzienbare tijd worden verkocht. De woningen op deze kavels vallen onder de dure categorie van het KWP3 waarin voor Hattem is voorzien in de behoefte en bouw van 186 woningen. Hiervan is tot op heden nog maar een zeer beperkt deel gebouwd.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Inspraak

Met betrekking tot de maatschappelijke uitvoerbaarheid kan worden opgemerkt, dat de in de gemeente Hattem gebruikelijke procedure met betrekking tot de inspraak is gevolgd. Gedurende het proces zijn omwonenden periodiek met brieven over de stand van zaken geïnformeerd en zijn er twee overleggen met omwonenden geweest.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn vier inspraakreacties ingediend. De inspraakreacties zijn samengevat en van commentaar voorzien. De reactienota inspraak is opgenomen in Bijlage 11.

6.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen, die in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerpbestemmingsplan is besproken met zowel de provincie als met het waterschap.

juni 2013.