Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Nieuwstad 29 Hattem
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0244.bpNieuwstad29-0002
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 aan-huis-verbonden bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid
door middel van handwerk - niet zijnde een aan huis verbonden beroep - waarvan de omvang in een
woning met bijbehorende gebouwen past en waarbij de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin
blijft behouden;
 
1.2 aan-huis-verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in
overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die
met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe
verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en
dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid
is niet vereist;
 
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;
 
1.7 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.8 begane grond
de bouwlaag van een gebouw ter hoogte van het peil;
 
1.9 bestaand
bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp
bestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een
omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding
is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan
bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald
 
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.11 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende
bijlagen.
 
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming, indien en voor zover twee
bestemmingsvlakken middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze
aangemerkt als één bestemmingsvlak;
 
1.13 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden
van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw, welke dient als opslagruimte en welke niet wordt gebruikt als woonhuis of andere
milieugevoelige bestemmingen;
 
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergoten van
een bouwwerk;
 
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.16 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte
liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting
van onderbouw en zolder;
 
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
 
1.18 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of
indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.21 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.22 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen
en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen
voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;
 
1.23 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
  
1.24 eerste verdieping
de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;
 
1.25 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat is gelegen bij een gebouw en dat in
feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze
inrichting niet verbiedt;
 
1.26 erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een
'lichte' constructie met een overwegende transparante uitstraling;
 
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt;
 
1.28 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de
geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op
het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is;
 
1.29 kelder
een gedeelte van een gebouw, dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van
datzelfde gebouw;
 
1.30 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat
gebied;
 
1.31 luifel
een overkapping zonder eigen wanden behorende bij een gebouw al dan niet gesitueerd tegen één
gevel van dat gebouw;
 
1.32 meetverschil:
het door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en
een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
 
1.33 natuurlijke waarde:
aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische
elementen voorkomend in dat gebied;
 
1.34 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie,
alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen
transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
 
1.35 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een eigen constructie met maximaal één wand;
 
1.36 peil:
de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer;
 
1.37 perceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.38 plan:
het bestemmingsplan Nieuwstad 29 Hattem met identificatienummer NL.IMRO.0244.bpNieuwstad-0001 van de gemeente Hattem;
 
1.39 praktijkruimte
een ruimte zijnde een zelfstandige eenheid van een gebouw of indien onderdeel uitmakend van een
woning dan zijnde een ondergeschikt deel van de woning, dat dient voor de uitoefening van een
beroep (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch,
therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied (aan huis gebonden beroep);
 
1.40 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk
gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
 
1.41 verdieping
een boven de begane grondlaag gelegen bouwlaag;
 
1.42 voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan
de weg grenst, die als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(-s);
 
1.43 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de
daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten,
alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;
 
1.44 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.6 de breedte van een gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen - 1
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Het wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep;
met daaraan ondergeschikt:
  1. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, wegen en paden, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende;
  1. gebouwen, overkappingen, andere bouwwerken, tuinen erven en terreinen.
 
3.2 Bouwregels
Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Wonen - 1' is aan een aantal regels gebonden.
 
3.2.1 Hoofdgebouwen
Een hoofdgebouw mag:
  1. niet buiten gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. met de vrijstaande kant niet dichter dan 2,50 meter tot de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  3. vrijstaand worden gebouwd;
  4. een inhoud hebben van niet meer dan 600 m³, een souterrain of kelder niet meegerekend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de kelder ligt in zijn geheel onder het gebouw en de kelder is niet van buitenaf toegankelijk;
    2. de kelder wordt in maximaal 1 laag uitgevoerd;
    3. de kelderramen mogen niet boven maaiveldniveau worden aangebracht;
    4. de kelder heeft op maaiveldniveau geen ruimtelijke uitstraling en is dus niet zichtbaar;
    5. ten behoeve van daglichttoetreding en ventilatie mogen ramen met een koekoek worden aangebracht;
  5. een dakhelling hebben van minimaal 25° en maximaal 60°;
  6. een goothoogte hebben van maximaal 4,00 meter;
  7. een bouwhoogte hebben van maximaal 9,00 meter.
 
3.2.2 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen
  1. op een afstand van 3,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  2. per hoofdgebouw een gezamenlijke oppervlakte hebben die niet groter is dan 65 m², waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen is maximaal 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
    2. in afwijking van het bepaalde onder 1. mag de gezamenlijke oppervlakte meer zijn dan 50%, mits de gezamenlijke oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen maximaal 20 m² is;
    3. bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte wordt de oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen voor zover gelegen binnen het bouwvlak tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet meegerekend;
  3. een goothoogte hebben van maximaal 3,00 meter als een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw betreft, met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot maximaal 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  4. een bouwhoogte hebben die niet minder dan 15% lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  5. een bouwhoogte hebben die niet minder dan 1,50 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, onverminderd het bepaalde in sub d;
  6. een bouwhoogte hebben van maximaal 5,00 meter;
  7. een goothoogte hebben van maximaal 3,00 meter indien het een vrijstaand bijgebouw betreft.
 
3.2.3 Andere bouwwerken
  1. een erf- en terreinafscheiding mag:
    1. een bouwhoogte van maximaal 1,00 meter hebben als deze zich vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan bevindt;
    2. een bouwhoogte van maximaal 2,00 meter hebben in andere gevallen;
  2. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte van maximaal 6 meter hebben;
  3. een antennemast mag, achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd, een bouwhoogte hebben van maximaal 12 meter.
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Bevoegdheid
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
a.het bepaalde in lid 3.2.1 sub e in die zin dat de minimale of maximale dakhelling van een hoofdgebouw wordt verlaagd of verhoogd;
 
3.3.2 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming 'Wonen - 1' is aan een aantal beperkingen gebonden.
De gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor:
  1. een aan-huis-verbonden beroep waarbij wordt afgeweken van de volgende voorwaarden:
    1. de grondoppervlakte bedraagt niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 50 m²;
    2. er bestaat een rechtstreekse relatie tussen de bedrijfsmatige activiteiten en de hoofdbewoner van de woning;
    3. er vindt geen gebruik plaats dat vergunning- of meldingsplichtig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht respectievelijk de Wet milieubeheer;
    4. er vindt geen detailhandel plaats;
    5. er treedt geen verkeersaantrekkende werking op waardoor extra parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn of een verkeersonveilige situatie ontstaat;
    6. er worden geen reclame-uitingen aangebracht;
  2. een aan-huis-verbonden bedrijf;
  3. bewoning indien het een vrijstaand bijgebouw betreft;
  4. een hoofdgebouw mag niet worden gebruikt voor meer dan 1 woning.
 
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Bevoegdheid
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 sub b in die zin dat een aan-huis-verbonden bedrijf wordt toegestaan, mits:
  1. de grondoppervlakte niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning bedraagt, met een maximum van 50 m²;
  2. een rechtstreekse relatie bestaat tussen de bedrijfsmatige activiteiten en de hoofdbewoner van de woning;
  3. geen gebruik plaats vindt dat vergunning- of meldingsplichtig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht respectievelijk de Wet milieubeheer;
  4. geen detailhandel plaatsvindt;
  5. geen verkeersaantrekkende werking optreedt waardoor extra parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn of een verkeersonveilige situatie ontstaat;
  6. geen reclame-uitingen worden aangebracht.
 
3.5.2 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
3.5.3 Voorwaardelijke verplichting
  1. Ter plaatse van de bestemming 'Wonen - 1' is gebruik van de gronden en bouwwerken en het oprichten van bebouwing ten behoeve van de functies als bedoeld in artikel 3.1 uitsluitend toegestaan, indien deze gronden zijn ingericht en in stand worden gehouden overeenkomstig het ‘Advies perceel hoek Nieuwstad – Kerkhofdijk gemeente Hattem’, Gelders Genootschap, 20 november 2019. Het advies is opgenomen als bijlage 1 behorende bij de regels van het bestemmingsplan.
  2. In afwijking van de voorwaardelijke verplichting zoals genoemd onder sublid a is het in gebruik nemen van bebouwing binnen de bestemming ‘Wonen -1’ wel toegestaan gedurende een periode van twee jaar na de oplevering van de bouwwerken.
  3. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in sublid a bepaalde voor een andere inrichting dan de als bijlage 1 behorende bij de regels van het bestemmingsplan voorgeschreven inrichting.
  4. Afwijken als bedoeld in sublid c is alleen mogelijk indien dit noodzakelijk is voor een doelmatig en/of veilig gebruik van de grond en/of van omliggende gronden en mits de met het bestemmingsplan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit zo min mogelijk wordt aangetast.
Artikel 4 ‎Natuur
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komen in het begroeiingspatroon en overige vegetatie, het verkavelingspatroon, de openheid dan wel de relatieve openheid (half open landschap, het (micro-)reliëf en/of fauna;
met daaraan ondergeschikt:
  1. openbare nutsvoorzieningen;
  2. agrarisch medegebruik;
  3. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  4. educatief medegebruik;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
 
4.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedraagt;
 
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. de sociale veiligheid;
  5. een goede milieusituatie;
  6. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor militaire oefening;
  2. het gebruik van gronden voor agrarische doeleinden anders dan het gebruik als grasland, of het gebruik voor de griend-, riet-, en biezencultuur;
  3. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de motorsport en de modelvliegsport en voor het houden van wedstrijden met motorschepen;
  4. het gebruik van gronden buiten daarvoor als zodanig aangelegde terreinen voor sport-, wedstrijd- en speelterrein, parkeerterrein, lig- en speelstrand en zwemgelegenheid;
  5. het gebruik van gronden voor opslag;
  6. het gebruik van gronden voor detailhandel;
  7. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
 
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.5.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het zaaien of inplanten, verwijderen of beschadigen van bossen en houtopstanden;
  2. het ontgronden, afgraven, ophogen, egaliseren of diepploegen van gronden;
  3. het scheuren van grasland;
  4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van gebouwen op het openbare voorzieningennet;
  5. het aanbrengen dan wel wijzigen van drainagesystemen;
  6. het graven, vergraven of dempen, verdiepen of verbreden van watergangen, vijvers en poelen;
  7. het wijzigen van het ten tijde van de vaststelling van het plan bestaande waterpeil door het aanbrengen of verwijderen van dijken en dammen, uitsluitend voor de binnendijkse gronden;
 
4.5.2 Toegestane werkzaamheden
Het in artikel 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. worden uitgevoerd krachtens een in het kader van de Natuurbeschermingswet vastgesteld beheersplan;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
 
4.5.3 Voorwaarden
De in artikel 4.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  2. geen sprake is van significant negatieve effecten op de waarde van het gebied, indien er sprake is van een speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn dan wel in het kader van de Habitatrichtlijn.
Artikel 5 Waarde - Aecheologie
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  • het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden van de gronden.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en waarvoor dieper dan 0,30 m te rekenen van het maaiveld in de bodem zal worden geroerd, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
 
5.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in lid 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.3.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  3. het aanleggen van grondwallen/aarden wallen;
  4. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  5. het aanbrengen van houtsingels (met uitzondering van erfbeplanting);
  6. het (gedeeltelijk) rooien van houtsingels;
  7. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
 
5.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 5.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud of de normale exploitatie betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  4. niet dieper gaan dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 100 m² beslaan.
 
5.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
 
5.3.4 Onderzoeksplicht
Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
 
5.3.5 Beoordelingscriteria
Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
 
5.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 5.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 6 Waterstaat – Waterkering
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor
  1. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, de afvoer van oppervlaktewater en voor de waterhuishouding; met de daar bijbehorende:
  2. andere bouwwerken.
 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Bouwwerken
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Deze regel is niet van toepassing op bestaande gebouwen.
 
6.2.2 Andere bouwwerken
  1. een scheepvaartteken mag een bouwhoogte hebben van maximaal 10,00 meter;
  2. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte hebben van maximaal 2,50 meter;
  3. een lichtmast mag een bouwhoogte hebben van maximaal 8,00 meter;
 
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
6.3.1 Afwijkingsbevoegdheid
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2.1 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) toegestane bouwwerken worden gebouwd.
 
6.3.2 Toetsingscriteria
De in lid 6.3.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend:
  1. indien de waterstaatskundige belangen zich daartegen niet verzetten;
  2. nadat advies is gevraagd aan het waterschap.
 
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  2. het vellen, rooien, zaaien en aanplanten van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in de Boswet is geregeld;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen, uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van gebouwen op het openbare voorzieningennet;
  4. het graven, vergraven, dan wel verbreden of dempen van watergangen en poelen.
 
6.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud of de normale exploitatie betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
 
6.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkering.
3 Algemene regels
 
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
 
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden mede bestemd voor de binnenbeschermingszone rondom een primaire waterkering.
  2. Op of in deze gronden mogen, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemmingen, geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Deze regel is niet van toepassing op bestaande gebouwen en overkappingen.
  3. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de aanduidingsgrenzen geldt dat op of in deze gronden ongeacht het bepaalde in de regels bij de bestemmingen, geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd. Deze regel is niet van toepassing op bestaande bouwwerken.
  4. Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de werking van de waterkering, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde onder b en c in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming genoemde bouwwerken worden gebouwd, mits vooraf positief advies is ontvangen van het waterschap.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
 
8.1 Bevoegdheid
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.
 
8.2 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 8.1 kan slechts worden verleend indien hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.
  3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
10.2 Overgangsrecht gebruik:
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als “Nieuwstad 29 Hattem” met identificatienummer NL.IMRO.0244.bpNieuwstad29-0002 van de gemeente Hattem.
Behorende tot het besluit van ….