Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hollewand 73A, Hattem
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0244.BPHollewand73A-0003

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De initiatiefnemer is voornemens om op het braakliggende terrein achter het perceel aan de Holleweg 73  te Hattem een woning te bouwen. Het kadastrale perceel wordt daartoe gesplitst in twee afzonderlijke percelen. Aan de bouw van de woning zijn door de gemeente randvoorwaarden gesteld ten aanzien van het oppervlakte, de hoogte en de ligging en orientatie op het perceel.
 
Deze ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Kom Hattem'. Voorliggend bestemmingsplan vormt het nieuwe planologische kader om de bouw van de woning mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het noordelijke deel van de kom van Hattem, in de woonwijk Kraaijenberg. Het plangebied zelf wordt aan de noord- en westzijde begrenst door openbaar groen. De oostgrens wordt gevormd door de perceelsgrens van de bebouwing aan de Hollewand 73. Het perceel aan de Hendrikjesweg 93 vormt de zuidgrens.
 
Ligging plangebied (bron: Google Maps).
 
Het plangebied bestaat uit het meest westelijke deel van het kadastrale perceel met het nummer gemeente Hattem, sectie D, nummer 7432. Dit deel van het perceel heeft een oppervlakte van circa 890 m²

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Hattem', dat is vastgesteld op 10 juni 2013. Het plangebied heeft reeds de bestemming 'Wonen'. Op de locatie van de beoogde woning is echter geen bouwvlak aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling is om die reden in strijd met het bestemmingsplan.
 
Ligging plangebied in vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Opzet toelichting

Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beschrijving van de bestaande- en toekomstige situatie en het gewenste planologische regime. In het derde en vierde hoofdstuk wordt het bestemmingsplan getoetst aan respectievelijk het relevante ruimtelijke beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk vijf bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk zes en zeven komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

2 Beschrijving van huidige- en toekomstige situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plangebied en het gebruik daarvan in het plangebied beschreven. Verder komt de strijdigheid met het geldende bestemmingsplan aan bod en de wijze waarop dit met de bestemmingsplanwijziging wordt aangepast.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied ligt ten noorden van het centrum van Hattem, in de wijk Kraaijenberg. Een in de jaren '60 en jaren '70 gebouwde wijk met een planmatige opzet die voornamelijk bestaat uit rijtjeswoningen. De bebouwing aan de Hollewand vormt de oostgrens van deze wijk. Deze bebouwing bestaat voornamelijk uit twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen.
 
De bebouwing aan de Hollewand 73 dateert uit het jaar 1985 is onderdeel van de vrijstaande bebouwing langs de Hollewand. Achter de woning ligt een achtertuin met een diepte van circa 45 meter.

2.3 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer wil in de achtertuin van de woning op Hollewand 73 een vrijstaande woning bouwen. Het terrein van de Hollewand 73 is kadastraal opgesplitst in twee percelen, waarbij het bebouwde perceel een oppervlakte heeft van circa 1.140 m². Het in de huidige situatie nog onbebouwde perceel heeft een oppervlakte van circa 890 m². Beide percelen zijn in de toekomstige situatie groot genoeg voor een vrijstaande woning met daarbij behorende tuinen. De nieuwe woning wordt ontsloten via een pad ten noorden van de Hollewand 73. Dit pad sluit aan op de Hollewand en is kadastraal onderdeel van het perceel dat het plangebied vormt.
 
Voor de nieuwe woning is geen bouwkundig ontwerp gemaakt. De gemeente Hattem heeft in het vooroverleg een aantal randvoorwaarden waaraan het bestemmingsplan en het ontwerp van de nieuwe woning. De voorwaarden zijn als volgt:
  • de woning heeft een zadeldak;
  • de voorgevelrooilijn van de woning ligt aan de zuidwestelijke zijde van het perceel;
  • de woning kan haaks of parallel aan de Hollewand worden gebouwd;
  • goothoogte bedraagt maximaal 4 meter en de bouwhoogte maximaal 8 meter;
  • de afstand tot de zuidwestelijke perceelsgrens bedraagt 7 tot 12 meter;
  • het terrein wordt niet opgehoogd.
Deze voorwaarden zijn indien mogelijk verwerkt in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan.

2.4 Strijdigheid met huidige bestemmingsplan

Ter plaatse van de beoogde woning geldt de enkelbestemming 'Wonen - 2'. In de bouwregels van deze enkelbestemming staat beschreven dat: 'niet buiten gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd'. Omdat op de locatie van de beoogde woning geen bouwvlak aanwezig is, is de voorgenomen ontwikkeling in strijd met het bestemmingsplan 'Kom Hattem'.

3 Relevant ruimtelijk beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat het beleid en de regelgeving die van toepassing zijn op voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Wettelijk kader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze visie vormt het (integrale) kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau in Nederland. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie rijksdoelen geformuleerd:
  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland (concurrerend);
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat (bereikbaar);
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke cultuurhistorische waarden behouden zijn (leefbaar en veilig).
Met deze structuurvisie brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts dertien nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Onderzoek
De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
 
Conclusie
De bestemmingsplanwijziging heeft geen betrekking op een van de nationale ruimtelijke belangen zoals verwoord in de SVIR.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijk ordening

Wettelijk kader
Voor de bescherming van de nationale belangen en met het oog op een goede ruimtelijke ordening, stelde de minister regels aan de inhoud van bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen. Dit is gedaan in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 december 2011 trad dit besluit in werking. Het besluit is gewijzigd op 1 oktober 2012. Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een aantal onderwerpen verdere regels gesteld moeten worden.
 
In het Barro komen dertien nationale belangen als titels terug die op dit moment nog niet allemaal zijn ingevuld. Verdere uitwerking vindt plaats in de onderliggende ministeriële Regeling algemene regels ruimtelijke ordening. De regels in het besluit zijn concreet normstellend en moeten direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.
 
Onderzoek
De bestemmingsplanwijziging heeft geen betrekking op een van de nationale ruimtelijke belangen zoals verwoord in het Barro. Aanvullende maatregelen hoeven derhalve niet te worden getroffen.
 
Conclusie
De Barro vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Wettelijk kader
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle stedelijke ontwikkelingen.
De definitie van een stedelijke ontwikkeling is opgenomen in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro en luidt als volgt: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. In de handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is.
 
Op grond van recente jurisprudentie kan een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven bij 6 of minder woningen. In casu is dat het geval omdat er sprake is van de toevoeging van één woning. Dit is op grond van de uitspraak ABRS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471 (Ter Idzard) geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. In die zaak ging het om 6 woningen in totaal waarvan 3 woningen rechtstreeks en 3 bij wijzigingsbevoegdheid. Uitdrukkelijk is de uitvoerbaarheid ter sprake gesteld voor de wijzigingsbevoegd voor het toestaan van 3 woningen in relatie tot de ladder (stedelijke ontwikkeling). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog het volgende: “Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt, is de Afdeling van oordeel dat de raad er terecht van is uitgegaan dat het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is”.
 
Onderzoek
Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van minder dan 6 woningen, waardoor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
 
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.2.4 Conclusie

Het verlenen van een omgevingsvergunning heeft geen betrekking op een van de nationale ruimtelijke belangen zoals die zijn vastgelegd in de SVIR, Barro en de Bro.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Wettelijk kader
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gelderland de Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:
  1. Duurzame economische structuurversterking;
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:
  • kansen bieden aan bestaande bedrijven,
  • creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's,
  • creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal,
  • versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren,
  • een gezonde vrijetijdseconomie,
  • een adequaat beheer van de bestaande bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland, zowel kwalitatief als kwantitatief en een daarop aangepaste aanpak van eventuele nieuwe plannen.
  1. Borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.
De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek,
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
 
Onderzoek
Op de volgende pagina is een uitsnede van de Omgevingsvisie Gelderland te zien. Op deze kaart ligt het plangebied binnen de regio Noord-Veluwe. Kenmerkend voor deze regio zijn rust en ruimte in een afwisselend landschap waar water, boerenland, steden, dorpen, bos en hei voorkomen. In deze regio streeft de provincie naar een passend woonaanbod en inzet op duurzame huishouding. Door mee te willen werken aan onderhavig initiatief draagt de gemeente Hattem bij aan een passend woonaanbod. Omdat de te bouwen woning al op voorhand een beoogde bewoner in het vooruitzicht heeft, draagt de bouw bij aan het voorzien in de woningbehoefte.
 
Uitsnede Omgevingsvisie Gelderland.
 
Op de aanwezige bijgebouwen zullen zonnepanelen geïnstalleerd worden, die bijdragen aan duurzame huishouding.
 
Conclusie
De Omgevingsvisie en -verordening Gelderland vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.3.2 Conclusie

Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Hattem - Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Hattem

Wettelijk kader
De structuurvisie van de gemeente Hattem bestaat uit een tweetal documenten. Dit zijn het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Hattem en de Uitvoeringsparagraaf 2012 - 2025. In het ontwikkelingsplan wordt antwoord gegeven op de vraag hoe Hattem zich de komende jaren gaat ontwikkelen. In de uitvoeringsparagraaf staat beschreven hoe dat gaat gebeuren.
 
Het doel van het ruimtelijk ontwikkelingsplan is om in grote lijnen en op integrale wijze de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Hattem tot 2025 te verwoorden. De visie beschrijft de kernkwaliteiten, de ambitie en de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van Hattem. De ontwikkelingsvisie gaat niet uit van een statische situatie, maar steekt in op een ontwikkelingsgerichte visie om de gewenste kwaliteiten te behalen. Om daadwerkelijk veranderingen door te voeren, is een duidelijke visie alleen niet voldoende. Daarom is in het uitvoeringsprogramma de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hattem uitgewerkt in projecten.
 
De structuurvisie besteedt aandacht aan de volgende zes thema's:
  • natuur;
  • water;
  • landschap;
  • economische dragers;
  • landbouw;
  • recreatie en toerisme.
Onderzoek
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Hattem en maakt om die reden geen deel uit van het ontwikkelingsplan. In het thema 'economische dragers' wordt echter benoemd dat in Hattem 390 woningen gebouwd dienen te worden. Een aantal hiervan zullen in de nieuwbouwwijk Assenrade worden gerealiseerd. Hiernaast wordt vernoemd dat ook diverse inbreidingslocaties kansrijk zijn.
 
Conclusie
De Structuurvisie Hattem - Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Hattem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.4.2 Conclusie

Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling raakt geen ruimtelijke belangen van het Rijk, de provincie en de gemeente en vormt daardoor geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader
Een goede ruimtelijke ordening voorkomt hinder en gevaar. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten van bedrijven en gevoelige functies, zoals woningen. Het doel van milieuzonering is om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Daarnaast kan milieuzonering bedrijven voldoende zekerheid bieden om hun activiteiten duurzaam uit te kunnen voeren. De handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft richtafstanden om de milieuzonering van bedrijven te kunnen bepalen.
 
Onderzoek
De beoogde woning betreft een gevoelig object in het kader van bedrijven en milieuzonering. Hiertoe dient rekening te worden gehouden met de afstand tot bestaande bedrijven.
In de VNG-brochure is vermeld dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. De VNG-brochure vermeldt over het omgevingstype gemengd gebied onder meer dat dit een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. In de omgeving van het plangebied komen geen bedrijfsactiviteiten voor, waar, als gevolg van de VNG-brochure, richtafstanden van toepassing zijn.
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat in de omgeving van het plangebied geen bedrijven aanwezig zijn die een belemmering vormen voor het toevoegen van gevoelige objecten. Het aspect ‘bedrijven en milieuzonering’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.2 Bodem

Wettelijk kader
Op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht, moet in planvorming rekening gehouden worden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. Onder bepaalde omstandigheden kan het oprichten van gebouwen pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om die reden dient bij veel nieuwbouwactiviteiten de bodemkwaliteit door middel van onderzoek te worden vastgesteld. Aangesloten dient ook te worden bij de Bodemfunctiekaart van de gemeente Hattem.
 
Onderzoek
Om eventuele verontreiniging van de grond en het grondwater te kunnen vaststellen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport van het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 1 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.
  
Op basis van het historisch onderzoek van het perceel is voor het plangebied de onderzoeksstrategie 'onverdacht', conform NEN 5740, gehanteerd. Tijdens het veldonderzoek is bij boring B05 zintuigelijk matig glashoudend bodemmateriaal en bodemvreemd materiaal waargenomen. Verder is zintuigelijk in en op de bodem geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Omdat op de asbestkansenkaart van de provincie Gelderland wordt aangegeven dat het plangebied slechts een geringe kans op de aanwezigheid van asbest, is er geen onderzoek conform NEN 5707 uitgevoerd. In het onderzochte grondmengmonster van de bovengrond zijn licht verhoogde waarden aan zink, kwik en lood aangetoond. In het onderzochte grondmengmonster van de ondergrond zijn geen verhoogde waarden aangetoond. In het onderzochte grondmonster van de zintuigelijk verdachte boring B05 zijn licht verhoogde waarden aan kobalt en nikkel aangetoond. In het grondwatermonster uit peilbuis B01-1-1 is een licht verhoogde waarde aan barium aangetoond.
 
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de onderzoeksstrategie 'onverdacht' verworpen. Omdat alle aangetoonde waarden lager of gelijk zijn aan de achtergrondwaarde en/of detectiegrenzen is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.1.3 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen (deze wordt op termijn vervangen door het 'Besluit transportroutes externe veiligheid'), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hiervoor is de landelijke risicokaart opgesteld.
 
Onderzoek
Middels onderstaand kaartfragment, zijn de volgende aspecten van externe veiligheid onderzocht:
  • risicovolle inrichtingen;
  • transport over weg, water en spoor;
  • hogedrukaardgastransportleidingen en K1-, K2- en K3 brandstofleidingen;
  • bovengrondse hoogspanningslijnen.
Ligging plangebied (bron: risicokaart.nl) 
 
Risicovolle inrichtingen
Ten noorden van het plangebied ligt een tankstation met een veiligheidscontour van 40 meter. Het plangebied bevindt zich op zo'n 275 meter van het tankstation.
 
Risicovolle transportroutes
Voor routes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, dient binnen een zone van 200 meter het groepsrisico berekend te worden. Binnen 200 meter van het plangebied bevinden zich geen risicovolle transportroutes.
 
Risicovolle (buis)leidingen
In de nabijheid van het plangebied liggen geen aardgasleidingen.
 
Hoogspanningslijn
In de directe omgeving van het plangebied ligt geen hoogspanningslijn.
 
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Het beleid en de regelgeving over luchtkwaliteit hebben tot doel om mensen te beschermen tegen de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging. Ze bevatten luchtkwaliteitsnormen voor verschillende stoffen. Ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit dienen getoetst te worden aan afdeling 5.2 van de Wet milieubeheer. Deze wet bevat grenswaarden voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof, lood, benzeen en koolmonoxide in de buitenlucht. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Overschrijding van de grenswaarden van andere stoffen komt bijna niet voor. De wet maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten.
 
Kleine projecten verslechteren de luchtkwaliteit niet ‘in betekende mate’ (NIBM). Deze projecten hoeven niet meer beoordeeld te worden op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Er is geen belemmering als een klein project niet of nauwelijks bijdraagt aan luchtverontreiniging, óók niet in overschrijdingsgebieden (gebieden met teveel luchtvervuiling). De ministeriële Regeling NIBM geeft aan in welke gevallen een nieuw project in ieder geval een NIBM-project is. Dit is bijvoorbeeld het geval als er minder dan 500 woningen worden gebouwd bij minimaal één ontsluitingsweg, of minder dan 1.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
 
Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) beperkt de vestiging van zogeheten gevoelige bestemmingen, zoals een school, in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo’n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totale aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo’n plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn een gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien. Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang om ervoor te zorgen dat er zo min mogelijk mensen blootgesteld worden aan een verminderde luchtkwaliteit.
 
Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied bedraagt de achtergrondbelasting (NO2) < 35 µg/m³ en valt hiermee in de minst belaste categorie.
 
De beoogde realisatie van de woning draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Omgekeerd kan worden gesteld dat er in de directe omgeving van het plangebied geen objecten zijn gelegen welke de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen een zone met een achtergrondbelasting (NO2) van < 35 µg/m³.
 
Conclusie
Het aspect ‘luchtkwaliteit’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.5 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
 
Wettelijk kader
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare
waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
 
Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)
De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.
 
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de
bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
 
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.
 
Waterbeheer 21e eeuw (WB21).
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).
 
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem/Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
 
Onderzoek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is op de website www.dewatertoets.nl de digitale watertoets ingevuld. Op basis van de ingevulde gegevens geeft het waterschap Valei en Veluwe aan dat er geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging worden geraakt. Het waterschap geeft op basis daarvan een positief wateradvies af voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
Het wateradvies van het waterschap is als bijlage 3 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.
 
Conclusie
De watertoets vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
 

4.1.6 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader
Het is van belang om mensen te beschermen tegen geluidshinder en tegen nadelige gezondheidseffecten door geluid. Het belangrijkste wettelijke kader hiervoor is de Wet geluidhinder (Wgh). Ook de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) spelen een rol. Op basis van die wetten dient namelijk ook voor het aspect geluid altijd aan een goede ruimtelijke ordening te worden voldaan.
 
In situaties waarop de Wgh niet van toepassing is, is de bescherming tegen geluid verzekerd doordat er sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening. Dit is bijvoorbeeld het geval rond wegen waar maximaal 30 km/uur gereden mag worden of bij bedrijven die niet op geluidsgezoneerde bedrijventerreinen liggen.
 
Voor alle functies die gevoelig zijn voor geluid dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening bepaald te worden of er na realisering van de ruimtelijke ontwikkeling sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
 
Onderzoek
Met als doel de geluidsbelasting van de omliggende wegen op de gevels van de nieuw te bouwen woning te berekenen is een akoestisch onderzoek opgesteld. Het plangebied ligt in een woonwijk waar maximaal 30 km/uur gereden mag worden. De meest nabijgelegen weg met een geluidszone betreft de Geldersedijk, voor deze weg geldt voor het plangebied een geluidszone van 200 meter. Ten noorden van het plangebied ligt de Burgemeester Bijleveldsingel. Voor deze weg geldt tevens een geluidszone met een breedte van 200 meter. De afstand van de gevels van de nieuw te bouwen woning tot de kant van deze weg bedraagt 200 meter. Zowel de omliggende 30 km/h wegen als de Burgemeester Bijleveldsingel worden bij de berekening naar de geluidsbelasitng als niet relevant beschouwd.
 
In het akoestisch onderzoek is op de vier zijden van het op de verbeelding opgenomen bouwvlak een toetspunt geplaatst. De geluidsbelasting op deze toetspunten overschrijdt de toelaatbare grenswaarde van 48 dB niet.
 
Het rapport van het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 5 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.
 
Conclusie
Er is geen sprake van een overschrijding van toelaatbare grenswaarde van de geluidsbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woning. Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2 Omgevingsaspecten

4.2.1 Flora en fauna

Wettelijk kader 
Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming.
 
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
4.2.1.1 Gebiedsbescherming
Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
 
Natura 2000
Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Met Natura 2000 wil men deze flora en fauna duurzaam beschermen. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft voor Nederland ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen. Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ze maken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie die zijn aangewezen op grond van de vogelrichtlijn en habitatrichtlijn. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruitgang van de biodiversiteit.
 
Het is krachtens de Wnb verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen (artikel 2.7, lid 2). Handelingen die een negatieve invloed hebben op Natura 2000-gebieden, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door de desbetreffende provincie.
 
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
 
Onderzoek
In en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen gebieden die onderdeel zijn van het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van het circa 150 meter ligt het Natura 2000-gebied Rijntakken. Dit gebied heeft betrekking op de IJssel en de uitwaarden van de IJssel. Gezien de aard en de omvang heeft de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het natura 2000-gebied. Daarnaast is er een AERIUS-berekening uitgevoerd om de stikstof depositie van de aanlegfase en de gebruiksfase als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen op het Natura 2000-gebied te bepalen. Uit de bereking blijkt dat er zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie op het natura 2000-gebied.
 
De AERIUS-berekening is als bijlage 4 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.
4.2.1.2 Soortenbescherming
Bij een quickscan flora en fauna wordt in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of verblijfplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht.
 
De Wnb onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden.
 
Onderzoek
Om de bouw van een woning aan de Hollewand 73 mogelijk te maken, hoeft geen gebouw gesloopt te worden. Verder is het plangebied in de huidige situatie in gebruik als tuin bij de woning aan de Hollewand 73. De bouw van de woning is niet van invloed op het voorkomen van beschermde plant- en diersoorten.
4.2.1.3 Conclusie
Het aspect flora en fauna onderzoek vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
Op 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988. In artikel 9.1 van de Erfgoedwet is echter bepaald dat tot het tijdstip waarop de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 met betrekking tot archeologie van toepassing blijven. De nieuwe Omgevingswet treedt op 1 januari 2021 in werking.
In het kader van een ruimtelijk plan is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de betreffende gronden van archeologische waarde kunnen zijn. De uitkomsten hiervan worden door het bevoegde gezag meegenomen in de belangenafweging.
 
Onderzoek
Voor het plangebied geldt als gevolg van het bestemmingsplan 'Kom Hattem' de dubbelbestemmingsplan 'Waarde - Archeologie'. In de voor deze dubbelbestemming geldende regels staat dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm, het uitvoeren van een archeologisch onderzoek verplicht is. Het bouwvlak heeft een oppervlak dat groter is dan 100 m². Om deze reden is de dubbelbestemming in het ontwerpbestemmingsplan gehandhaafd. Voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de nieuwe woning is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
     
Conclusie
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, mits bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van de nieuwe woning een archeologisch onderzoek wordt aangeleverd.

4.2.3 Verkeer en parkeren

Wettelijk kader
Het plangebied bevindt zich aan de Hollewand. Een woonstraat waar een 30 km/uur regime van toepassing is. Aan deze straat liggen geen parkeerplekken. Parkeren vindt uitsluitend op eigen terrein plaats. Het parkeren bij de te ontwikkelen woning zal dan ook op eigen terrein opgelost moeten worden.
 
Onderzoek
De gemeenten Elburg, Hattem, Nunspeet en Oldebroek hebben een gezamenlijke Nota Parkeernormen opgesteld. In deze nota geldt voor een vrijstaande koopwoning een parkeernorm van 2,5, met een bezoekersaandeel van 0,3. De drie benodigde parkeerplekken zullen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd.
 
Conclusie
Op het plangebied dienen drie parkeerplaatsen gerealiseerd te worden.

4.3 Besluit Milieu-effectrapportage

Wettelijk kader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
  • Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
  • Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D
van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten). In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
 
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de
drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de
oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de
activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-
beoordeling gehanteerd.
 
Verantwoording vormvrije m.e.r.-beoordeling
Het realiseren van woningen is niet als activiteit opgenomen in de C-lijst van het Besluit MER. In de D-lijst de
volgende activiteit opgenomen: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.’ (D 11.2).
 
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht.
Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 2.000 woningen of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit (o.a. 2.000 woningen of meer) wordt
vergeleken met de omvang van voorliggende ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat sprake is van een
wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele male kleinschaliger is.
 
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
 
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen te
verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5 Toelichting op de regels

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de relevante milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
 
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
 
Met het bestemmingsplan ‘Hollewand 73' wordt aan de bestemming 'wonen' een bouwvlak toegevoegd. Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op het bestemmingsplan 'Kom Hattem' en is opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
 
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

5.2 Opzet regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
 
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
  • artikel 1: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • artikel 2: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen);
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, aantal toegestane woningen);
  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
In paragraaf 5.3 van de toelichting worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze bestemming is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
  • artikel 5 Anti-dubbeltelregel: deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
  • artikel 6 Algemene bouwregels: in de algemene bouwregels zijn bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakken en bouwregels beschreven die zonder afwijkingsprocedure toegestaan zijn. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel afwijkingsprocedures nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een omgevingsvergunning te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt 'bij wijze van recht'. Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen;
  • artikel 7 Algemene gebruiksregels: in de algemene gebruiksregels is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan;
  • artikel 8 Algemene afwijkingsregels: op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen;
  • artikel 9 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening: in dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen uit de bouwverordening wel en niet van toepassing zijn voor dit bestemmingsplan.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In artikel 10 is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In artikel 11 is de officiële benaming van dit bestemmingsplan en de datum van vaststelling door de gemeenteraad opgenomen.

5.3 Nadere toelichting op de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
 
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
 
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Wonen - 2' en ‘Waarde - Archeologie’ opgenomen. De regels uit het geldende bestemmingsplan zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Kom Hattem' en waar nodig specifiek gemaakt voor de situatie.

6 Financiële uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.

6.2 Financiële haalbaarheid

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn beperkt tot de ruimtelijke procedure, leges en (eventuele) bijbehorende onderzoeken. De initiatiefnemer zal deze kosten op zich nemen.

6.3 Kostenverhaal

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling en eventuele succesvolle planschadeclaims zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente zal hiertoe een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer sluiten. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen.

7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Procedure en fase bestemmingsplan

Dit is het vastgestelde bestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 4 juni 2020 gedurende zes weken (t/m 15 juli 2020) voor een ieder ter visie gelegen in het stadhuis en is digitaal te raadplegen geweest op www.ruimtelijkeplannen.nl en op gemeentelijke website www.hattem.nl. Hiervan is vooraf openbare kennisgeving gedaan in de Nederlandse Staatscourant en het Veluws Nieuws.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Algemeen

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden voor een nieuwe ontwikkeling wordt een maatschappelijke toets uitgevoerd, waarbij burgers worden geïnformeerd en ruimte hebben om te reageren op de concrete plannen.

7.2.2 Zienswijzen

Van de mogelijkheid tot het schriftelijk kenbaar maken van een zienswijze is door twee reclamanten gebruik gemaakt. Deze zienswijzen zijn binnen de termijn ingediend. Een samenvatting van de zienswijzen en het gemeentelijke antwoord daarop zijn opgenomen in de Reactienota Zienswijzen. De reactienota is als bijlage 6 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.