direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kanaaldijk 7 te Hattem
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0244.bpKanaaldijk7-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de kanaaldijk 7 in Hattem bevindt zich een voormalige agrarisch erf. In verband met de dijkverbreding dient de voormalige bedrijfswoning en bijgebouwen te worden gesloopt en verplaatst. De eigenaar (hierna initiatiefnemer) is voornemens om ter plaatse twee reguliere woningen te realiseren.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het huidige bestemmingsplan 'buitengebied, Uiterwaarden' welke vastgesteld is op 15 december 2014 door de gemeenteraad Hattem (zie paragraaf 1.3). Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende plan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten zuid-oosten van Hattem aan de Kanaaldijk 7. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeentecode HTM00, sectie I, perceelnummer 351 en 354. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van de directe omgeving en ten opzichte van Hattem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpKanaaldijk7-0003_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied nabij Hattem en plangebied aangegeven met een rood kader (Bron: Pdokviewer).

1.3 Planologische regeling

1.3.1 Algemeen

Het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan 'buitengebied, Uiterwaarden' welke vastgesteld is op 15 december 2014. Het plangebied heeft de bestemming ''Agrarisch met waarden - Natuur en landschap'' met een bouwvlak. Tevens gelden de aanduidingen 'maximum bebouwd oppervlak: 620 m2', de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk', de dubbelbestemming 'Waterstaat', deels dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en deels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Met rode omlijning is de begrenzing van het plangebied indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpKanaaldijk7-0003_0002.png"

Afbeelding 1.2 begrenzing plangebied (bron: ruimtelijke plannen.nl)

1.3.2 Beschrijving bestemming

Bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven. De agrarische bedrijven krijgen een agrarisch bouwvlak binnen de gebiedsbestemming. Ter bescherming van de Natuurlijke en landschappelijke waarden is een aanlegvergunningenstelsel (omgevingsvergunning) opgenomen. Waarbij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' het bebouwd oppervlak per bouwvlak niet meer dan 620 vierkante meter mag bedragen.

De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de waterhuishouding en de aanleg, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen. Waarbij de gronden met de bestemming 'Waterstraat - waterkering' ook zijn aangewezen voor dijken en kaden. Ter plaatse van de aanduiding 'Algemene aanduidingsregels vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de bescherming, de versterking, het beheer en het onderhoud van de dijk, met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing.

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het ondergrondse transport van gas door een hoge druk aardgastransportleiding met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Op de gasleiding mag niet gebouwd worden.

1.3.3 Strijdigheid

Op grond van het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan om het perceel in gebruik te nemen voor wonen en twee woningen te bouwen, omdat ter plaatse de gebruiks- en bouwmogelijkheden hiervoor ontbreken. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet dan ook in de gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de twee woningen.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie en beschrijving van het initiatief en de landschappelijke inpassing. In Hoofdstuk 3 wordt het voor het plan relevante beleid beschreven. In Hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling getoetst aan de milieu- omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 behandelt de juridische regeling. Tot slot bevat Hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie en ontwikkeling

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich aan de Kanaaldijk op nummer zeven in Hattem. Op het perceel stond voormalige agrarische bebouwing en een bedrijfswoning. Daarnaast zijn er stacaravans aanwezig waarin het tweede gezin woont. Het perceel betreft een terp. In afbeelding 2.1 wordt een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpKanaaldijk7-0003_0003.png"

Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie (Bron: Kadastrale kaart)

2.2 Beschrijving initiatief

2.2.1 Algemeen

Het project voorziet in een tweetal woningen en een bijgebouw met de daarbij behorende erfverharding. In het voorliggend geval zijn de bestaande opstallen op het perceel reeds gesloopt. De nieuwbouw vindt plaats op verhoogde grond zodat bij hoog water de bebouwing niet onderwater komt te staan. De verhoging van de grond vindt plaats binnen het teenlijn gebied waar onbeperkt ophoging mogelijk is (zie bijlage 1).

De twee nieuwe woningen worden aan elkaar gebouwd. De nieuwe woningen krijgen elke een bouwvolume van 500 m3. Bij de woningen wordt een berging(en) gerealiseerd met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 160 m2. In het bijgebouw worden ook de benodigde vleermuizen en huismussen kasten gerealiseerd. In afbeelding 2.2 is een inrichtingstekening opgenomen. In afbeelding 2.3 wordt een plattegrond van de begane grond van de nieuwe woningen weergegeven. In bijlage 2 is het ontwerp van de woningen en bijgebouw bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpKanaaldijk7-0003_0004.png"

Afbeelding 2.2 Inrichtingstekening (Bron: Architectenbureau Karssing)

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpKanaaldijk7-0003_0005.png"

Afbeelding 2.3 Voorlopige inrichting begane grond nieuwe woningen (Bron: Architectenbureau Karssing)

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpKanaaldijk7-0003_0006.png"

Afbeelding 2.4 Vooraanzicht ontwerp nieuwe woningen (Bron: Architectenbureau Karssing)

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Voor de inrichting van het nieuwe erf is een schetsplan gemaakt. In bijlage 3 is het gehele schetsontwerp opgenomen hieronder wordt ingegaan op de uitgangspunten en het schetsontwerp.

Uitgangspunten

Het nieuwe erf zal bestaan uit een twee-onder-een-kap woning en een schuur op het achtererf. De nieuwe dijk komt parallel ten oosten van de bestaande dijk te liggen. Hierdoor zal de beschikbare ruimte op het erf afnemen. Het erf wordt namelijk niet vergroot, maar behoudt de bestaande contour.

Omdat het erf in oppervlakte afneemt vanwege de dijkversterking, is de ruimte die overblijft voor een groene invulling beperkt. Daarnaast loopt er aan de noordzijde van het erf een (gas)leidingtracé waar beperkingen gelden ten aanzien van het planten van (diepwortelende) bomen.

Een van de kwaliteiten van het erf is het uitzicht over het uiterwaardengebied richting de IJssel. Dit uitzicht moet ook vanuit de nieuwe woningen beleefbaar blijven. Daarnaast houden de bewoners paarden op het land rond het erf. Ook hiervoor is toezicht vanaf het erf nodig.

Schetsontwerp

In de bestaande situatie zijn drie erfinritten aanwezig. Deze hebben een functie ten behoeve van de woning (boerderij), het agrarisch bedrijf en als ontsluiting van het achterland. In de nieuwe situatie blijven de inritten bestaan. De middelste inrit is de gezamenlijke inrit voor de twee nieuwe woningen. Ook zullen hier post- en pakketbezorgers hun auto parkeren en de post afgeven. De twee inritten aan weerszijden van het erf zijn ter ontsluiting van het achterland. Het is dan ook noodzakelijk dat deze blijven bestaan (zie afbeelding 2.6 hoe de inritten eruit zien zijn weergeven). De inritten bestaan uit betonnen rijplaten.

Het talud van de terp zal ingevuld worden met bloemrijk gras. Dit wordt 1 tot 2 keer per jaar gemaaid. Bij voorkeur gefaseerd zodat insecten en andere dieren tijdens het maaien een schuilplek kunnen zoeken. Dit sluit mooi aan bij de bloemrijke bermen die langs de nieuwe dijk gerealiseerd worden en het levert een bijdrage aan de droge dooradering van het landschap.

Aan de voet en halverwege het talud kunnen verspreid een aantal solitaire heesters geplant worden. Tussen deze heesters door blijft dan zicht mogelijk vanaf de terp naar het omliggende landschap. De heesters zorgen voor schuilmogelijkheden voor diverse kleine diersoorten en vogels. Hierbij worden inheemse soorten toegepast zoals meidoorn, hondsroos, vuilboom en (struik)wilg. Ook deze groenstructuur zal een bijdrage leveren aan de droge dooradering van het landschap.

Aan de oostkant van de terp kunnen (achter de schuur, aan de voet van de terp) enkele bomen op een rij worden geplant. Hiervoor zijn soorten geschikt die passen bij het uiter-waardenlandschap, bijvoorbeeld wilg, populier of es.

Een boomgaard zal niet gerealiseerd kunnen worden op dit erf vanwege de beperkte ruimte, maar een solitaire boom die uit mag groeien kan wel een plek krijgen aan de voorzijde van de woningen. Hiervoor kan een keuze gemaakt worden uit plataan, kastanje, esdoorn of linde. Deze soorten komen van oudsher veel voor als solitaire boom op de erven in de IJsselvallei.

Op het zuidelijk gelegen erf kunnen enkele bomen aan de rand van de tuin geplant worden. Hiervoor kunnen wat kleiner blijvende boomsoorten gekozen worden zoals sierpruim, meelbes, meidoorn (hoogstam) of pluimes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpKanaaldijk7-0003_0007.png"

Afbeelding 2.5 schetsontwerp inrichting toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpKanaaldijk7-0003_0008.png"

Afbeelding 2.6 Aanzichten nieuwe en te behouden afritten vanaf talud/terp (bron: initiatiefnemer)

2.2.3 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Daartoe worden berekeningen uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (publicatie 381) van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. De kencijfers van het CROW zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dat is de bandbreedte. De gemeente Hattem hanteert steeds het maximum. Op basis van het CBS geldt voor de gemeente Hattem als stedelijkheidsgraad 'Weinig stedelijk' en als stedelijke zone 'Buitengebied'

Parkeren

Om te bepalen hoeveel parkeerplaatsen bij een ontwikkeling gerealiseerd moeten worden, heeft de gemeente Hattem in samenwerking met de gemeenten Elburg, Oldebroek en Nunspeet de Nota Parkeernormen (2014) opgesteld. De gemeentelijke parkeernormen zijn afgeleid van de cijfers van het CBS en richtlijnen van het CROW. Op basis van de parkeernormen geldt voor twee vrijstaande woningen in het buitengebied van de gemeente Hattem een parkeerbehoefte van afgerond zes parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zullen op het nieuwe erf gerealiseerd worden. Gelet hierop wordt dan ook voldaan aan het aspect parkeren.

Verkeer

Op basis van de CROW gegevens geldt voor twee vrijstaande woningen een verkeersgeneratie van gemiddeld 8,2 mvt/etmaal per woning. In totaal komt dit neer op afgrond 17 mvt/etmaal. In de bestaande situatie komen de verkeersbewegingen van het voormalige agrarisch bedrijf te vervallen. Gezien de ligging van het plangebied en de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied wordt aangenomen dat dit niet tot problemen leidt met de verkeersafwikkeling in het plangebied.


Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in deze ruimtelijke motivering besloten ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat de bestaande ontsluiting en wegenstructuur geen belemmering vormt voor extra verkeersgeneratie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren: De Omgevingsagenda.

Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Hattem onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.

De NOVI-gebieden.

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Toetsing aan de NOVI

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de veertien aangewezen nationale belangen. Voor het bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien Grote rivieren van belang. Het plangebied ligt namelijk binnen de rivierbed.

Artikel 2.4.3. (rivierbed)

  • 1. Een bestemmingsplan wijst ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen in een rivierbed aan in het geval er sprake is van:
    • a. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
    • b. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
    • c. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
    • d. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
  • 2. Bij toepassing van het eerste lid worden resterende waterstandeffecten of afname van het bergend vermogen gecompenseerd.
  • 3. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd.

In artikel 2.4.5 is bepaald dat onverminderd artikel 2.4.3 een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het stroomvoerend deel van het rivierbed ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan geen wijziging mogelijk maakt (die andere bestemmingen dan bedoeld in artikel 2.4.4, onder j tot en met m), toestaat tenzij daarbij activiteiten worden mogelijk gemaakt die per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren op een vanuit rivierkundig oogpunt bezien zo gunstig mogelijke locatie.

Toetsing van het initiatief aan de Barro

Allereerst wordt opgemerkt dat ter plaatse van het erf op 17 augustus 1979 een vergunning door Rijkswaterstaat is verleend voor watervrije ophoging met daarop bebouwing en beplantingen. De gehele ontwikkeling vindt in een kleiner gebied plaats dan waar ophoging en bebouwing is toegestaan (zie bijlage 1).

Het voorliggende plan betreft feitelijk een herontwikkeling van de bestaande bebouwing op een bestaande terp. De voormalige agrarische bebouwing wordt vervangen door twee geschakelde woningen met een gezamenlijk bijgebouw. Het bestaande erf met verharding wordt qua omvang verkleind en minder bebouwing wordt toegestaan op het erf. Met het verkleinen van het erf wordt ruimte gegeven voor de noodzakelijke dijkverbreding ter plaatse.

In het inrichtingsplan, zie bijlage 3, is weergegeven hoe het erf ingedeeld wordt. De woningen worden parallel aan de dijk geplaatst en daarmee in de stroomrichting van de rivier. Door de beoogde positionering van de nieuwe gebouwen zal indien de rivier hoog staat tussen de gebouwen door ruimte zijn voor het doorstromen van water. In vergelijking met de bestaande situatie waarbij de bebouwing haaks op de dijk staat is er per saldo meer ruimte voor de doorstroom van de rivier.

Daarnaast blijft de bestaande afvoercapaciteit van de rivier ten minste gelijk aan de huidige situatie doordat de herontwikkeling op de bestaande terp plaatsvindt.

Gelet op het vorenstaande heeft het voornemen geen onevenredige gevolgen voor het rivierbed.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In voorliggend geval is sprake van een toename van bebouwingsmogelijkheden. Met betrekking tot het realiseren van woningen zijn onder meer de uitspraken ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223, ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077 en ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraken blijkt dat het realiseren van respectievelijk 4, 7 en 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In dit geval wordt één extra woning planologisch toegevoegd. Geconcludeerd kan worden dat een verdere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is. Het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau staat de ontwikkeling niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. In de omgevingsvisie wordt het beeld van de toekomst beschreven, hierbij wordt het accent gelegd op het bundelen van krachten. Dit gebeurt door middel van verschillende ambities over verschillende onderwerpen.

De provincie Gelderland heeft op de volgende vlakken ambities voor 2050: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities gelden voor de hele provincie Gelderland, en enkele daarvan gelden gedeeltelijk voor het plangebied, daarbij gaat het vooral over de woon- en leefomgeving en over de biodiversiteit. Voor de woon- en leefomgeving is de ambitie om het creëren van woningtypen en woonmilieus die passen bij de diversiteit van de woningvraag. Daarbij moeten de woningen klimaatneutraal zijn en alle woningen aardgasloos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpKanaaldijk7-0003_0009.png"

Afbeelding 3.1 Omgevingsvisie themakaart natuur- en landschapsbeleid, plangebied ligt in de Groene ontwikkelingszone (Bron: Provinciale omgevingsvisie)

Op basis van de thema kaart Natuur- en landschapsbeleid ligt het plangebied in de groene ontwikkelingszone. Het plangebied ligt specifiek in het gebied 169 "Wezep - Hattem - Wapenveld". Hier gelden voor het gebied de volgende ontwikkelingsdoelen:

  • ontwikkeling Hattemer Poort als ecologische verbinding tussen de Veluwe en het IJsseldal: houtwallen en -singels, graslanden en moeraszones;
  • ontwikkeling uitwisseling met de omgeving en vermindering barrièrewerking A28 en N794;
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden;
  • ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën;
  • ontwikkeling cultuurhistorische patronen en beheersvormen;
  • ontwikkeling van het kleinschalig landschap langs de voet van de Veluwe; houtsingels, beken en (schrale) graslanden.

In de volgende paragraaf wordt hier nader naar gekeken.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland januari 2023 (geconsolideerd)

Algemeen

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

Van toepassing zijnde artikelen

In voorliggend geval betreft het voornemen een voormalig agrarisch erf waarbij de opstallen worden gesloopt en hiervoor in de plaats twee reguliere woningen met een gezamenlijk bijgebouw voor terug komt. Op basis van de omgevingsvisie en de verordening zijn de artikelen 2.2 en 2.52 van toepassing op het plangebied. Hierna wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan dit artikel.

Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Artikel 2.52 (beschermen Groene ontwikkelingszone)

  • 1. Voor zover een bestemmingsplan van toepassing is op locaties binnen de Groene ontwikkelingszone, laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als uit onderzoek blijkt dat:
    • a. de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, genoemd in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt; en
    • b. de samenhang niet verloren gaat.
  • 2. Gedeputeerde Staten stellen regels vast om de versterking uit te werken.

Toetsing aan artikel 2.2 en 2.52 van de omgevingsverordening

Het project voorziet op de sloop van de agrarische gebouwen in verband met een dijkverbreding. De initiatiefnemer heeft besloten om na de sloop het perceel in gebruik te nemen voor reguliere wonen en het agrarisch bedrijf ter plaatse te beëindigen. Het voornemen voorziet daarnaast in het toevoegen van een extra woningen zodat de kinderen van de initiatiefnemer bij hem op het erf kunnen komen wonen. Voorliggende ontwikkeling voorziet op een kleinschalige ontwikkeling binnen de Groene ontwikkelingszone. Met het planvoornemen krijgt het erf een nieuwe kwaliteitsimpuls waarmee de landschappelijke kwaliteit ter plaats wordt versterkt (zie ook paragraaf 2.2.2). Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsdoelen voor het gebied. In paragraaf 3.3 en 3.4 wordt aangetoond dat het project in overeenstemming is met de regionale en de woonvisie.

3.2.3 Conclusie

De voorziene ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014

Algemeen

De gemeenten in Regio Noord-Veluwe werken al jaren samen aan verschillende ruimtelijke en maatschappelijke thema’s. Op het gebied van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting zijn dat de gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Oldebroek, Putten, Hattem en Heerde. Dit heeft in de afgelopen jaren geleid tot verschillende momenten van afstemming en beleidsvorming op het gebied van wonen. Zo hebben de regiogemeenten samen met de provincie Gelderland en de Noord-Veluwse woningcorporaties het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 voor Noord-Veluwe vastgesteld. Eerder is de Regionale Woonagenda 2012-2013 opgesteld.

Mede met het oog op nieuwe afspraken met de provincie in het kader van de Kwantitatieve Opgave Wonen, dat het oude Kwalitatieve Woningbouw Programma vervangt), hebben de samenwerkende gemeenten in Regio Noord-Veluwe deze Visie op Wonen in de regio opgesteld.

Kwantitatieve behoefte

Hoewel de huishoudensgroei in de komende decennia afvlakt, blijft er een behoefte aan extra woningen. Op regioniveau zet de groei van het aantal huishoudens door in de toekomst. In de periode 2013 tot 2020 stijgt het aantal huishoudens naar verwachting met 5%. Dat zijn 4.300 huishoudens (zie onderstaande tabel voor de bandbreedte van de prognose op lokaal niveau). Als gevolg van de plannen ten aanzien van scheiden van wonen en zorg komen daar in dezelfde periode nog eens circa 1.300 huishoudens bij. Dit zijn huishoudens die voorheen in verzorgingshuizen zouden gaan wonen, en die als gevolg van de wijzigende regelgeving voortaan in gewone woningen en gewone wijken blijven wonen. De totale groei op de woningmarkt waar we in de periode tot 2020 rekening mee houden, is dus circa 5.600 huishoudens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpKanaaldijk7-0003_0010.png"

Kwalitatieve behoefte

De groei van huishoudens doet zich met name voor bij de kleinere (vooral oudere) huishoudens. De hoeveelheid, kwaliteit en geschiktheid van bestaande én nieuwe woningen voor kleinere en oudere huishoudens is van belang. Nieuwbouw zal plaats moeten vinden op vraaggestuurde en kleinschalige wijze.

.

Samenvattend kan de ontwikkeling van de woningbehoefte als volgt worden geduid:

  • Groei met name in categorie 1- en 2-persoonshuishoudens.
  • Grote behoefte aan nultreden/levensloopbestendig.
  • Behoefte aan sociale huur (vooral senioren).
  • Beperktere behoefte aan huurwoningen in de vrije sector.
  • Blijvende behoefte aan duurdere koopwoningen.
  • Dreigend overschot aan gewone rijwoningen in de koopsector.

Conclusie

Kwantitatief gezien is nog voldoende ruimte om nieuwe woningen in de regio te realiseren. Kwalitatief gezien speelt de voorgenomen ontwikkeling in op de behoefte aan twee-onder-een-kapwoningen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Hattem (maart 2022)

De gemeente heeft vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet samen met de bewoners van de gemeente een Omgevingsvisie opgesteld. Behalve dat er minder regels komen om aan te toetsen, krijgt iedere gemeente ook meer afwegingsruimte om te bepalen wat belangrijk wordt gevonden en om maatwerk te kunnen leveren. Daarnaast verandert de rol van de gemeente. De samenleving krijgt een grotere rol in de planvorming. De gemeente zal meer gaan faciliteren, inspireren en integraal belangen afwegen.

Het doel van de Omgevingsvisie is om met een heldere visie aan te geven waar de gemeente naartoe wil voor 2040. Zo kan de gemeente haar positie bepalen en waar nodig stelling nemen. De Omgevingsvisie is daarbij de kapstok voor het toekomstig beleid en initiatieven. In de Omgevingsvisie worden de ambities allereerst voor de hele gemeente vastgesteld en daarna voor de verschillende deelgebieden. Van elk deelgebied worden de karakteristieken geduid die samen de huidige identiteit vormen. Daarna wordt de koersrichting 2040 beschreven, waarbij wordt aangegeven welke ontwikkelingen daar op welke wijze aan bij kunnen dragen. Het plangebied valt op basis van de kaart van de Omgevingsvisie in de gebieden "Uiterwaarden" en "Veluwerand".

Uiterwaarden

Gezien de grote waarde voor de natuur wordt in de uiterwaarden in de eerste plaats ingezet op het behouden en verder uitbreiden van de aanwezige natuurwaarden, onder meer door vernatting. Agrarisch natuurbeheer kan een rol spelen bij de natuurontwikkeling, alsmede een goede samenwerking tussen boeren en terreinbeherende organisaties. Voor de weidevogels, ganzen en zwanen is het belangrijk het gebied open te houden. Dat is bovendien van groot belang om de rivier voldoende ruimte te geven als deze buiten zijn oevers treedt, met een goede doorstroming en zo min mogelijk obstakels. Dat helpt overstromingen binnendijks (dijkdoorbraken) te voorkomen en is dus belangrijk voor de veiligheid achter de dijk. Hierbij geldende volgende aanvullende afwegingskader Uiterwaarden:

  • Behouden en versterken van de aanwezige natuurwaarden.
  • Waar mogelijk vergroten van de mogelijkheden van recreatief medegebruik.
  • De Hoenwaard behouden als karakteristiek cultuurlandschap, met een evenwicht tussen landbouw, natuur, water en recreatie en met een nieuw ontwikkelperspectief voor de bewoners en ondernemers.
  • Uiterwaarden open houden.
  • Agrarisch natuurbeheer en goede samenwerking tussen boeren en terreinbeherende organisaties.
  • Versterken van de relatie van de Hoenwaard en de jachthaven met Hattem.

Veluwerand

In de Veluwerand wordt ingezet op het behouden en versterken van het groene karakter. Er wordt onder de naam ‘Hattemerpoort’ al enige tijd gewerkt aan de realisatie van een brede ecologische verbindingszone tussen de stuwwallen op de Veluwe en de uiterwaarden van de IJssel. Hiervoor is al veel nieuwe natuur ontwikkeld. De komende jaren wil de gemeente- samen met andere overheden, maatschappelijke partijen en bewoners - nog meer nieuwe natuur aanleggen, zodat dieren meer mogelijkheden krijgen om van de Veluwe naar de uiterwaarden te trekken en andersom. Voor een goed functionerende ecologische verbinding is het ook belangrijk dat de Apeldoornseweg en het Apeldoorns Kanaal te passeren zijn voor groot wild en kleine dieren, zodat zij veilig de oversteek kunnen maken van het ene naar het andere natuurgebied.

Aanvullend afwegingskader Veluwerand

  • Behouden van het groene karakter.
  • Creëren van een sterke ecologische verbinding tussen Veluwe en IJssel.
  • Apeldoornseweg en Apeldoorns Kanaal passeerbaar maken voor groot wild en kleine dieren.
  • Een aantrekkelijke verbinding voor recreanten creëren tussen het Apeldoorns Kanaal en de stad.
  • Behouden van het goede aanbod aan sportvoorzieningen.
  • Ruimte bieden voor kleinschalige (verblijfs)recreatieve functies op bestaande erven.

Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt rekening gehouden met de twee afwegingskaders die geleden voor het plangebied. Ter plaatse van het plangebied wordt het zicht op de terp behouden en versterkt door het aanplanten van een solitaire boom (zie ook paragraaf 2.2.2). Gelet hierop wordt voldaan aan de omgevingsvisie van Hattem.

3.4.2 Woonvisie

In 2015 stelde de gemeente de woonvisie vast. De woonvisie moet richting geven aan de woonontwikkeling van de gemeente en geeft een kwantitatieve en kwalitatieve inkleuring aan het wonen in de gemeente. Daarbij gaat het onder meer om de omvang en kwalitatieve invulling van het woningbouwprogramma, om afspraken die we met de woningcorporatie gaan maken en om de keuzes die we als gemeente moeten maken op het gebied van wonen en zorg.

In 2014 is een regionale woonvisie Noord-Veluwe opgesteld. Deze visie is kaderstellend voor het lokale woonbeleid van de betrokken gemeenten. Binnen die richtinggevende kaders moeten keuzes op het lokale niveau worden gemaakt. Hier ligt naast de lokale kennis en uitvoeringskracht ook de democratische legitimatie. De regionale woonvisie kan dan ook vooral gezien worden als een gezamenlijk beleids- en werkkader (inhoudelijk én qua manier van werken) met regionale afspraken over de woningbouwopgave, duurzaamheid, wonen en zorg en de gewenste transformatie van de bestaande voorraad.

Ten tijde van de Woonvisie Hattem 2015 waren de tijden van het bouwen van grote aantallen nieuwe woningen voorbij. De toekomstige woningbehoefte zal, meer nog dan in het verleden, vooral met gebruikmaking van de bestaande woningvoorraad moeten worden bediend. Aanvullend blijft nieuwbouw echter nodig, en wel in die sectoren waar strategische toevoeging aan de bestaande voorraad nodig is.

Middels de gewenste ontwikkeling wordt voorzien in een twee-kapper die voor de huidige bewoners en hun kinderen wordt gerealiseerd. Daarmee sluit de ontwikkeling aan op een concrete woonbehoefte ter plaatse.

3.4.3 Welstandsnota 2005

In de Welstandsnota van Hattem uit 2005 is vastgesteld hoe het welstandstoezicht in de gemeente is geregeld. Tevens geeft de nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. Het welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Het aanzicht van gebouwen en de inrichting van de openbare ruimte vormen de dagelijkse leefomgeving van de inwoners. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving draagt bij aan de belevingswaarde. Bovendien heeft dit een gunstige invloed op de waarde van het onroerend goed en het vestigingsklimaat.

De planlocatie is gelegen in deelgebied 1 (Veluwe en Veluwerand). Het beleid in dit deelgebied is restrictief. Het deelgebied valt voor wat betreft het welstandsbeleid daarom integraal onder welstandsniveau 1. Het plan is voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK). Het plan voldoet aan de gestelde welstandscriteria. Bij de aanvraag omgevingsvergunning is hieraan getoetst worden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. In de volgende paragrafen worden de relevante omgevingsaspecten en eventueel daaraan verbonden planologische randvoorwaarden behandeld.

4.1 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft een woning en is daarmee een milieugevoelige functie. Het gebied kan gezien worden als een gemengd gebied, dit heeft een aantal redenen. Ten eerste ligt het gebied nabij een weg waar de maximum snelheid 60 km/u is (Kanaaldijk). Tevens ligt het plangebied ook nabij een hoogspanningsstation (Elektriciteitsdistributiebedrijven, met een totale transformatorvermogen: na uitbreiding van 372 MVA) met een milieuzone van 30 meter in gemengd gebied voor gevaar en 200 meter voor geluid. Het plangebied ligt op circa 90 meter van dit station af waarmee voldaan wordt aan de richtafstand voor gevaar. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op het geluidsaspect en aangetoond dat voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat en wordt daarom hier verder buiten beschouwing gelaten.

Ten zuiden van het plangebied op meer dan 200 meter ligt het bedrijventerrein Wapenveld Noord met verschillende bedrijven tot een maximale categorie 3.2 waarvoor een richtafstand van 100 meter de grootste betreft. Ook bevindt zich op circa 160 meter van het plangebied de bestemming warmtekrachtcentrale (WKC), een WKC valt onder categorie 5.1 en heeft daarmee een richtafstand van 300 meter in gemengd gebied voor geluid en 100 meter voor gevaar. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op het geluidsaspect en aangetoond dat voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat en wordt daarom hier verder buiten beschouwing gelaten. De woningen liggen verder op meer dan 100 meter afstand van een mogelijke WKC en komen in de nieuwe situatie ook verder weg te staan.

Conclusie

Aangezien de nieuwe woningen op een grotere afstand komen te staan als de huidige bebouwing levert de milieuzonering geen belemmeringen op voor de ontwikkeling en verbeterd het woon- en leefklimaat ten opzichte van de huidige situatie.

4.2 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

Onderzoek

Een woning betreft een geluidsgevoelig object. Het plangebied ligt in 'buitenstedelijk' gebied en op de Kanaaldijk geldt een maximum snelheid van 60 km/uur. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In dit geval wordt de bestaande woning en gebouwen gesloopt en komen twee woningen voor in de plaats. De bestaande woning staat op circa 10 meter afstand van de hart van de weg. De nieuwe woningen worden verder van de bestaande weg gerealiseerd namelijk op circa 18 meter van de hart van de weg.

De Kanaaldijk maakt geen onderdeel uit van de hoofdverkeersstructuur en is gericht op de verblijfsfunctie; het afwikkelen van verkeer met een bestemming in de omgeving. Als gevolg van de ligging, functie, inrichting en omgeving is de verwachting dat de verkeersintensiteiten beperkt zijn. Gezien de verkeersintensiteit, afstand van de weg tot de nieuwe woningen en de verkeerssnelheid voor de woning wordt aangenomen dat de geluidbelasting wegverkeerslawaai op de woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde 48 dB van de wet geluidhinder. Nader onderzoek wegverkeerlawaai is voor dit plan niet nodig. Wegverkeerlawaai vormt geen belemmering voor de nieuwbouw van de woningen.

Industrielawaai

WKC

Het bedrijventerrein Wapenveld Noord is gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. Voor de WKC is een geluidzone opgenomen. Deze is planologisch vastgelegd in de bestemmingsplannen. De in afbeelding 4.1 aangegeven rode contour is de vastgestelde contour in de bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpKanaaldijk7-0003_0011.png"

Afbeelding 4.1 geluidscontour WKC (Bron:

Het LAmax op woning W_01 (buiten het bedrijventerrein) blijft ruimschoots onder de 70 dB(A)-etmaalwaarde. In bijlage 5 is de betreffende geluidsmemo behorende bij het bestemmingsplan van de betreffende geluidscontour opgenomen.

Onderstation Liander

Ten aanzien van geluid is geluidsonderzoek gedaan behorende bij de toekomstige uitbreiding van het onderstation van Liander. Daarin wordt aangetoond dat de Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter plaatse van de huidige woning aan de kanaaldijk 7, daarmee ook de locatie van de nieuwe woningen, overdag 29 dB, de avond 29 dB, en in de nacht 25 dB bedraagt. Gesteld wordt dat voldoen wordt aan de redelijkerwijs te stellen criteria op grond van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder (in bijlage 4 is het geluidsonderzoek opgenomen).

Het aspect railverkeerslawaai is niet van toepassing.

Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN).

Het plangebied grenst aan het Natura 2000 gebied de Rijntakken en op circa 800 meter van het Natura2000 gebied de Veluwe. Beide Natura 2000-gebieden zijn ook aangewezen als NNN. Het plangebied ligt buiten de beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Voor de voorgenomen ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd welke opgenomen is in bijlage 6. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat voor de aanleg- en gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Soortenbescherming

De ontwikkeling is onderdeel van de dijkverbreding van het waterschap. In dat kader is een natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 7). Op basis van dit onderzoek is nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen, steenmarter, huismus en gierzwaluw (zie bijlage 8). Tenslotte is er een ontheffing verleend om de gebouwen te mogen slopen (zie bijlage 9). Het plangebied betreft bouwrijpe grond zonder opgaande begroeiing.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten indien voldaan wordt aan de voorwaarden uit de verleende ontheffing. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van de ruimtelijke onderbouwing wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Sinds 1 januari 2013 zijn waterschap Vallei & Eem en Veluwe gefuseerd tot het waterschap Vallei en Veluwe. Voor de periode 2016-2021 heeft het waterschap een waterbeheerprogramma opgesteld. Op basis van de strategische doelstellingen uit de Langetermijnvisie, de Deltabeslissingen, de aanbevelingen uit het in 2014 gepresenteerde OESO-rapport en de Kaderrichtlijn Water zijn in dit programma tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt samen met de partners concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Per 1 januari 2014 is ook een nieuwe Keur ingetreden voor het gehele waterschapsgebied. In de Keur staat wat er wel en niet mag in watergangen, waterkeringen, bergingsgebieden en ondersteunende kunstwerken en met grondwater. Met die regels beschermt het waterschap de dijken, sloten, waterstanden en grondwaterstanden.

Onderzoek

Uit de watertoets blijkt dat de normale procedure dient te worden gevolgd (zie bijlage 10 voor de watertoets). Tegen het plangebied ligt een watergang die is aangewezen voor regionale waterberging. De belangen van deze watergang mogen niet worden geschaad. Daarnaast gelden nog de volgende aandachtspunten:

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Het hemelwater dat op de nieuwe verharding valt, wordt opgevangen en kan ter plaatse in de bodem infiltreren. De nieuwe woningen liggen niet tegen de primaire watergang aan. Het hemelwater wordt niet direct op oppervlaktewater geloosd. Overigens zal er in de toekomstige situatie minder verharding zijn dan in de huidige situatie omdat huidige gebouwen gesloopt worden om plaats te maken voor de uitbreiding van de dijk.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Bij de realisatie van de woningen en bijgebouwen, wordt rekening gehouden met de ontwateringsdiepte en heersende grondwaterstanden.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken. De gemeente kan u hiermee verder helpen.

Bij de realisatie van de nieuwe woningen en bijgebouw(en), wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Het hemelwater dat op het plangebied neervalt, wordt niet verontreinigd door de nieuwe bebouwing.

Waterkering

Het plangebied grenst aan een waterkering. Voor de bescherming van deze waterkering is een speciale dubbelbestemming opgenomen. Deze waterkering zorgt ervoor dat bij hoge waterstanden in de rivier geen overstromingen plaatsvinden. De waterkering wordt beheerd door het waterschap. Bouwen en graven nabij de dijk of waterkeringen wordt streng begeleid en gecontroleerd en is de verantwoordelijkheid van waterschap en Rijk, in afstemming met Rijkswaterstaat en de gemeente. Nieuwbouw in de invloedszone van de waterkering is uitgesloten ten behoeve van dijk- of kadeversteviging in de toekomst. Indien de nieuwbouw is gelegen in de beschermingszone van de primaire waterkering of regionale waterkering, dient de initiatiefnemer om deze reden een Keurontheffing (watervergunning) aan te vragen bij het waterschap. De wijze waarop de nieuwbouw wordt gerealiseerd zal moeten voldoen aan de (technische) eisen van het waterschap zoals die in de nog aan te vragen ontheffing (watervergunning) worden gegeven. Er mag niet gebouwd worden in de kernzones van de waterkeringen.

In het onderhavig project wordt opgesteld omdat de huidige waterkering (dijk) wordt verbreed. Ten behoeve van deze verbreding is het noodzakelijk de bestaande opstallen te slopen. Ter compensatie van deze sloop, worden twee nieuwe woningen gerealiseerd.

Conclusie

Het aspect water levert geen belemmeringen op voor de nieuwe ontwikkeling.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

In 2017 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door ingenieursbureau Boorsma. Hiermee is de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de locatie vastgelegd (Bijlage 11). Op grond van de onderzoeksresultaten bestaan er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw en de bestemmingswijziging van de locatie. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding voor aanvullend bodemonderzoek.

Conclusie

Bodem levert geen belemmeringen op voor de nieuwe ontwikkeling.

4.6 Archeologie

Toetsingskader

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Onderzoek

In het bestemmingsplan Buitengebied, Uiterwaarden van de gemeente Hattem staat beschreven dat in nieuwe bestemmingsplannen de gebieden met een vondstkans van meer dan 50% beschreven worden. Voor deze gebieden is een dubbelbestemming "Archeologisch waardevol gebied” opgenomen met voorschriften. Ter plaatse van het plangebied is geen dubbel bestemming aanwezig. Gelet daarop wordt dan ook gesteld dat er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 van de Erfgoedwet een meldingsplicht.

Conclusie

Archeologie levert geen problemen op voor de ontwikkeling.

4.7 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Besluit ruimtelijke ordening
Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt.

Onderzoek
Om de cultuurhistorische waarden vast te stellen is de cultuurhistorische kaart van de provincie Gelderland geraadpleegd. De kaart geeft aan welke cultuurhistorische elementen en structuren op provinciale schaal van betekenis zijn.

Aan de hand van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland is gekeken naar de cultuurhistorische elementen in en nabij het plangebied. Op basis van deze kaart ligt het plangebied naast het Apeldoorns Kanaal en in het inundatie gebied. Met de voorgenomen ontwikkeling worden deze cultuurhistorisch elementen niet in aangetast of belemmerd. Daarnaast bevinden zich in de directe nabijheid van het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen nader onderzoek benodigd is en er geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het project maakt de realisatie van twee woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A50, direct ten Westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021; 17.8 µg/m³ voor NO2, 15.3 µg/m³ voor PM10 en 8.1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6.0 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie  

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmeringen voor voorliggend initiatief.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Overstromingsrisico

Bij nieuwe ontwikkelingen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen, waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden.

Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.

Beleidsvisie externe veiligheid

In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid door de gemeentes op de Noord-veluwe opgesteld. In de gemeente Hattem is de Beleidsvisie externe veiligheid op 21 januari 2014 door het college vastgesteld. In de beleidsvisie zijn uitgangspunten geformuleerd voor de nieuwvestiging van risicovolle inrichtingen. Tevens zijn middels ruimtelijke zones beleidsuitgangspunten geformuleerd ten aanzien van de nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten nabij risicobronnen. Het principe van de ruimtelijke zones is: hoe dichter bij de risicobron en hoe kwetsbaarder het object, hoe zwaarder de verantwoordingsplicht wordt ingevuld. Tevens zijn in de ruimtelijke zones bepaalde objecten dicht bij risicobronnen geheel uitgesloten.

Onderzoek

Risico-inventarisatie overstromingsrisico

De ernst van een overstroming wordt bepaald door:

  • de maximale waterdiepte tijdens een overstroming;
  • de kans op een overstroming;
  • de beschikbare tijd voor evacuatie/noodmaatregelen (hoe lang duurt het tot het water er is?).

Maximale waterdiepte bij en kans op overstroming

In de legger van het waterschap komt het onderstaande kaartbeeld (zie afbeelding 4.2) naar voren bij overstromingen van een grote kans, middelgrote kans en kleine kans. Bij een grote kans van een overstroming is geen sprake bij een overstromingsrisico. Bij middelgrote en kleine kans is sprake van een overstromingsdiepte van minder dan 0,5 meter. Het initiatief wordt gerealiseerd op de bestaand terp. De initiatiefnemer is zich ervan bewust dat wonen in rivierbed voor eigen risico is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpKanaaldijk7-0003_0012.png"

Afbeelding 4.2 Overzicht overstromingsdieptes ter plaatse van het plangebied (bron: Legger waterschap)

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpKanaaldijk7-0003_0013.png"

Afbeelding 4.3 Uitsnede risicokaart planlocatie en risicobronnen (Bron: Atlasleefomgeving)

Aan hand van de Risicokaart (www.risicokaart.nl) is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op deze kaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • 1. zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • 2. zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • 3. niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • 4. wel ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Risico-inventarisatie aardgasleiding

In het noorden van het plangebied is een leiding voor aardgas gelegen. Het betreft de aardgasleiding A-510. De buisleiding heeft een belemmeringenstrook van 5 meter. De 100%-letaliteitsgrens bedraagt 175 meter, het invloedsgebied ter verantwoording van het groepsrisico bedraagt 430 meter. Hiermee valt het plangebied binnen het invloedsgebied van de aardgasleiding. Om die reden is dan ook een verantwoording van de groepsrisico opgenomen.

De buisleiding bevindt zich op een afstand van zo’n 10 meter van de geplande bebouwing op de planlocatie. Hierbij dient zorgvuldig rekening gehouden te worden dat deze afstand niet minder dan 5 meter wordt, gezien de bebouwing dan binnen de belemmeringenstrook zou vallen; binnen deze zone is geen bebouwing toegestaan.

Verantwoording groepsrisico

De initiatiefnemer is voornemens om één extra woning te realiseren. Hierdoor neemt het aantal personen toe in het plangebied. Al is het goed om op te merken dat deze personen in de huidige situatie al in een stacaravan enkele jaren op het perceel erbij wonen. Een andere locatie voor de woningen is niet mogelijk omdat op een terp gebouwd dient te worden die niet verplaatst mag worden. Er is ervoor gekozen om de woningen zover als mogelijk bij de gasleiding vandaan te projecteren. Daarnaast zijn er vluchtroutes van de gasleiding vandaan aanwezig. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de gasleiding dient op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes het groepsrisico te worden verantwoord. Tenslotte is in het kader van het wettelijk vooroverleg advies gevraagd aan de veiligheidsregio.

Bij het verantwoorden van het groepsrisico zijn er zowel locatie specifieke als ontwikkeling specifieke aspecten die moeten worden onderbouwd.

Locatie specifieke aspecten

De volgende locatie specifieke aspecten zijn daarbij van belang: opkomsttijd en nabijheid bluswatervoorzieningen. Deze worden hierna onderbouwd.

Opkomsttijd
De brandweer dient binnen acht minuten ter plaatse te zijn. In voorliggend geval kan de brandweer in theorie binnen 8 minuten ter plaatse zijn, zowel vanuit de Brandweerkazerne in Hattem als vanuit de brandweerkazerne in Wapenveld.

Nabijheid bluswatervoorziening
In de nabijheid zijn voldoende mogelijkheden (het Apeldoorns Kanaal).

Ontwikkeling specifieke aspecten

Eveneens dient in voorliggend geval aan de ontwikkeling specifieke aspecten te worden getoetst. Dit betreffen de volgende aspecten: bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van hulpdiensten ter plaatse, vluchtmogelijkheden en (zelf)redzaamheid van de aanwezige personen. Hierna worden de voorgenoemde aspecten nader onderbouwd:

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.

Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is.

Het plangebied wordt zowel in noordelijke als zuidelijke richting ontsloten door de Kanaaldijk. In noordelijke richting sluit de Kanaaldijk aan op de Konijnenbergerweg. In zuidelijke richting sluit de Kanaaldijk aan op de Kloosterweg. Zowel de Konijnenbergerweg als de Kloosterweg sluiten aan op de Apeldoornseweg. Indien er één weg niet toegankelijk is kan het plangebied op een andere manier bereikt worden. Op afbeelding 4.4 zijn de genoemde wegen te zien. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpKanaaldijk7-0003_0014.png"

Afbeelding 4.4 Kaart bereikbaarheid projectlocatie (gemarkeerd met rode ster).

Ontvluchten van het gebied
Het gebied kan van de gasleidingen af worden ontvlucht. Er zijn meerdere opritten aanwezig op het terrein waardoor de bewoners een alternatieve oprit kunnen nemen om het gebied te verlaten in het geval van gevaar.

(Zelf)redzaamheid
(Zelf)redzaamheid houdt in dat personen zichzelf en eventueel anderen, binnen een bepaald tijdsbestek, kunnen veiligstellen (bijv. schuilen of vluchten) bij dreigend gevaar. Hierbij wordt van de persoon zelf uitgegaan zonder de hulp van hulpverlenersdiensten. In het voorliggend geval is het uitganspunt dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zijn.

Advies veiligheidsregio

In bijlage 12 is het volledige advies van de veiligheidsregio opgenomen. Geadviseerd wordt om:

  • 1. De afstand tussen de hogedruk aardgasbuisleiding A-510 en de twee woningen zo groot mogelijk te laten zijn.
  • 2. Attendeer de bewoners er op dat op korte afstand van de nieuw te bouwen woningen een hogedruk aardgasbuisleiding aanwezig is. Er dient een wettelijk vereiste bebouwingsafstand in acht genomen worden.
  • 3. De zelfredzaamheid van de aanwezige personen zo groot mogelijk te laten zijn, door gebruik te maken van NL-alert.
  • 4. De woningen dusdanig te situeren dat aanwezigen bij een (dreigende) brand bij een risicobron gelegenheid hebben te vluchten. Hierbij dient minimaal één (nood)uitgang van de risicobron af gericht te zijn. Alle (nood)uitgangen dienen aan te sluiten op de infrastructuur binnen en buiten het plangebied.
  • 5. Zorg te dragen voor een goede informatievoorziening aan de aanwezige personen, opdat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. U kunt hierbij denken aan publieke voorlichtingscampagnes als 'Denk vooruit'/ 'Wees Voorbereid'.
  • 6. Burgers te attenderen op deelname aan 'Stan the CPR-network'. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan Stan the CPR-network kan levens redden.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De bewoners zijn op de hoogte van de risico's. Waarbij opgemerkt wordt dat wonen in rivierbed voor risico van de initiatiefnemer is.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek
In het plangebied bevindt zich een gasleiding. De aan te houden zakelijke rechtstrook hiervan bedraagt 5 meter aan weerszijden van de leiding. Verder ligt het plangebied binnen de ''vrijwaringszone - dijk''. Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen bouwwerken gerealiseerd in deze zone.

Conclusie

Het aspect kabels, leidingen en zoneringen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van twee woningen en het gehele plangebied heeft een oppervlak van circa 2600 m2. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Conclusie

Deze ontwikkeling is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van het verlenen van de omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

Voor de regels en de systematiek is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan voor de gemeente Hattem.

5.2 De bestemmingsbepalingen

Voor het plangebied zijn de volgende bestemmingen en gebiedsaanduiding opgenomen.

Wonen

De bestemming wonen geldt voor het gehele plangebied. Binnen de bestemming zijn gebouwen voor woningen al dan niet in combinatie met een vrij beroep in een woning mogelijk. Het gaat hierbij om twee woningen van maximaal 8 meter hoog. De woningen dienen binnen het aangegeven bouwvlak te worden gebouwd, dit is afgestemd op de footprint van het initiatief met daarbij enige marge. Per bouwperceel is daarnaast het maximaal aantal bebouwd oppervlakte bepaald op 300 m2. Aan de regels is een voorwaardelijke verplichting toegevoegd. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen.

Leiding - Gas

De voor leiding - gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het ondergrondse transport van gas door een hoge druk aardgastransportleiding met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

Waterstaat

De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de waterhuishouding en de aanleg, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen. Gebouwen zijn binnen de bestemming niet toegestaan tenzij een omgevingsvergunning hiervoor is afgegeven.

Waterstaat - Waterkering

De voor 'Waterstaat - waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de waterhuishouding en de aanleg, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen. Gebouwen zijn binnen de bestemming niet toegestaan.

Algemene aanduidingsregels

vrijwaringszone - dijk

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de bescherming, de versterking, het beheer en het onderhoud van de dijk, met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Overleg

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Het planvoornemen begon in december 2015 toen het toenmalige college positief reageerde op het voornemen om het perceel om te zetten van agrarisch naar wonen. Tijdens de voorbereiding bleek dat het Waterschap een deel van het perceel nodig heeft voor de nu in uitvoering zijnde dijkverbreding.

Op basis van het voorontwerp bestemmingsplan is overleg gevoerd met o.a. de brandweer, de provincie, het waterschap en Rijkswaterstaat. De aangedragen punten zijn verwerkt in het voorontwerp bestemmingsplan waarna het plan opnieuw bij de overlegpartners is neergelegd. Vervolgens is het voorliggend ontwerpbestemmingsplan opgesteld.

6.1.2 Planprocedure

Coördinatieregeling artikel 3.31 van de Wet ruimtelijke ordening

Op 27 juni 2022 heeft de gemeenteraad van Hattem het coördinatiebesluit genomen voor dit plan en is de coördinatieregeling ex artikel 3.30 van de Wet op de ruimtelijke ordening van toepassing op alle procedures die nodig zijn om dit plan te kunnen realiseren. Dit betekent dat de procedures van dit plan en de vergunningen voor de ontwikkeling gelijk op gaan lopen vanaf de status van het ontwerpbestemmingsplan. Een gevolg hiervan is dat het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerpvergunningen gezamenlijk ter inzage liggen voor zienswijzen en de besluitvorming over vaststelling van het bestemmingsplan en het verlenen van de vergunningen gelijk vallen. De procedure voor dit plan is gelijktijdig met de procedure voor de benodigde omgevingsvergunning voor de onderdelen bouwen en milieu doorlopen.

Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan is op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt en ter visie gelegd voor een periode van zes weken. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot de gedeeltelijke planherziening. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens op 25 september 2023 vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.2.1 Financiële haalbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikt om de woningen te kunnen realiseren. De kosten met betrekking tot het begeleiden van de bestemmingsplanprocedure en daaraan verwante kosten worden verhaald via de leges van de gemeente. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

6.2.2 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

In dit geval is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten om het kostenverhaal te verzekeren. Hierin is onder andere het aspect planschade afgedekt.