Plan: | Schipsweg, Hattem |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0244.bpSchipsweg-0004 |
Hinder
Uit gemeentelijk overleg is gebleken dat de locatie van de nieuw te bouwen woning zich niet bevindt binnen een geurcontour van omliggende bedrijven. Ook anderzijds worden agrarische bedrijven niet, of ten minste niet meer in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt, dan nu reeds het geval is. Andere woningen zullen in die situatie eerder beperkend zijn. Door de nieuwe ontwikkelingen worden de agrarische bedrijven in de omgeving niet onevenredig belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".
In beginsel heeft iedere weg een geluidszone, maar dat geldt niet voor de volgende wegen:
In hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (Wgh) is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van woningen (en daarmee gelijk te stellen objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een weg. Voor een weg bestaande uit één of twee rijstroken in een buitenstedelijk gebied bedraagt de breedte van de geluidszone aan weerszijden van de weg 250 meter.
De weg waaraan het nieuwe woongebouw komt te liggen betreft de Schipsweg waarvoor een maximumsnelheid van 60 km/u geldt.
In de directe omgeving van het plangebied is de spoorlijn Zwolle - Amersfoort gelegen. De nieuw te bouwen woning valt binnen de onderzoekzone van 300 meter van deze spoorlijn. Uit het akoestisch onderzoek uitgevoerd in juli 2010, door Expertsecentrum uit Zwolle, blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de spoorlijn Zwolle - Amersfoort voldoet op de nieuwe woning aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.
Verder blijkt uit dit akoestische rapport dat:
De gemeente gaat over op de procedure tot het verlenen van een hogere grenswaarde. Bovendien zal bij de bouwaanvraag aangetoond moeten worden dat aan de binnenwaarde wordt voldaan.
Wat het aspect geluid betreft zijn er geen beperkingen met het oog op de gewenste ontwikkelingen.
De rapportage van het akoestisch onderzoek is in Bijlage 2 Akoestisch onderzoek aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Externe veiligheid
Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn de normen voor de risico's als gevolg van risicovolle inrichtingen vastgelegd.
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Bevi regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. In of nabij het plangebied is geen sprake van inrichtingen als bedoeld in het Bevi dan wel andere risico's of gevaarbronnen. Ook zijn er geen routes gevaarlijke stoffen (over de weg, het spoor of het water) in de nabije omgeving van het plangebied aanwezig.
Nader onderzoek naar het aspect externe veiligheid is daarom niet aan de orde.
Luchtkwaliteit
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414). Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de Wet luchtkwaliteit. Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005.
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur Niet in betekenende mate (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Voor de periode tussen het in werking treden van de Wet luchtkwaliteit en het verlenen van derogatie door de EU is het begrip "niet in betekenende mate" gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Na verlening van derogatie wordt de definitie van NIBM verschoven naar 3% van de grenswaarde. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat voor kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van maximaal 33.333 m2 (in geval van 1 ontsluitingsweg) of een bruto vloeroppervlak van maximaal 66.667 m2 (in geval van 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden. Hetzelfde geldt voor woningbouwlocaties voor maximaal 500 woningen (in geval van 1 ontsluitingsweg) of 1.000 woningen (in geval van 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling).
Onderhavig initiatief behelst een zodanig kleinschalige ontwikkeling dat duidelijk is dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit brengt geen belemmeringen met zich mee.
Bodem
Voorheen bevond zich in het onderhavige plangebied een bedrijf dat diende ter opslagplaats van goederen en materialen. De opstallen die bij deze bedrijfsvoering horen worden gesloopt. Gezien het feit dat er op deze grond bedrijvigheid heeft plaatsgevonden en dat bij bouwaanvraag een schoongrondverklaring moet worden afgegeven dient er een aanvullend bodemonderzoek plaats te vinden.
Het betreffend verkennend bodemonderzoek is verricht door Boluwa Eco Systems BV ("Verkennend bodemonderzoek op een locatie aan de Schipsweg 6 te Hattem", kenmerk: 09068, opgesteld op 23 april 2009).
Er kan niet worden opgemaakt dat er mogelijk bodembedreigende activiteiten op de onderzoekslocatie zelf hebben plaatsgevonden.
Volgens het toetsingskader uit de circulaire bodemsanering 2009, gedateerd van april 2009, behoeft op de betreffende locatie geen nader onderzoek plaats te vinden. Hergebruik van eventueel bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond op het eigen terrein is toegestaan. Eventueel vrijkomende grond mag echter tegenwoordig niet zondermeer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Bouwstoffenbesluit zijn hierop van toepassing.
Wat het aspect bodem betreft zijn er geen beperkingen met het oog op de gewenste ontwikkelingen.
De rapportage van het bodemonderzoek is in Bijlage 3 Bodemonderzoek aan dit bestemmingsplan toegevoegd.